Ga direct naar de content

Privatisering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 7 1985

C. de Galan

Privatisering

Privatiseren is het overhevelen in enigerlei vorm van activiteiten van de publieke
naar de private sector. Een in dit opzicht
interessant terrein is dat van de verzekeringen, omdat publieke en private activiteiten
hierop vanouds beide voorkomen. Naast
particuliere verzekeringen bestaan sociale,
met in Nederland over 1983 een premieverhouding van I : 2 en een verhouding van
totale inkomsten 3 : 4 (als alle pensioenfondsen tot de particuliere sector worden
gerekend).
De relatie tussen beide soorten verzekeringen is tamelijk complex van aard. Ten
dele is een verschil van risico’s in het geding, bij voorbeeld werkloosheid (sociaal)
versus brand (particulier). Ten dele vormt
de particuliere verzekering een aanvulling
op de sociale; voorbeeld zijn de pensioenen
in relatie tot AOW / A WW. Ook komt voor
dat de twee soorten zich richten op uiteenlopende beroeps- of inkomensgroepen,
waarbij dan de sociale verzekering is beperkt tot werknemers of lagere-inkomensniveaus. Als een mengvorm kunnen worden beschouwd de collectieve contracten,
veelal met verplicht deelnemerschap, in de
particuliere sfeer: pensioenen en bovenwettelijke regelingen. Ook overigens komt
verplichte verzekering met private uitvoering voor, met name bij de wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen. Hier tegenover staat dat de sociale verzekering zeker
niet is beperkt tot risico’s die niet particulier verzekerbaar zijn.
Zonder twijfel behoort (verdere) privatisering van gedeelten der sociale verzekering tot de mogelijkheden. Dit geldt niet
voor de sociale voorzieningen, zoals de
bijstand, en evenmin voor pure herverdelingen als de kinderbijslag en voor verzekering tegen het onvoorspelbare massale risico van werkloosheid. Maar privatiseerbaar zijn in principe wel verzekeringen tegen risico’s als ouderdom, medische arbeidsongeschiktheid,
ziekte en ziektekosten. Privatisering hoeft op deze gebieden uiteraard niet volledig te zijn, maar
kan ook partieel-worden doorgevoerd. Zo
wordt vaak gedacht aan een sociale basisvoorziening met daar bovenop een al of
niet vrijwillige particuliere kop; recent is
ESB 14-8-1985

deze gedachte in het WRR-rapport Waarborgen voor zekerheid opnieuw naar voren
gebracht.
Privatisering van sociale verzekering
heeft, zoals bijna elke verandering trouwens, voor- en nadelen. Als voordelen
kunnen worden gezien de vrij(willig)heid
van de deelneming, de mogelijkheid tot
ruimere differentiatie
in het verzekeringspakket, een grotere kostenbewustheid
en daardoor mogelijk daling van het verbruik, bij voorbeeld van medische diensten. Tevens onstaat een vermindering van
collectieve lasten.
Nadelig kunnen worden geacht de beperking van de solidariteit en van de inkomens herverdeling in de verzekering, het
gevaar van onderschatting van de risico’s
waarbij in geval van calamiteiten toch
wordt teruggevallen op de samenleving en
de verhoging van de totale kosten der verzekering. Deze nadelen vormen tegelijk de
redenen waarom indertijd is gekozen voor
verplichte sociale verzekering. Daarnaast
speelde in dit verband soms een rol het streven naar welvaartsvaste uitkeringen en
naar een zekere overheidsinvloed.
Naast de genoemde voor- en nadelen
zijn nog enkele nevenaspecten van belang.
Zo is er bij de werknemersverzekeringen
sprake van “medebewind”
door werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers; dit geldt overigens ook voor vele collectieve contracten in de particuliere sfeer.
Ook wordt bij privatisering de vermogensvorming beïnvloed, voor zover van omslagfinanciering op kapitaaldekking wordt
overgestapt. Een aspect van andere aard
vormt de middelentoets in de bijstandswet;
particulier bijverzekeren van inkomensderving heeft weinig zin als de uitkeringen
op de anders verkregen bijstand in mindering worden gebracht.
Gezien de nadelen en de nevenaspecten
is niet te verwachten dat privatisering van
sociale verzekeringen zonder slag of stoot
zal geschieden. Er is weerstand te verwachten. Bij de overheid zal de neiging bestaan
bepaalde voorwaarden te stellen, bij voorbeeld omtrent tariefstructuur en acceptatieplicht zoals bij de ziektekostenverzekering. Een “bepaalde regulering van de

markt” zoals de WRR het formuleert, kan
nodig worden geacht. Nog waarschijnlijker is dat werkgevers- en werknemersorganisaties vingers in de pap zullen willen hebben. Veelal zal immers ook na privatisering sprake zijn van collectieve contracten
en werkgeversbijdragen.
Ook “zouden de
sociale partners een rol kunnen blijven spelen bij de uitvoering”,
aldus het WRRrapport. De bestaande pensioenvoorziening is in dit opzicht illustratief, ook in die
zin dat sociale fondsen zijn ontstaan naast
het particuliere verzekeringsbedrijf. Het is
zelfs denkbaar dat de invloed van de overheid en/of de sociale partners zich tevens
gaat uitstrekken over tot dusverre vrije
particuliere assurantie; te denken valt aan
de verevening van schadelasten bij ziektekostenverzekeraars.
Op deze wijze vorm gegeven is van privatisering in feite slechts beperkt sprake.
Het zal althans voor een deel gaan om gereguleerde desocialisering, om semi-particuliere uitvoering van semi-particuliere verzekeringen. De voordelen kunnen daardoor worden verminderd,
de nadelen
eveneens.
Niettemin kan een weologische voorkeur voor privatisering blijven bestaan.
Deze voorkeur is wellicht ook de centrale
drijfveer achter de privatiseringsoptie,
meer dan een afweging van voor- en nadelen. Ideologische preferenties en de maatschappelijke dominantie van één daarvan
kunnen echter wisselen in de tijd. Het is
denkbaar dat de socialiseringsgedachte te
zijner tijd weer de overhand krijgt. Dit besef behoort mede aanleiding te zijn privatisering op verzekeringsgebied zorgvuldig te
overwegen en uit te voeren.

791

Auteur