Ga direct naar de content

Werkloosheid in Japan; De voordelen van een duale economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 14 1986

Werkloosheid in Japan
De voordelen van een duale economie

Japan kent in vergelijking met andere gemdustrialiseerde landen zeer lage
werkloosheidspercentages. Volgens de auteur van dit artikel is de sleutel van dit succes
gelegen in twee karakteristieken van de Japanse economie. De eerste is het duw-effect; dit
houdt in dat Japanse werklozen alles in het werk stellen om een nieuwe baan te vinden,
ook als deze niet gelijkwaardig is met de vorige. De reden hiervoor is dat dit in hun eigen
(financiele) belang is. De tweede is de in de Japanse economie ingebouwde buffer van
(marginale) werkzaamheden, waarin overtollige arbeid wordt geabsorbeerd. In dit artikel
wordt onderzocht welke lessen men in Nederland kan trekken uit de Japanse situatie.

DRS. P.W.J. WILKE*

Het duw-effect
Uitgangspunt van het Japanse systeem van werkloosheidsuitkeringen is dat de lengte van de periode waarin
men een uitkering kan krijgen afhangt van de tijdsduur
waarover men gewerkt heeft. Dit is weergegeven in label
1.
label 1. Duur van de werkloosheidsuitkeringen in dagen
Tijdsduur waarover men
Minder
gewerkt heeft dan 1 jaar

1 jaar tot
4 jaar

5 jaar tot
9 jaar

10 jaar en
langer

90

90
180
210

180
210

Leeftijd
Jonger dan 30 jaar
30 tot 44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
Gehandicapten e.d.
die moeilijk een
baan kunnen vinden

90
90
90
90

Jonger dan
55 jaar
55 tot 64 jaar

90
180
210

90
90

240
300

240

240
300

240
300

240
300

Bron: Japans Ministerie van Arbeid.

De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het laatstgenoten loon. Voor de laagste inkomenscategorie bedraagt de uitkering 80 procent. Bij een daginkomen van
7.750 yen daalt dit tot 60%. De hoogst mogelijke uitkering
is 7.330 yen per dag, dat is iets meer dan f. 100 1).De Japanse werkloosheidsuitkeringen liggen dus tussen de
f. 1.100 en f. 3.200 zodat ze redelijk te noemen zijn. Het
duw-effect ontstaat dan ook niet door een laag niveau van
de werkloosheidsu itkeri ngen, maar door de volgende twee
factoren.
1. Er bestaat wel een vangnet van sociale voorzieningen
dat een inkomen garandeert wanneer de werkloosheidsuitkering stopt, maar lang niet iedereen zonder
werk komt hiervoor in aanmerking. De uitkeringen die
onder de ‘Livelihood Protection Law’ van 1950 worden
gedaan, kunnen op zich de vergelijking met de Neder500

landse uitkeringen doorstaan: voor een gezin met twee
kinderen bedraagt de uitkering ongeveer f. 2.000 per
maand, plus een tegemoetkoming in de kosten van de
woning 2). Er worden echter strenge eisen gesteld aan
de uitkeringsgerechtigden. Mede hierdoor komen er in
Tokio, dat ongeveer evenveel inwoners heeft als Nederland, slechts 80.000 gezinnen voor een dergelijke
uitkering in aanmerking 3). Een van de voorwaarden
waaraan voldaan moet worden is, dat de kandidaat zich
volledig moet hebben ingezet om nieuw werk te vinden,
waarbij voor dit nieuwe werk geen kieskeurigheid aan
de dag mag zijn gelegd. Aan deze regel wordt strak de
hand gehouden, hetgeen blijkt uit de samenstelling van
de groep uitkeringsgerechtigden: 44% is gehandicapt,
32,7% kan in verband met de leeftijd geen werk meer
vinden en 14% bestaat uit een-oudergezinnen. Slechts
9,3% valt onder de categorie diversen 4). Van iemand
die gezond is van lijf en leden wordt dus verwacht dat
hijof zij in het eigen levensonderhoud voorziet.
Het Japanse Ministerie van Arbeid merkte in het begin
van de jaren tachtig dat het aantal werkloosheidsuitkeringen groeide. Een van de redenen was, dat een groot
aantal werklozen niet aanving met nieuw werk, voor het
recht op werkloosheidsuitkeringen was uitgeput. Het
ministerie reageerde hierop eind 1984 met de instelling
van een ‘re-employment allowance’. Dit is een uitkering ineens die als bonus wordt uitgekeerd aan de werklozen die, voor de helft van hun uitkeringsperiode is
verstreken, weer werk vinden. De hoogte van deze bonus is weergegeven in tabel 2.

* De auteur is als tweede handelssecretaris verbonden aan de
Nederlandse ambassade te Tokio. Het artikel is geschreven op persoonlijke titel.
1) Japans Ministerie van Arbeid.
2) Social welfare research council, Manual for protection, 1985.
3) Tokyo metropolitan government, Welfare department.
4) Idem.

Tabel2. Omvang van de ‘re-employment allowance’
Uitkeringsduur
in dagen

Bonus,

Aantal niet
benutte dagen

90

in dagen

45

50

140

210

80

90

180

30

120

85

105

90

120

120

In Japan bestaan nog veel banen, die in Nederland
reeds aan de technologische vooruitgang ten prooi zijn gevallen. Globaal zijn deze banen in drie calegorieen onder
te verdelen: werkzaamheden met een lage arbeidsproduktiviteit, landbouw en kleine zelfstandigen. Deze categorieen vormen een werkgelegenheidsbuffer die twee kanten op werkt. Werklozen kunnen erdoor geabsorbeerd
worden, en wanneer het nodig is kan op korte termijn een
groot arbeidspotentieel worden vrijgemaakt. Aan elk van
deze drie categorieen zal kort aandacht worden besteed.

50

200

240

50

160

De werkgelegenheidsbuffer

300

150

Werkzaamheden met een lage
arbeidsproduktiviteit

Bron: Japans Ministerie van Arbeid.

Uit de label blijkt dat de maximale bonus 120 dagen uitkering is, hetgeen neerkomt op bijna f. 13.000. Hiervan
gaat een krachtige aansporing uit om weer aan het werk te
gaan, wat voor werk dat dan ook mag zijn. Het wordt bovendien financieel aantrekkelijk gemaakt werk te accepteren dat minder betaalt dan het oude.
Omdat de regeling vrij nieuw is, heeft het Ministerie van
Arbeid nog geen onderzoek kunnen uitvoeren naar de verhouding tussen kosten en baten. Er zijn evenwel aanwijzingen, dat de maatregel effectief is in het terugdringen
van het aantal uitkeringstrekkers, hetgeen blijkt uittabel 3.
label 3. Effect van de bonusmaatregel in duizenden
Aantal uitkeringen

Aantal uitgekeerde
bonussen

663
751
827
872

_

810
806
842
838
904
928
950

937
883
847
754
700

4
8
19
21
24

680
647
617
604
636
627
668
664

14
13
19
17
25
21
25
22

649
649
612
611

19
25

Oude regeling

1980
1981
1982
1983
1984

januari
februari
maart
april

mei
juni
juli
Nieuwe regeling

augustus
September
oktober
november
december
1985
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus
September
oktober
november
december

I

25
25

Het minimumloon ligt in Japan niet in alle bedrijfstakken
op hetzelfde niveau. Voor werknemers die niet werkzaam
zijn in een bedrijfstak waarvoor een minimum is bepaald,
geldt voor ieder van de 47 prefecturen een ander minimumloon 5). In Tokio, waar de kosten van het levensonderhoud het hoogst zijn, bedraagt dit minimumloon 3.691
yen per dag of 477 yen per uur. Dit komt bij een 5-daagse
werkweek neer op een maandloon van f. 1177. Doordat dit
minimumloon zo laag is, kunnen voor de laagst gekwalificeerde werkzaamheden nog lonen betaald worden die in
verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde arbeid. De Japanse vakbonden zijn bedrijfgebonden, en nun aanwezigheid is het sterkst ontwikkeld in de
bedrijven die groot zijn en levenslange werkgelegenheid
kunnen garanderen. Naar schatting 30% van de Japanse
beroepsbevolking, dat wil zeggen het best opgeleide en
hoogst gekwalificeerde segment, werkt voor dergelijke bedrijven. Voor dit segment werken de wetten van vraag en
aanbod niet in directe zin. Onder het stelsel van levenslange werkgelegenheid is de beloning vooral afhankelijk van
het aantal dienstjaren, en deze is ontkoppeld van de werkelijke waarde van de arbeid die wordt geleverd. Er
bestaat slechts een indirecte band. Wanneer een bedrijf
hoge winsten behaalt, zal de vakbond van dat bedrijf een
hoger loon of een hogere bonus eisen. In feite is de Japanse arbeidsmarkt hierdoor vrijwel omgekeerd aan de Nederlandse. In Nederland wordt door het minimumloon het
onderste gedeelte van de arbeidsmarkt afgekapt, is het
middelste deel gereguleerd door middel van cao-afspraken en komen lonen alleen voor het middelkader en hoger
personeel via het mechanisme van vraag en aanbod tot
stand.
Wanneer wordt bezien welke lonen gemiddeld worden
betaald in bedrijven van verschillende omvang, en voorts
wordt gekeken naar de arbeidsproduktiviteit in deze bedrijven, ontstaat het beeld dat geschetst wordt in label 4.
Tabel 4. Arbeidsproduktiviteit en loon in verhouding tot de
bedrijfsomvang in 1983, in duizenden yen
Bedrijfsomvang

in personen
4 10 –

9
19

2 0 – 9 9
100 – 299

300 – 999

meer dan 100o

Toegevoegde waarde per
werknemer per jaar

4.011
4.993
5.775
7.829
10.641
12.777

Bedrijfsomvang
in personen
5 – 2 9
30 100 –

99
499

meer dan 500

Inkomen per
per maand
192,8
218,1
269,4
340,9

Bron: Japans Ministerie van Arbeid.
Bron: Japans Ministerie van Internationale Handel en Industrie; Ministerie van Arbeid.

Het heeft er veel van weg, dat de nieuwe regeling de stijgende trend in het aantal ontvangers van werkloosheidsuitkeringen heeft omgebogen. Met name in de eerste negen maanden daalde het aantal uitkeringstrekkers sterk,
te weten met meer dan 35%. Er lijkt zich nu een nieuw
evenwicht af te tekenen, dat rond de 650.000 ligt.

ESB 21-5-1986

Grote bedrijven mei levenslange werkgelegenheid belalen hel meesl, en hier is ook de arbeidsprodukliviteit het
hoogst. De oorzaken voor dil verschil in arbeidsproduklivi5) Japan Institute of Labour Wages and hours of work, 1984.

teit zijn te vinden in de kwaliteit van de werknemers en in
de gehanteerde produktietechnologie. In grotere bedrijven is gemiddeld het hoogst gekwalificeerde en best opgeleide deel van de Japanse beroepsbevolking werkzaam.
Verder wordt in de kleinere bedrijven over het algemeen
met verouderde machines en produktietechnologie gewerkt. De loonvoet kan in Japan de economische waarde
van de arbeid volgen. Er bestaat een grote loonflexibiliteit
in het onderste deel van de arbeidsmarkt, waardoor banen
worden aangetroffen die in de Nederlandse omstandigheden niet meer zouden kunnen bestaan. Het onderste deel
van de arbeidsmarkt, waar een wanverhouding tussen
economische opbrengst en het verplicht te betalen minimumloon zou bestaan, is in Nederland verdwenen. Het Japanse minimumloon is dermate laag dat dit effect veel minder sterk optreedt. Voorts is het effect van de Nederlandse
nationale cao’s voor gehele bedrijfstakken, dat het
midden- en kleinbedrijf gedwongen wordt dezelfde arbeidsproduktiviteit van de werknemers te vergen als de
grotere bedrijven, dit om de loonsom van de werknemers
goed te kunnen maken. Er is hierdoor in veel mindere mate
verschil in produktietechnologie mogelijk tussen grote en
kleine bedrijven. Ookdit kost banen. De rationaliteit achter
de loonmatiging in Nederland, die het bestetot uitdrukking
komt in het jaargangenmodel van Tjan en Den Hartog, is
dat door loonmatiging werkgevers langer oude jaargangen produktiemiddelen in stand houden, met als gevolg
dat minder arbeidsplaatsen worden vernietigd. Deze
gedachtengang wordt ook in Japan gevolgd, maar met
een cruciaal verschil: de loonmatiging is gedifferentieerd
naar bedrijfsgrootte en bedrijfstak. De strategische implicatie van loonmatiging in Nederland is (wanneer de theorie althans klopt) dat het gehele produktieapparaat veroudert. In Japans kan naast een relatief verouderde sector,
een sector met hypermoderne produktietechnieken tot
stand komen.

Landbouw
De Japanse landbouw is een sector die sterk wordt beschermd tegen buitenlandse concurrentie, en niet zonder
reden. In 1984 vonden 4.680.000 personen, ofwel 8,1 %
van de beroepsbevolking, werk in de land- en bosbouw.
Ondanks dit vrij hoge percentage is Japan verre van zelfvoorzienend op het gebied van de voedselproduktie. In
1984 werd netto voor $ 14,5 mrd. aan voedingsmiddelen
geTmporteerd 6). Ter vergelijking: in Nederland was in
1984 een kleine 4% van de beroepsbevolking werkzaam in
de landbouw, terwijl Nederland netto voor f. 14,7 mrd. exporteerde aan landbouwprodukten (inclusief voedings- en
genotmiddelen) 7). De arbeidsproduktiviteit in de Japanse
landbouw is, zo mag duidelijk zijn, laag. De Japanse overheld doet weinig om dit te veranderen, integendeel. De
boeren wordt een redelijke welstand gegarandeerd door
weloverwogen beleid. In de eerste plaats wordt de Japanse markt zo gesloten mogelijk gehouden voor de import
van landbouwprodukten. Hierdoorontstaateen kunstmatige schaarste, die de prijzen van vlees, groente en fruit
hoog houdt. Voorts bestaat er een systeem van garantieprijzen voor rijst, dat Japanse landbouwers een prijs garandeert die zo’n vier maal de wereldprijs bedraagt. Ten
slotte is de Japanse fiscus schappelijk voor de boeren. Er
is ternauwernood een Japanse landbouwpolitiek die er op
is gericht de zeer kleinschalige boerenbedrijven op een
grootte te brengen waarbij de arbeidsproduktiviteit kan
toenemen.
Deze inefficiente agrarische sector vormt een buffer van
groot belang. In de eerste plaats omdat veel van de boeren
in de rustige tijd beschikbaar zijn voor seizoenarbeid in andere sectoren van de Japanse economie. In de tweede
plaats omdat Japanners vaak, als ze in de stad ‘mislukt’
(werkloos geworden) zijn, weer terugkeren naar de geboortestreek om daar in het familiebedrijf een karige kost
te verdienen. In de derde plaats vormt het grote aantal
agrarische werknemers een arbeidspotentieel dat, mocht

502

er in de toekomst behoefte aan meer arbeid ontstaan, op
korte termijn kan worden gemobiliseerd.

Zelfstandigen

__

In Nederland is 8,2% van de beroepsbevolking zelfstandige of meewerkend gezinslid 8). In Japan ligt dit percentage op 27,4% van de bereoepsbevolking. Dit verschil heeft
een aantal oorzaken:
1. er bestaan in Japan over het algemeen aanmerkelijk
minder wettelijke vereisten voor het beginnen van een
eigen bedrijf dan in Nederland. Met name voor eenmans- en familiebedrijven bestaan weinig bureaucratische hindernissen. Dit geldt overigens niet in dezelfde
mate voor grotere bedrijven; vooral Japanse milieuwetgeving is bijzonder strikt;
2. de kleine detailhandel wordt in Japan door een sympathieke regelgeving beschermd, die inhoudt dat supermarkten groter dan 500 vierkante meter slechts na een
speciale vergunning van MITI mogen worden geopend.
Deze vergunning wordt alleen verstrekt wanneer de lokale middenstand geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen supermarkt;
3. de Japanse fiscus houdt de kleine zelfstandigen de
hand boven het hoofd. Familieleden kunnen op de
loonlijst worden gezet, ook wanneer zij niet of nauwelijks meewerken en hun geen werkelijk loon wordt uitbetaald, zodat er een kunstmatige kostenpost wordt
gecreeerd die het belastbaar inkomen vermindert 9).
(Hierdoor wordt echter het cijfer dat 27,4% van de Japanse beroepsbevolking zelfstandige of medewerkend
gezinslid is wel onbetrouwbaar; het werkelijke cijfer
moet lager zijn, maar hoeveel valt niet te achterhalen);
4. het Japanse MITI beschikt over het Small and Medium
Sized Enterprise Agency, dat op allerhande wijzen het
midden- en kleinbedrijf ondersteunt. Zo worden trainingsprogramma’s georganiseerd voor het midden- en
kleinbedrijf, en worden maatregelen genomen die innovatie moeten bevorderen 10);
5. de Japanse overheid heeft speciale banken in het leven
geroepen, zoals de Small Business Finance Corporation en de Shoko Chukin Bank, die gericht zijn op
dienstverlening aan het midden- en kleinbedrijf. Via
deze banken worden tevens leningen tegen gunstiger
voorwaarden dan de markt biedt verstrekt voor bepaalde doeleinden. Zo werd onlangs een speciaal loket geopend om kleine exporterende bedrijven de schok van
de verhoging van de yen-koers te laten overleven.
Veel van deze kleine zelfstandigen zijn werkzaam in
de dienstensector. Kunio Yoshira merkte hierover op:
,,… high growth caused divergence in the price movement
in Japan between tradable (goods) and non-tradable (services) sectors… the customer index (which includes prices
in the non-tradable sector) increased … prices in the tradable sector increased much more slowly in Japan than in the
United States” 11). Dit betekende, dat de exportpositie
van het Japanse bedrijfsleven niet werd aangetast, terwijl
de consument In Japan hoge prijzen moest betalen, niet
alleen voor diensten maar ook voor produkten die immers
een kostbaar distributienetwerk moeten doorlopen. De Japanse consument betaalt daarom via hoge prijzen een
deel van de werkgelegenheidsvoorziening in Japan.

6) Japan Institute for Social and Economic Affairs, Japan 1985, an
international comparison.
7) CBS, Statistisch zakboek 1985.

8) Idem.
9) Tax Bureau, Ministerie van Financien, An outline of Japanese

taxes.
10) Small and medium enterprise agency, Ministerie voor Internationale Handel en Industrie,Sma// business in Japan, 1985 white paper
on small and medium enterprises in Japan.
11) Kunio Yoshira, Japanese economic development, Oxford,1979.

Slot
De lage Japanse werkloosheidscijfers zijn, in het licht
van het voorafgaande, niet onverklaarbaar. De conclusie
moet zijn, dat de Japanse overheid met succes een werkgelegenheidspolitiek voert die niet werkt door het bei’nvloeden van macro-economische grootheden als de binnenlandse vraag, maar vooral via bei’nvloeding van microeconomische variabelen. Er wordt in ruime mate inefficientie in stand gehouden, in de zin dat de arbeidsproduktiviteit in lang niet alle sectoren van de Japanse economie
wordt geoptimaliseerd. Japan heeft zich ontwikkeld tot
een duale economie in de beste zin van het woord. Er
bestaat een efficiente bovenlaag, die zich onder meer op
exporteren richt, met daaronder een inefficiente laag die
fungeert als werkgelegenheidsbuffer. Een deel van deze
inefficientie is verklaarbaar uit het buitensluiten van concurrentie, en een deel door het in stand houden van neerwaartse loonflexibiliteit.
,/Voorlopig valt niet te verwachten dat-bierin verandering
komt, al is duidelijk dat het system hier en daar onder
druk staat. Het meest gepronorjceerd komt dit tot uitdrukking in de landbouwsector. Japanse handelspartners met
een tekort op hun bilaterale handelsbalans dringen aan op
verdere opening van de Japanse markt voor landbouwprodukten. Voorts menen handelspartners benadeeld te worden door het Japanse distributiesysteem, en wordt bij
voorbeeld de regulering van het aantal supermarkten door
de EG aangevochten. Tot slot verzet de VS zich momenteel tegen subsidising van het midden- en kleinbedrijf dat
te lijden heeft onder de revaluatie van de yen. De drang tot
verandering wordt, zoals in Japan gebruikelijk, extern gegenereerd. Het zal echter duidelijk zijn, gezien de belangen die op het spel staan, dat de Japanse overheid niet direct genegen zal zijn om hieraan toe te geven.
Voor Nederland is uit het Japanse voorbeeld een aantal
lessen te leren, maar alvorens hierop in te gaan is een
waarschuwing op zijn plaats. Het is onmogelijk om elementen van wat in Japan langs de weg van de evolutie tot
stand is gekomen, zonder meer over te plaatsen naar onze
cultuur. Eerst diepen de mechanismen, die tot de lage Japanse werkloosheidscijfers hebben geleid, van hun sociale context te worden losgemaakt, om vervolgens te bezien
op welke wijze dezelfde mechanismen, vermoedelijk met
gebruikmaking van andere instrumenten, in de Nederlandse omstandigheden tot stand kunnen worden gebracht.
De eerste, en misschien belangrijkste, observatie moet
zijn dat de in Nederland levende, welhaast dogmatische
afkeer van een duale economie onjuist lijkt. Japan is er een
sprekend voorbeeld van, dat een dergelijke economie in
termen van technologische vooruitgang, inflatie, werkgelegenheid en economische groei superieur kan zijn aan
een economie waar de arbeidsproduktiviteit in alle sectoren zo groot mogelijk wordt gemaakt. Een tweede waarneming betreft het duw-effect; door werkloosheid financieel
onaantrekkelijk te maken, worden werkloosheidscijfers
gedrukt. Dit kan evenwel geen argument zijn voor het zonder meer verlagen van de uitkeringen in Nederland. Ten
eerste heeft het hier beschrevene betrekking op Japan,
waar zoals gesteld een buffer aanwezig is waarin werklozen werk kunnen vinden, en het is de vraag of een dergelijke buffer in Nederland wel bestaat. Ten tweede verschillen
de sociale omstandigheden in Japan en Nederland sterk.
In Japan bestaat, ondanks alle vooruitgang, nog een sterk
idee van de uitgebreide familie, wier plicht het is familieleden in nood bij te staan, terwijl het in Nederland veel meer
‘ieder voor zich’ is. Een systeem van uitkeringen dat in Japan niet tot grote sociale problemen hoeft te leiden, omdat
een deel van de financiele problemen door de familie
wordt opgevangen, zou daarom in Nederland al snel tot
schrijnende situaties leiden. Het (even aan de onderkant
van de Japanse maatschappij is overigens hard en onaangenaam, en het is nog maar de vraag of we juist dat deel
van het Japanse succes over moeten planten.
Automatisering maakt een steeds grotere produktie met

