Ontwikkeling van de reele lonen
in de periode 1972-1979
DRS. G. JOOSTEN*
De cijfers over de netto-inkomensontwikkeling die jaarlijks in het Centraal Economisch Plan worden
gepubliceerd, hebben betrekking op gehuwde mannelijke werknemers met twee kinderen
jonger dan 16 jaar. Bovendien wordt in het CEP geen onderscheid gemaakt naar
bedrijfstakken. Onder andere vanwege de belangrijke rol die deze cijfers spelen bij het inkomens- en
prijsbeleid, is het interessant om te onderzoeken of bij nadere uitsplitsing van de inkomensgegevens
grote afwijkingen van de gemiddelden aan het licht treden. In dit artikel wordt verslag gedaan van
een onderzoek, waarbij een uitsplitsing is gemaakt naar bedrijfsklassen, leeftijd en
gezinssamenstelling. Op grond van de uitkomsten concludeert de auteur dat meer gedetailleerde
gegevens over de inkomensontwikkeling dan nu jaarlijks in het CEP worden gepresenteerd, een
beter uitgangspunt voor het loon- en prijsbeleid kunnen bieden.
Inleiding
Het Centraal Planbureau (CPB) geeft jaarlijks in het
Centraal Economisch Plan 1) een overzicht van de ontwikkelingen van het reeel vrij beschikbaar inkomen voor de modale
werknemer en dat voor degenen die resp. het minimumloon,
even meer dan het minimumloon, twee maal en vier maal het
modale inkomen verdienen. Deze gegevens spelen een belangrijke rol bij de vaststelling van het loon- en prijsbeleid. De
vraag in hoeverre deze vijf cijferreeksen een goed beeld geven
van alle loonontwikkelingen is derhalve gewettigd.
Bij de cijfers van het CPB over de loonontwikkeling kunnen
de volgende kanttekeningen worden gemaakt:
• de becijferingen van het CPB hebben betrekking op
gehuwde mannelijke werknemers met twee kinderen
jonger dan 16 jaar. Slechts ca. 5% van alle werknemers
bezitten deze persoonskenmerken;
• de cijfers zijn niet gedifferentieerd naar de aard van de
economische activiteit noch naar de aard van de functie.
Het halfjaarlijks loononderzoek naar de verdiende lonen
van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft
wel een uitvoerige uitsplitsing in bedrijfstakken en -klassen;
• het modale loon is geen karakteristieke grootheid van de
inkomensverdeling; het is institutioneel bepaald. Er wordt
onder verstaan een ,,looninkomen juist beneden de laagste
premie-inkomensgrens van de sociale verzekeringen”; in
feite is dit de premie-inkomensgrens van de verplichte
ziekenfondsverzekering 2);
• de keuze van de genoemde vijf loonniveaus is nogal
willekeurig en houdt geen rekening met de verandering in
de inkomensverdeling. Door gebruik te maken van kwantielen van deze verdeling gebeurt dat wel. Voor individuen
is, naast de loonhoogte als zodanig, ook de plaats in het
spectrum van de inkomens van belang;
• ter bepaling van de reele loonmutatie wordt geen gebruik
gemaakt van een inkomensspecifiek prijsindexcijfer. Deflatie vindt plaats met het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van werknemersgezinnen, gecorrigeerd voor
de prijsstijging van het sociaal verzekerde deel van de
medische voorzieningen;
• berekeningen van Verdonk 3) en van Van Driel en Siljee
ESB 4-3-1981
4), die zijn gemaakt voor een beschrijving van de individuele reele loonontwikkelingen, wijzen in de richting van een
overschatting door het CPB, in het bijzonder voor die
werknemers die de ontwikkeling van de contractlonen
volgen. Overigens becijfert het CPB in het CEP 1979 een
discrepantie tussen de ontwikkeling van de contractlonen
en de verdiende lonen 5).
In dit artikel worden loonontwikkelingen beschreven die
gedifferentieerd zijn naar enkele bedrijfsklassen, werknemerscategorieen, persoonskenmerken en loonniveaus. Hiermee worden enkele consequenties van de hierboven opgesomde beperkingen zichtbaar gemaakt. De basisgegevens zijn
ontleend aan het halfjaarlijks loononderzoek van het CBS 6).
De volgende zes bedrijfsklassen zijn in ons onderzoek 7)
betrokken: voedings- en genotmiddelenindustrie (20/21),
textielindustrie (22), leder-, schoen- en andere lederwarenindustrie (24), grafische industrie (27), metaalindustrie (33-
* Werkzaam bij het Econometrisch Instituut van de Rijksuniversiteit
Groningen. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek van de
werkgroep TEST (Toegepaste Economische Statistiek), waarvan
K. Burgwal, drs. M. L. Middel, prof. drs. J. Muilwijk, dr. A. E.
Ronner en de auteur deel uitmaken.
1) Zie o.a. Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 1980,
*s Gravenhage, april 1980, biz. 82.
2) Premie-inkomensgrens Ziekenfondswet in gld.:
1972
15.860
1976
26.462
1973
17.748
1977
28.600
1974
19.836
1978
30.680
1975
23.490
1979
32.625
3)J. Verdonk, Overschatting inkomensontwikkeling sedert 1973, Raad
Middelbaar en Hoger Personeel, november 1978.
4) P. van Driel en N. Siljee, De stijging van de reele lonen 1972-1976;
een kritiek op officiele cijfers, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie,
1977, nr. 3, biz. 54-69.
5) CPB, Centraal Economisch Plan 1979, biz. 104.
6) CBS, Sociale Maandstatistiek, januari 1976 – mei 1980, alsmede
door het CBS verstrekte gegevens. Gegevens over oktober 1979 en
april 1980 komen in de loop van 1981 beschikbaar.
7) Een uitvoerig verslag van het onderzoek is op aanvraag verkrijgbaar bij de auteur.
217
37) en bankwezen (81) 8). Werknemers worden gedifferen-
delen in pensioenregelingen, werkgeversbijdragen in op de
tieerd naar arbeiders en employes. Binnen de groep van
werknemers drukkende kosten van een particuliere ziektekostenverzekering, onkosten- en reiskostenvergoedingen (tot een
zeker maximum).
In dit onderzoek is het loon in de zin van de Coordinatiewet
meerderjarige mannelijke werknemers met volledige werk-
week worden werknemers beschouwd met de volgende additionele persoonskenmerken: gehuwd met twee kinderen jonger
dan 16 jaar, gehuwd zonder kinderen,, jong”- en ,,oud”-ongehuwd. Wat het loonniveau betreft worden het eerste, vijfde
sociale verzekering gelijkgesteld aan het loon volgens het
halfjaarlijks loononderzoek, echter vermeerderd met de va-
en negende deciel alsmede het gemiddelde van de verdeling van
kantietoeslag en verminderd met de werknemersbijdrage in
de bruto lonen exclusief overwork en het gemiddelde loon
een pensioenregeling. Er is geen rekening gehouden met loon
inclusief overwerk beschouwd. Het loonniveau van de mediane arbeider ligt in de onderzochte periode op dat van modaal,
in natura, tantiemes, gratificaties, reis- en onkostenvergoedingen e.d., omdat gegevens daarover ontbreken.
In verband met de wijziging van de structuur van het
bedrijfsleven en de uitbreiding van het loononderzoek met de
overige dienstverlening wordt het onderzoek per oktober
1977 uitgevoerd op basis van een nieuwe steekproef. De oude
dat van de employes in het negende deciel op iets meer dan
twee maal modaal. Van de lonen inclusief overwerk konden
bij gebrek aan gegevens geen kwantielen worden beschouwd.
