Perverse prikkels
Aute ur(s ):
Herings, J-J (auteur)
Hoogleraar algemene economie aan de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde van de Universiteit Maastricht en directeur
van de onderzoekschool meteor.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4368, pagina 503, 28 juni 2002 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Het in de afgelopen twintig jaar in Nederland gevoerde beleid van marktwerking en deregulering is opmerkelijk succesvol geweest.
Toch lijkt het geloof in marktwerking als economisch medicijn tanende. Een belangrijke reden hiervoor is dat de sectoren waar
marktwerking nog ontbreekt vaak dusdanige kenmerken hebben dat invoering ervan bijzonder veel kennis van zaken vereist. Zonder
deze kennis leidt marktwerking, of een surrogaat ervan omdat echte marktwerking niet mogelijk is, snel tot perverse prikkels.
Een voorbeeld betreft de financiering van wetenschappelijk onderzoek. De markt voor wetenschappelijk onderzoek functioneert maar
beperkt. Kenmerkend voor de productie van wetenschappelijk onderzoek zijn de doorgaans hoge vaste kosten. Doordat reproductie van
kennis gemakkelijk en goedkoop is, is het moeilijk haar te vermarkten. Daar komt nog bij dat wetenschappelijk onderzoek veel van haar
vruchten pas op de lange termijn afwerpt, terwijl toekomstige generaties hun vraag naar wetenschappelijk onderzoek helaas niet kenbaar
kunnen maken.
Financiering van wetenschappelijk onderzoek heeft lange tijd plaatsgevonden op basis van goed vertrouwen, zonder afrekening op
resultaat. Nog steeds wordt een aanzienlijk deel van de onderzoeksmiddelen van de Nederlandse universiteiten op deze manier
toegewezen.
Daarnaast wordt een relatief klein gedeelte van onderzoeksmiddelen op competitieve wijze verdeeld door onder andere knaw, nwo en
Europese Unie. In het bijzonder de Europese Unie zet daarbij stevig in op haar reputatie van een intransparante bureaucratie. Op 7 juni
jongstleden sloot de indiening van ‘expressions of interest’ in ‘integrated projects’ en ‘networks of excellence’ binnen het zogeheten zesde
kaderprogramma. Door middel van een viertal annexen wordt uiteengezet welke onderzoeksthema’s prioriteit hebben, alsmede hoe een
onderzoeksconsortium kan aangeven in één van de thema’s geïnteresseerd te zijn.
De gehele procedure rond louter het aangeven van eventuele interesse in één van de onderzoeksthema’s doet het ergste vermoeden voor
het vervolgtraject. Honderden en mogelijk duizenden onderzoeksconsortia zullen schrikbarend veel tijd en energie steken in het
formuleren van uitgekristalliseerde projectvoorstellen die uiteraard naadloos aansluiten op de door de eu geponeerde thematiek. Elk van
deze voorstellen is ongetwijfeld van cruciaal belang voor een toppositie van het fundamenteel Europees onderzoek, en kent
vanzelfsprekend ook een groot aantal maatschappelijk uiterst relevante toepassingen.
De succeskans van een voorstel is in hoge mate afhankelijk van de tijd die geïnvesteerd is in de projectformulering, de keuze van
onderzoekspartners en in een sterke lobby. Door deze karakteristieken lijkt dit onderdeel van het zesde kaderprogramma nog het meest
op een zogenaamde ‘all-pay auction’. Bij een ‘ieder-betaalt’ veiling brengt elke bieder in een gesloten enveloppe een bod uit op het te
veilen object. Het object valt toe aan de hoogste bieder, die zijn bod als prijs moet betalen. Het bijzondere van een ieder-betaalt veiling is
dat ook de verliezers hun bod betalen. Een dergelijke veiling is vanuit financieel oogpunt een aantrekkelijke zaak voor de veilingmeester.
In het geval dat alle bieders dezelfde waarde toekennen aan het te veilen object volgt uit een evenwichtsanalyse dat de te verwachten
opbrengsten voor de veilingmeester, oftewel de in totaal door bieders gedragen kosten, precies gelijk zijn aan de waarde van het object.
Bij concurrentie voor onderzoeksgelden is het te veilen object de pot met geld die voor onderzoeksdoeleinden besteed kan worden. Een
bod wordt niet uitgebracht in geld, maar in tijd. Tijd die nodig is om een onderzoeksconsortium te vormen, een project te schrijven en het
via een sterke lobby aan de man te brengen. De opportuniteitskosten van de aldus geïnvesteerde tijd representeren de geldelijke waarde
van het bod. Het is evident dat indieners van projecten die niet worden toegewezen, de erin geïnvesteerde kosten kwijt zijn. We hebben
hier dus inderdaad te maken met een ieder-betaalt veiling. De analogie met de ieder-betaalt veiling leidt tot een schokkende conclusie. De
totale opportuniteitskosten van de projectindieners gezamenlijk zijn gelijk aan de waarde van de te verdelen onderzoeksgelden. De totale
netto toegevoegde waarde van deze allocatiemethode is gelijk aan nul. En dat nog zonder inbegrip van de tijdverslindende
beoordelingsprocedures en vergaderingen van beoordelingscommissies.
Is het mogelijk om het beter te doen? Het antwoord is ja. Zet concurrentie voor onderzoeksgelden zo op dat het investeren van tijd in het
formuleren van projectvoorstellen tot een noodzakelijk minimum beperkt blijft, en extra tijdsinvesteringen weinig tot geen invloed hebben
op de honoreringskans. Concreet betekent dit meer gewicht toekennen aan criteria als prestaties in het verleden en de daarop gebaseerde
potentie voor de toekomst. Ofschoon dit kan in de vorm van meer persoonsgebonden subsidies, is het ook zeer wel mogelijk thematisch
onderzoek op deze wijze te beoordelen. Een dergelijke aanpak is zeer gewenst om peperdure en perverse prikkels te voorkomen.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )