Ga direct naar de content

Regionaal-economische dynamiek in de BRD

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 14 1986

Regionaal-economische
dynamiek in de BRD
Het economisch zwaartepunt van de
Bondsrepubliek Duitsland is aan het
verschuiven naar het zuiden van het
land. Lange tijd waren de economische activiteiten geconcentreerd rond
de Noordduitse havensteden en in het
Roergebied. Het zuiden kende daarentegen bijna alleen bedrijvigheid die
was gericht op het eigen gebied. De
olieprijscrises in de jaren zeventig zetten echter in de ‘schoorsteenindustrie’
in het noorden een proces in gang van
uitstoot van arbeidsplaatsen. Hiertegenover stond een opkomst van bedrijvigheid in de zuidelijke deelstaten. label 1 geeft een indruk van de relatieve
ontwikkeling van de verschillende
landsdelen.
De tabel laat zien dat op het hoge aggregatieniveau van de landsdelen de
opkomst van het zuiden opmerkelijk is.
Het noorden en Noordrijn-Westfalen
blijven beneden de gemiddelde groei
van de toegevoegde waarde van de
BRD als geheel. Binnen deze landsdelen is echter nog wel enige verscheidenheid aanwezig. Zo kent SleeswijkHolstein in het noorden een groeivoet
die bijna op het gemiddelde van het
zuiden ligt, terwijl Baden-WCirtenberg
in het zuiden een gemiddelde groei
heeft gehad die niet hoger was dan die
van het noorden 1). In het algemeen
blijkt echter dat het economisch zwaartepunt zich in zuidelijke richting begeeft. Dit neemt niet weg dat in het
noorden en Noordrijn-Westfalen sterke regio’s en bedrijfstakken blijven
bestaan. In plaats van de min of meer
eenzijdige ‘overheersing’ van het
Roergebied ontstaat in de BRD een
meerkernige economisch-ruimtelijke
structuur met als spillen Hamburg, het
Roergebied, Frankfurt en Stuttgart/Miinchen.
De opkomst van het zuiden heeft
niet alleen betrekking op de bedrijvigheid. Ook in de bevolkingsontwikkeling en dan vooral in de migratiebewegingen zijn soortgelijke veranderingen
te bespeuren 2). In dit artikel worden
de oorzaken van deze verschuiving opgesomd en de gevolgen ervan voor de
Nederlandse economie behandeld.

Oorzaak van de
verschuiving
In de literatuur worden zeven mogelijke oorzaken voor de verschuiving
van het economische zwaartepunt genoemd. De meest genoemde verklaring heeft betrekking op de verschillen
in economische structuur tussen de

landsdelen 3). Het noorden en Noordrijn-Westfalen herbergen de verouderde activiteiten zoals scheepsbouw,
textiel- en kledingindustrie en de zware
industrie. Het zuiden daarentegen
heeft zich meer op de ‘kansrijke’ bedrijvigheid gericht. Voorbeelden hiervan zijn de automobiel-, vliegtuig- en
wapenindustrie.
Een tweede oorzaak voor de sterkere groeikracht van het zuiden wordt gevonden in de regionale spreiding van
de onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten (o & o) in de BRD 4). Hoewel het
niet zo is dat veel o & o-activiteiten automatisch tot economische groei in
een bepaalde regio leiden, vormen ze
wel een potentiele bron van welvaart.
Met uitzondering van de stadsdeelstaten Hamburg en Bremen, herbergen
het noorden en Noordrijn-Westfalen
minder o & o-activiteiten dan het landelijk gemiddelde. Het zuiden vertoont
daarentegen een oververtegenwoordiging. Voor een deel komt dit door de
hiervoor reeds gesignaleerde spreiding van verschillende bedrijfstakken:
er worden meer kennisvragende kansrijke activiteiten ontplooid in het Zuiden. Voor de rest komt het doordat het
niveau van o & o bij de meeste industriele activiteiten in het zuiden hoger ligt dan bij vergelijkbare activiteiten
in het noorden. De onevenwichtige
spreiding van o & o-activiteiten over de
BRD heeft te maken met de (toekomstige) arbeidsmarktsituatie. Door de aanwezigheid van kansrijke industrieen is
het zuiden voor hoger opgeleiden aantrekkelijker dan het noorden. En door
de aanwezigheid van hoger opgeleiden is het zuiden voor nieuwe bedrijven weer aantrekkelijker dan het noorden. Hierdoor ontstaat een agglomeratie-effect 5). De hoog opgeleide werknemers worden bovendien aangetrokken door de prettige woonomgeving
van het zuiden. Een bosrijke omgeving
in de buurt van de Alpen is nu eenmaal
aantrekkelijker dan de grauwe en door
smog-alarm geplaagde omgeving van
het Roergebied.
Drie oorzaken van de verschillen
tussen noord en zuid hebben te maken
met de toenemende internationalisering van de bedrijvigheid. Deze internationalisering blijkt uit de mate waarin
de verschillende deelstaten aan de Internationale handel deelnemen, buitenlandse investeringen binnenkrijgen
en de positie met betrekking tot de Internationale concurrentie.
Evenals in de meeste westerse landen
zijn de buitenlandse handelsbetrekkingen ook in de BRD een steeds grotere
rol gaan spelen. Zo steeg het aandeel
van de export in het bruto nationaal

produkt van de BRD van 15,8 procent
in 1960 tot 27,8 in 1984. Ook voor de
komende jaren wordt gerekend op een
verdere groei van de export, vooral
naar andere Westeuropese landen 6).
Als wordt gekeken naar de mate waarin de deelstaten van de BRD in deze
exporttoename hebben deelgenomen,
dan blijkt dat vooral Beieren er in is
geslaagd een groot deel van de groei
naar zich toe te trekken. Terwijl het
aandeel van Beieren in de totale uitvoer van de BRD in de periode 1960 1983 met 46 procent steeg, toonden
Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen
een teruggang van respectievelijk 15
en 21 procent. Hierbij moet tevens bedacht worden dat de export van Nedersaksen steeds meer uit relatief laagwaardige produkten is opgebouwd,
terwijl Beieren zich juist meer op technologisch hoogwaardige produkten
richt.
De steeds grotere verwevenheid van
de BRD met het buitenland ging ook
samen met een toenemend belang van
multinationale ondernemingen voor
het bedrijfsleven. Terwijl in 1976 reeds
21,7 procent van de nationale industriele produktie door buitenlandse
bedrijven werd voortgebracht 7), investeerden deze in de periode
1975 -1983 nog eens weer netto bijna
DM 29 mrd. in de BRD. Met betrekking
tot de regionale spreiding van de investeringen van MNO’s in de BRD
bestaan er duidelijke verschillen tussen de deelstaten. Investeringen zijn
vooral gericht op het zuiden van de
BRD. Vergeleken met 1976 namen de
investeringen daar met 21 procent toe.
Het noorden liet daarentegen een teruggang van bijna 5 procent zien. De
grootste
‘verliezer’
was echter
Noordrijn-Westfalen met een teruggang van 14 procent. Dit alles betekent
dus dat de multinationale ondernemingen bijdragen aan de tendens tot een
verdere concentratie van kapitaal in
het zuiden van de BRD. Een concentratie die zich bovendien wederom
1) G.A. van der Knaap en L. van der Laan,
Economisch zwaartepunt in BRD verschuift
langzaam, De Nieuwe Geografenkrant, 1985,
nr. 8, biz. 21 -25.

2) H.P. Gatzweiler en L. Runge, Laufende
Raumbeobachtung: aktuelle Oaten zur Entwicklung der Stadte, Kreise und Gemeinden.
Bonn, 1984.
3) J. Muller, Sektorale Struktur und Entwicklung der industriellen Beschaftigung in den
Regionen der BRD, Berlijn, 1983. G. Becher,
Wirtschaft, Wirtschaftsstruktur und internationaler Verflechtung am Beispiel Niedersachsens, Raumforschung und Raumordnung,
1985, nr. 3, biz. 110-119.
4) S. Bonkowski en H. Legler, Sud-Nord Gefalle bei industrieller Forschung und Entwicklung?, Raumforschung und Raumordnung,
1985, nr. 1, biz. 1-10.
5) H.D. Haas en R. Fleischmann, Munchen
als Industriestandort, Geografische Rundschau, 1985, nr. 12, biz. 607-615.
6) The economic situation in the FR Germany,
Intereconomics, 1985, biz. 301 -304.
7) OECD, International investment and multinational enterprises. Recent direct investment
trends, Parijs, 1981.

