statistiek
Internationaal
grondig geanalyseerd te worden. Daarbij is het niet
voldoende om te kijken naar de absolute grootte
van de SFA. Het is immers goed mogelijk dat in een
EU-lidstaat de onderliggende componenten elkaar
opheffen en de lidstaat een gemiddelde SFA van nul
heeft. De ene component zou dan legitiem kunnen
zijn terwijl bij de andere component de SFA misschien te hoog is gerapporteerd.
SFA als percentage bbp: 2002-2006 gemiddelde
5,0
Waarderingseffecten
Financiële transacties
Kas t.o.v. transactie-basis
Totaal
4,0
3,0
2,0
1,0
Diensten zijn een belangrijke component van de Nederlandse inflatie, met een
gewicht van meer dan 40% in het (hicp-)inflatiemandje. De lage inflatie van
diensten in de afgelopen twee jaar is een belangrijke reden dat de totale inflatie
in 2005 en 2006 relatief laag uitkwam. De bijdrage van diensten aan de inflatie
is gedaald van gemiddeld 1,7% in de periode 2001-2004 tot 0,7% in de periode
2005-2006. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste oorzaken.
Een aantal componenten van de diensteninflatie staat weergegeven in de grafiek.
Woondiensten, met name de huur, maken ongeveer een kwart uit van het dienstenmandje. De afgelopen jaren waren huurstijgingen wat minder sterk dan rond
de eeuwwisseling. De inflatie van recreatie en persoonlijke verzorging ligt sinds
2003 een stuk lager dan voorheen, waarschijnlijk als gevolg van dalende loonkosten. De prijzen van communicatie zijn de afgelopen twee jaar gedaald, wat
samenhangt met de concurrentieslag op het gebied van telefonie en internet. De
inflatie van overige diensten is gedaald van 3,25% in 2005 naar een prijsdaling
van 0,25% in 2006. Hierbij speelt mee dat de prijzen van financiële diensten
in 2006 gedaald zijn, dankzij een prijzenslag voor internetbankieren en verzekeringen. De prijsdaling van overige diensten is echter voor het grootste deel het
gevolg van overheidsmaatregelen: het afschaffen van schoolgeld voor kinderen
vanaf 16 jaar en de hogere overheidsbijdrage voor kinderopvang. Vanaf 1 januari
2007 is de bijdrage voor kinderopvang nog verder verhoogd, wat de diensteninflatie dit jaar met ongeveer 0,35 procentpunt zal drukken.
Belangrijke reden dat de inflatie van diensten de afgelopen jaren lager uitkwam,
is de daling van de loonkosten. Met het oplopen van de loonkosten zullen de
prijzen van diensten naar verwachting op termijn ook weer sterker toenemen. Uit
empirische analyse blijkt dat de prijzen van diensten sterker reageren op veran-
432
ESB 13
juli 2007
27
EU-
FI
zone
Euro
PT
AT
NL
IT
LU
ES
Bron: Eigen berekening op basis van gegevens Eurostat
Monetaire Zaken
Prijzen van diensten belangrijk voor inflatieontwikkeling
FR
EI
GR
-1,0
DE
0,0
BE
Jaarlijks notificeren EU-lidstaten hun begrotingstekort en schuldcijfers aan
Eurostat. De jaarlijkse verandering van de EMU-schuld is echter niet precies
gelijk aan het gerapporteerde EMU-tekort of -overschot; dit verschil staat bekend
als Stock Flow Adjustments (SFA) of omvangstroomaanpassingen. Een positieve
SFA betekent dat de EMU-schuld met meer is toegenomen dan kon worden
verwacht op basis van de feitelijke EMU-tekortcijfers. Er zijn grofweg drie oorzaken voor het bestaan van SFA’s. Ten eerste worden de uitgaven bijgehouden
op transactiebasis, terwijl de EMU-schuld wordt bijgehouden op kasbasis. Voor
Griekenland zijn de kastransactiecorrecties in de periode 2002-2006 gemiddeld
aanzienlijk. Ten tweede zorgen financiële transacties voor SFA. Dit komt omdat
financiële transacties (zoals de aan- en verkoop van vermogenstitels) in de regel
niet relevant zijn voor het EMU-tekort, maar wel de EMU-schuld beïnvloeden.
