476 Jaargang 97 (4641) 17 augustus 2012
ESB Statistiek
De figuur toont voor Ierland en Portugal de renteverschillen
ofwel spreads van tienjaars-staatsobligaties met Duitsland, de
euro-benchmark, voor de periode juni 2010 tot half juli 2012.
Deze spreads zijn een belangrijke marktindicator. Hoe hoger de onzekerheid
over de kredietwaardigheid van een land, hoe hoger de spreads. Ierland
en Portugal kregen in respectievelijk november 2010 en mei 2011
een steunprogramma, gekoppeld aan strikte voorwaarden omdat zij zich
niet meer konden financieren op de kapitaalmarkt. Elk kwartaal reist de
Trojka, bestaande uit de Europese Commissie, ECB en IMF, af naar deze
landen om te beoordelen in hoeverre zij zich houden aan de vastgelegde
afspraken. Uit de figuur blijkt dat de aankondiging van een programma de
opwaartse druk op de spread geen halt kon toeroepen. Zowel Ierland als
Portugal liet keer op keer zien gecommitteerd te zijn aan de implementatie
van het programma en langzamerhand lijken zij daarmee de markten
te overtuigen. Bij de afronding van de derde voortgangsmissie is bij beide
landen de piek bereikt en zet de neerwaartse trend in. Ierland is hier het
schoolvoorbeeld. Net na het eerste persbericht van het IMF over de succesvolle
voortgang van het programma naar aanleiding van de derde missie
bereikt de Ierse spread op 18 juli 2011 met 1113,4 basispunten een
hoogtepunt. Een jaar later is de spread onder de 500 basispunten gezakt
en de Ierse tienjaarsrente ligt inmiddels onder de zeven procent. Dat is in
de ogen van de financiële markt op dit moment de maximale houdbare
rente voor een land. De Portugese spread piekte 30 januari jongstleden
op 1560 basispunten en bewoog zich halverwege juli rond de 950 basispunten.
De hoge volatiliteit van de Portugese spreads duidt op grotere
onzekerheid dan bij Ierland het geval is. Beide landen zijn bezig met de
voorbereidingen voor de terugkeer naar de markt door papier uit te geven
met een steeds langere looptijd, om uiteindelijk weer helemaal zelfstandig
te kunnen lenen. Ierland is er reeds in geslaagd om staatsobligaties
met een looptijd tot 2017 en 2020 te veilen. Zover is Portugal nog niet.
De marktverwachting ten aanzien van Portugal is duidelijk negatiever.
■ Heleen van Gorcum (Ministerie van Financiën)
De Nederlandse beleggingen in buitenlands schuldpapier uitgegeven
door overheden en bedrijven in eurolanden met een
triple A-status zijn in de periode 2009–2011 met in totaal 62
miljard euro toegenomen (figuur). Naast Nederland hebben momenteel
de eurolanden Duitsland, Finland en Luxemburg bij alle drie de grote
ratingbureaus de hoogste kredietstatus. Het aandeel van papier uitgegeven
door deze drie landen ten opzichte van de totale Nederlandse beleggingen
in schuldpapier uit het eurogebied is gestegen van 29 naar 43
procent. Deze verschuiving binnen het eurogebied, waarvan het grootste
deel richting Duitsland, is voornamelijk ten koste van beleggingen in
Italiaans en Grieks papier gegaan. De stijging wordt grotendeels veroorzaakt
door aankopen en in mindere mate door waardemutaties. Ook bij
beleggingen buiten de muntunie zijn Europese triple A-landen populair
onder Nederlandse beleggers. Vooral het bezit van schuldpapier uitgegeven
door de andere Scandinavische landen en Zwitserland is toegenomen:
sinds 2009 met 40 procent. In Nederland zijn pensioenfondsen de
grootste beleggers in buitenlands schuldpapier. Eind 2011 is ruim 8 procent
van hun totale bezit van 870 miljard euro belegd in Duits schuldpapier.
Vooral staatspapier van Duitse bodem heeft als veilige haven voor
Nederlandse beleggers gefungeerd. De totale Nederlandse beleggingen
in buitenlands schuldpapier bedragen eind 2011 627 miljard euro. Dit
bedrag is sinds 2009 nagenoeg gelijk gebleven. Ook de verhouding tussen
beleggingen in papier uitgegeven door eurolanden (twee derde) en nieteurolanden
(een derde) is de afgelopen jaren redelijk constant gebleven.
