Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 18 2011

statistiek
Internationaal
Internationale concurrentiepositie gebaat bij hogere
kapitaalmarktrente
Op basis van een verbetering van de economische vooruitzichten en het aantrek­
ken van inflatie is in zowel de Verenigde Staten als de kernlanden van Europa,
zoals Duitsland en Nederland, de kapitaalmarktrente aanzienlijk gestegen. De
Duitse tienjaarsrente is vanaf een dieptepunt van 2,116% op 31 augustus 2010
geleidelijk gestegen tot ongeveer 3,3% (figuur). In de Verenigde Staten steeg de
rente in hetzelfde tijdsbestek van 2,4% naar 3,7%. In de eurozone speelt boven­
dien de bijzonderheid dat de kapitaalmarkten in de kernlanden van het valuta­
gebied bij spanningen ten aanzien van de eurozone fungeren als veilige havens,
met rentedalingen als gevolg. Gelet op de lage renteniveaus is de stijging van de
lange rente dan ook een teken van enige ontspanning op de kapitaalmarkten.
Voor pensioenfondsen is een stijging van de lange rente over het algemeen
positief, afhankelijk van de wijze waarop de waarde van de verplichtingen wordt
berekend. Nederlandse pensioenfondsen verdisconteren hun verplichtingen in
de regel met de swaprente of de rente van overheden, en de stijging van deze
rentetarieven heeft de dekkingsgraad van de fondsen dan ook aanzienlijk doen
verbeteren. Een positieve bijkomstigheid van de hogere dekkingsgraden is een
verbetering van de internationale concurrentiepositie van bedrijven. Voor het
bedrijfsleven vormen pensioenen in de eerste plaats een kostenpost en met de
verbetering van dekkingsgraden neemt de druk op premieverhogingen af. Dit
reduceert de kosten in het midden- en kleinbedrijf, dat in de regel is aangeslo­
ten bij een bedrijfstakpensioenfonds. Bij veel relatief grote bedrijven met een
eigen ondernemingspensioenfonds valt in deze situatie ook de druk weg om

Yuri Stoutjesdijk (FDA)

het bedrijfspensioenfonds aan te vullen. Zo bezien
zou een verdere stijging van de kapitaalmarktrente
een verdere verhoging van de dekkingsgraden
van pensioenfondsen opleveren en daarmee ook
kunnen leiden tot een verbetering van de internatio­
nale concurrentiepositie van Nederland, zeker ten
opzichte van landen waar pensioenfondsen een meer
ondergeschikte rol spelen in de kostenstructuur van
bedrijven.

Tienjaarskapitaalrente overheid (in procenten).
4.0

%

3.8
3.6
3.4
3.2
3.0
2.8
2.6
2.4
2.2
2.0

jan
2010

mar

mei

jul

Duitsland

okt

dec

2011

Verenigde Staten

Bron: FDA

Monetaire zaken

Kees Schultz (DNB)

Exchange Traded Funds populairder geworden
De afgelopen jaren is de populariteit van Exchange Traded Funds (ETF’s) wereld­
wijd onder beleggers sterk toegenomen. ETF’s zijn beursgenoteerde index­
fondsen die zo nauwkeurig mogelijk het rendement van een index proberen te
volgen, veelal van een aandelenindex. Dit doet een ETF door de aankoop van de
onderliggende aandelen van de desbetreffende index of door middel van deriva­
tenconstructies. Een voordeel voor beleggers van ETF’s is de lagere kostenstruc­
tuur. Dit is het gevolg van de passieve beleggingsstrategie van ETF’s ten opzichte
van traditionele beleggingsfondsen die actief een index proberen te verslaan.
Het wereldwijd beheerd vermogen van ETF’s, inclusief overige Exchange Traded
Products, is in 2010 met circa 38% toegenomen tot ruwweg 1100 miljard euro.
Deze toename betreft de som van de netto-inleg, het koersrendement en de
wisselkoersmutaties. Het totale fondsvermogen van de in Nederland gevestigde
indexfondsen bedraagt ongeveer 0,5 miljard euro per ultimo 2010. Ruwweg twee
derde deel van het fondsvermogen van deze Nederlandse indexfondsen wordt
belegd in de onderliggende aandelen van de te volgen index. Het resterende deel
van dit fondsvermogen wordt door de Nederlandse indexfondsen belegd in ETF’s
die in het buitenland gevestigd zijn. In 2010 zijn de Nederlandse beleggingen
van huishoudens en institutionele beleggers in de in het buitenland gevestigde
ETF’s met 68% toegenomen tot 4,3 miljard euro (figuur). Het gaat hierbij om
de Nederlandse beleggingen in ETF’s van zeven grote wereldwijde aanbieders,
zoals BlackRock, State Street en Vanguard. Gezamenlijk hebben deze zeven
aanbieders circa 80% van de wereldwijde ETF-markt in handen. De beleggingen
van Nederlandse huishoudens in de buitenlandse ETF’s zijn in 2010 met 45%
gestegen tot 2,0 miljard euro. In 2009 namen deze beleggingen door huishou­
dens nog met 109% toe. De beleggingen in ETF’s door institutionele beleggers,

144

ESB

96(4605) 4 maart 2011

Nederlandse beleggingen in buitenlandse ETF’s
(in miljard euro, eindstanden per kwartaal).
5

In miljard euro

4

3

2

1

0
dec-’08

mei-’09 jun-’09

sep-’09

Huishoudens

dec-’09

mrt-’10

jun-’10

Institutionele beleggers

sep-’10

dec-’10

Totaal

Bron: De Nederlandsche Bank

met name pensioenfondsen, zijn met 94% toegeno­
men tot 2,3 miljard euro in 2010. Verder blijkt uit de
cijfers dat institutionele beleggers vooral beleggen
in ETF’s die in de Verenigde Staten zijn gevestigd en
genoteerd staan op de Amerikaanse aandelenbeur­
zen. Huishoudens daarentegen beleggen vooral in
ETF’s die in Ierland zijn gevestigd.

Financiële markten

Bas Verschoor (AFM)

Balans Nederlandse huishoudens
In de figuur is een overzicht te zien van de verschil­
lende vermogenscomponenten van Nederlandse
huishoudens aan het einde van het derde kwartaal
van 2010. Huizenbezit is onder te verdelen in een
deel dat onder hypotheek valt ter waarde van 622
miljard euro en in een deel dat vrij is van hypotheek,
ter waarde van 659 miljard euro. Pensioenen zijn op
te splitsen in het deel dat door de AOW gedekt wordt

Vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens
(in euro, derde kwartaal 2010).
Verdeling bezittingen
(debet)
299

175

95

59

23

2139

1500

659

1500

1

9

2000

622

2000

2

622 29 14

2500

496

2500

3000

Creditcardschulden

In miljarden euro

3000

Financiering bezittingen
(credit)
85

Hypotheekschuld
Consumptief
krediet
Overige schulden
Roodstand
betaalrekeningen
Goederenkrediet

3500

1000

1000 723

Eigen vermogen

Overlijdensrisicoverzekering

Pensioen
(derde pijler)
Betaalrekening
(direct opvraagbaar)

Beleggingsproducten

Spaargelden

0

Vermogen DGA

500

0
Pensioen
(tweede pijler)
Eigenwoning
(vrij van hypotheek)
Eigen woning
(met hypotheek)
Vermogensopbouw
hypotheek

500

en feitelijk niet tot vermogen van huishoudens gerekend kan worden, in de twee­
depijlerpensioenen ter waarde van 723 miljard euro die via de werkgever opge­
bouwd worden, en de derdepijlerpensioenen ter waarde van 85 miljard euro, die
daarbuiten opgebouwd worden. Deze componenten hebben de afgelopen decen­
nia een niet aflatende groei doorgemaakt, die voor een belangrijk deel is te ver­
klaren doordat huizenprijzen sinds 1983 geen significante dalingen hebben laten
zien en doordat de pensioentoezeggingen nog nooit significant zijn gekort door
pensioenfondsen. Spaargelden zijn tegoeden die ofwel een vaste looptijd hebben
ofwel alleen met vooraankondiging kunnen worden opgenomen. Vervolgens is
het vermogen dat directeur-grootaandeelhouders hebben opgebouwd in eigen
bedrijf van belang, ter waarde van 173 miljard euro. De component beleggingen
van huishoudens heeft momenteel een waarde van 95 miljard euro. Deze com­
ponent is van nature echter erg bewegelijk, vanwege de volatiliteit van de waarde
van beleggingen en vanwege de wisselende behoefte van particulieren om hun
vermogen te beleggen via de kapitaalmarkten. De behoefte van huishoudens om
te beleggen lijkt bijvoorbeeld gevoeliger voor conjuncturele bewegingen dan de
behoefte om te sparen. Aan de kant van de passiva is de grootste schuldencom­
ponent de hypotheekschuld ter waarde van 609 miljard euro, per definitie gelijk
aan het eigenwoningbezit met hypotheek. Consumptief krediet ter waarde van
29 miljard euro komt op de tweede plaats, roodstand op betaalrekeningen ter
waarde van 9 miljard euro op de derde plaats en ten slotte goederenkrediet ter
waarde van 2 miljard euro en creditcardschulden ter waarde van 1 miljard euro.
Op deze wijze bezien hebben Nederlandse huishoudens een eigen vermogen
opgebouwd van 2139 miljard euro.

Bron: AFM

Arbeidsmarkt

Ger Ramaekers (ROA)

Gedrag &
mij.

Totaal

Een geheel andere
2,9
1,1
2,3
6,4
opleidingsrichting door
werkgever vereist
Sector van de alternatief vereiste opleidingsrichting
Landbouw
10
0
0
2
Onderwijs
10
17
6
5
Techniek
27
14
56
19
Economie
40
16
17
48
Gezondheidszorg
0
17
8
7
Gedrag en maatschappij
0
19
10
9
Taal en cultuur
0
7
0
4
Recht
8
10
3
6
Natuur
4
0
0
1

Gezondheidszorg

Economie

Techniek

Onderwijs

Landbouw

Functies met een geheel andere vereiste opleidingsrichting
en de alternatief vereiste opleidingsrichting (in procenten).

1,4

2,9

3,7

0
4
0
39
35
22
0
0
0

0
11
12
27
22
22
3
3
0

2
6
22
40
10
11
3
6
1

Bron: HBO-Monitor 2009

Alternatieve vacatures voor
hbo-sollici­anten
t
Van alle pas afgestudeerde betaald werkende
hbo’ers heeft 3,7% een functie waarvoor de werk­
gever een geheel andere opleidingsrichting vereiste.
Dit varieert van 1% onder afgestudeerden van de
sector onderwijs en gezondheidszorg tot 6% onder
afgestudeerden van de sector economie. Aan deze
afgestudeerden is gevraagd welke opleidingsrichting
de werkgever eiste (tabel).

Vooral bij de opleidingssector landbouw blijkt de aanvankelijk door de werkge­
ver vereiste opleiding het vaakst tot de opleidingssector economie te behoren.
Wellicht had een aantal werkgevers van afgestudeerden landbouw moeite om
geschikte sollicitanten met de juiste economische opleidingsachtergrond aan te
trekken. Deze werkgevers zijn dan uitgeweken naar sollicitanten met een agrari­
sche opleidingsachtergrond.
Daarnaast zijn er pas afgestuurde betaald werkende hbo’ers die werkzaam zijn in
een functie waarvoor de werkgever een andere opleidingsrichting vereiste maar
wel binnen dezelfde opleidingssector. Het betreft opleidingen die qua sector
weliswaar verwant zijn maar door de afgestudeerden zelf als inhoudelijk geheel
andere opleidingsrichtingen worden gezien. Bij de opleidingssectoren techniek
en economie behoorde de aanvankelijk door de werkgever vereiste opleiding het
vaakst tot de eigen sector, dus een andere technische opleiding voor afgestu­
deerden techniek en een andere economische opleiding voor afgestudeerden
economie.
Bij de opleidingssectoren onderwijs, gezondheidszorg en gedrag en maatschap­
pij tot slot behoorde de eigenlijk door de werkgever vereiste opleiding het vaakst
ofwel tot de eigen sector, ofwel tot een andere opleidingssector, vaak economie.
Kortom, in vacatures voor hbo-afgestudeerden wordt vaak een opleiding eco­
nomie gevraagd. Bij onvoldoende geschikte sollicitanten met een economische
opleidingsachtergrond wijken werkgevers dan soms uit naar hbo’ers met een
andere opleidingsachtergrond.

ESB

96(4605) 4 maart 2011

145

Auteurs