Voor loon exclusief overwerk pleit dat het de ,,normale”
situatie representeert; gaat hetombeschikbarelooninkomens,
dan komt het loon inclusief overwerk meer in aanmerking.
steekproefopzet dateert van oktober 1972. Aangezien voor
oktober 1977 gegevens beschikbaar zijn verkregen volgens
beide steekproeven is het mogelijk door koppeling loonont-
Het halfjaarlijks loononderzoek door het CBS
wikkelingen te beschrijven voor de gehele periode oktober
1972-april 1979.
Het halfjaarlijks loononderzoek 9) wordt steeds gehouden
in de maanden april en oktober. Het verschaft informatie over
Beschrijving van de loonontwikkeling
uur- en weeklonen van werknemers in loondienst in een
aantal bedrijfsklassen en -groepen behorende tot de nijver-
Zoals reeds is aangegeven vormen de data van de halfjaar-
heid, de handel, het vervoer, het bank- en verzekeringswezen
lijkse loononderzoeken van het CBS over de periode oktober
1972 – april 1979 het vertrekpunt voor de onderhavige
en de zakelijke dienstverlening. Vanaf oktober 1977 is ook de
overige dienstverlening (o.a. overheid, onderwijs, medische
nomen. Het onderzoek heeft betrekking op alle werknemers
beschrijving. Hierbij bedenke men dat de gebruikte gegevens
samenvattingen zijn van de verdiende bruto lonen van enkele
grote categorieen werknemers. Ze geven geen inzicht in de
van 16 tot en met 64 jaar. Er worden echter geen loongegevens
loonontwikkeling van individuele loontrekkers. Naast allerlei
gevraagd die betrekking hebben op algemeen-directeuren van
incidentele verschijnselen (zoals toeslagen, promoties, func-
vennootschappen en cooperaties, werknemers die in de
tieherwaarderingen en wisseling van baan) wordt de individuele bruto loonontwikkeling beinvloed door de hoogte van het
loon. Sommige loonsverhogingen worden in guldens gegeven,
er worden maxima en minima bij de prijscompensatie gehanteerd en er zijn minimum-vakantie-uitkeringen. Kindertoeslagen zijn voor ieder gelijk.
en maatschappelijke dienstverlening) in het onderzoek opge-
verslagperiode zijn aangenomen of ontslagen, leerlingen op
leercontract, meewerkende gezinsleden, thuiswerkers en
werknemers met een vast bruto maandsalaris boven een
bepaalde grens (voor de jaren 1972 en 1979 zijn deze grenzen
resp. f. 6.000 en f. 11.500).
Werknemers worden nader onderscheiden in arbeiders en
Ten aanzien van de ontwikkeling van het (nominaal) netto
employes. Tot de employes wordt gerekend leidinggevend en
besteedbaar inkomen zij opgemerkt dat ook hierop de hoogte
van het loon van invloed is. Zo worden er maxima gehanteerd
met betrekking tot de premies voor de werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen. Bij de premieheffing voor de
WAO wordt bovendien rekening gehouden met een franchise.
Ook voor de bepaling van de pensioenpremies spelen in het
algemeen franchises en plafonds een rol. Daarnaast geldt
voor de belastingheffing een progressief stelsel. De betekenis
van eventuele aftrekposten is volledig door persoonlijke
omstandigheden bepaald en deze worden derhalve buiten
beschouwing gelaten.
toezichthoudend personeel, administratief, commercieel en
hoger technisch personeel, alsmede winkelpersoneel. Als
arbeiders worden aangemerkt alle direct bij het produktieproces betrokken werknemers, het onderhouds-, transport- en
magazijnpersoneel.
Het gaat bij het halfjaarlijks loononderzoek om bruto
lonen. De’ loonbelasting en de werknemersbijdragen voor
sociale verzekeringen en pensioenen zijn in het loon begrepen.
