Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 22 2006

statistiek
Internationaal

Wouter Schilperoort (Ministerie van Financiën)

Begrotingsbeleid in de eurozone
In haar jaarlijkse ‘Public Finance Report’ analyseert de Europese Commissie het
begrotingsbeleid in de eurozone. De studie bevestigt eerdere bevindingen dat het
begrotingsbeleid van ontwikkelde landen vaak procyclisch uitpakt, met name in
economisch goede tijden. De figuur laat zien dat op het moment dat de output
gap positief is, de zogenoemde goede tijden waarin dus ruimte is om de overheidsfinanciën te verbeteren, juist het omgekeerde gebeurt. Er vindt per saldo
discretionaire budgettaire verruiming plaats. Procyclische verruiming betekent
dat er geen ‘spaarpot’ voor minder goede tijden wordt gevuld, zodat in slechte
tijden hard op de rem moet worden getrapt. Dit beeld blijft overeind voor langere
tijdsperioden, bij gebruik van afwijkende definities en wanneer gecorrigeerd
wordt voor latere bijstellingen van (structurele) groeicijfers.

gen dat meevallers gedurende goede tijden worden
benut voor schuldreductie. Tot slot kunnen onafhankelijke begrotingsinstituties voorkomen dat uitgavenplannen worden gebaseerd op te optimistische
ramingen van de (structurele) economische groei.

Conjunctuurgeschoond primair saldo en output gap
eurozone
2,5

De literatuur over politieke economie oppert verschillende verklaringen waarom
de ‘deficit bias’ die er toch al is, in goede tijden nog extra aansterkt. Het gaat
dan om een vergrote druk op het doen van nieuwe uitgaven als de beschikbare
middelen toenemen en een wens om de kiezer mee te laten profiteren van eventuele extra inkomsten. Verder spelen meetfouten en vertragingseffecten een rol.
Discretionair begrotingsbeleid dat ex ante anticyclisch bedoeld was, kan ex post
procyclisch uitpakken.

2
1,5
1
0,5
0
-0,5

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005

-1

Verandering CAPB (% potentieel BBP)
Output gap (% potenieel BBP)

-1,5
-2

Uit de analyse volgt een aantal belangwekkende lessen voor de toekomst, zeker
in het licht van het huidige economische herstel in de eurozone. De Commissie
toont aan dat landen met strikte uitgavenregels beter in staat zijn gebleken aanvullende uitgaven in goede tijden te vermijden. Verder blijkt dat vooral de landen
die rond de eeuwwisseling hebben geprofiteerd van sterk dalende rentelasten,
deze ruimte hebben benut voor extra uitgaven. Inkomstenregels kunnen waarbor-

Noot:
CAPB (cyclically adjusted primary balance) is het conjunctuurgeschoonde primaire saldo als maatstaf voor verruimend of verkrappend begrotingsbeleid.
Output gap is het verschil tussen het feitelijke en potentiële productieniveau als maatstaf voor goede of slechte economische tijden.

Bron: Eigen berekeningen op basis van Europese Commissie

Monetaire Zaken
Consument kijkt vooruit
De groei van de particuliere consumptie maakt sinds midden vorig jaar een
sterk herstel door. Vooral de vraag naar duurzame consumptiegoederen zit in de
lift. Opvallend is dat het herstel van de particuliere consumptie begon nog voor
dat sprake was van enige verbetering in de koopkracht. Het reëel beschikbaar
inkomen daalde in 2005 nog met 0,6 procent. Maar consumenten kijken niet
alleen naar wat ze nu verdienen. Ook de toekomst speelt een rol, bijvoorbeeld
de kans om je baan te verliezen. Volgens de buffer-stock theorie geven consumenten meer uit naarmate de onzekerheid over hun inkomen in de toekomst
afneemt. Het beloop van het consumentvertrouwen vormt een aanwijzing dat dit
mechanisme een rol kan hebben gespeeld. Het herstel van het vertrouwen kreeg
midden 2005 – net als de vraag naar duurzame consumptiegoederen – echt
vaart. In augustus dit jaar kwam het consumentenvertrouwen in Nederland volgens de Europese Commissie zelfs uit op +14,4. Dit is royaal boven het langjarig
gemiddelde, en betekent dat het aantal optimistische consumenten iets groter is
dan het aantal pessimistische consumenten. De toename van het consumentvertrouwen in Nederland is sterker dan in de landen om ons heen. Grafiek 1 toont
het beloop van het consumentenvertrouwen in Nederland in vergelijking met
dat in het eurogebied. De vertrouwensindicator van de Europese Commissie is
opgebouwd uit vier deelindicatoren. Eén van die deelindicatoren heeft betrekking
op de werkloosheidsverwachtingen. De grafiek laat zien dat deze werkloosheidsverwachtingen in Nederland verhoudingsgewijs sterk zijn verbeterd; de kans op
werkloosheid wordt veel kleiner ingeschat dan in de landen om ons heen. Deze

464

ESB 22

september 2006

Robert-Paul Berben (DNB)

Consumentenvertrouwen Nederland ten opzichte van
eurogebied (gesaldeerd)
50

30

10

-10

-30

-50
95

96 97 98 99 00 01
consumentenvertrouwen

02

03 04 05 06
werkloosheidsverwachting

ontwikkeling heeft de consument midden vorig jaar
mogelijk over de streep heen getrokken. De consumenten liepen hiermee in hun verwachtingen vooruit
op het daadwerkelijke herstel van de Nederlandse
arbeidsmarkt (en van de koopkracht), dat volgens de
jongste cijfers in volle gang is.

