Ga direct naar de content

Bergboeren onder de zeespiegel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 4 1988

Bergboeren onder de zeespiegel
Als de landbouwsector de afgelopen dertig jaar volledig aan de werking van het marktmechanisme blootgesteld was geweest, zou het Europese platteland er
anders uitzien. De produktiviteitsstijging door mechanisatie en schaalvergroting zou tot een prijzenslag hebben geleid die vele kleine boerenbedrijven niet hadden
kunnen overleven. Meer dan nu zouden de vruchtbaarste gebieden door grote kapitaalintensieve bedrijven
veranderd zijn in functionele landschappen. Meer dan
nu zouden de minder vruchtbare en niet voor grootschalige landbouw geschikte gebieden onttrokken zijn aan
het agrarische bedrijf. Perifere gebieden zouden verarmd, ontvolkt en verwaarloosd zijn. Gebieden nabij bevolkingscentra zouden gesuburbaniseerd zijn en ten
prooi gevallen aan manegehouders en autoslopers.
Het Gemeenschappelijke Europese landbouwbeleid
heeft een dergelijke koude sanering voorkomen. Door
het systeem van garantieprijzen en bijzondere regelingen voor boeren in landbouw-economisch ongunstige
gebieden, kunnen miljoenen boeren hun bedrijf voortzetten, ook al ligt de produktiviteit de helft lager dan op
de grootste bedrijven. Nu de Europese top echter heeft
besloten de landbouwuitgaven te bevriezen om middelen vrij te maken voor beleid op andere terreinen, lijkt
een saneringsgolf in de landbouw onafwendbaar.
Het in de hand houden van de uitgaven is vooral afhankelijk van succesvolle bestrijding van overproduktie.
Dat succes verwacht men ook in de landbouw van
marktconform beleid. Produktiebeperkende maatregelen zoals die al geruime tijd bestaan voor suiker en melk,
worden ook genomen voor granen. Het marktconforme
van de nieuwe maatregelen schuilt in het feit dat de prijs
die de boer uiteindelijk krijgt, niet van tevoren vastligt,
maar afhankelijk wordt gemaakt van het al of niet overschrijden van een bepaald Europees produktiemaximum. Collectieve overschrijding wordt gestraft met een
‘medeverantwoordelijkheidsheffing’, waarvan kleine
boeren overigens worden vrijgesteld. De nieuwe maatregelen zijn bovendien marktconform doordat meer produceren dan de drempelproduktie leidt tot permanente
verlaging van de garantieprijs. Dit beleid zai worden geflankeerd door een niet erg marktconforme subsidie op
het braak laten liggen van akkers waarop gewassen met
Europese prijsgarantie worden geteeld.
Als dit beleid wordt volgehouden en als de produktiemaxima worden aangepast aan de consumptieve
vraag, dan ligt een marktevenwicht met lagere prijzen
en een kleinere totale produktie in het verschiet. Voor
het individuele bedrijf gaat het erom een plaatsje op die
afgeslankte markt te verwerven. Zolang de verwachte
afzetprijs hen voldoende winst laat zullen de efficienste
bedrijven, eventueel geholpen door de niet met medeverantwoordelijkheid belaste kleinste, de minder efficiente producenten uit de markt drukken. Aangezien de
produktiviteit positief samenhangt staat met de bedrijfsgrootte zal middelgroot het afleggen tegen groot en
klein, zolang het voortbestaan van klein wordt verzekerd
door middel van uitzonderingsbepalingen en bijzondere regelingen.
Voor de Nederlandse landbouw is dit geen onverdeeld gunstig perspectief. De Nederlandse boer produceert weliswaar efficienter dan zijn college’s in de EG,
maar als de wet van de remmende voorsprong werkt,
zal de kennisvoorsprong waarop dat efficiencyvoordeel
berust, kleiner worden. De mogelijkheden om de gevolgen van dat proces door schaalvergroting te compen-

ESB 4-5-1988

seren zijn klein. De Vierde nota over de ruimtelijke ordeninggeeft maar een klein aantal gebieden het predikaat ‘hoofdfunctie landbouw’: Groningen, Noord- Friesland, Noord-Holland-Noord, de Usselmeerpolders,
Zeeland en West-Brabant. Deze typische akkerbouwgebieden halen door klimatologische factoren lagere
graanopbrengsten dan Noord-Frankrijk, terwijl de aardappelteelt er onder druk staat vanwege bodemmoeheid.
Schaalvergroting biedt de landbouwers in deze gebieden nauwelijks uitzicht op overleving in een vrije markt.
Zij moeten het veel eerder hebben van nieuwe gewassen, nieuwe rassen, bosbouw, het braak laten liggen
van grond en extensievere, z.g. gemtegreerde landbouw.
De Wadden, de duinen, de Utrechtse heuvelrug en
de Veluwe krijgen als hoofdfunctie ‘natuur’. Daar krijgt
schaalvergroting geen kans. In wat overblijft zullen de
belangen van de agrarische sector worden afgewogen
tegen andere, zoals dat van de natuur, de recreatie, het
verkeer enz. De waterrijke gebieden in Zuid- en NoordHolland, Noordwest-Overijssel en Friesland komen volgens de Vierde nota in aanmerking voor “versterking
van de agrarische, ecologische en toeristisch-recreatieve kwaliteiten”. Dit is geen keuze, maar het ligt voor de
hand dat grondwaterpeilverlaging en nieuwe verkaveling in verband met schaalvergroting uit den boze zijn.
Er blijft dan nog maar heel weinig ruimte over voor echt
grootschalige melkveehouderij.
Voor de hogere zandgronden wordt vernieuwing van
ruimtelijke structuren gewenst waarbij in het algemeen
de kleinschalige structuur als waardevol uitgangspunt
moet gelden. Het dominante type boerenbedrijf in deze
gebieden, de intensieve veehouderij, zal hier op zich
vrede mee kunnen hebben omdat deze bedrijven niet
sterk grondgebonden zijn. Hun toekomst is vooral afhankelijk van het voortbestaan van een prijsvoordeel
van via Rotterdam ingevoerde veevoergrondstoffen ten
opzichte van in Europa geproduceerde grondstoffen.
Dalende Europese graanprijzen verzwakken hun marktpositie. Een andere belangrijke factor is de prijs voor de
oplossing van het mestprobleem. Het accent op kleinschaligheid in het ruimtelijk-ordeningsbeleid blokkeert
echter grootschalige alternatieven.
De ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zoals de
Vierde nota die schetst, past dus slecht bij de ontwikkeling die strookt met de richting waarin het Europese
landbouwbeleid nu gaat. Omdat in dichtbevolkte gebieden een gezond milieu, ruimte en recreatieve mogelijkheden schaars zijn, ligt het niet voor de hand dat de
landbouwsector de ruimtelijke armslag krijgt om te kunnen concurreren in de produkten die langzamerhand uit
het garantieprijssysteem van de EG worden gehaald.
Overschakelen op poot- en zaaigoed, tuinbouw of siergewassen verdient meer en meer overweging.
Door op de laatste Europese top zo vasthoudend de
marktconforme hervorming van het landbouwbeleid te
bepleiten, lijkt de Nederlandse regering niet de belangen van de agrarische sector voor ogen te hebben gehad. De Nederlandse boer is meer gebaat bij een verruiming van de bergboerenregeling, die de steun regelt
aan boeren die worstelen met ruimtelijke beperkingen.
De regering zou de agrarische sector kunnen helpen
door in Brussel te pleiten voor ruime toepassing van de
bergboerenregeling: tot onder de zeespiegel.

W. Sietsma

417

Auteur