Ga direct naar de content

Empirie van de economische geografie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 13 2006

Globale ontwikkelingen in internationale handelsstromen in de afgelopen 150 jaar en in inkomensverschillen tussen landen in de afgelopen zestig jaar
analyserend, blijkt dat de wereld niet economisch plat
wordt, maar toenemend gepiekt.

H

et boek van Thomas Friedman
The world is flat is een bestseller
geweest sinds het verscheen in
2005. Het opmerkelijke succes
weerspiegelt de angst die heerst in westerse
landen over de gevolgen van globalisering,
zoals dit citaat (van de kaft) illustreert: “The
rules of the game have changed forever …
Professionals everywhere, from China to Costa
Rica, can work from home as if they were
in offices next door to each other … which
requires us to run faster in order to stay in
the same place…†Vooral gebruikmakend van
voorbeelden laat Friedman zien dat afstand,

op welke manier dan ook gemeten, niet langer een dominante invloed heeft in de huidige
wereldeconomie. Wereldwijde concurrentie
leidt volgens hem onvermijdelijk tot een race
to the bottom waarin de lagelonenlanden
als winnaars uit de bus komen. Brakman en
Van Marrewijk (2007) gaan, in lange termijn
historisch perspectief, uitgebreid in op de
(on)juistheid van Friedman’s suggesties. Dit
artikel beperkt zich tot de empirische ontwikkelingen sinds de tweede helft van de vorige
eeuw betreffende inkomen (convergentie en
dispersie), ongelijkheid en de relatie tussen
afstand en internationale handel (waarin
Friedman slechts zeer beperkt gelijk krijgt).
Het lijkt algemeen geaccepteerd dat, dankzij
de voortdurende daling van transport- en
communicatiekosten, de wereld kleiner wordt
in economische zin. Obstakels zoals rivieren, bergen en oceanen, maar ook cultureel
bepaalde verschillen in taal, cultuur, religie

figuur 1

Histogram van inkomen per hoofd, 1950 en 2003
25

25
1950

2003

Steven Brakman
en Charles van
Marrewijk

20

aantal landen

20

aantal landen

empirie

Empirie van de
economische geografie

15

10

5

Hoogleraar aan de Rijks-

10

5

0

universiteit Groningen

15

0
5.7

6.6

en hoogleraar aan de

7.5
8.4
9.3
10.2
ln(inkomen per hoofd)

11.1

5.7

6.6

7.5
8.4
9.3
10.2
ln(inkomen per hoofd)

11.1

Erasmus Universiteit

Berekeningen van de auteurs gebaseerd op Maddison (2007); inkomen per hoofd in Geary-Khamis dollars;

Rotterdam

145 landen / regios

22

ESB juli

2007

tabel 1

Convergentie; regressie analyse voor 1950-2003
Afhankelijke variabele: jaarlijkse groeivoet van inkomen per hoofd

Onafhankelijke variabele

1950-1963

1963-1976

1976-1989

1989-2003

1950-2003

Constante

0,020

-0,004

0,019

-0,026

0,017

(t-stat)

(1,750)

(-0,279)

(1,111)

(-1,728)

(1,722)

Initieel inkomen#
(t-stat)
R2

0,001

0,004*

-0,002

0,005*

0,000

(0,484)

(2,103)

(-0,797)

(2,480)

(0,036)

0,002

0,030

0,004

0,041

0,000

Berekeningen van de auteurs op basis van Maddison (2007); 145 landen / regio’s.
# ln(initieel inkomen per hoofd); * inkomenseffect significant op tien procent niveau.

en justitie worden gaandeweg minder belangrijk of irrelevant, althans zo wil Friedman ons
doen geloven. Feenstra (1998) wijst er echter
al op dat een barbiepop die minder dan één
dollar kost om te maken in een fabriek in
China voor meer dan tien dollar wordt verkocht in de Verenigde Staten. De kosten van
transport, marketing en detailhandel leggen
dus een ad valorem belasting op van zo’n
negenhonderd procent.

belangrijkste is; zie Brakman en van Marrewijk (2007) voor details,
ook voor de gebruikte inkomensmaatstaf). De variatie is enorm. De
bevolkingsomvang in 2003 varieert van tachtig duizend voor de
Seychellen tot 1,29 miljard voor China, het totale inkomen varieert
van 0,2 miljard dollar voor São Tomé en Principe tot 8.341 miljard
dollar voor de Verenigde Staten en het inkomen per hoofd varieert
van 212 dollar voor Congo (voormalig Zaire) tot 29.037 dollar voor de
Verenigde Staten (137 keer zo veel als in Congo). Figuur 1 illustreert
de verschillen in inkomen per hoofd (in logaritmen) in een histogram voor 1950 en 2003. In 1950, bijvoorbeeld, is er één land met
ln(inkomen per hoofd) onder 5,7 (= inkomen beneden de driehonInkomensontwikkelingen sinds 1950 derd dollar), waren er zeven landen tussen de 5,7 en 6,0, enzovoort.
De belangrijkste doelstelling van ons artikel
Deze verdeling is in de loop van de tijd naar rechts verschoven, wat
is empirisch te bekijken of de aarde econoduidt op een stijging van het inkomen per hoofd in de meeste lanmisch platter is geworden, en
den. Er is ook een grote variatie in het niveau van het
of OESO-landen sneller moeten
inkomen. Hoewel op het oog een trend moeilijk is vast
lopen om op dezelfde plaats te
Obstakels
te stellen, is de dispersie van het inkomen toegenomen
blijven. De suggestie van men(het merendeel van de waarnemingen in het linkerpazoals rivieren,
sen als Thomas Friedman is dat
neel zit dichter bij elkaar dan bij het rechterpaneel,
de sterke concurrentiekracht
bergen en
dat meer gespreid is; zie Brakman en van Marrewijk,
van lagelonenlanden leidt tot
2007). Een simpele formele test van de convergentieoceanen, maar
een daling van de lonen en
hypothese is geïllustreerd in de regressie analyse van
inkomens in OESO-landen en
ook cultureel
Tabel 1 voor vier subperioden van 1950–2003 en voor
een stijging van de lonen in de
de periode als geheel. Indien sprake is van convergenbepaalde
ontwikkelingslanden, kortom dat
tie zouden initieel arme landen (laag initieel inkomen
er convergentie van inkomens
verschillen
per hoofd) harder moeten groeien dan initieel rijke
per hoofd plaatsvindt.
landen. De gerapporteerde coëfficiënt voor inkomen
worden
Gebruikmakend van de data
zou dus statistisch significant en negatief moeten zijn.
van Angus Maddison (2007)
gaandeweg
In plaats daarvan blijkt dat de coëfficiënt òf niet signiis gedetailleerde informatie
inkomensdivergentie
minder belangrijk ficant òf positief is, wat wijst op de periode als geheel
betreffende bevolkingsomvang
in plaats van convergentie. Voor
en inkomen beschikbaar voor
of irrelevant,
is het effect van initieel inkomen op de groeivoet nul.
de periode 1950–2003 voor
Bovenstaande analyse kan misleidend zijn doordat
althans zo wil
145 landen (137 echte landen
alle landen een gelijk gewicht krijgen toebedeeld. Een
en acht regio’s, i.e. groepen
Friedman ons
observatie voor de Seychellen (met tachtig duizend
van kleinere landen, waarvan
inwoners) is dus even belangrijk als de observatie voor
doen geloven
de voormalige Sovjet-Unie de
China (met een bevolking die 16 duizend keer zo groot

ESB juli

2007

23

Inkomensongelijkheid

figuur 2

Bevolking, initieel inkomen en economische groei, 1950–2003
a. Bevolking, initieel inkomen en economische groei, 1950-63
grootte van cirkel proportioneel aan bevolking in 1950

0.1

Japan

per capita groeivoet, 1950-63

China

USA
F USSR
5

6

India

7

8

9

10

11

-0.1
ln(inkomen per capita, 1950)

b. Bevolking, initieel inkomen en economische groei, 1989-2003
grootte van cirkel proportioneel aan bevolking in 1989

0.1

per capita groeivoet, 1989-2003

China

USA

5

6

7

8

9

10

11

F USSR

-0.1
ln(inkomen per capita, 1989)

Berekeningen van de auteurs gebaseerd op Maddison (2007); 145 landen en regio’s

is). Figuur 2 illustreert het belang van een correctie voor grootte aan
de hand van een bollendiagram. Op de horizontale as staat wederom
het initiële inkomen, op de verticale as de groeivoet, maar dit keer
is de grootte van de bol van de waarneming proportioneel met de
initiële bevolkingsomvang. China en India zijn, gezien de grootte van
de bevolking, verreweg het belangrijkst in figuur 2, alsmede Japan,
de Verenigde Staten en de (voormalige) Sovjet-Unie voor de grote,
rijke landen. Uit de twee panels blijkt dat in de periode 1950–1963
China en India langzamer groeien dan de rijke landen, terwijl in de
periode 1989–2003 deze twee landen juist sneller groeien. Rekening
houdend met de grootte van de bevolking suggereert dit dat meer
recentelijk wel convergentie optreedt.

24

ESB juli

2007

Recente ontwikkelingen in de globale inkomensverdeling kunnen gemeten worden
door gebruik te maken van Lorenzcurven en
de daaraan gekoppelde Gini-coëfficiënt. De
Lorenzcurve wordt geconstrueerd door de landen te rangschikken van laag naar hoog in inkomen per hoofd, dan het cumulatieve aandeel
in de wereldbevolking en het wereldinkomen
te bepalen (impliciet veronderstellen wij dat
iedereen binnen een land hetzelfde inkomen
heeft) en dit in een grafiek af te zetten. Als
alle landen een identiek inkomensniveau zouden hebben zou de Lorenzcurve samenvallen
met een 45-graden lijn. De afwijking van de
Lorenzcurve ten opzichte van deze lijn is dus
een maatstaf voor de mate van inkomensongelijkheid. Deze zogenaamde Gini-coëfficiënt
varieert van nul (perfecte inkomensgelijkheid)
tot één (perfecte inkomensongelijkheid).
Figuur 3 illustreert de ontwikkeling van de
Gini-coëfficiënt van 1950 tot 2003, alsmede
van een maatstaf voor dispersie van inkomen (de standaarddeviatie van de natuurlijke
logaritme van inkomen per hoofd). Hoewel
de dispersiemaatstaf voortdurend stijgt sinds
de tweede helft van de 20ste eeuw, toont
de Gini-coëfficiënt aan dat, indien rekening
wordt gehouden met de bevolkingsomvang, de
globale inkomensongelijkheid steeg tot 1973,
daarna stabiliseerde en sinds 1979 is gaan
dalen. Merk op dat de daling samenvalt met
de opkomst van China (sinds 1980) en India
(sinds 1990), verreweg de twee volkrijkste landen ter wereld. Uit deze analyse blijkt dat er
geen sprake is van harder moeten lopen, om
op dezelfde plaats te blijven. Er is weliswaar
sprake van enige inkomensconvergentie, vooral
door de opkomst van China en India, maar
de positie van de rijke landen is daarmee nog
lang niet aangetast: ook rijke landen groeien,
en het zal nog lang duren voordat zij worden
ingehaald door armere landen. Friedman heeft
het ook over het kleiner worden van de wereld,
daarover nu meer.

Afstand wordt belangrijker,
niet minder belangrijk
Een centraal thema in de discussie over
globalisering is het kleiner worden van de

figuur 3

Globale inkomensongelijkheid (Gini-coëfficiënt en dispersie
van inkomen)
Globale inkomens ongelijkheid; Gini coefficient (links)
en dispersie van inkomen (rechts), 1950-2003

0.6

1.25

Gini coefficient (links)

0.5

1

laagste
waarde

hoogste
waarde
0.4
1950

1960

1970

dispersie van inkomen

dispersie van inkomen (rechts)
Gini coefficient

wereld. De huidige communicatietechniek suggereert dat afstand steeds minder belangrijk
wordt. Friedman formuleert dat als volgt: de
wereld “shrank .. from a size large to a size
medium…around the year 2000 we entered
a whole new era…shrinking the world from a
size small to a size tiny…†(Friedman, 2005)
en “The net result of this convergence was the
creation of a global, Web-enabled playing field
that allows for multiple forms of collaboration
– the sharing of knowledge and work – in real
time, without regard to geography, distance, or
in the near future even language…†(Friedman,
2005). Voor internationale economen is dit
een nauwelijks te bevatten stelling. Al sinds
jaar en dag tonen economen aan dat afstand
een van de bepalende factoren is om handelspatronen te verklaren (zie ook de bijdrage
van Knaap). Exercities met het zogenaamde
zwaartekrachtmodel (zie onder) laten zien dat
het verplaatsen van producten geld kost, en
dat men daardoor het liefst zo dicht mogelijk
bij huis handelt. Bij deze kosten moet men
niet alleen denken aan transportkosten als zodanig, maar ook aan verschillen in het rechtssysteem, culturele verschillen en verschillen in
taal. Al deze verschillen brengen in de praktijk
kosten met zich mee als men handelt. Figuur
4 geeft weer wat economen weten van de
invloed van deze transportkosten op de internationale handel.
Elke punt in de figuur geeft een schatting
weer uit de economische literatuur met betrekking tot de rol van afstand op de internationale
handel, namelijk via een variant van de volgende vergelijking:

1980

1990

2000

0.75
jaar

Berekeningen van de auteurs gebaseerd op Maddison (2007); 145 landen en regio’s

Handel tussen land A en B =

bbpA bbpB
afstand A naar B

Hier staat dat de handel tussen twee landen groter is naarmate de landen
groter zijn op basis van bbp, maar kleiner naarmate de afstand groter is.
De afstandscoëfficiënt is steeds een punt in de figuur. Disdier en Head
(2006) hebben 1.467 schattingen bestudeerd en de afstandscoëfficiënt
die uit elk van deze schattingen naar voren kwam in de figuur weergegeven. Hoe hoger de waarde van de coëfficiënt hoe groter de invloed van
afstand. De lijn in de figuur geeft een soort gemiddelde weer. Het meest
opvallend aan de figuur is dat het effect van transportkosten op de handel in de loop van de 20ste eeuw toeneemt. Dit is in scherp contrast met
de opvatting van Friedman dat afstand steeds minder belangrijk wordt.
De vraag is natuurlijk of deze schattingen zich ook weerspiegelen in de
handelscijfers. Het antwoord is ja. De handel in de EU vormt misschien

tabel 2

Verdeling EU handel als % van totale export / import)

a. Export
1860
1910
2005
b. Import
1860
1910
2005

Europa
67,5
67,9
75,7

VS
9,1
7,6
6,9

Z-Amerika
7,7
4,2
1,3

Azie
10
9,8
7,6

Afrika
3,2
4,8
2,6

Overig
2,5
2,4
5,9

61,0
60,0
76,8

14,3
14,0
3,3

7,8
8,2
1,5

12,1
10,0
11,3

3,2
4,5
2,9

1,7
3,4
4,1

Bron: Baldwin en Martin (1999) voor 1860 en 1910; 2005 eigen berekening op basis WTO International Trade Statistics 2006.

ESB juli

2007

25

figuur 4

Geschatte invloed van afstand op internationale handel
Kernel schatting (Epanechnikov, h= 19.575)
2.5

geschat effect van afstand op internationale handel

2.0

1.5

1.0

0.5

0.0

-0.5

jaar
1880

1920

1960

2000

Bron: Disdier en Head (2006)

wel het mooiste illustratiemateriaal. Tabel 2 laat zien waarom. Ondanks
drie nationale oorlogen op Europees grondgebied, economische crises en
een koude oorlog, blijkt dat het patroon van de handel relatief constant
is; Europa is vooral belangrijk voor Europa, en zelfs in toenemende mate.
Slechts een relatief beperkt deel van de handel vindt plaats met ver
afgelegen handelspartners. Afstand is dus blijkbaar nog steeds een van
de hoofddeterminanten van international handel. Van “shrinking to a size
tiny†is in ieder geval geen sprake.

Conclusie
Wat heeft deze kleine tour d’horizon laten zien? Wij zijn met name
ingegaan op twee veel gehoorde stellingen in het globaliseringsdebat:
het wordt steeds moeilijker voor rijke landen zich te handhaven in de
mondiale concurrentie strijd, met name omdat de wereld steeds kleiner
wordt waardoor de kostenverschillen steeds sterker gevoeld worden.
Beide stellingen zijn van vele kanttekeningen te voorzien. Van mondiale
inkomensconvergentie voor landen is geen sprake. Er is slechts sprake
van enige inkomensconvergentie als wij corrigeren voor bevolkingsomvang. Van een grote bedreiging voor de rijke landen is ook dan overigens
geen sprake, daarvoor is het verschil te groot. Wat betreft internationale
handel wordt de wereld niet kleiner: het belang van afstand op handelsstromen lijkt eerder te stijgen dan te dalen.

26

ESB juli

2007

Literatuur
Brakman, S. en C. van Marrewijk (2007) It’s a big world
after all. Ongepubliceerd document, CESifo: working
paper nr. 1964.
Disdier, A-C en K. Head (2006) The puzzling persistence of the distance effect on bilateral trade.
Ongepubliceerd manuscript, University of British
Columbia, verschijnend in The Review of Economics and
Statistics.
Friedman, T.L. (2005) The world is f lat: a brief history of
the twenty-first century. New York: Farrar, Straus, and
Giroux.
Maddison, A. (2007) Contours of the world economy 1–2030
AD: essays in macro-economic history. Oxford: Oxford
University Press.

Auteurs