652Jaargang 100 (4721) 5 november 2015
ESB Statistiek
–15
–1
0
–5 0
5
1
0
1
5
20a
lle en sta ande part n er i n n ie t-
g eh uw d p aar (
e ch t)p aar
m et k in dere n
g
eh uw d
p aar a
lle en sta ande
o uder
In p ro ce n te n
20 13 -h120 13 -h220 14 -h120 14 -h220 15 -h1
0
5
0 ,0 00
1
0 0,0 00
1
5 0 ,0 00
20
0,0 00
25
0,0 00 In miljoenen euro’s
j 2012
a
jo
f m an
m js dj a jo
f m an
m js dj a jo
f m an
m js dj a j
f m a
m j
20 13 2014 2015
I
n de tweede helft van 2013 kwam de huizenmarkt weer op gang.
In 2014 werden er ook op jaarbasis meer huizen verkocht dan het
jaar ervoor. Het was de eerste stijging op jaarbasis sinds het begin
van de crisis op de woningmarkt in 2008. De omkering van de trend is
ook terug te zien in het aantal mensen dat verhuist. In 2014 wisselden
bijna 1,6 miljoen mensen van woning , ruim 6 procent meer dan het
gemiddelde van de vijf daaraan voorafgaande jaren. In het eerste half-
jaar van 2015 verhuisden ruim 785.000 mensen, nog weer 40.000 meer
dan in dezelfde periode een jaar eerder, en opnieuw een stijging , nu van
5,4 procent. Niet-getrouwde paren waren eind 2013 de eersten die, ten
opzichte van dezelfde periode in het voorgaande jaar, weer meer een
andere woning gingen betrekken (zie figuur). Vaak zijn dit twintigers
en dertigers die hun eerste woning kopen of van huurwoning wisse –
len. Vanaf de eerste helft van 2014 zijn het juist de gehuwde paren
en de (echt)paren met (thuiswonende) kinderen die weer meer gin –
gen verhuizen. Die stijging zette in 2015 door. In de eerste helft van
dit jaar vonden 64.000 paren een andere woning , 7000 meer dan in
dezelfde periode vorig jaar. Onder niet-gehuwde paren is de toename
van het aantal verhuisde personen in 2015 inmiddels enigszins inge –
zakt. Onder alleenstaande ouders was er in de eerste helft van 2015
vrijwel geen stijging meer over. Het aantal verhuizenden onder al –
leenstaanden steeg in 2015 met ruim 3 procent. Deze stijging heeft
waarschijnlijk vooral te maken met verhuizingen van inmiddels in
de bevolkingsregisters ingeschreven asielzoekers. De ontwikkeling
van de afgelopen twee jaar volgt in feite het omgekeerde patroon van 2008/2009. Toen verhuisden vooral gezinnen en paren min
–
der, het aantal verhuizingen van alleenstaanden daalde nauwelijks.
■
CAREL HARMSEN (CBS)
Vooral meer gezinnen met kinderen verhuisdw o n i n g m a r k t
Toename deposito’s op DNB-balansm o n e ta i r
V
an oudsher hebben banken de mogelijkheid om geld in be –
waring te geven bij DNB. Commerciële banken zijn verplicht
om een minimumreserve aan te houden bij de centrale bank
en daarnaast kunnen zij op vrijwillige basis extra deposito’s plaatsen. De
mate waarin banken gebruikmaken van deze voorziening kan een indica –
tie zijn van hoe de Nederlandse economie ervoor staat.
Banken gebruiken de bij hun gestalde middelen, van bijvoorbeeld huis-
houdens, voor financieringsactiviteiten. Deze activiteiten bestaan onder
meer uit het verstrekken van leningen aan bedrijven en huishoudens, het
kopen van obligaties of interbancaire kredietverlening. Daarnaast kan
een bank er ook voor kiezen om middelen in de vorm van deposito’s bij
de centrale bank onder te brengen. Dit levert meestal een lager rende –
ment op. Sinds juni 2014 is dit rendement zelfs negatief (–0,20 procent
per oktober 2015). In tijden van crisis, zoals tijdens de recente financiële
crisis, is het voor banken relatief aantrekkelijk om geld bij een centrale
bank te stallen. Ze verkiezen dan het lage risicoprofiel van DNB boven
de onzekerheid van andersoortige investeringen. In het algemeen bestaat
er daarom een negatief verband tussen economische activiteit en de to –
tale omvang van bancaire deposito’s bij de centrale bank. Het voorzich –
tige herstel van de economie na 2012 ging gepaard met een verwachte
inkrimping van de DNB-balans. Maar begin 2015 is een trendbreuk te
zien (figuur): de banken hebben sinds begin dit jaar meer dan 65 mil –
jard euro extra liquiditeit bij DNB gestald. Deze schijnbare paradoxale
ontwikkeling sluit niet aan bij het middels andere indicatoren waarge –
nomen economisch herstel. Het opkoopprogramma van de ECB vormt een plausibele verklaring voor deze waarneming. Het opkopen van
staatsobligaties door de ECB heeft geleid tot toegenomen liquiditeit in
het monetaire stelsel. Indien de reële economie niet in evenredige mate
meegroeit met deze monetaire injecties, ontstaat er overliquiditeit. Ban
–
ken stallen in dat geval hun overtollige liquiditeit bij de centrale bank, in
dit geval DNB. ■
MENNO VAN DER VEN (DNB)
Ontwikkeling aantal verhuisde personen
Bron: CBS
Omvang van deposito’s van commerciële banken
op de DNB-balans
Bron:DNB
653Jaargang 100 (4721) 5 november 2015
Statistiek ESB
50
1
0 0
1
5 0
2
0 0
2
50
‘84 ‘86 ‘88 ‘90 ‘92 ‘94 ‘96 ‘98 ‘00 ‘02 ‘04 ‘06 ‘08 ‘10 ‘12 ‘14
Co ntra ctlo on m ark tCo ntra ctlo on o ve rh eidBru to lo on m ark tBru to lo on o ve rh eid
1
9 8 4 = 10 0
10 0 80 60 40 20 0 20 40 60 80 10 01
5
1
9
23 27 3
1
3
5
3
9
4
3
4
7
5
1
5
5
5
9
6
3
6
7
7
1
20 03
M an nen Vr ou w en
10 0 80 60 40 20 0 20 40 60 80 10 01
7
21
25
29
3
3
3
7
4
1
4
5
4
9
5
3
5
7
6
1
6
5
6
9
7
3
20 13
M an nen Vr ou w en
W erk za amU it k erin g/s o c.v o orz ie n in gPen sio en uit k erin gSch olie r/ s tu den tO ve rig e
O
mdat de overheid en marktsector concurreren op dezelfde
arbeidsmarkt, zullen de loonontwikkelingen in deze sectoren
op lange termijn structureel gelijk op lopen. Op korte termijn
zijn verschillen wel mogelijk. Bovendien moet het gehele loon in de ver –
gelijking worden meegenomen. Het brutoloon (exclusief sociale lasten
van werkgevers) bestaat uit de contractlonen en de incidentele lonen. In
cao-onderhandelingen spreken vakbonden en werkgeversorganisaties
een contractloonontwikkeling af. De incidentele lonen bestaan uit bij –
voorbeeld bonussen, periodieken en overwerkvergoedingen. Aangezien de kans op overwerk en bonussen in de marktsector samenhangt met de
economische groei, wordt ook de stijging van de incidentele lonen in be
–
langrijke mate bepaald door de conjuncturele ontwikkeling. Daarnaast
spelen ook samenstellingseffecten een rol. Het aandeel van oudere werk –
nemers en hogeropgeleiden, die gemiddeld een hoger salaris hebben, kan
bijvoorbeeld toenemen. Dit heeft een positief effect op de incidentele lo –
nen. De lonen van de marktsector en de overheid lopen ongeveer parallel
als zowel de incidentele als de contractlonen meegenomen worden (fi-
guur). Incidentele lonen en contractlonen zijn communicerende vaten.
Sinds 1984 zijn de contractlonen bij de overheid minder gestegen dan
bij de marktsector. Deze geringere toename wordt gecompenseerd door
een sterkere toename van de incidentele lonen. De jaren sinds 2011 laten
zowel de samenhang tussen de marktlonen en de overheidslonen zien als
de interactie tussen incidentele lonen en contractlonen. Van 2011 tot
en met 2014 was er sprake van kortingen op de ontwikkeling van het
loonbudget, de zogenoemde nullijn, waardoor de contractloonontwik –
keling bij de overheid beperkt bleef. In de periode 2011–2014 stegen de
contractlonen in de markt cumulatief met 5,2 procent en bij de overheid
met 1,3 procent. De lonen, dus inclusief de incidentele component, na –
men echter met 4,3 procent toe. Dat is bijna net zo veel als de groei van
6 procent in de marktsector in die periode. De beperking van de ontwik –
keling van de contractlonen bij de overheid is dus deels gecompenseerd
door een sterkere stijging van de incidentele lonen. ■
ADAM ELBOURNE EN
MARTIN MELLERS
(CPB)
Overheidslonen en marktlonen hangen samena r b e i d s m a r k t
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
I
n de figuur staat voor de jaren 2003 en 2013 per leeftijdsjaar de
verdeling over de belangrijkste sociaal-economische activiteit voor
mannen en vrouwen. De sociaal-economische categorie geeft infor –
matie over de arbeidsdeelname en maatschappelijke deelname van de be –
volking in Nederland op basis van de voornaamste inkomensbron van de
persoon. Categorieën die worden onderscheiden zijn: arbeid, onderwijs, pensioen, uitkering en overige. Allereerst valt de sterke toename op van
de arbeidsdeelname van vrouwen van 30 jaar en ouder in de afgelopen
tien jaar. In 2013 is het aandeel vrouwen in de leeftijd van 30 jaar en
ouder in de categorie overige (zonder inkomensbron) afgenomen. Bij
mannen valt de toename van de arbeidsdeelname tussen de 55 en 65 jaar
op. De versobering van de (pre)pensioenregelingen voor ouderen lijkt
de arbeidsdeelname van deze groep te hebben beïnvloed.
Ook het aandeel mannen en vrouwen in de leeftijd van
55 tot 65 jaar met een uitkering is afgenomen. Bij zes-
tig jarige mannen nam de arbeidsdeelname toe met 25
procentpunt en bij de zestig jarige vrouwen zelfs met
28 procentpunt. Jongeren verrichten in 2013 minder
vaak betaald werk dan in 2003. Tegelijkertijd is er een
toename van het aandeel jongeren dat is gaan studeren.
Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. Het
aandeel studerende mannen in de leeftijd van twintig
jaar is in 2013 ten opzichte van 2003 met 13 procent –
punt toegenomen, terwijl het aandeel werkende man –
nen met 14 procentpunt is afgenomen. Voor vrouwen
van 20 jaar was dit respectievelijk 14 en 15 procentpunt.
■
BEN DANKMEYER EN GERDA GRINGHUIS (CBS)
Sterke toename arbeidsdeelname van vrouwen
Loonontwikkeling voor marktsector en
overheid, 1984-2014
Bron: CPB en CBS:
Sociaal-economische activiteit
Bron: CBS: