Toets op taak
Overheidsaanschaffingen,
innovatie- en sectorbeleid
DRS. J. DE BOER
Inleiding
Overheidsaanschaffingen staan bij tijd
en wijle in het brandpunt van de publieke belangstelling. Vooral wanneer deze
aanschaffingen aan de neus van het
Nederlandse bedrijfsleven voorbijgaan.
Het parlement heeft er daarom op aangedrongen om het overheidsaankoopbeleid beter af te stemmen op het door
de regering gevoerde economische beleid 1). Inmiddels heeft de regering hierop gereageerd met het uitbrengen van de
Nota overheidsaanschaffingsbeleid en
innovatie van de Interdepartementale
Coordinatiecommissie Overheidsaanschaffingsbeleid (ICO) 2). Zoals de titel
aangeeft heeft de nota zich geconcentreerd op de mogelijkheden en knelpunten van de benutting van de aanschaffmgen als instrument voor een onderdeel van het economisch beleid, namelijk
het innovatiebeleid. In dit artikel wordt
na een korte bespreking van de hoofdlijnen van de nota, in aanvulling daarop
nagegaan in hoeverre de aanschaffmgen
van de overheid ook als een instrument
voor sectorpolitiek kunnen dienen.
Nota overheidsaanschaffingsbeleid en
innovatie
Het innovatiebeleid van de regering,
zoals verwoord in de innovatienota,
heeft ten doel de technologische vernieuwing binnen het bedrijfsleven te stimuleren ten einde een betere internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven te verwezenlijken.
Naast andere instrumenten zou een overheidsaanschaffingsbeleid daarvoor een
belangrijk middel kunnen zijn. In het algemeen geldt namelijk dat in steeds belangrijker mate de vraagfactoren van
beslissende invloed zijn geworden op het
doorvoeren van technologische vernieuwingen binnen bedrijven. De overheidsvraag naar goederen en diensten
kan dus ook innovatieve effecten hebben, te meer daar de overheidsvraag
groot is.
De potentiele innovatieve impulsen
van Overheidsaanschaffingen worden
echter in de huidige situatie in Nederland niet optimaal benut, zo wordt in de
ESB 13-5-1981
nu uitgebrachte regeringsnota gesteld.
Om deze situatie te verbeteren worden
in de nota drie hoofdlijnen aangegeven 3):
— het doorzichtiger maken van de overheidsmarkt;
— het verbeteren van procedures en
regels;
— het verbeteren van attitudes en inkoopmanagement.
De voorgestelde aanpak beoogt een
oplossing te bieden voor de gesignaleerde knelpunten in het huidige aanschaffingsbeleid in relatie met de doelstelling
van innovatie. Zo wordt de overheidsmarkt ,,een lappendeken” van opdrachten en opdrachtgevers genoemd. Dit belemmert niet alleen het bedrijfsleven om
in te spelen op behoeften in de overheidssector, maar het vormt ook voorde
Deze rubriek wordt verzorgd door het
Instituut voor Onderzoek van
Overheidsuitgaven te ‘s-Gravenhage
overheid zelf een handicap om de aanschaffmgen als een instrument van economische politiek te benutten. Het doorzichtiger maken van de overheidsmarkt
is dus een vereiste voor een succesvol
innovatief aanschaffingsbeleid.
De nota bevat voorts plannen tot het
verbeteren van procedures. De plannen
houden in dat er een structuur wordt
gecreeerd die bevordert dat bedrijven
in een vroegtijdig stadium met voorstellen kunnen komen tot produktontwikkeling ten behoeve van de vervulling
van nieuwe overheidsbehoeften. De
ruimte daartoe zou de bedrijven kunnen
worden geboden door functiespecificaties te geven voor de produkten die de
overheid nodig heeft, in plaats van
produktspecificaties. Voorts zou bij de
afweging van de voorstellen tot leveringen uitdrukkelijk het ,,levensduurkostenconcept” moeten worden gehanteerd.
Dit betekent dat naast de initiele kosten
van de aangeboden produkten in de afweging een ruimere plaats wordt ingeruimd voor kwaliteitsnormen. Dit met
het oog op de mogelijkheid van afzet van
de produkten in een later stadium op de
internationale markt.
