‘Supply-side’-economie voor werknemers
In principe veronderstelt een markteconomie dat mensen zich gedragen
als een soort NV of BV tot exploitatie
van zich zelf. Helaas beschikken mensen niet alleen over zeer verschillende
exploitatiebronnen in en van zich zelf,
maar zijn ze ook niet alien evenzeer in
staat om die exploitatie tot een succes
te maken. Bovendien lijken velen er ook
niet echt in gei’nteresseerd te zijn. Met
name het gedrag van veel werknemers
past moeilijk in dit schema.
Toch is het niet verbazend – eigenlijk
was het onvermijdelijk – dat de populariteit van de ‘supply-side’-economie ook
toepassing zou vinden op de arbeidsmarkt. Waarom alleen een aanbodeconomie voor ondernemers, vroeg de
New Yorkse gouverneur Mario Cuomo
zich af. Hij wil een aanbodeconomie ook
voor de werknemers. Is het niet vreemd
dat we ons voortdurend afvragen hoe
het ondernemersklimaat kan worden
verbeterd en veel verwachten van het
versterken van financiele prikkels en
het afschaffen van ontmoedigende regelingen, maar die zelfde vraag niet
stellen ten aanzien van de werknemers?
Ik herinner mij de discussie uit de jaren zeventig waarin de ondernemers
het kabinet-Den Uyl bestookten met
hun zorgen over het ondernemersklimaat, en de vakverenigingen naar analogie daarvan de vraag opwierpen hoe
het eigenlijk stond met het werknemersklimaat. Helaas was de parallel tussen
ondernemers- en werknemersklimaat
toen niet zo erg duidelijk. Of eigenlijk
was die parallel juist erg duidelijk: het
ging de ondernemers om een klimaat
waarin het weer de moeite waard zou
zijn om te ondernemen en de vakverenigingen om een klimaat waarin het een
vreugde zou wezen een werknemer te
zijn. Welnu, voor ondernemers kwam
zo’n klimaat neer op minder regels en
meer markt en voor werknemers op
meer regels en minder markt.
In de jaren zestig en in wezen tot ver
in de jaren zeventig kon men spreken
van een relatieve machtspositie van de
vakverenigingen op de arbeidsmarkt en
(bijgevolg) in de politiek. Het was de tijd
waarin men filosofeerde over de Vakbondsstaat’ die we naderden of waarin
we ons reeds bevonden. Geen wonder
dat het werknemersklimaat beter aan
z’n trekken kwam dan dat van de ondernemers. Een hoog minimumloon, moei-
ESB 4-5-1988
W. Albeda
lijk ontslagrecht, hoge uitkeringen met
lage drempels waren het resultaat.
In de jaren tachtig is er een duidelijke omslag naar een overheersende
machtspositie van ondernemers op de
arbeidsmarkt, maar ook in de politiek.
We zien dan ook dat het ontslagrecht
versoepeld wordt, flexibiliteit ‘in’ is en de
uitkeringen lager zijn bij hogere drempels. Van het goede werknemersklimaat verzeilen we in een klimaat dat ondernemers meer aanspreekt.
In deze benaderingswijze zijn ondernemers typisch marktzoekers en werknemers marktmijders. Typisch Europees gedacht, zou men kunnen zeggen1. Immers, in Europa zijn we er traditioneel van uitgegaan dat de markt
meer in het voordeel van de ondernemers dan van de werknemers werkt.
Werknemers hebben zich altijd gedragen als een ontevreden martkpartij. Een
ontevreden marktpartij kan twee wegen
inslaan2. De eerste houdt in dat hij de
markt organiseert zodat hij minder geschaad wordt door de onderlinge concurrentie aan z’n eigen kant van de
markt. De tweede is radicaler. Men kan
ook trachten buiten de markt om te bereiken wat op de markt niet lukt (een
wettelijk minimumloon, sociale zekerheid, ontslagrecht enz.). Europese vakverenigingen hebben beide wegen met
succes bewandeld.
Amerikaanse vakverenigingen daarentegen gingen er altijd van uit dat de
markt (vooral voor 1930) ook heel goed
in het voordeel van de werknemer zou
kunnen werken. Amerika moest z’n
werknemers immers over de oceaan
aantrekken en elke werknemer kon in
laatste instantie heel lang verder naar
het westen trekken om voor eigen rekening te beginnen. Amerikaanse vakverenigingen kozen daarom lange tijd
principieel voor marktorganisatie en zijn
pas na de tweede wereldoorlog de weg
naar marktmijdend gedrag ingeslagen.
Vanuit die Amerikaanse visie gezien
is een ‘supply-side’-benadering ook
voor werknemers heel goed denkbaar.
Bouw ook aan die kant meer prikkels in,
maak lonen winst- en prestatie-afhankelijk en werknemers zullen zich weer,
ook individueel, als marktpartijen gaan
gedragen. Het is boeiend waar te nemen dat langs die weg zaken als winstdeling en prestatiebeloning een nieuwe
actualiteit krijgen en van hogerhand
worden aanbevolen. Dat het Groot-Brittannie van Thatcher deze weg evenzeer wil bevorderen past uiteraard volkomen in de marktgerichte filosofie, die
daar zo duidelijk overheerst in het regeringsbeleid. En daarmee komen we terug op het oude denkbeeld van Adam
Smith: een markteconomie als een samenleving waarin iedereen, en dus ook
elke werknemer, opereert als ware hij of
zij een BV tot exploitatie van zich zelf.
1. Ludwig Reichhold, Europaische Arbeiter-
bewegung, Frankfurt am Main, 1953.
2. E.R. Walker, From economic theory to
economic policy, Chicago, 1947.
419