Financiële Markten

Hester Veenstra (FDA)

Statistische herziening inflatiecijfers
brengt Japan in beroering
Na zes jaar deflatie leken de consumentenprijzen
in Japan eind 2005 eindelijk weer te gaan stijgen.
Deze terugkeer naar inflatie werd als symbolische
bevestiging gezien dat Japan het ‘verloren decennium’ van de jaren negentig nu definitief had
afgesloten. Aangezien bij een gezonde economie
geen renteniveaus nabij nul procent horen, introduceerde de centrale bank begin maart een nieuw
raamwerk voor haar beleid en werd vervolgens in
Japanse kapitaalmarktrente
(10-jaars overheidsleningen ), in %
2

juli, middels de eerste renteverhoging in zes jaar, daadwerkelijk afgestapt van
het ‘nulrentebeleid’. Op financiële markten steeg de Japanse kapitaalmarktrente in deze periode sterk.
Niets meer dan een statistische herziening van de inflatiecijfers heeft dit
beeld in augustus danig verstoord. Doordat kooppatronen van consumenten
met de tijd veranderen, wordt ook het mandje goederen dat ten grondslag ligt
aan de inflatiecijfers, nu en dan aangepast. Aangezien vooral elektronica en
mobiele telefonie de afgelopen jaren een groter gewicht hebben gekregen in
het Japanse bestedingspatroon, producten die na de introductie doorgaans
goedkoper worden, bleek de inflatie bij nader inzien beduidend minder hoog
dan eerder gemeld. De nieuwe cijfers zorgden derhalve voor de kritiek, vooral
van politieke zijde, dat de Bank of Japan te voorbarig is geweest met haar
renteverhoging. De speculatie nam hierdoor toe dat de rente voorlopig niet
nogmaals zou worden verhoogd. Op financiële markten resulteerde dit in de
sterkste daling van de kapitaalmarktrente in de afgelopen drie jaar.

1.9

De centrale bank wijst er echter terecht op dat het niet zozeer gaat om het
niveau van de inflatie, maar vooral om de (opwaartse) trend, en die is met
de herziening niet veranderd. Bovendien heeft de bank bij de introductie van
het nieuwe raamwerk duidelijk aangegeven een vooruitkijkend beleid te willen
voeren, niet alleen kijkend naar achteruitblikkende inflatiedata, maar naar een
breed scala aan indicatoren. De commotie ontstaan door de herziening van de
cijfers, en de forse marktreactie, lijken dan ook wat misplaatst.

1.8
1.7
1.6
1.5
1.4
Jan

Feb Mar

Apr

May

Jun

Jul

Aug

Sep

Oct

Arbeidsmarkt

Tanja Traag (CBS)

Bruto arbeidsparticipatie naar opleidingsniveau,
25-64-jarigen
100

%

90
80
70
60
50
40
1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005

Bron: CBS

Basisonderwijs
Havo, Vwo, Mbo
Wo

Vmbo
Hbo

Stijging arbeidsparticipatie door
toename aandeel hoogopgeleiden
In 2005 behoorde driekwart van de Nederlanders
tussen 25 en 65 jaar tot de beroepsbevolking. In
1996 was dat nog maar tweederde. Deze stijging
van de bruto participatie (de beroepsbevolking als
percentage van de bevolking) heeft vooral te maken
met een toename van het aandeel hoogopgeleiden
op de arbeidsmarkt.

Onder hoogopgeleiden is de participatie gemiddeld hoog. Bij hen is nauwelijks
sprake van een stijgende trend in arbeidsparticipatie. Van degenen met een
opleiding op hbo- of wetenschappelijk niveau had in 2005 gemiddeld 85 procent een baan voor meer dan twaalf uur per week of zocht daar actief naar. Dit
percentage is de afgelopen tien jaar nauwelijks veranderd.
Van middelbaar opgeleiden (mbo, havo, vwo) is de bruto participatie licht gestegen. Onder laagopgeleiden ligt de bruto arbeidsparticipatie naar verhouding
het laagst maar deze is in de periode 1996–2005 wel toegenomen, vooral van
degenen met een opleiding op vmbo-niveau. In 1996 had 56 procent van de vmbo’ers werk of was bezig met het zoeken naar een baan. In 2005 is dit aandeel
bijna 62 procent. Onder degenen met opleidingsniveau basisonderwijs steeg de
participatie van 43 tot ruim 46 procent.
De stijging van de bruto arbeidsparticipatie hangt samen met de toename van
het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Het aandeel hoogopgeleiden is de
afgelopen tien jaar toegenomen. In 1996 was 26 procent hoogopgeleid (hbo of
wo). Dit is toegenomen tot 33 procent in 2005. Het aandeel laagopgeleiden is
gedaald. In 1996 had ongeveer 30 procent een laag opleidingsniveau (basisonderwijs of vmbo). Sindsdien is het aandeel laagopgeleiden afgenomen tot bijna
23 procent. Het aandeel met een opleiding op mbo-, havo- of vwo-niveau bleef
vrijwel gelijk. Deze ontwikkeling is een belangrijke oorzaak voor het feit dat de
bruto arbeidsparticipatie is toegenomen van 67 procent in 1996 tot 74 procent
in 2005.

ESB 22

september 2006

465