Tabel 1. De relatieve ontwikkeling van de landsdelen in de BRD
Noorden

Bruto toegevoegde waarde tegen
marktprijzen (1973- 1981) (1973 = 100)

NoordrijnWestfalen

Zuiden

BRD

115

110

124

117

130

122

137

131

129
121

71
116

71
81

100
100

21

28

12

16

Bruto binnenlands produkt
prijzen 1970 (1970 -1982) (1970 = 100)

Werkloosheid
1970
1983

Procenlueel verlies arbeidsplaatsen
in de Industrie (1970- 1982)

speelt ook het negatieve imago en de
relatieve
ondervertegenwoordiging
van hoog-technologisch onderzoek en
ontwikkeling een rol van betekenis.
Met klem moet er echter nogmaals op
gewezen worden dat binnen de genoemde gebieden grote verschillen
bestaan, waardoor bovengeschetst
beeld niet voor alle sectoren en regie’s
binnen deze landsdelen opgaat 13).

Gevolgen voor de
Nederlandse economie __

Bron: Eurostat jaarboek regionale statistiek, 1985; Statistisches Jahrbuch, diverse jaren.

vooral richt op groeiende dan wel kansrijke bedrijfstakken 8).
Binnen het Internationale kader past
ook de verklaring die op het verschil in
Internationale concurrentiepositie tussen de deelstaten van de BRD wijst.
Hierbij wordt benadrukt dat de bedrijvigheid in vooral Noordrijn-Westfalen
in grotere mate aan buitenlandse Invloeden bloot staat dan die van het
zuiden. Hierbij gaat het niet zozeer om
de omvang van de exportsector maar
om de aard van deze relatie met het
buitenland. Bij dit laatste speeJt dan
vooral de mate waarin weerstand kan
worden geboden aan de internationale
concurrentiedruk een grote rol 9). Een
grote weerbaarheid betekent dat een
bepaalde bedrijfstak in staat is haar
‘eigen’ verkoopprijzen op de wereldmarkt tot gelding te brengen, terwijl
zwakke bedrijfstakken deze prijzen
doordeconcurrentie krijgen opgelegd.
Bij homogene massaprodukten zoals
staal of basis-chemische produkten is
een autonome prijspolitiek minder
goed mogelijk dan bij produkten die individueel of in relatief kleine series
worden gemaakt of waarbij een monopoliepositie bestaat. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde produkten
uit de elektrotechnische Industrie. In
bedrijfstakken waarin de buitenlandse
concurrentiedruk relatief zwak is, kunnen grote monopolistische prijsvoordelen behaald worden en is tevens de
noodzaak tot produktiviteitsverhoging
door middel van proces-innovaties
minder hoog. Hiertegenover staan de
bedrijfstakken die wel veel concurrentie ondervinden en daardoor tot produktiviteitsstijging zijn gedwongen. Dit
laatste leidt dan tot een grote arbeidsuitstoot: het ‘Gesundschrumpfen’.
Het verschil tussen sterke en zwakke bedrijfstakken uit zich onder meer in
het prijsverschil tussen de benodigde
grondstoffen en de prijs van het produkt dat daarvan wordt gemaakt. Als
naar de ontwikkeling van de verhouding tussen beide grootheden in enkele deelstaten van de BRD wordt gekeken, dan blijkt dat de marges tussen
grondstof- en produktprijzen in Noordrijn-Westfalen veel kleiner zijn geworden dan in Beieren en Baden-Wurtenberg 10). Noordrijn-Westfalen wordt
gekenmerkt door een dominantie van