Daarnaast geeft de nota aan dat procedures en regelingen voor verbeteringen
vatbaar zijn, waar het betreft de aandacht voor het midden- en kleinbedrijf
als overheidsleverancier en de coordinatie binnen de overheidss’ector tussen
aanschaffende en vragende diensten.
Willen de aanschaffende diensten de innovatieve effecten van hun aankopen
maximaal verwezenlijken, volgens de
procedures zoals hierboven beschreven,
dan moet hun daarvoor de tijd worden
gegund. Dit betekent dat de behoeften
van de vragende onderdelen van de overheid in een vroegtijdig stadium bij de
inkoopdiensten bekend moeten zijn.
Het laatste spoor dat de nota aandraagt om tot een verbetering van het
aanschaffingsbeleid te komen, betreft
het verbeteren van de attitudes en het
inkoopmanagement. Dit komt crop neer
dat de inkopende diensten zich meer
,,innovatiegericht” dienen op te stellen.
Van deze diensten wordt een actieve
houding verlangd waarin marktbei’nvloeding een belangrijke rol speelt. Onnodig
te zeggen dat een en ander veel zal vergen van de kennis en alertheid van de
inkoopafdelingen. Het geven van voorlichting en cursussen aan de inkopers
wordt in de nota genoemd als een middel om op dit spoor succes te boeken.
Ten einde de beschreven beleidslijnen
verder te ontwikkelen wordt een coo’rdinatiebureau ingesteld bij het Ministerie van Economische Zaken.
De nota dient positief beoordeeld te
worden, in die zin dat dit de eerste keer
is dat door de regering de Overheidsaanschaffingen worden geanalyseerd op hun
mogelijkheid om als instrument bij te
dragen aan een onderdeel van de economische politiek. Aan de andere kant kan
bij de nota een aantal kanttekeningen
worden geplaatst. Zo wordt bijvoorbeeld
wellicht te gemakkelijk over de problemen heengestapt die zich kunnen voordoen bij de noodzakelijke codrdinatie
van de overheidsvraag. Het nieuw in te
stellen coordinatiebureau zou zich moeten bezighouden met de interdepartementale afstemming van de vraag van
de centrale overheid. Hoe echter de
coordinate van de aanschafffingen van
de lokale overheden en van de instanties
in de semi-publieke sector kan worden
gerealiseerd, komt in de nota onvoldoende uit de verf. Een andere kanttekening die men kan maken bij de nota is dat
de aanschaffmgen in verband worden
1) Zie bijvoorbeeld de schriftelijke vragen
van En^wirda (D’66) aan de ministers van
Economische Zaken en van Wetenschapsbeleid, 18 december 1980.
2) Nota overheidsaanschaffingsbeleid en innovatie, ‘s-Gravenhage, 3 april 1981.
3) Idem, biz. 65.
461
gebracht met slechts een onderdeel van
het economisch beleid, namelijk de in-
torbeleid. Deze spreekt zich immers
niet uit over de mate waarin, naar ver-
novatiebevordering. In de nota worden
wachting, verschillende sectoren bijdra-
de relaties van de overheidsaanschaffingen met regionaal en sectorbeleid aangestipt, maar verder niet besproken. In
dit artikel zullen wij op 6en daarvan
ingaan, namelijk de relatie tussen overheidsaanschaffingen en sectorbeleid.
gen of kunnen bijdragen aan economische doelstellingen (zoals bevordering
van de werkgelegenheid) en aan facetdoelstellingen (zoals het zuiniger omgaan met milieu en energie).
Een referentiekader voor de beoordeling van de mogelijkheden van Overheidsaanschaffingen als instrument van
sectorpolitiek in Nederland wordt geboden in de WRR-nota Floats en toekomst
van de Nederlandse Industrie 6). In deze
nota, die dezelfde doelstellingen hanteert als de sectornota, namelijk verster-
Want, zoals in de nota wordt gesteld:
,,Het ligt voor de hand om dit beleid (het
aanschaffingsbeleid, JdB) primair te
verbinden aan de optiek van de sector of
de branche, die deze produkten immers
in haar pakket voeren of zouden moeten
voeren” 4).
king en vernieuwing van de economische structuur met inachtneming van
Overheidsaanschaffingen en
sectorbeleid
Als onderdeel van de totale overheids-
uitgaven hebben de aanschaffingen macro-economische vraageffecten. Als zodanig kunnen vervroegde of vertraagde
aanschaffingen bijdragen aan een macro-
beleid van conjunctuurstabilisatie. Overheidsaanschaffingen als instrument van
economische politiek worden echter
vooral geassocieerd met een gericht beleid. Dit ligt ook voor de hand, aangezien de aanschaffingen van de overheid
rechtstreeks aangrijpen bij de output van
de facetdoelstellingen, wordt gesteld dat
in aanvulling op een generiek beleid een
selectieve stimulering gewenst is. De
binnen een sectorbeleid ter verwezenlijking van algemeen-economische en
facetdoelstellingen.
Deze vraag is moeilijk te beantwoorden vanuit de officiele beleidsnota’s, die
geen uitspraak doen over hoe een gericht
beleid er dient uit te zien, c.q. bij welke
afzonderlijke sectoren het zou moeten
aangrijpen. Uit de sectornota blijkt dat
Het gaat immers niet aan om aanschaffingen te doen waaraan bij de overheid
geen behoefte bestaat, alleen om wille
van stimulering van de bedrijvigheid.
Dit geldt in alle tijden, maar zeker in
perioden van budgettaire krapte bij de
overheid.
Aan de andere kant wordt de ruimte,
die de overheid heeft om via haar aanschaffingen de binnenlandse bedrijvigheid te stimuleren, begrensd door regelingen die de liberalisatie van de Internationale economische betrekkingen be-
sectoren die hiervoor in aanmerking
ogen. Die regelingen bieden voor de
komen, zijn volgens de nota 7):
Nederlandse overheid slechts een be-
• de intermediaire sector (aardolie, chemie, staal). Herstructurering en vernieuwing is hier noodzakelijk om
winstmarges, bezettingsgraad en bijdragen aan de handelsbalans veilig te
stellen. Daarnaast is het nodig dat
deze sector beter gaat voldoen aan
milieu-eisen;
• de gevoelige sector (kleding, schoeisel, meubelen e.d.). Verdere afbrokkeling moet hier zoveel mogelijk worden
afzonderlijke sectoren en bedrijven. Men
kan zich afvragen welke de mogelijkheden zijn van een dergelijk instrument
gen voor gerichte economische stimulering aan een aantal beperkingen onderhevig. In de eerste plaats zij crop gewezen dat het nastreven van economischpolitieke doelstellingen met het aanschaffingen-instrument zijn grenzen
vindt in de bij de overheid bestaande
behoeften aan produkten en diensten.
tegengegaan. Deze sector vertoont
namelijk aantrekkelijke karakteristie-
ken in termen van groei, werkgelegenheid, milieu en handelsbalans;
• de ,,equipment”-sector (machine- en
apparatenbouw, elektronica, transportmiddelen en instrumenten). Deze
sector is van vitaal belang voor de
werkgelegenheid.
Door na te gaan in welke mate de Overheidsaanschaffingen in Nederland in
perkte mogelijkheid om de binnenland-
se bedrijvigheid selectief te stimuleren 9).
Binnen de ruimte die de overheid overblijft om de aanschaffingen als instrument van economische politiek te hanteren, is een aantal factoren bepalend
voor de effectiviteit van het instrument:
— de marktpositie van de overheid als
vraagpartij;
— het inzicht van de overheid in marktontwikkelingen;
— de organisatie van het aanschaffings-
apparaat.
De macro-economische impuls die
uitgaat van de materiele overheidsbestedingen is groter, naarmate de overheid binnen de totale economie een omvangrijker afzetgebied vormt. Dit gegeven kan men differentieren naar afzonderlijke sectoren en ook naar afzonderlijke bedrijven. De Overheidsaanschaffingen kunnen voor de ontwikkeling van afzonderlijke sectoren of bedrijven van vitaal belang zijn, zelfs indien
de regering ter zake geen keuze doet. Zij
betoont zich een tegenstander van de zogenoemde ,,blauwdruk-aanpak” van het
deze sectoren zijn of kunnen worden ge-
sectorbeleid, waarbij de overheid op
gen als een instrument voor selectieve
de
sectorstimulering. Alvorens hier toe over
te gaan, staan wij eerst in algemene zin
slechts een gering deel van de afzet van
de totale economische produktie voor
stil bij een aantal karakteristieken van
hun rekening zouden nemen. Indien de
overheid door middel van haar vraag
basis van een structuurplan streeft naar
wijzigingen in het bestaande sectorpatroon van de economie. In navolging
van de economische structuurnota, uitgebracht tijdens de regeerperiode van
het kabinet-Den Uyl, stelt de sectornota
dat er onvoldoende gronden bestaan
voor een sectorgerichte stimulering op
basis van een rangschikking van goede,
middelmatige en slechte bedrijfstakken.