Het gebruikte loonbegrip omvat: tijd- en prestatieloon,
verdiensten in de vorm van regelmatige toeslagen of premies
(prestatietoeslagen, ancienniteitspremies, premies voor vuil,
De ontwikkeling van het reeel netto besteedbaar inkomen
gevaarlijk en zwaar werk e.d.), verdiensten voor overwerk en
wordt beinvloed door de mate waarin men met prijsstijgingen
ploegendienst, doorbetaald loon over verlofdagen, algemene
feestdagen en doorbetaald kort verzuim, volledig doorbetaald loon bij ziekte, ongeval en ,,short time”. Niet tot het
loon worden gerekend: aanvullingen op het loon in geval van
ziekte, ongeval of ,,short time” (tenzij het loon volledig wordt
8) Volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). Bij de keuze van de
doorbetaald), loon in natura, niet met de verslagperiode
bedrijfsklassen is rekening gehouden met de gemiddelde maandlonen
samenhangende betalingen (vakantietoeslagen, tantiemes,
gratificaties, winstuitkeringen en andere eenmalige uitkeringen), reiskostenvergoedingen, onkostenvergoedingen, kin-
van volwassen mannelijke werknemers (volgens het halfjaarlijks
loononderzoek) en de omvang (volgens de Statistiek Werkzame
Personen van het CBS). Onderstaande label geeft hiervan een
overzicht.
dertoeslagen, verdiend loon voor wachtdiensten in het baggerbedrijf. Bij het loononderzoek wordt afzonderlijk een
opgave gevraagd van de overwerkverdiensten. Hierdoor is het
mogelijk loongegevens exclusief overwerk te verkrijgen.
Het loonbegrip in de zin van de Coordinatiewet sociale
verzekering, dat gehanteerd wordt voor de bepaling van de
premies voor de werknemersverzekeringen, omvat wel als
loon: verstrekkingen in natura, tantiemes, winstuitkeringen,
gratificaties (met uitzondering van o.a. jubileum- en huwelijksgratificaties) en vakantietoeslagen. Hierbij worden niet
tot het loon gerekend o.a.: kindertoeslagen, werknemersaan218
Gemiddeld bruto
maandloon in gld.
Aantal mannelijke
werknemers x 1. 000
oktober 1972
20/21
22
24
27
33-37
81
april 1979
31 maart 1973
31 maart 1978
1.460
1.361
1.295
1.612
1.499
1.642
2.782
2.548
2.340
3.025
2.821
3.319
148
44
10
56
418
46
131
32
7
54
422
62
9) CBS, Sociale Maandslalisliek, januari 1976 en mei 1980.
wordt geconfronteerd. Budgetonderzoeken 10) laten zien dat
premies zijn de gegevens van de bedrijfspensioenfondsen
de betekenis van de diverse bestedingscategorieen varieert
met de hoogte van het inkomen en daarmee — zo mag men
verwachten — met de invloed van prijsveranderingen. Nadere
gebruikt.
Niet alle werknemers in de beschouwde bedrijfsklassen
vallen evenwel onder de werkingssfeer van deze regelingen.
analyse leert evenwel dat er geen gronden aanwezig zijn om
Door ons is aangenomen dat de regelingen toonaangevend
gebruik te maken van inkomensspecifieke prijsindexcijfers;
zie label 1.
zijn voor alle werknemers in de betrokken bedrijfsklassen.
Ten aanzien van de pensioenregelingen dient hierbij te
worden opgemerkt dat voor de hogere inkomens in bedrijfsklassen met een relatief slechte pensioenregeling van de
Zoals reeds eerder is opgemerkt beschrijven kwantiele
loonniveaus de veranderingen in de inkomensverdeling. Het
eerste deciel is de mediaan van de 20% laagstbetaalden, het
bedrijfspensioenfondsen, wellicht additionele verzekeringen
negende deciel dat van de 20% met de hoogste inkomens.
Ze karakteriseren derhalve twee even grote groepen in
de inkomensverdeling. Het vijfde deciel is een centmmmaat
worden afgesloten. Daarnaast heeft een niet gering aantal
ondernemingen eigen pensioenvoorzieningen, waarvan de
regeling beter is dan die van de in de betrokken bedrijfsklasse
werkende verplicht gestelde bedrijfspensioenregeling. Voor
voor de gehele inkomensverdeling. Met deze drie parameters
kan, behalve een centrummaat, een spreidings- en een
zover in een bedrijfsklasse meer dan een cao- c.q. bedrijfspen-
scheefheidsmaat worden bepaald. Een voordeel van kwantie-
sioenfonds van toepassing is, is een gewogen gemiddelde van
len is dat ze, bij gegeven persoonskenmerken, rang-invariant
deze regelingen becijferd.
Het door ons berekende netto besteedbaar loon, kortweg
zijn onder de transformatie van bruto naar netto lonen.
netto loon, is dus exclusief de werknemersbijdrage voor de
Ziekenfondswet resp. de premie voor een particuliere ziektekostenverzekering en inclusief vakantie- en kindertoeslag.
Van verdiend loon naar netto besteedbaar loon
De bij het halfjaarlijkse loononderzoek van het CBS
Van netto besteedbaar loon naar reeel netto besteedbaar loon
verkregen weeklonen zijn door vermenigvuldiging met de
factor 52/12 op maandbasis gebracht. Hierbij zijn vakantie-
De mate waarin men geconfronteerd wordt met prijsveranderingen, hangt o.a. af van de samenstelling van het besledingspakket en de prijsveranderingen van afzonderlijke sa-
toeslagen en kindertoeslagen opgeteld. Afgetrokken zijn de
volgende posten: de werknemersbijdragen in de premies voor
een pensioenverzekering, voor de Wet op de Arbeidsonge-
menstellende componenten. Op grond van de resultaten van
schiktheidsverzekering (WAO), voor de Ziektewet (ZW),
het Werknemersbudgetonderzoek 1974/’75 van het CBS 10)
zijn voor verschillende inkomensklassen afzonderlijke prijsindexcijfers berekend. Verdeeld naar inkomens over 1974
voor de Werkloosheidswet (WW) en voor de Ziekenfondswet
(ZFW). Voor inkomens boven de loongrens van de Ziekenfondswet is de werknemersbijdrage in de premie ZFW
vervangen door de helft van de premie voor een particuliere
zijn verbruikscijfers beschikbaar voor een aantal bestedingscategorieen. Wij hebben ons beperkt tot de acht hoofdcatego-
ziektekostenverzekering, er van uitgaande dat de werkgever
rieen: voeding, woning, kleding, schoeisel en opschik, hygiene
de helft van de premie voor zijn rekening neemt. Voorts
en medische verzorging, ontwikkeling, ontspanning en verkeer en overige bestedingen. Met behulp van de voor deze
worden de premies voor de Algemene Ouderdomswet en de
Algemene Weduwen- en Wezenwet (AOW/AWW) en de
verschuldigde inkomstenbelasting in mindering gebracht. Bij
categorieen beschikbare particle prijsindexcijfers van de
gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen, bestaande uit
de bepaling van deze laatste twee posten is rekening gehouden
een echtpaar met twee niet-verdienende kinderen beneden de
met reiskosten en verwervingskosten. Hiervoor zijn de gel-
16 jaar en met een inkomen beneden de loongrens van de
dende forfaitaire regelingen toegepast. Behoudens de premies
verplichte ziekenfondsverzekering 11), zijn voor de daarvoor
voor de volksverzekeringen zijn geen andere persoonlijke
in aanmerking komende inkomensklassen prijsindexcijfers
berekend, waarbij bovengenoemde verbruikscijfers de we-
verplichtingen opgenomen. Ook zijn buitengewone lasten
buiten beschouwing gelaten. Op enkele van deze posten wordt
gingsfactoren leveren (zie label 1). De onnauwkeurigheid ten
hieronder nader ingegaan.