Een stijgend gedeelte van de totale beleggingen betreft schuldpapier uitgegeven
door overheden. Eind 2011 was dit bijna 60 procent, terwijl het
ultimo 2009 nog de helft betrof. Hiervan is verreweg het grootste deel
belegd in overheidspapier van landen uit het eurogebied. Deze gegevens
over beleggingen in effecten maken onderdeel uit van het extern vermogen
van Nederland. In de Nederlandse cijfers zijn ook de posities van bijzondere
financiële instellingen opgenomen. Dit zijn ondernemingen die
zich vanwege het gunstige (fiscale) vestigingsklimaat in Nederland hebben
gevestigd om te fungeren als financiële draaischijf voor hun buitenlandse
moedermaatschappij. ■ Lucie Pennings (DNB)
De Ierse en Portugese spreads met Duitsland internationaal
Nederlandse belegger kiest voor triple A-landen monetair
Ontwikkeling Portugese en Ierse tienjaarsspread
met Duitsland
Bron: Bloomberg
Ontwikkeling Nederlandse beleggingen in
buitenlands schuldpapier
Bron: DNB
200
¹ Vanwege vervroegde verkiezingen zijn de eerste en tweede voortgangsmissie in Ierland samengevoegd.
400
600
800
1000
1200
1400
1600
01/06/10
01/08/10
01/10/101/12/10
01/02/11
01/04/11
01/06/11
01/08/11
01/10/11
01/12/11
01/02/12
01/04/12
01/06/12
Spreads in basispunten
Ierland
Start
Start
1/2e
Voortgangsmissie1 3e 1e 4e 2e 5e 3e 6e 4e
Portugal
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
2009 2010 2011 2009 2010 2011 2009 2010 2011
Duitsland, Finland en
Luxemburg
GIIPS (Griekenland, Ierland,
Italië,Portugal en Spanje)
Noorwegen, Zweden,
Denemarken en Zwitserland
In miljard euro
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4641) 17 augustus 2012 477
Statistiek ESB
Uit een onderzoek van de AFM in het voorjaar 2012 onder
consumenten blijkt dat consumenten de kosten van beleggen
belangrijk vinden, maar zich voorafgaand en gedurende
de dienstverlening zeer beperkt in de kosten verdiepen. Consumenten
zijn veelal onbekend met de hoogte en de samenstelling van de kosten.
De kosten van beleggingsdienstverlening hebben de aandacht van de
AFM omdat inzicht hierin voor de belegger belangrijk is om een goede
prijs/kwaliteitsvergelijking te kunnen maken. Vrijwel alle ondervraagde
beleggers (270 van de 283) vinden kosten een (zeer) belangrijk aspect
van de dienstverlening. In het onderzoek worden rendement, kosten en
service door alle beleggers als belangrijke aspecten van de dienstverlening
gezien. Met name jongeren tot en met 34 jaar vinden de kosten
belangrijk tot zeer belangrijk (89 procent). Slechts 55 procent van de
beleggers heeft zich voorafgaand aan het beleggen verdiept in de kosten
ervan. Zelfstandige beleggers hebben zich er vaker in verdiept (64 procent),
beleggers die via een vermogensbeheerder beleggen, minder vaak
(36 procent). Slechts een derde van de beleggers (32 procent) heeft zich
afgelopen jaar tijdens het beleggen zelf verdiept in de kosten van beleggen.