Bovendien zou voor een dergelijke
blauwdruk-aanpak te weinig inzicht bestaan in de toekomstige technologische
concentreerd, krijgt men enig inzicht in
de waarde van de Overheidsaanschaffin-
het instrument der aanschaffingen.
Karakteristieken van het instrument
overheidsbestedingen
de ontwikkeling van sectoren of van
afzonderlijke bedrijven binnen sectoren
bewust in een bepaalde richting wenst te
sturen, dan is inzicht vereist in zowel de
De Overheidsaanschaffingen vormen
een instrument dat aangrijpt bij de
vraagzijde van de economie. Vooral
wanneer het gaat om de bevordering
van innovatieve activiteiten bij het be-
ontwikkeling en haar effecten 5).
Vanuit deze conceptie van een sectorbeleid is het moeilijk om de rol van de
stig zijn. Zoals o.a. door de Raad van
Overheidsaanschaffingen als sectorge-
Advies voor het Wetenschapsbeleid naar
richt instrument van economische politiek te beoordelen. Men kan wel aan de
weet komen hoe de aanschaffingen zijn
verdeeld over sectoren van herkomst,
voren is gebracht, is de ,,demand pull”
sende factor geworden voor de doorvoering van vernieuwende bedrijvigheid
maar men weet niet hoe deze informatie
8).
beoordeeld dient te worden in het licht
van het door de regering gevoerde sec-
van het instrument van de aanschaffin-
462
materiele
drijfsleven kan deze karakteristiek gun-
in steeds belangrijker mate een beslis-
Niettemin zijn de inzet en de waarde
4) Idem, biz. 13.
5) Voortgangsnota economisch structuurbeleid (sectornota), Tweede Kamer, zitting
1979-1980, 15818, nr. 1-2, biz. 12-13.
6) Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Plaats en toekomst van de Nederlandse Industrie, *s-Gravenhage, 1980.
7) Idem, biz. 294 e.v.
8) RAWB, Relatie overheid-industrieteR&D,
‘s-Gravenhage, 1978, biz. 6.
9) Zie ook WRR, op. cit., par. 5.1.7.
:e als de verwachte ontwikkelinop de deelmarkten waarin de besectoren of bedrijven actief
In het bijzonder geldt dit wanneer
de overheid via haar aanschaffingen de
innovatie wenst te bevorderen. Zij zal
dan produkten dienen af te nemen die
;
als het ware hun tijd vooruit zijn en
; waarnaar in de toekomst vraag vanuit
de overige sectoren, inclusief het buitenland, mag worden verwacht. Een adequate anticipatie van de overheidsvraag
op toekomstige marktontwikkelingen is
in dat verband dus een vereiste.
Met de organisatie van het aanschaf-
fingsapparaat doelen wij in de eerste
plaats op de mate waarin van coordina-
tie van de verschillende inkoopinstanties sprake is. Uit een oogpunt van ef-
fectiviteit van de aanschaffingen als eco’, nomisch beleidsinstrument heeft een
i gecoo’rdineerd of gecentraliseerd aanschaffingsmodel een aantal voordelen.
