Jos Jansen
Econoom bij het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Van Witteloostuijn en Hartog betogen dat
mondialisering vooral veel kansen met zich
meebrengt en dat de aanpassingskosten
overzienbaar zijn. Globalisering betekent ook
geenszins de onvermijdelijke afbraak van allerlei sociale verworvenheden. Landen hebben
nog altijd veel bewegingsruimte op sociaal
vlak. In grote lijnen kan ik mij in hun verhaal
vinden, met de aantekening dat bij keuzes
steeds bepaalde afruilen gelden. Zo leidt immigratie tot een relatief grote verslechtering
van de arbeidsmarktpositie van de eigen bevolking in landen met rigide instituties.
Technologische ontwikkelingen (vooral ICT)
en globalisering leiden tot een verschuiving
in de vraag naar taken, die zich vertaalt in
een polarisatie van de arbeidsmarkt (Autor
et al., 2006). In de afgelopen vijftien jaar is
de werkgelegenheid sterk toegenomen voor
hooggeschoolden, licht toegenomen voor laaggeschoolden en afgenomen voor de middencategorie. Vroeger verdwenen er vooral banen
van laaggeschoolden. Middelgeschoolden
vervullen vaak routinetaken die steeds eenvoudiger (deels) kunnen worden overgenomen door computers en/of verplaatst naar
het buitenland. Laaggeschoold werk is vaak
persoons- en plaatsgebonden, en daardoor
minder goed te automatiseren en te verplaatsen. Hoogopgeleiden profiteren van het feit
dat coördinerende taken en taken die abstract
denkwerk vragen steeds belangrijker worden.
Polarisatie op de arbeidsmarkt betekent dat het
private rendement van een hoog opleidingsniveau stijgt, terwijl de eerste jaren scholing
relatief weinig opleveren. Hierdoor en door de
uitwaaiering van de loonverdeling aan de bovenkant wordt investeren in scholing riskanter. De
overheid kan hier via de studiefinanciering wat
aan doen. Gegeven het cumulatieve karakter van
kennis, blijft een goed fundament van primair
en secundair onderwijs een essentiële overheidstaak. Het opscholen van laaggeschoolden
tot middelgeschoolden met routinevaardigheden
reactie
Reactie op: Mondialisering
en de arbeidsmarkt
biedt beperkt soelaas, omdat in het middensegment de klappen vallen. Het is twijfelachtig of
dit de enorme toename van de onderwijsuitgaven (van vijf procent bbp naar de zeven procent
van de OESO-top) vereist die de auteurs bepleiten. De kwaliteit van ons lager en middelbaar
onderwijs is prima gezien de hoge scores van
Nederlandse leerlingen op internationale tests.
Ook vinden schoolverlaters relatief vaak een
baan. Opvallend is de relatief geringe deelname
aan het hoger onderwijs. Het is niet evident dat
dit te wijten is aan te hoge private kosten. Een
alternatieve verklaring is dat de private baten
van hoger onderwijs relatief laag zijn door de
gecomprimeerde loon- en inkomensverdeling.
Het draagvlak voor open markten is aan het
afbrokkelen, wellicht doordat in een polariserende arbeidsmarkt de aanpassingslast meer
terecht komt bij de middelgeschoolden die
zich vroeger veilig waanden. In 2003 zag 56
procent van de burgers van de EU-15 globalisering nog als kans, in 2006 was dit gedaald
tot 37 procent (Europese Commissie, 2006).
Nederland zag een daling van 63 procent naar
53 procent. Het draagvlak kan worden verstevigd door het tonen van begrip dat aanpassen
pijn doet, en door ervoor te zorgen dat werknemers in staat zijn de noodzakelijke transities
soepel te maken. De Deense overheid heeft
daarom in 2006 na een brede maatschappelijke discussie een proactieve Strategie opgesteld (www.globalisering.dk). In 2006 had
77 procent van de Denen een positief oordeel
over globalisering, veertien procentpunt meer
dan in 2003. Hopelijk heeft het komende
SER-advies over globalisering een vergelijkbaar
effect in Nederland.
Literatuur
Autor, D.H., L.F. Katz en M.S. Kearney (2006) The
polarization of the US labor market. American Economic
Review, 96(2), 189–194.
Europese Commissie (2006) The Future of Europe. Special
Eurobarometer 251.
ESB
juli 2007
41