Ga direct naar de content

Ontwikkelingscontracten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 25 1992

Ontwikkelingscontracten
In mijn column van afgelopen September stond
dat ik misschien een volgende maal meer zou zeggen over Ontwikkelingscontracten . Wel, ik ben op
mijn wenken bediend, want er is in ons land een discussie losgebarsten naar aanleiding van een artikel
van Max van den Berg2. Dat artikel lanceert twee
ideeen: een nieuw, over Ontwikkelingscontracten;
en een oud, over een op te zetten nieuw Ministerie
van Internationale Economische Betrekkingen. Een
paar woorden over het nieuwe ministerie en wat
meer over Ontwikkelingscontracten.
Het opnieuw lanceren van het idee om een Ministerie van Internationale Economische Betrekkingen te
creeren is op dit moment heel relevant, gezien de
toestand in Oost-Europa, de geweldige belangstelling voor het milieu, de problemen rond de internationale migratie, de hortende internationale economische onderhandelingen, en de steeds sterker
gevoelde behoefte aan ‘policy coherence’ tussen
internationale handel, toegang tot markten, internationale aspecten van het landbouw- en milieubeleid, internationale investeringen, ontwikkelingshulp enzovoorts. Het onder een minister brengen
van het internationale economische beleid is natuurlijk geen garantie dat alles nu zal worden rechtgebreid, want dat heeft ook te maken met de geest
waarin zo’n politick besluit wordt genomen, de persoonlijkheid van de nieuwe minister, de politieke visie op het wereldgebeuren en de onderhandelingskaarten in handen van Zuid en Oost. Dit brengt mij
op het begrip Ontwikkelingscontracten.
Een ontwikkelingscontract is een contract tussen
een welvarender regio in West (Noord-Amerika, EG,
Japan) en een armere regio in Oost of Zuid (OostEuropa, GOS, Latijris-Amerika, Afrika, Zuid-Azie,
Midden-Oosten). Natuurlijk kan zo’n contract ook
gesloten worden tussen twee landen, maar dan verliest het aan kracht en invloed. Het heeft een lange
looptijd omdat het ontwikkelingsproces duurzaamheid en zekerheid nodig heeft; het bestrijkt het hele
vlak van internationale financiele, economische en
sociale betrekkingen ten einde ‘policy coherence’,
nationaal en internationaal, te bevorderen; en het is
gebaseerd op wederkerigheid van de conditionaliteit, d.w.z. beide partijen leggen zich vast tot het vervullen van bepaalde condities of voorwaarden.
Een ontwikkelingscontract heeft ten minste twee, en
liefst drie, componenten. De eerste component betreft de voorwaarden voor de minder ontwikkelde
regio. Deze bestrijken in ieder geval het financieeleconomische beleid en dus zulke zaken als een
evenwichtiger benadering tussen markt en staat; tussen vrijhandel en protectionisme; tussen het naar
buiten gericht zijn en het opbouwen van een sterke
nationale basis; tussen privatisering en een publieke
sector, enzovoorts. Deze component zou eveneens
politieke en institutionele voorwaarden kunnen inhouden, bij voorbeeld betreffende de invoering van
politieke democratic, meer-partijenstelsels, mensenrechten en economische democratic (‘participatory
development’).

ESB 25-3-1992

Op dit hele gebied van nationale
‘governance’, zowel op het financieel-economische als op het politiek-institutionele vlak, is reeds
veel gebeurd. Zuid en Oost hoeven
dan ook niet al te veel moeite te
hebben met deze clausules in het
contract, alhoewel de politiekinstitutionele aspecten dikwijls
gevoelig en controversieel kunnen
liggen. Nog gevoeliger liggen ande- !
re zaken die West in deze eerste
component zou willen stoppen,
zoals milieubeleid, voorwaarden
betreffende emigratie, drugs, enzovoorts.
De tweede component slaat op het
internationale economische, financiele en sociale
beleid van het meer ontwikkelde Westen. Dat beleid bepaalt tot op zeer grote hoogte de kwaliteit
van ‘internationale governance’, de manier waarop
de wereldeconomie wordt beheerd. Het gaat hier
dus om al die zaken die reeds genoemd zijn en de
‘policy coherence’, de consistentie, tussen deze beleidsinstrumenten. Hier komt de wederkerigheid om
de hoek kijken. West neemt per contract op zich om
aan de immobiliteit op het gebied van ‘internationale governance’ een eind te maken, zodat de veranderingen in Zuid en Oost (eerste component) eerder
worden gestimuleerd dan tegengewerkt3.
Een derde component zou eventueel een regionale
kunnen zijn, waarin wordt bedongen dat de landen
in de minder bevoordeelde regio’s zullen moeten
komen tot economische integratie. Dat is vooral belangrijk voor versnipperde regio’s, zoals Afrika.
De vraag zal onmiddellijk gesteld worden welk
belang West heeft om zo’n ontwikkelingscontract te
tekenen en wat de onderhandelingspositie van Zuid
en Oost in deze is. Zuid en Oost beginnen nu een
beleid te voeren dat West zolang heeft gepredikt.
Daarentegen doet West zelf veel minder wat het predikt… De pressie op West zal dus toenemen om dit
bij te stellen ten einde een harmonieuze wereldeconomie op te bouwen, hetgeen nu eindelijk binnen
handbereik is.
Verder is op het gebied van milieu en internationale
migratie West eerder de vragende partij dan Zuid
en Oost. In het algemeen staan Zuid en Oost op al
deze ‘bedreigingsgebieden’ (volgens de perceptie in
West) in een sterke onderhandelingspositie.
Dit kan makkelijk op een conflict uitlopen. Ontwikkelingscontracten zijn een middel om dat te vermijden en een harmonieuze oplossing aan te reiken.
Het rijke Westen heeft uiteindelijk meer te winnen
dan te verliezen bij dit harmoniemodel.
1. Perestrojka in het Westen, ESB, 4 September 1991.
2. M. van den Berg, Ontwikkelingshulp moet op de helling, NRC Handelsblad, 7 maart 1992.
3. Zie ook mijn artikel: Naar een internationaal stelsel van
‘governance’, ESB, 18/25 december 1991.

LJ. Emmerij

Auteur