Ga direct naar de content

Splendid isolation

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 20 1988

Splendid isolation
Hardnekkige onevenwichtigheden doen de wereldeconomie balanceren op de rand van een recessie. Er
is al zoveel over gezegd en geschreven dat het nauwelijks nodig is hier te herhalen waarom het gaat: het voortdurend hoge tekort op de Amerikaanse lopende rekening en de spiegelbeeldige overschotten van Japan en
de Bondsrepubliek. Over de manier waarop de drie
grootste industrielanden hun externe evenwicht moeten
herstellen, is al evenveel geschreven. Het centrale thema is dat de betrokken landen hun monetaire en hun
fiscale beleid op elkaar moeten afstemmen. Op die manier kunnen de overschotten en tekorten gelijktijdig worden verminderd zodat de wereldhandel op zijn groeipad
wordt gehouden. In hun rapporten over de ontwikkeling
van de wereldeconomie pleiten OECD en het IMF daarom vurig voor internationale samenwerking. Ook op de
topconferenties van de laatste jaren zijn er veel mooie
woorden over samenwerking gesproken. Tal van economische studies wijzen bovendien op de positieve welvaartseffecten van internationale beleidscoordinatie1.
Zoveel als er over internationale samenwerking is gezegd en geschreven, zo weinig is er aan gedaan. Alleen
op monetair gebied is er een zekere samenwerking van
de grond gekomen. Sinds het Plaza-akkoord van September 1985 proberen de centrale banken van de vijf
grootste industrielanden (G-5) met gecoordineerde interventies de wisselkoersen van de dollar, yen en mark
in goede banen te leiden. Veel meer dan het wegnemen
van de scherpe kantjes van de koersschommelingen
blijkt daarbij tot nu toe niet haalbaar. De internationale
coordinate van het discontobeleid, waartoe in het Louvre-akkoord van februari 1987 s besloten, lijkt op een
mislukking uit te draaien vanwege het gewicht dat binnenlandse politieke overwegingen in de schaal leggen.
Van onderlinge afstemming van het macro-economische beleid, welk idee ook op de topconferentie in het
Plaza-hotel in 1985 is geboren, is tot op heden echter
helemaal niets te merken. In afwezigheid van concrete
resultaten vertrouwen de regeringsleiders op de macht
van het woord. Dat wil zeggen dat men niet verder komt
dan overeenstemming te proclameren over de noodzaak van “verdere reductie van begrotingstekort” in de
VS, “ondersteuning van de groei geleid doorde binnenlandse vraagontwikkeling” in Japan en “voortzetting en
intensivering van structurele hervormingen” in Europa2.
Voor hen die verdergaande economisch-politieke samenwerking noodzakelijk achten om een wereldwijde
diepe recessie te vermijden, zijn die vage verklaringen
uiteraard teleurstellend. Maar hier en daar rijst ook twijfel aan het nut van internationale coordinate.
lemand die bij voorbeeld niets in coordinate van macro-economische politiek en monetair beleid ziet is Martin Feldstein3. Er is volgens hem geen kruid gewassen
tegen daling van de dollarkoers. Hij gelooft dat het handelsbalanstekort van de VS groot blijft en dat het lopende-rekeningtekort vanwege de stijgende schuldendienst explosief zal toenemen. De mogelijke groeistijging in Japan en de BRD kan volgens hem nooit voldoende groot zijn om via meer vraag naar Amerikaanse goederen extern evenwicht van de VS te bewerkstelligen. Een kleiner begrotingstekort in de VS kan weliswaar de handelsbalans verbeteren, maar leidt via rentedaling ook tot een lagere dollarkoers. Kortom, de instrumenten die men gecoordineerd zou moeten hanteren, kunnen nooit het doel realiseren dat men nastreeft.
Met zijn oordeel over de ‘fundamentals’ van de huidige situatie heeft Feldstein voor wisselkoersstabilisatie
door middel van monetair beleid uiteraard ook geen

ESB 20-7-1988

goed woord over. Interventies leiden uiteindelijk tot veranderingen in de binnenlandse geldhoeveelheid, dus
tot monetaire verkrapping in het land waarvan de munt
wordt verdedigd en monetaire verruiming in de rest van
de wereld. De onaanvaardbaarheid van de daaruit
voortvloeiende werkloosheid resp. inflatie in het buitenland begrenst de politieke bereidheid tot dergelijke monetaire samenwerking. Voor manipulatie van de geldhoeveelheid en de rente geldt volgens hem hetzelfde.
Daarnaast acht Feldstein het bereiken van overeenstemming over concrete maatregelen ook uitgesloten
gezien de hardnekkige fundamentele meningsverschillen over de manier waarop de wereldeconomie werkt en
over de internationale effecten van specifieke maatregelen. Overigens is naar zijn mening de interdependentie over het algemeen zo gering dat economische beleidsdoelen bereikt kunnen worden met het eigen binnenlandse beleid. De mode van de internationale coordinatie verleidt regeringen tot ‘free rider’-gedrag en het
ontgaan van verantwoordelijkheid.
Een recente theoretische studie naar beleidscoordinatie tussen beleidsmakers die het niet eens zijn over
de werking van de economie toont aan dat Feldsteins
pessimisme niet geheel uit de lucht gegrepen is4. Frankel en Rockett gebruiken een vergelijkend warenonderzoek van een aantal bekende wereldmodellen om te onderzoeken of beleidscoordinatie mogelijk is als twee
landen elk een verschillend model voor juist houden. Zij
concluderen dat er vrijwel altijd een akkoord te bereiken
is waarvan beide landen denken dat ze daarmee beter
af zijn dan door niet samen te werken. Daarmee staat
echter niet vast of werkelijk welvaartswinst wordt geboekt. Er kan immers maar een model tegelijk ‘waar’
zijn: een van beide onderschreven modellen of mogelijk nog een ander model. Simulaties met alleen de geldhoeveelheid als instrument en met de geldhoeveelheid
en de overheidsuitgaven als instrumenten wijzen uit dat
slechts in ruwweg de helft van de mogelijke gevallen
sprake is van winst van samenwerking. Dat voordeel
blijkt bovendien klein vergeleken met het voordeel dat
kan worden behaald als een land zich eenzijdig bekeert
tot het ‘ware’ model. Overeenstemming over het model
verhoogt de kans op profijtelijke samenwerking, maar
niet spectaculair.
De conclusie dringt zich op dat de voordelen van internationale coordinate van macro-economische politiek voorlopig een luchtkasteel zijn. Vruchtbare samenwerking vereist meer kennis van en meer overeenstemming over de werking van de wereldeconomie dan nu
bestaat. Het vermijden van een internationale recessie
zal voorlopig meer afhangen van het groeibevorderende beleid dat landen ‘in splendid isolation’ voeren dan
van internationale coordinate van macro-economische
politiek.

W. Sietsma
1. Zie voor een kritische bespreking H. Garretsen, J. de Haan
en L.H. Hoogduin, Internationale coordinate van economische
politiek, ESB, 13-4-1988, biz. 351-356.
2. Communique ministersvergadering OECD 18/19-5-1988,

Parijs.
3. M.S. Feldstein, Thinking about international economic coordination, Journal of Economic Perspectives, jg. 2, nr. 2, biz. 313.

4. J.A. Frankel en K.E. Rockett, International macroeconomic
policy coordination when policymakers do not agree on the true
model, American Economic Review, jg. 78, nr. 3, biz. 318-340.

Eerdere studies van beleidscoordinatie gaan veelal uit van
eenstemmigheid over het model.

669

Auteur