Ga direct naar de content

Scholing loont meer dan kinderarbeid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 30 2004

Scholing loont meer dan kinderarbeid
Aute ur(s ):
Spijkerman, E.B. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de directie Buitenlandse Financiële Betrekkingen van het ministerie van Financiën. e.b .spijkerman@minfin.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4432, pagina 210, 30 april 2004 (datum)
Rubrie k :
Vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
ontw ikkelingslanden

Discussies rond het afschaffen van kinderarbeid verdelen deskundigen globaal gesproken in twee kampen, waarbij iedere groep zijn eigen visie
heeft op de causaliteit tussen (het afschaffen van) kinderarbeid en economische groei. Volgens de ‘uitgroeiers’ lost het probleem van
kinderarbeid zich vanzelf op wanneer landen zich economisch ontwikkelen en inkomens stijgen (de ‘trickle down’-theorie). De ervaringen van de
huidige industrielanden, waar de politieke druk om kinderarbeid te verbieden pas realiteit werd toen door gestegen welvaart het kindinkomen
niet langer noodzakelijk was, leveren hiervoor belangrijke aanwijzingen.
De ‘uitroeiers’ draaien de causaliteit om. Het is niet armoede die tot kinderarbeid noopt, maar het is kinderarbeid die tot armoede leidt. Door
kinderen onderwijs te ontzeggen, wordt de opbouw van menselijk kapitaal belemmerd, terwijl het aanbod van kinderarbeid tegelijkertijd de
lonen van volwassenen laag en de werkloosheid hoog houdt. Afschaffing van kinderarbeid gecombineerd met investeringen in onderwijs zou
in deze visie leiden tot economische groei. Zie Edmonds (2003) voor een bespreking en verdere literatuurverwijzingen.
Economische kosten en baten
Met een recente studie naar de economische kosten en baten van het gericht afschaffen van kinderarbeid, kiest de International Labour
Organization (ilo) voor de benadering van de uitroeiers (ilo, 2004). De studie staat niet stil bij de sociale en humane argumenten voor de
afschaffing van kinderarbeid. Evenmin gaat ze in op de vraag of het afschaffen van kinderarbeid uit normatief oogpunt wenselijk is. Tot dit
laatste heeft de internationale gemeenschap zich immers al verplicht, via bijvoorbeeld de twee ilo-conventies die inmiddels door meer dan 130
landen geratificeerd zijn en via de millenniumdoelstellingen (mdg’s) van de vn, die gericht zijn op het halveren van de wereldwijde armoede in
20151. De studie vertrekt vanuit het basisprobleem van kinderarbeid, namelijk dat kindinkomen voor gezinnen in arme landen onmisbaar is voor
het levensonderhoud. De essentie van de studie is dan ook dat huishoudens moeten worden geprikkeld om hun kinderen naar school te laten
gaan, ook omdat alleen dan de positieve macro-economische externe effecten van onderwijs te realiseren zijn.
Bij perfect werkende markten zouden ouders op het toekomstige inkomen van hun kinderen krediet kunnen opnemen om onderwijs te
bekostigen. Zo lang dat niet het geval is, vraagt marktfeilen om financiële compensatie van huishoudens. Het afschaffen van kinderarbeid is
dus tegelijkertijd een herverdelingsvraagstuk: de kosten gaan niet alleen voor de opbrengsten uit, de groep van begunstigden valt niet samen
met de groep van betalers. De meerwaarde van deze studie boven gangbare studies ligt in de kwantitatieve onderbouwing van de opbrengst
die het vervangen van kinderarbeid door onderwijs heeft.
Drie pijlers
Om de economische kosten en baten te kwantificeren, simuleert de studie de invoering in fasen van een ‘General Programme of Action’
gedurende de periode 2000-2020 in alle landen waar kinderarbeid voorkomt. Dit actieprogramma bestaat uit drie pijlers. De eerste pijler omvat
uitbreiding van onderwijscapaciteit (personeel en materieel) en verhoging van de kwaliteit van het onderwijs.
De tweede pijler bestaat uit inkomensoverdrachten aan huishoudens, die in omvang gelijk zijn aan zestig tot tachtig procent van de gemiddelde
opbrengsten van kinderarbeid voor een huishouden2. De derde pijler is het bij voorrang aanpakken van de ernstigste vormen van kinderarbeid,
zoals gevaarlijk werk, zwaar lichamelijk werk en kinderprostitutie.
De ilo simuleert de hypothetische invoering van dit generieke Actieprogramma, zonder overigens de inhoud van het programma op
landspecifieke omstandigheden aan te passen. De drie genoemde pijlers maken duidelijk dat met de invoering van dit programma de
voorwaarden gerealiseerd worden voor het succesvol afschaffen van kinderarbeid. Zoals gezegd vormt het programma in feite een nadere
concretisering van zowel een van de mdg’s als van het onder auspiciën van de Wereldbank opgezette programma ‘Education for All’ (zie
verderop).
Naast de kosten die uit de drie pijlers voortvloeien, houdt de studie tevens rekening met de alternatieve kosten (‘opportunity costs’) doordat
een geringere inzet van kinderen in het arbeidsproces een daling van de macro-economische productie veroorzaakt. De ilo berekent deze door
de waarde van kinderarbeid (gesteld op twintig procent van het vergelijkbare volwassenenloon) te vermenigvuldigen met het aantal werkende
kinderen. De ilo houdt hierbij geen rekening met de mogelijkheid dat substitutie deze kosten zou kunnen verminderen, doordat een
werkzoekende volwassene de plaats van een kind inneemt.
Tegenover de kosten staan economische baten in de vorm van een vergroting van het toekomstige productiepotentieel van de
beroepsbevolking, zowel door onderwijs als door verbeterde gezondheid van kinderen door de ergste vormen van kinderarbeid als eerste aan te

