P. Thoene.’
The Dutch
in Duteh;
how do they do?
Misschien hebben ze het wel aan het
verkeerde eind, al die Nederlanders die
menen dat het eerste deel van de hierboven gegeven titel terecht is; zij die
menen, leidinggevenden en stemhebbenden voorop, dat dit land in ernstige
moeilijkheden verkeert. Zij schrijven het
woord CRISIS groot. Nogmaals, misschien is het goeddeels verbeelding, hoe
het ook zij, ik wil me met die club nog
niet onmiddellijk identificeren.
Dat neemt niet weg, dat het theorema
van Thomas: “if people thinka phenomenon to be real, it becomes real in its
consequences”, ook hier wel zal gaan
werken. Maar laten we het waarheidsgehalte van de eerste helft van de titel
nog even buiten de discussie laten en ons
bezighouden met het tweede deel: hoe
gedragen de Nederlanders zich dan, als
ze menen, dat ze zich in een ernstige
crisissituatie bevinden? Is er zo iets als
een nationale reactie? Een vast patroon,
dat we hebben aangehouden in 1572,
1672, 1795, 1830, 1930?
Aanleiding om mijzelf die vraag te
stellen, was de inleiding die Touraine
hield op de G. P. Verhagen lectures op
18februari jl. aan de Erasmus-universiteit I). Op goed Franse wijze werd de
crisis aan de orde gesteld binnen het
kader van een historische ontwikkeling
van het Westen sinds de Renaissance en
werd de situatie van de eerste wereld in
totaal afgezet tegen die van de tweede
en de derde. Een tweede aanleiding:
“Ruffles on the calm, a survey of the
Dutch economy”, in het laatste januarinummer van The Economist 2), een
prachtig Engels overzicht: Nederland in
de camera obscura, zoals ik het ons zelf
nog niet heb zien doen.
Wat doen wij dan wèl? Hebben we een
eigen manier om in woord en daad op
zo’n situatie te reageren? Ongetwijfeld
is het zo, dat in een dergelijke toestand
de gebruikelijke kanker-ruis “grows into
a higher pitch”. Ook de gebruikelijke
ruzies op niet essentiële niveaus worden
nog iets kwaadaardiger en onbeholpener
uitgevochten dan gewoonlijk. Wat niet
wegneemt, dat je toch ook wel een zwak
kan hebben voor de Nederlander in
moeilijkheden: zo’n clubje landgenoten,
dat net de laatste trein terug naar huis
heeft gemist weet ook wel goed koel te
reageren en wat toepasselijke folkloristische humor te debiteren. Wat deze keer
bovendien meevalt, is dat we nog niet
ESB 3-3-1982
echt op de heksenjacht zijn. Natuurlijk
koestert elke club zijn eigen kwaaie pieren, maar eigenlijk niet veel meer dan
gewoon in een land met een rijke verzuilingstraditie. We hebben nog niemand
naar het groene Zoodje gesleept, of
“maak het kort” tegen de beul laten
zeggen. Integendeel, we maken het lang,
althans met de eindeloos uitgesmeerde
ruzies in het kabinet.
En, kijkend naar het andere eind van
dezelfde lijn, we roepen ook nog niet erg
om een sterke man: Colijn, Mussert of
Drees sr., in welke gedaante dan ook.
We zien weinig ware leeuwen in de dierentuin aan de top, het is meer een collectie kleinere roofdieren, ieder met hun
eigen aas. Dat geldt b’mnen het kabinet:
Van Agt, Van der Stee, Den Uyl, Van der
Louw, Terlouw, allemaal huisvaders, die
even iets flinks aan het doen zijn, alsook
daarbuiten: Kok, Wagner, Wiegel, Zijlstra, gepantoffelde oppositie, het blijft
een Hollands binnenhuisje en misschien
ligt ons dat ook beter dan het dramatisch laten uitrukken van de Nachtwacht.
Essentieel is ook, dat we niet zo erg het
gevoel hebben dat die crisis nu zozeer
onze eigen schuld is. Zelfs als we vinden
dat het goed mis is, dan toch meer in de
zin van dat het plotseling lelijk weer is
geworden. Anders dan bij de Engelsen
en Fransen, die nog alle parafernalia
hebben van”la grande nation”, met als
het dan misgaat de diep snijdende schuldgevoelens over het niet waar geworden
zijn van de eigen pretentie. Hier te lande
reageert men veel meer “in the mood of
the day”. We nemen allerlei praktische
maatregelen, die ons voorlopig even
moeten redden, tot het weer beter gaat:
een stukje monetair beleid, een banenplan, een speerpunt hier en daar; gèèn
grootscheepse reorganisaties, zeker niet
zo maar ineens. We proberen wat met
ziektegeld en als er te veel kanker-ruis
terugkomt, halen we weer wat bakzeil.
Geen
grootscheepse
Reaganomics,
hooguit wat oploeven om niet te veel
aan lager wal te raken. Inderdaad, het
zijn de gebruiken uit de zeilvaart, het
zinnig reageren op tij en weer, die ons
handelen ook hier typeren.
Misschien ook de reactie van de handelsman. Hij beheerst de markt niet,
maar hij houdt haar wel nauwkeurig in
de gaten. Op tijd weg wezen en op tijd
terugkomen, meerdere ijzers in het vuur
en goed kijken hoe het met de buurman
gaat bij zijn nieuwe experiment, waar
we nu nog wat schamper over doen
maar dat we snel zullen navolgen als
het blijkt te werken.
Niet dat onze nationale cultuur geheel
niet geplaagd wordt door schuldgevoelens. Maar die liggen toch op een ander
niveau. Als we nog godsdienstig waren,
dan zou het weer een soort Arminianenen Gomaristenruzie worden. Over de
menselijke hoogmoed, en dat we heus
niet moeten denken dat we alles in de
hand kunnen houden.
U hoort het wel aan mijn toon, ik
vind onze reacties op onze “crisis” nog
niet zodanig, dat ik zou vermoeden dat
deze tegenslag al de kiem in zich heeft
om ons door onze tegenweer tot grotere
materiële of spirituele hoogte op te stuwen. The Dutch in Dutch vind ik niet
onsympathiek, maar toch ook niet zo,
dat er al trots op valt te wezen. Geen
Touraine, zelfs geen Laker. Wat niet wegneemt, dat ik diep van binnen ook heel
goed weet, dat de Hollandse wijze van
regeren voor dit volk de enig mogelijke
en daarmee in zekere zin de enig juiste
is. We hebben meer van Sancho Panza
dan van Don Quichotte en voor de bewoners van een klein land is dat misschien wel het verstandigst.
P. Thoenes
*To he in Duteh: Am. Engels voor in moeilijkheden verkeren.
I) A. Touraine, Contre le totalitarisme,
G. P. Verhagen lectures, Rotterdam, 18-19
februari 1982.
2) Ruffles on the calm, a survey of the Dutch
economy, The Economist, 30 januari 1982.
219