ESB 21-5-1986

grondstof- en basisgoederenproducerende industrieen, waarbij sterke internationale concurrentie optreedt (bij
voorbeeld de staalindustrie). BadenWiirtenberg en Beieren worden echter
juist gekenmerkt door de produktie van
vooral investeringsgoederen waarbij
de elektrotechnische en automobielindustrie alsmede machinebouw sterk
zijn vertegenwoordigd.
Een laatste hier te noemen verklaring voor de zwaartepunt-verschuiving
betreft een samenspel van specifiek
plaatsgebonden factoren 11). Hierbij
gaat het er vooral om, dat het noorden
van de BRD en vooral de noordelijke
havens steeds meer een functioneel
‘perifere’ plaats in gaan nemen. Deze
verschuivende positie werd destijds
reeds veroorzaakt door de aansluiting
bij de Europese Gemeenschap en de
door de politieke deling opgetreden
doorsnijding van de in de Duitsland traditionele oost-west gerichte relaties.
Door de relatieve versterking van intraEG-handel ten opzichte van de niet
EG-landen werden en worden de traditionele overzeese handelsstromen en
daarop gerichte gebieden van minder
belang. Vooral de meer zuidelijk en
westelijk gelegen lokaties worden
daardoor steeds meer de economische in- en uitvalspoort van de BRD.
Het in betekenis afnemen van spoorwegtransporten en scheepvaart ten
gunste van het weg- en vliegverkeer en
het pijpleidingentransport versterkt deze trend 12). Zoals reeds is aangestipt,
zal de verdergaande exporttoename
naar met name de rest van de EG, ook
in de toekomst deze periferisering in
de hand werken.
Samenvattend kan worden geconstateerd dat het noorden vooral te kampen heeft met een oververtegenwoordiging van weinig groeikrachtige of
zelfs afnemende bedrijvigheid. Hiernaast spelen specifieke negatieve
plaatsgebonden factoren een rol.
Noordrijn-Westfalen en het zuiden zijn
in een drietal opzichten elkaars tegenpolen. Hoewel de economie van beide
gebieden zeker vergeleken met het
noorden sterk geinternationaliseerd is,
betekent dit laatste voor NoordrijnWestfalen een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse concurrentieen prijsverhoudingen. Daarnaast

Door de zwaartepuntverschuiving
naar het zuiden van de BRD gaat Nederland binnen de EEG een meer perifere positie innemen. De Nederlandse
export naar de BRD is voor ruim de
helft gericht op Noordrijn-Westfalen en
voor maar iets meer dan een kwart op
het zuiden. Tot nu toe heeft de export
de trend zuidwaarts in de BRD niet gevolgd; het aandeel van NoordrijnWestfalen in het bestemmingsverkeer
is in de jaren zeventig jaren zelfs nog
gegroeid 14).
De gevolgen van de zwaartepuntverschuiving zullen behalve in de noordelijke provincies van Nederland, ook in
het zuiden en het westen voelbaar zijn.
Het noorden komt door de algemene
periferisering van Nederland op zich
nog weer meer in de perifere positie te
liggen. Hoewel het zuiden van Nederland van de deconcentratie van de bedrijvigheid uit de Randstad profiteer!
15), komen de vanuit een internationaal perspectief traditioneel hoog aangeslagen ontwikkelingsmogelijkheden
van dit gebied, dat op de as Randstad8} J.L. Huisman en L. van der Laan, De
Bondsrepubliek Duitsland: modernisering van
de economisch-ruimtelijke structuur, in: L. van
der Laan, West-Europa, een ruimtelijke analyse, Den Bosch, 1986.
9) R. Kampmann en M.I. Koppel, Das wirtschaftliche Sud-Nord Gefalle. Ein gesamtwirtschaftlicher Erklarungsanzatz, Wirtschaftsdienst, 1984, nr. 11, biz. 568-572; W. Lamberts, Nord versus Sud: ist die Produktionsstruktur Nordrhein Westfalens veraltet?,
Mitteilungen des Rheinisch-Westfalischen Instituts fur Wirtschaftsforschung, 1984, nr. 3,
biz. 175-193.