Zo biedt een dergelijk model de mogelijkheid tot omvangrijkere gerichte impulsen dan bij een versnipperd aanschaffingsbeleid het geval is. Ook lijkt het gemakkelijker om bij een gecoo’rdineerd
aanschaffingsbeleid een zelfde filosofie
ingang te doen vinden ten aanzien van
de rol van de aanschaffingen binnen het
eonomisch beleid, terwijl tevens een
bundeling tot stand kan komen van inkooptechnische kwaliteiten en van kennis omtrent leverende bedrijven en sectoren. Een effectieve organisatie van de
overheidsaanschaffingen is voorts gebaat
Overheidsaanschaffingen
naar sectoren
output af als input voor de voedingsmiddelenindustrie. De overheidsvraag
naar voedingsmiddelen heeft dus niet
alleen directe stimulerende effecten voor
van herkomst
In navolging van de Nota overheidsaanschaffingsbeleid en innovatie begrijpen wij onder de overheidsaanschaffingen de vraag die wordt uitgeoefend door
de overheidssector en de semi-overheidssector te zamen. De overheidssector bestaat uit de centrale en lagere overheden
en uit de sociale-verzekeringssector. Tot
de semi-overheid worden gerekend de
sectoren cultuur en recreatie, openbare
nutsbedrijven, communicatiebedrijven,
overige transport- en opslagbedrijven en
de sector van de medische en veterinaire
diensten. De aanschaffingen van de totale overheid bestaan uit de bruto materie’le consumptie (afgezien van de verkoop van goederen en diensten) en uit
de bruto investeringen.
Hoewel de aldus gedefinieerde overheidsaanschaffingen een aanzienlijke
vraagimpuls betekenen, dient men te
bedenken dat dit toch nog steeds een
enge interpretatie is vaa de overheidsaanschaffingen. Zo induceert de overheid alleen al in de bouwsector een aanzienlijke vraag in het kader van haar
volkshuisvestingsbeleid. Deze vraag
wordt echter feitelijk uitgeoefend door
bedrijven. Dit geldt ook voor de overheidsondernemingen in de NV-vorm,
zoals bij voorbeeld DSM.
Tabel 1. Overheidsaanschaffingen
de voedingsmiddelenindustrie, maar indirect ook voor de landbouw. De secto-
ren zijn in de tabel zodanig gerangschikt, dat de door de WRR aangeduide
sectoren die in aanmerking zouden komen voor selectieve stimulering duidelijk uit de verf komen.
Kolom 4 van tabel 1 leert dat de
totale overheid (inclusief semi-overheid)
een aanzienlijk deel van de afzet van de
totale binnenlandse produktie voor haar
rekening neemt (9,13%). De sectorale
uitsplitsing leert echter dat het belang
van de overheidsvraag voor de afzonderlijke sectoren nogal verschilt. Met name
blijkt dat de sectoren, die volgens het
WRR-rapport voor selectieve stimulering in aanmerking komen, niet de
belangrijkste leveranciers zijn voor de
overheid. De overheidsaanschaffingen
zijn veeleer geconcentreerd in de infrastructurele sectoren. Alvorens ons nu
een oordeel te vormen over de mogelijkheden om onder meer via de aanschaffingen een gericht sectorbeleid, zoals de
WRR aanbeveelt, te voeren, moet worden gewezen op de kwalificatie die bij de
resultaten van de kolom 4 dient te worden gemaakt. De percentages geven namelijk niet zonder meer de instrumen-
naar sector van herkomst (1977, in mln. gld.)
bij een constructie die overleg mogelijk
Aanschaffingen
Aanschaffingen
in
in
binnenland
bui ten land
(1)
(2)
9.561
544
1.246
51
924
42
25,35
1,44
7,5
9,68
11,82
3,07
6,25
22.18
2
maakt aangaande de vervulling van geexpliciteerde overheidsbehoeften tussen
20,89
21,38
de potentiele leveranciers enerzijds en
de overheid, c.q. het aanschaffingsapparaat, anderzijds.
Tot slot zij crop gewezen dat een zekere mate van afecentralisatie zeker voordelen kan hebben. Deze liggen vooral op
[het terrein van de interne efficiency van
ifiet aanschaffingsapparaat. Zo kan bij
Seen gedecentraliseerde aanpak bijvoorbeeld flexibeler worden ingespeeld op
de behoeften van de overheidssector 10).
Intermediaire sector a) .
Gevoelige sector b) ….
Equipment sector c) . . .