pakken. Op basis van empirisch onderzoek neemt de ilo als vuistregel dat elk jaar extra onderwijs het toekomstige inkomen van de betreffende
persoon met elf procent verhoogt.
Netto-economisch voordeel
De baten op basis van netto contante waarde blijken een factor 6,7 te zijn van de kosten (tabel 1). Indien op deze wijze het afschaffen van
kinderarbeid als een investering wordt gezien, levert deze een intern rendement op van 43,8 procent, wat fors hoger is dan de discontovoet van
vijf procent waar het rapport de netto contante waarde mee bepaalt3. Het totale economische voordeel van ruim 4300 miljard dollar is gelijk aan
22,2 procent van het totale bbp van de betreffende landen. De mate waarin regio’s profiteren verschilt sterk. Gerelateerd aan het bbp hebben
Sub-Sahara Afrika en Azië het meeste profijt4 (figuur 1). In deze regio’s vindt tachtig procent van alle kinderarbeid door vijf- tot veertienjarigen
plaats.

Figuur 1. Netto economische opbrengsten per regio, in procenten van het bbp

Tabel 1.Netto contante waarde van de afschaffing van kinderarbeid, in miljarden dollars op basis van koopkrachtpariteit

kosten
onderwijsaanbod
uitvoeringskosten inkomensoverdrachten
interventies gericht op ergste vormen van kinderarbeid
alternatieve kosten
totale kosten

493,4
10,7
9,4
246,8
760,3

inkomensoverdrachtena

213,6

opbrengsten
onderwijs
gezondheid

5078,4
28,0

totale opbrengsten
netto economische opbrengsten
netto financiële opbrengsten

5106,3
4346,1
4132,5

a Bij het bepalen van de economische opbrengsten neemt de studie alleen de administratieve kosten van de uitvoering van het systeem
van inkomensoverdrachten mee en niet de overdrachten zelf; deze brengen immers als zodanig wel financiële kosten, maar geen directer
macro-economische kosten met zich mee.