10) W. Lamberts, op.cit., biz. 182.
11) W. Crimius, R. Richert, U. Tesch en E.
Thiel, Analyse und Bewertung raumbedeutsamer Faktoren in Norddeutschland, Hannover,
1984.
12) H. Nuhn, Industriestruktureller Wandel
und Regionalpolitik, Geografische Rundschau, 1985, nr. 12, biz. 492-600.
13) J. Miiller, op.cit.; G.A. van der Knaap en L.
van der Laan, op.cit.

14) G. Cox, Vooronderzoek naar de effecten
voor de ruimtelijk-economische structuur van
Nederland van de verschuiving van het economise/? zwaartepunt in de BRD in zuidelijke
richting, Tilburg, 1985.
15) P. Pellenbarg en J.A.A.M. Kok, Economische vernieuwing in ruimtelijk perspectief: de
Randstad en overig Nederland, Geografisch
Tijdschrift, 1986, nr. 1, biz. 84 -100; E. Wever,
Regionaal-ekonomisch perspektief, Nijme-

gen.

511

Roergebied ligt, in een ander daglicht
te staan, omdat een van de wielen aan
deze as, het Roergebied, slijtageverschijnselen vertoont. Tevens is de bedrijvigheid in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg boven het landelijk gemiddelde op
Noordrijn-Westfalen gericht 16).
Ook het westen van Nederland kan
enige negatieve gevolgen van de
zwaartepuntverschuiving
ondervinden. Zo kan bij voorbeeld de relatief
minder snelle groei en soms teruggang
van (delen van) het traditionele achterland van de Rotterdamse haven de
economische positie van deze stad
aantasten. In toenemende mate zal in
verband met de door de zwaartepuntverschuiving veroorzaakte verlenging
van de transportafstanden de concurrentiepositie van Rotterdam worden
bedreigd 17). De orientatie op minder
groeikrachtige traditionele bedrijfstakken en regie’s ondermijnt hiernaast
verder het groeipotentieel van de
haven.
Het is echter, zoals gezegd, bepaald
niet zo dat het noorden van de BRD en
Noordrijn-Westfalen moeten worden
‘afgeschreven’. Nog steeds is het
laatste het economisch zwaartepunt
van de BRD. En ook hier vinden vele
hoog-technologische ontwikkelingen
plaats. Niet alleen op het gebied van
de proces-technologie (in bij voorbeeld
de staalindustrie), maar ook in de in hoge mate produktinnovatieve milieuIndustrie 18). ‘Paniekvoetbal’ met betrekking tot regionale ontwikkelingen
is dus voorbarig; maar we moeten ons
wel bewust zijn van de regionale dynamiek van de BRD, zodat we er tijdig op
kunnen inspelen. We moeten nieuwe
BRD-exportgebieden aanboren. Rotterdam moet zich bij haar promotieactiviteiten minder exclusief richten op
Noordrijn-Westfalen. Collectieve acquisitie, gekoppeld aan vaste havenvertegenwoordigers in de nieuwe
groeigebieden, dient te worden bevorderd 19). Tevens dient de voortdurende aanpassing van de vervoers- en
communicatiesystemen te worden
gestimuleerd. Daardoor kan bij voorbeeld het reeds groeiende marktaandeel van Rotterdam in het zuiden nog
sterker toenemen. In ieder geval moet
de boot in de richting van het zuiden
van de BRD niet worden gemist.

L. van der Laan
J.L. Huisman
Medewerker van het Economisch-Geografisch Instituut van de Erasmus Umversiteit
Rotterdam resp. conrector van de deeltijdopleidingen van de Katholieke Leergangen
Tilburg.

16) G. Cox, op.cit.
17) J.G.W. Simons, Een achterlandverkenning, proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam, 1984. L.H. Klaassen, Rotterdam, een
stad in transitie, Rede uitgesproken bij de ontvangst van de Van Oldenbarneveldt-pennmg
van de stad Rotterdam, 3 juni 1985, zie ook
ESB, 28 augustus 1985.
18) K. Zimmerman, Umweltschutzindustrie in
sektoraler und regionaler Verflechtung,
Raumforschung und Raumordnung, 1985, nr.
1/2, biz. 91-102.
19) J.G.W. Simons, op.cit.

512

Auteurs