Openbare nutsbedrijven
2.830
3.653
3.407
3.201
(•>)
936
37.719
( 1 ) in procenten van de
sectorale output
(3)
9.843
( 1 ) in procenten van de
totale overheidsaanschaffingen in het
binnenland
100
a) Papierindustrie, grafische bedrijven, delfstoffenwinning, chemische en rubberindustrie, bastsmetaal, aardolie-industrie.
b) Textielindustrie, kleding-, leder- en schoenindustrie, hout- en meubelindustrie en bouwmaterialenindustrie.
c) Metaalprodukten, optische Industrie, elektronische Industrie, transportmiddelenindustrie.
d) Totale overheidsaanschaffingen in procenten van de totale binnenlandse produktie.
Bron: Samengesteld op basis van de Nalionale Rekeningen 1979.
De overheidsaanschaffingen in Nederhnd
In het voorgaande is in algemene zin
aangegeven aan welke eisen een overheidsaanschaffingsbeleid zou moeten
voldoen om als een effectief instrument
, van economische politick te kunnen fungeren. Tevens is een aantal beperkende
voorwaarden ter sprake gekomen dat
daarbij een rol speelt. Welke zijn nu de
mogelijkheden voor de Nederlandse
overheid om de aanschaffingen als be-
kidsinstrument te benutten. Voor een
antwoord op deze vraag wordt hieronder
nagegaan welke de omvang is van de
overheidsaanschaffingen in Nederland,
verdeeld naar sectorale herkomst, en hoe
het aanschaffingsapparaat is georganiseerd.
ESB 13-5-1981
In tabel 1 vindt men een overzicht van
de omvang van de overheidsaanschaffingen uitgesplitst naarde belangrijkste sectoren van herkomst. Om een indicatie
te krijgen van het belang van de overheid
als vragende marktpartij voor de afzonderlijke sectoren is tevens aangegeven
welk deel van de totale sectorale produktie wordt afgenomen door de overheid.
Het voorbehoud dient gemaakt te worden dat de percentages in kolom 4 slechts
het directe belang weergeven van de
overheid als afzetgebied voor de afzonderlijke sectoren. Er is geen rekening
gehouden met de doorwerking van de
overheidsvraag in de ene sector naar
andere sectoren. Een voorbeeld: de landbouwsector zet een groot deel van zijn
tele waarde aan van de overheidsaanschaffingen als een middel voor gericht
sectorbeleid. Dit hangt mede af van de
organisatie van de aanschaffingen, ofte
wel van de mate waarin de aanschaffingen integraal en gebundeld als instrument kunnen worden benut.
10) Voor een uitgebreide afweging van de
voor- en nadelen van (de)centralisatie van de
overheidsaanschaffingen, zie B. A. de Wilde,
Organisatie en methodiek van de aankopen
der centrale overheid in Nederland in het
bijzonaer met betrekking lot de roerende
goederen, proefschrift, 1976.
463
Tabel 2. Overheidsaanschaffingen
1980
in
Geschatte bedragen
in mln. gld.
Cenlralc overheid ………………
12.580
Lokale overheid ……………….
Sociale verzekeringsinstellingen ……
13.930
740
PTT en overige staatsbedrijven ……
Openbare nutsbedrijven …………
Openbaar-vervoersbedrijven ………
Gezondheidszorg (intramuraal) ……
1.550
3.380
2.010
4.865
Totaal ………………………
39.055
Bron: Nota overheidsaanschaffingsbeleid
biz. 19.
en innovalie,
De organisatie van het aanschaffingsapparaat
Tabel 2 geeft aan hoe de totale overheidsvraag is verdeeld over de verschillende overheidssectoren. De uitoefening van de vraag is echter veel meer
versnipperd. De bekendste inkoop-
organisatie is het Rijksinkoopbureau
(RIB). Het koopt in voor de rijksover-
heid en rijksinstellingen en voor een
aantal
gesubsidieerde
instellingen.
Recentelijk is de reikwijdte van het
bureau uitgebreid tot ziekenhuizen en
bejaardenoorden. In het nieuw te voeren
beleid inzake de overheidsaanschaffingen, zoals aangekondigd in de Nota
overheidsaanschaffingsbeleid en innovatie, krijgt het RIB een belangrijke
functie.
Afgezet tegen de totale Overheidsaanschaffingen is de omzet van het
bureau echter maar ,,gering”, namelijk
ongeveer f. 2 mrd. Tal van andere instanties zijn zelfstandig actief op het
terrein van de Overheidsaanschaffingen.