steeds minder arbeid mogelijk. Er moet daarom een fundamentele keuze gemaakt worden tussen arbeidsverhoudingen enerzijds, of het levensvatbaar maken van strikt genomen niet rendabele arbeid anderzijds. In Japan is gekozen
voor het in stand houden van inefficientie, en niet zonder
succes. Deze keuze heeft zowel economische als sociale
voordelen. Het meest in het oog lopende economische
voordeel is dat kraptes in bepaalde sectoren van de
arbeidsmarkt voorkomen worden. Voorts verschaffen inefficiente sectoren de economie een hoge mate van flexibiliteit. Bij arbeidstijdverkorting is er nauwelijks een weg
terug, wanneer de economische omstandigheden zo zouden zijn dat er een tekort aan arbeidskrachten ontstaat. Op
dit moment lijkt een dergelijke ontwikkeling niet bijster
waarschijnlijk, maar onwaarschijnlijke ontwikkelingen komen wel meer voor 12). In Japan kan in een dergelijke situatie een groot arbeidspotentieel worden vrijgemaakt. Het
sociale voordeel is, dat efficientie kan worden omgezet in
effectiviteit. Een goed voorbeeld is het Japanse distributiesysteem dat, hoewel inefficient, een grote varieteit aan
produkten stipt op tijd naar de consument weet te brengen,
en in dat opzicht beslist niet bijzonder ineffectief is. De myriaden winkeltjes en restaurants zorgen verder voor sociale cohesie in de buurten, waardoor eeen grote stad als Tokio leefbaar is gebleve’n.
Los van de sociale context kan uit het Japanse voorbeeld een tweetal interessante ideeen worden gedestilleerd:
1. er zou een grotere buffer van werkgelegenheid gecreeerd kunnen worden, onder meer door het levensvatbaar maken van strikt genomen inefficiente werkzaamheden, en voorts door het versoepelen van de
regels en wetten die het momenteel moeilijk maken
eigen werk te scheppen;
2. arbeid kan in versterkte mate financieel gezien aantrekkelijker worden gemaakt dan inactiviteit, sterker
dan op dit moment het geval is.
Het spreekt voor zich, dat het tweede idee slechts zinvol
is, wanner tegelijkertijd het eerste wordt gerealiseerd.
Wellicht is het mogelijk in de fiscale sfeer aanpassingen
door te voeren die hiertoe kunnen leiden. Een U-vormige,
deels negatieve inkomstenbelasting zou hiervoor in aanmerking kunnen komen 13).

P.J.W. Wilke
12) In de jaren zestig leek, bij de toenmalige krappe arbeidsmarkt,
massale werkloosheid bijzonder onwaarschijnlijk. In deze periode

werd daarom krachtig de stroomlijning van bij voorbeeld de detailhandel bevorderd. De les is dat het werkgelegenheidsbeileid van nu flexibel moet zijn ten aanzien van ontwikkeling in omgekeerde richting.
13) Bruto inkomen, belasting en netto inkomen bij een U-vormige,

deels negatieve inkomstenbelasting:

Op de horizontal as staat de economische waarde van de arbeid
(marginals arbeidsproduktiviteit) bij een volledige werkweek aange-

geven, of wel de bruto inkomsten (B). Op de vertikale as staan de netto
inkomsten (N) aangegeven. De rechte lijn door de oorsprong geett
weer dat zonder inkomstenbelasting N gelijk is aan B. De gestippelde

lijn geeft het wenselijk geachte inkomen weer voor actieven bij een
volledige werkweek. De vetgedrukte lijn geeft aan welke inkomstenbelasting (T) nodig is om dit te bereiken (N = B – T).
Activiteiten die geen enkele economische waarde vertegenwoordigen, met andere woorden hobbies, worden niet met een negatieve inkomstenbelasting beloond. Naarmate de economische waarde van
de activiteit toeneemt, stijgt de negatieve inkomstenbelasting tot aan
punt A. Vervolgens neemt de negatieve inkomstenbelasting af om

voorbij punt B volgens de normale progressieve belastingschaal te
verlopen. Hierdoor wordt arbeid die strikt economisch bezien zonder

subsidising niet levensvatbaar is dan wel tot sociaal onaanvaardbaar
lage lonen zou leiden, mogelijk gemaakt. Het spreekt voor zich dat
een dergelijk systeem aangevuld moet blijven met een goede
bijstandsregeling voor diegenen die niet tot arbeid in staat zijn.

Auteur