Bijna de helft van de beleggers (45 procent) kan uit zichzelf geen
enkele kostensoort opnoemen die men betaalt voor de beleggingsdiensten
die worden afgenomen. Met name beleggers die met behulp van een
beleggingsadviseur (62 procent) of vermogensbeheerder (58 procent)
beleggen, kunnen uit zichzelf geen kosten opnoemen. Geholpen door
aangedragen kostensoorten worden het vaakst transactievergoeding (38
procent), bewaarloon (33 procent) en beheervergoeding (26 procent)
als kostensoorten aangegeven. Een vijfde (18 procent) heeft ook met
hulp geen idee welke kosten men betaalt. De helft van de beleggers (50
procent) weet niet hoe hoog de kosten zijn die ze gemiddeld per jaar
betalen (figuur). Met name beleggers die met behulp van een beleggingsadviseur
(73 procent) of vermogensbeheerder (62 procent) beleggen,
zijn niet op de hoogte van de jaarlijkse kosten. Circa een vijfde van de
beleggers (18 procent) denkt dat de kosten minimaal 5 procent van het
belegde vermogen bedragen. Met name jongeren (47 procent) denken
dat de kosten 5 procent of meer zijn. ■ Nicole Bastiaansen (AFM)
In groep 8 van de basisschool maken veel leerlingen de Eindtoets Basisonderwijs
van Cito, beter bekend als de Citotoets. Het aantal goed
beantwoorde opgaven is de basis voor de berekening van de zogeheten
standaardscore en een daarbij horend schooltypeadvies, bijvoorbeeld
vmbo-basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b). Zo speelt de Citotoets een
rol bij de keuze voor het soort onderwijs dat leerlingen volgen op de middelbare
school. Van de leerlingen die in februari 2005 de Citotoets maakten,
had in 2010 bijna 62 procent een diploma in het voorgezet onderwijs
behaald. Voor bijna de helft van deze leerlingen was dat een diploma op het
niveau van het geadviseerde schooltype uit de Citotoets. Ruim een kwart
van de leerlingen had een diploma van een lager niveau gehaald. Het laatste
kwart van de leerlingen had een diploma gehaald op een hoger niveau dan
het schooltypeadvies aangaf. Leerlingen die een diploma haalden boven
het geadviseerde niveau, blijken relatief vaak afkomstig uit een gezin met
hogere inkomsten. Leerlingen uit gezinnen met lagere inkomsten halen
minder vaak een diploma op een hoger dan geadviseerd niveau. Dit patroon
is te zien bij alle onderwijssoorten. Van de leerlingen die een vmbob-
advies hadden én afkomstig zijn uit een gezin met een inkomstenniveau
van minstens vier keer het minimumloon haalde 57 procent een hoger diploma
dan vmbo-b. Bij leerlingen uit gezinnen met minder dan twee keer
het minimumloon is dat 40 procent. Er is dus sprake van een verschil van
17 procentpunt dat samenvalt met het inkomstenniveau van de ouders. Bij
leerlingen die een schooltypeadvies voor de vmbo-kaderberoepsgerichte
leerweg (vmbo-k) kregen was het verschil in hogere diploma’s tussen hogere
en lagere inkomstenniveaus 12 procentpunt. Bij het schooltypeadvies
voor de gemengde/theoretische leerweg van het vmbo (vmbo-gt) heeft
van de leerlingen uit rijkere gezinnen 25 procent een hoger diploma tegen
14 procent van de leerlingen uit minder rijke gezinnen.
Kinderen uit rijkere gezinnen halen dus vaker een diploma op een hoger
niveau dan het schooltypeadvies uit de Citotoets. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat ouders met hogere inkomsten vaak ook een hogere opleiding
hebben en hun kind daarom goed kunnen helpen bij het maken van
huiswerk. Ook hebben zij vaker de financiële middelen om huiswerkbegeleiding
te betalen. ■ Annelie Hakkenes (CBS) Anja de Wijs (cito)
economie en samenleving
Kosten van beleggen belangrijk maar onbekend financieel
Hoger diploma dan Cito-schooltypeadvies
Hoe hoog denkt u dat de kosten zijn die u
gemiddeld per jaar betaalt?
Bron: AFM Consumentenmonitor voorjaar 2012
Aandeel hogere diploma’s naar schooltypeadvies
leerling en inkomsten gezin
Bron: Cito/CBS
10%
12%
10%
18%
50%
Minder dan 1%
1 tot 2%
2 tot 5%
5% of meer
Weet ik niet
0 10 20 30 40 50 60
Vmbo-b
Vmbo-k
Vmbo-gt
In procenten
Schooltypeadvies
≥ 4 keer minimumloon < 2 keer minimumloon
Aandeel hogere diploma’s
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.