Terwijl deze resultaten zijn berekend op basis van gemiddelde en derhalve realistische veronderstellingen, illustreert de studie dat ook met
alternatieve veronderstellingen (zoals een lager onderwijsrendement) de baten een veelvoud blijven van de kosten. De studie maakt duidelijk
dat het afschaffen van kinderarbeid in combinatie met het aanbieden van universeel onderwijs een hoogrenderende investering is en blijft.
Overigens besteedt de ilo geen aandacht aan de mogelijke ‘fallacy of composition’. Als alle landen kinderarbeid tegelijkertijd afschaffen, zou het
economische voordeel voor ieder land afzonderlijk lager kunnen uitvallen dan de studie hier berekent.
Het realiseren van de baten
Niettemin is er een aantal kanttekeningen bij het rapport te plaatsen. De belangrijkste is dat de ilo de visie van de uitgroeiers meer krediet had
moeten geven. Zonder een gezond macro-economisch klimaat – met een evenwichtig macro-economisch beleid, goede instituties, open grenzen
en een bevorderlijk ondernemersklimaat – zal economische groei niet van de grond komen en zullen de baten van het afschaffen van
kinderarbeid niet (volledig) te realiseren zijn. Kinderarbeid blijft symptomatisch voor (macro-economische) armoede. Dit toont ook aan dat de
zienswijzen van de uitroeiers en de uitgroeiers niet los van elkaar staan. Immers: om uit de armoede en dus de kinderarbeid te groeien, zijn
gezonde economische structuren noodzakelijk, terwijl dat ook de voorwaarden zijn om het gericht afschaffen van kinderarbeid economisch
profijtelijk te maken.

De studie staat daarnaast nauwelijks stil bij de (waarschijnlijk talrijke) beperkingen die nationale invoering van het fictieve Actieprogramma in
landen zal hebben. Zijn landen bijvoorbeeld überhaupt in staat een stelsel van inkomensoverdrachten op te zetten en voldoende leraren op te
leiden? De ilo zet met de simulatie niettemin een praktisch implementatiekader neer. Of het kader ook realistisch zal blijken, zal mede afhangen
van de financierbaarheid ervan. Terwijl arme landen binnen hun nationale begrotingen de juiste uitgavenprioriteiten moeten stellen, zijn
financiële impulsen van donoren, die vooruitlopen op de langetermijnbaten, onmisbaar.
De ilo-studie vormt een welkome aanvulling op het in april 2000 door de Wereldbank geïnitieerde programma ‘Education for All’, dat als doel
heeft om alle kinderen waar ook ter wereld verplicht de basisschool te laten doorlopen5. Het kwantitatief economische perspectief van de ilostudie illustreert dat het afschaffen van kinderarbeid niet slechts wenselijk is vanuit sociaal oogpunt. Omdat het aangrijpt bij de primaire
inkomensverdeling, is het afschaffen van kinderarbeid in combinatie met onderwijs-voor-allen een van de meest concrete voorbeelden van
groeibevorderende maatregelen die aan de armste bevolkingsgroepen ten goede komt. Een duidelijk geval dus van ‘pro-poor-growth’.
Emile Spijkerman
Literatuur
E.V. Edmonds (2003) Does Child Labor Decline with Improving Economic Status?, NBER working paper 10134, National Bureau of
Economic Research, Cambridge, Massachusetts.
ILO (2004) Investing in Every Child – An Economic Study on the Costs and Benefits of Eliminating Child Labour. International Programme
on the Elimination of Child Labour, Geneve, december 2003 (voor het eerst gepubliceerd in februari 2004). Beschikbaar op www.ilo.org
ILO (2002) Every child counts – New global estimates of child labour. Beschikbaar op www.ilo.org

1 Voor een overzicht van de acht millenniumdoelstellingen zoals overeengekomen in september 2000, zie www.developmentgoals.org
2 Aangenomen wordt dat arme huishoudens met kinderen in de schoolgaande leeftijd compensatie krijgen, ongeacht de vraag of kinderen
werkten of naar school gingen. Hoewel niet het meest effectief, lijkt deze keuze wel het meest efficiënt gelet op de uitvoeringskosten.
3 Met ‘intern rendement’ wordt bedoeld die discontovoet van een investeringsproject waarbij de netto contante waarde gelijk is aan nul.
4 In Azië werken circa 110 miljoen vijf- tot veertienjarigen (18,7 procent van de totale cohort), in Sub-Sahara Afrika circa 38 miljoen (25 procent
van de totale cohort). ILO (2002) geeft een overzicht van de mate waarin kinderarbeid in de verschillende werelddelen voorkomt.
5 Zie www.worldbank.org. Nederland draagt in de periode 2003-2007 195 miljoen euro bij aan dit programma.

Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur