Pleidooi voor nieuwe indicatoren bewijst innovatiedebat geen dienst
Aute ur(s ):
Pieter de Bruijn (auteur)
De auteur is werkzaam als adviseur ruimtelijke economie b ij tno Inro in Delft en is verb onden aan de faculteit der Managementwetenschappen van
de Radb oud Universiteit te Nijmegen. p.deb ruijn@inro.tno.nl (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4441, pagina 429, 3 september 2004 (datum)
Rubrie k :
reactie
Tre fw oord(e n):
In de esb van 9 juli 2004 stellen Flikkema en Jansen dat het innovatiedebat nog te veel een technologisch karakter draagt. Het
innovatiedebat is volgens de auteurs gebaat bij de ontwikkeling van nieuwe indicatoren die beter rekening houden met het specifieke
karakter van innovatieprocessen in dienstverlening.
De wetenschap is wat betreft de ontwikkeling van indicatoren echter verder voortgeschreden dan Jansen en Flikkema suggereren
wanneer zij stellen dat “(…)het economisch belang van de dienstensector en (…) innovatieprestaties van dienstverleners vrijwel niet
zijn terug te vinden in de r&d-statistieken.” Oude en nieuwe theoretische inzichten zijn voor een belangrijk deel verwerkt in de door
Eurostat gecoördineerde innovatie-enquête. Hoewel de innovatie-enquête zich grotendeels richt op technologische vernieuwingen,
wordt wel degelijk naar niet-technologische innovaties gevraagd. Zo wordt gevraagd naar de implementatie van nieuwe
managementtechnieken, esthetische productaanpassingen (vormgeving), reorganisaties en vernieuwende marketingtechnieken. Op basis
van de vragen naar dergelijke onderwerpen kan het belang van niet-technologische vernieuwingen worden onderzocht. Dit belang is
groot en is vergelijkbaar met het effect van het aandeel werknemers in r&d (De Bruijn et al., 2004). Overigens is dit effect groter voor de
industrie dan voor dienstverleners. Niet-technologische innovatie is geen zaak voor dienstverleners alleen.
De innovatie-enquête biedt betere perspectieven voor het meten van innovatie in de dienstensector dan de door de auteurs
voorgestelde indicatoren. Van een aantal door de auteurs voorgestelde indicatoren (bijvoorbeeld de vercommercialisering van extern
ontwikkelde kennis) is de meetbaarheid met vraagtekens omgeven. Andere voorgestelde indicatoren richten zich, net als patenten, op
slechts een deelverzameling van innovaties. Zo zal van slechts een beperkt deel van de innovaties in de dienstensector melding worden
gemaakt in literatuur. Oordelen van branchekenners of peer reviews dienen eerder als nuttig aanvullend materiaal te worden gezien dan
als onderdeel van een kwantitatieve analyse om de innovatieprestaties in diensten eenduidig te meten en te vergelijken. De toegevoegde
waarde van de door Flikkema en Jansen voorgestelde indicatoren is twijfelachtig en de mogelijkheden van bestaande indicatoren zijn nog
niet volledig uitgebuit. Op basis van de innovatie-enquête kan bijvoorbeeld de door de auteurs aangehaalde koppeling tussen
dienstensectoren en (vermoede) innovatiepatronen voor het overgrote deel empirisch worden getoetst.
Geen goede indicatoren zonder goede definities
Cruciaal voor een succesvol innovatiedebat is niet de ontwikkeling van nieuwe indicatoren maar het hanteren van heldere en concrete
definities, opdat de deelnemers aan het debat weten wat het onderwerp van gesprek is. Op dit punt is ook de bijdrage van Flikkema en
Jansen voor verbetering vatbaar.
Ten eerste is de definitiekeuze van innovatie ongelukkig. Door alleen de vercommercialisering van nieuwe producten en diensten als
definitie voor innovatie te kiezen, wordt door de auteurs een belangrijk deel van innovatie gemist. Gezien het feit dat de auteurs in hun
bijdrage veelvuldig op het belang van procesinnovaties als reorganisaties wijzen, had men beter voor de definitie van Joseph
Schumpeter, de Oostenrijkse ‘godfather’ van innovatie, kunnen kiezen. Hij definieert innovatie als ‘veranderingen in de productiefunctie
die de concurrentiepositie ten goede komen’. In deze zin zijn innovatie en productiviteitswinst twee kanten van dezelfde medaille. In deze
definitie zijn ook procesinnovaties zoals reorganisaties of fusies inbegrepen.
Ten tweede verwijzen de auteurs naar Kleinknecht om te onderbouwen dat dienstverlenende bedrijven net zo innovatief zijn als
bedrijven in de industrie. Kleinknecht toont aan dat het omzetaandeel van innovatieve producten gelijk is in dienstverlening en industrie.
Dit aandeel heeft echter alleen betrekking op innovatieve bedrijven in de diensten. Op basis van het aandeel innovatoren in de totale
onderzoekspopulatie (cbs, 2004) kan worden geconcludeerd dat dienstverlenende bedrijven aanmerkelijk minder innovatief zijn dan
industriële bedrijven. Deze beperkte innovatiegraad is geen verrassing. Industriële bedrijven opereren veelal in wereldwijde markten. In
internationaal opzicht staat het Nederlandse welvaartsniveau een kostenstrategie in de weg en daarom is het voor Nederlandse
industriële bedrijven geen optie een op kosten gebaseerde concurrentiestrategie te volgen. Een groot deel van de diensten is verzorgend
en opereert dus alleen op de Nederlandse markt, waar deze keuze wel openstaat.
Dienstverlenende ondernemers innoveren inderdaad anders dan industriële bedrijven. Praktijkgericht beleidsonderzoek dient deze
verschillen in beeld te brengen en de implicaties voor beleid en management aan te geven. Huidige indicatoren bieden hiervoor meer
perspectief dan Flikkema en Jansen ons willen doen geloven.
Pieter de Bruijn
Literatuur
Bruijn, P.J.M. de, W.J.J. Manshanden, P. Rutten en O. Raspe (2004) Creativiteit en innovatie. Een regionale connectie? Paper te
presenteren op de onderzoeksconferentie (november 2004) van het Ruimtelijk Planbureau, Rotterdam.
CBS (2004) Innovatie bij bedrijven; 1998-2000. Gegevens van Statline, Voorburg.
Schumpeter, J.A. (1939) Business cycles: a theoretical, historical and statistical analysis of the capitalist process. McGraw-Hill, New
York.
“Esb signaleert nieuwe ontwikkelingen in de economische wetenschap. Daarnaast worden in esb economische inzichten
toegepast om beleidsrelevante aanbevelingen te doen voor de overheid, maatschappelijke instellingen en bedrijfsleven.” Veel
auteurs helpen esb om deze doelstelling te realiseren door hun wetenschappelijke of toegepaste inzichten in esb te
publiceren. Dat esb debat uitlokt, blijkt uit de reacties op artikelen, die de redactie regelmatig bereiken. Esb wil de
mogelijkheden voor debat graag verruimen.
Reacties op artikelen kunt u sturen naar redactie-esb@lemma.nl. De lengte is bij voorkeur tussen de 200 en 400 woorden.
Langere bijdragen zijn alleen in overleg mogelijk. De redactie behoudt zich het recht voor om zonder opgaaf van redenen
bijdragen te weigeren, te redigeren of in te korten.
Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)