Alleen al binnen de rijksoverheid (inclusief PTT) noemt de nota er achttien.
Daarnaast zijn lagere overheden, gemeenten, provincies en de daaronder
ressorterende instellingen alle in hoge
mate zelfstandig actief als inkopers.
Hetzelfde geldt voor de door de overheid gesubsidieerde instellingen die
werkzaam zijn op het terrein van de
semi-overheid. De invloed van de centrale overheid op het aanschaffingsbeleid
van de lagere overheid en de semi-overheid kan als marginaal worden betiteld 11). Dit gegeven aangaande de organisatie van de overheidsaanschaffingen leert ons dat het problematisch is,
zo niet onmogelijk, om uit de omvang
van Overheidsaanschaffingen de feitelijke waarde te lezen die zij hebben als
beleidsinstrument. Dit geldt zowel wanneer men de aanschaffingen als instrument wil hanteren voor de bevordering
van innovatie als voor een gericht sectorbeleid. De feitelijke waarde is mede afhankelijk van de organisatie, dat wil
zeggen van de mate van coordinate, van
de Overheidsaanschaffingen. Dit betreft
niet alleen de bundeling van de vraag,
maar ook van kennis omtrent de leverende bedrijven en de ontwikkelingen
op de markten waarop zij opereren.
464
Geconstateerd kan worden dat aan deze
voorwaarden voor een effectief hanteren
van de overheidsaanschaffingen als instrument van economische politick in
Nederland slechts in beperkte mate
wordt voldaan.
dering kan worden gemaakt voor de
intermediaire sector.
De overheidsaanschaffingen zijn primair bedoeld om tegemoet te komen
aan overheidsbehoeften. Aannemende
dat deze op hun beurt betrekkelijk stabiel zullen zijn, is het niet realistisch om
Samenvattende conclusies
De onlangs verschenen regeringsnota
over overheidsaanschaffingsbeleid .en
innovatie concentreert zich op de moge-
lijkheid om via de aanschaffingen de
innovatie te bevorderen. Zij is hierover
positief gestemd. In dit artikel is gepoogd
een aanvulling te geven op de optiek van
de nota, door ook de voor de hand liggende invalshoek van de sectorpolitiek
te kiezen als beleidsterrein waarop de
aanschaffingen mogelijkerwijs als instrument zouden kunnen functioneren.
Overheidsaanschaffingen grijpen immers
rechtstreeks aan bij de sectorale output.
Van het belang van de Nederlandse overheid als afzetgebied voor afzonderlijke
sectoren krijgt men een indruk uit de
input-outputtabel van de Nederlandse
volkshuishouding. Dit belang blijkt per
sector sterk te verschillen. Deze gegevens maken het mogelijk een indruk te
krijgen van de waarde van overheidsaanschaffingen als een instrument voor
een gericht sectorbeleid, zoals bij voor-
beeld voorgesteld door de WRR. Het
aan te nemen dat in de nabije toekomst
een herschikking van de overheidsvraag
ten gunste van de door de WRR aangeduide sectoren zal plaatsvinden.
De mogelijkheden om de aanschaffingen integraal als een gericht instrument
te benutten worden verder beperkt door
organisatorische problemen. In de huidige Nederlandse situatie wordt de overheidsvraag op zeer versnipperde wijze
uitgeoefend, hetgeen de effectiviteit van
het instrument ten behoeve van een economisch beleid niet ten goede komt.
De Nota overheidsaanschaffingsbeleid
en innovatie onderkent dit probleem,
maar stapt er wellicht te gemakkelijk
overheen. Niettemin kunnen de coo’rdi-
natieplannen die de nota aankondigt, de
aanzet vormen tot een meer integrate
en effectieve benutting van het aanschaffingsinstrument in het economisch beleid. Op kortere termijn lijken de benuttingsmogelijkheden van het aanschaffingsinstrument voor economisch beleid
beperkt tot concrete projecten.
Hans de Boer
blijkt dat de overheidsaanschaffingen in
overwegende mate in andere sectoren zijn
geconcentreerd dan de sectoren die vol-
gens de WRR in aanmerking komen
voor selectieve stimulering. Een uitzon-
11) Nota overheidsaanschaffingsbeleid en innovatie, zie de bijlagen.