Tot slot zijn er waarderingseffecten die zorgen voor SFA’s, bijvoorbeeld wisselkoersschommelingen die de hoogte van de EMU-schuld (in buitenlandse valuta)
kunnen beïnvloeden, terwijl zij het EMU-tekort ongemoeid laten. SFA’s kunnen in
de praktijk aanzienlijk zijn. Het bestaan van SFA’s is op zich geen reden tot zorg,
de bovengenoemde oorzaken voor hun bestaan kunnen allemaal legitiem zijn.
De hoge gemiddelde SFA van Finland komt bijvoorbeeld voort uit het feit dat dit
land de overschotten niet heeft gebruikt om de EMU-schuld te verlagen maar
om financiële titels aan te kopen, ter dekking van de vergrijzingslasten. Kortom,
men zou een schulddaling verwachten in verband met de overschotten, maar die
treedt niet op omdat de EMU-schuld een brutobegrip is (activa als aangekochte
financiële titels mag je niet in mindering brengen op de schuld). Om te kunnen
beoordelen of het EMU-saldo juist is gerapporteerd dient de omvang van de SFA
% bbp
Het gat tussen EMU-tekort en EMU-schuldontwikkeling
Jonathan van der Heijden en Andor van
Dongen (Ministerie van Financiën)
Guido Schotten (DNB)
Bijdragen verschillende componenten diensteninflatie
Procentuele mutaties en procentpunten
5
4
3
%2
1
0
-1
97
98
99
Huizen
Transport
Overige diensten
00
01
02
03
04
05
06
Recreatie en persoonlijke verzorging
Communicatie
Totaal diensten
Bron: Eurostat
deringen in loonkosten dan de prijzen van goederen.
Dit is logisch, omdat de productie van diensten
relatief arbeidsintensief is. Tevens blijkt dat prijzen
van diensten relatief laat reageren op veranderingen
in de loonkosten. Een mogelijke verklaring hiervoor
is de mindere mate van concurrentie op de dienstenmarkten, met name door een geringere penetratie van
buitenlandse aanbieders. Ook bestaat de dienstensector voor een groter deel uit gereguleerde prijzen,
waardoor deze zich minder snel kunnen aanpassen.
Financiële Markten
Sander Hoek (FDA)
Rentestijging niet structureel
De lange rente is in de afgelopen maanden flink
opgelopen, zowel in de VS als in de Eurozone. Duitse
Bunds bereikten het hoogste effectief rendement in
meer dan vijf jaar. Als aanleiding voor de scherpe
rentestijging werd vooral gewezen op gunstige
economische ontwikkelingen (in de Eurozone), dan
Lange rente (10-jaars overheid) en inflatieverwachting*
in de VS
10jaars rente VS (links)
Inflatieverwachting VS (rechts)
5.2
2.8
5.1
2.7
5
2.6
4.9
4.8
2.5
4.7
2.4
4.6
2.3
4.5
4.4
2.2
Apr
Jul
Oct
Jan
Apr
* Inflatieverwachting o.b.v. break-even-inflatie. Dit is het verschil tussen
het effectief rendement op index-leningen en het effectief rendement
op ‘gewone’ nominale leningen.
Bron: FDA
Arbeidsmarkt
Bart Meijer (CBS)
Percentage werklozen dat langer dan een jaar
werkloos is, 2006
Verenigde Staten
Zweden
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Japan
Frankrijk
Nederland
EU-25
Italië
België
Duitsland
Slowakije
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Bron: Eurostat
Laagste werkloosheid van Europa
Nederlanders zijn relatief massaal aan het werk.
Nederland had in 2006 samen met Denemarken
de laagste werkloosheid van alle landen van de
Europese Unie. Gemeten volgens de geharmoniseerde Europese methode was in ons land eind
2006 3,5% van de actieve beroepsbevolking
(15–74 jaar) werkloos. Het gemiddelde in de 27
landen van de Europese Unie was 7,5%. De positie
van Frankrijk blijft opvallend: met een werkloosheid
van ruim 9% hield het eind 2006 alleen Polen en
wel een minder sombere inschatting van de conjunctuur (in de VS). De gunstigere economische verwachtingen werden in de berichtgevingen vaak in verband
gebracht met een grotere angst voor een versnelling van de inflatie, waarbij dit
samenviel met verdere stijgingen van olieprijzen, prijzen voor voedingsmiddelen
en andere grondstoffen. Toch is de constatering dat inflatieangst de drijvende
kracht was achter de rentestijging niet geheel een bevredigende verklaring. Een
dergelijke verklaring wordt immers niet gestaafd met indicaties over inflatieverwachtingen die kunnen worden ontleend aan de ontwikkeling van zogenaamde
index-leningen, die een bescherming bieden tegen inflatiestijging. Hieruit blijkt
dat de impliciete inflatieverwachting in de Eurozone de laatste maanden (sinds
begin april) min of meer stabiel is en in de VS zelfs is gedaald (zie grafiek). Er is
derhalve sprake geweest van een stijging van de reële rente, de nominale rente
gecorrigeerd voor inflatie(verwachting). De vraag is of dit structureel is. Een belangrijke verklaring van de lage reële rente in de afgelopen jaren – die inmiddels
nu zeker niet meer zo laag is als circa twee jaar geleden – zijn de mondiaal overvloedige besparingen. Dit impliceert een ruime beschikbaarheid van te beleggen
middelen, die uiteindelijk (deels) hun weg vinden naar solide beleggingen van
overheden van industrielanden (met name de VS). Vooral in landen als China,
Japan en in het Midden-Oosten zijn extreme besparingsoverschotten. Ondanks
de vrij gunstige vooruitzichten voor de mondiale economie ligt een spoedige teruggang van deze besparingsoverschotten niet direct voor de hand. Integendeel,
instellingen als de OESO en het IMF voorzien vooralsnog een verdere toename
van deze overschotten. Tegen deze achtergrond is het dan ook niet waarschijnlijk om uit te gaan van een substantiële stijging van de reële rente. Met andere
woorden, de recente stijging is hoogst waarschijnlijk van tijdelijke aard.
Slowakije achter zich. Deze trend is doorgetrokken in 2007. Eind mei lag het
werkloosheidspercentage in Nederland met 3,2% nog eens 0,3 procentpunt
lager dan in december 2006. Hiermee had Nederland de laagste werkloosheid
van de Europese Unie. In Denemarken zat op dat moment slechts 3,3% van
de beroepsbevolking zonder baan. Het Europees gemiddelde nam in mei af tot
7.1%.
Europeanen zijn relatief lang werkloos. In 2006 was bijna de helft van
alle werklozen in de Europese Unie langer dan een jaar werkloos. Van de
Nederlandse werklozen zat in 2006 gemiddeld ruim 43% al langer dan een
jaar zonder baan. Dat is net iets onder het Europese gemiddelde (45%). Ter
vergelijking: in de Verenigde Staten lag dit percentage langdurig werklozen in
2005 gemiddeld op slechts 12%, in Japan op 33%. Zweden had in 2006 de
meest dynamische arbeidsmarkt van Europa, slechts 16% van de Zweedse
werklozen had al langer dan een jaar geen betaald werk.
De langdurige werkloosheid onder mannen is in Nederland bijna net zo groot
als onder vrouwen. In 2006 was bijna 46% van de werkloze mannen langer
dan een jaar niet werkzaam, tegen ruim 40% van de vrouwelijke werklozen. In
de periode waarin de werkloosheid in Nederland hard steeg, tussen 2002 en
2005, nam het percentage langdurig werklozen eveneens sterk toe. In 2002
had ruim 26% van de Nederlandse werklozen langer dan een jaar geen baan,
eind 2005 was dit gestegen tot 40%. Het Europese gemiddelde bleef in deze
periode vrijwel constant.
ESB 13
juli 2007
433
Auteurs
Categorieën