Gekozen is voor een uitgebreide ziektekostenverzekering
op basis van ziekenhuisverpleging in de laagste klasse en
vergoeding van 80% van de huisartsen- en apothekerskosten.
10) CBS, Werknemersbudgetonderzoek 1974/’75, Sociale Maandstatistiek, oktober 1977, blz.704-712.
De vakantietoeslagen zijn ontleend aan de in de verschillende
bedrijfsklassen geldende algemene cao’s. Voor de pensioen-
Tabel 1. Prijsindexcijfers
11) CBS, Maandstatistiek van de prijzen, jaargangen!976 t/m 1979.
van de gezinsconsumptie, oktober 1972 = 100
Periode
Inclusief medische verzorging
Exclusief medische verzorging
netto jaarinkomen 1974
netto jaarinkomen 1974
werknemersgezinnen
werknemersgezinnen
Oktober 1972
April 1973
Oktober 1973
April 1974
Oktober 1974
April 1975
Oktober 1975
April 1976
Oktober 1976
April 1977
Oktober 1977
April 1978
Oktober 1978
April 1979
ESB 4-3-1981
100
104,6
107,8
114,0
119,4
125,7
131,6
138,2
142,9
147,6
150,5
153,2
156,7
159,7
100
104,6
107,8
113,9
119,3
125,4
131,2
137,9
142,5
147,2
150,0
152,5
156,0
158,9
f 16.000
< f 19.000
f 19.000
f21.000
< f 24.000
100
104,6
107,8
113,9
119,4
125,5
131,4
138,0
142,7
147,4
150,2
152,8
156,3
159,3
100
104,6
107,7
113,9
119,2
125,3
131,2
137,9
142,4
147,1
149,9
152,5
156,1
158,9
100
104,5
107,7
113,9
119,2
125,4
131,1
137,8
142,4
147,0
149,8
152,4
156,0
158,9
< f 16.000
100
104,4
107,4
113,2
118,3
123,9
129,1
136,2
140,6
144,9
147,3
149,4
152,8
155,4
f 16.000
< f 19.000
f 19.000
f 21.000
< f 24.000
100
104,4
107,4
113,2
118,3
123,8
129,1
136,2
140,5
144,8
147,2
149,2
152,6
155,1
100
104,4
107,4
113,2
118,4
123,9
129,2
136,2
140,6
144,9
147,4
149,4
152,7
155,3
100
104,4
107,3
113,3
118,3
123,9
129,1
136,3
140,5
144,8
147,3
149,4
152,8
155,4
100
104,3
107,3
113,3
118,3
123,9
129,1
136,2
140,4
144,7
147,2
149,3
152,7
155,3
219
gevolge van het gebruiken van particle prijsindexcijfers die
en exclusief medische verzorging. Voor de berekening van de
zijn verkregen met behulp van een wegingsschema gebaseerd
op de betekenis van de bestedingscategorieen voor alle
werknemersgezinnen, kan o.i. worden verwaarloosd.
indexcijfers van het reeel netto besteedbaar inkomen is op
grond van bovenstaande overwegingen gebruikgemaakt van
het prijsindexcijfer voor alle werknemersgezinnen exclusief
Aangezien uit het door ons berekende netto besteedbare
loon geen of nauwelijks nog uitgaven voor medische verzorging behoeven te worden gedaan, hebben wij ook prijsindexcijfers berekend waarbij geen rekening is gehouden met deze
bestedingscategorie. Voor verplicht verzekerden betekent dit
dat geen rekening wordt gehouden met de mogelijk afwijken-
de prijsontwikkeling van huismiddeltjes en de kosten van een
eventuele aanvullende ziektekostenverzekering. Voor de par-
ticulier verzekerden wordt geen rekening gehouden met de
ontwikkeling van de kosten verbonden aan tandheelkundige
hulp en de eigen bijdrage voor huisarts en apotheek (20%).
Uit label 1 blijkt dat de berekende prijsindexcijfers nauwelijks varieren over de verschillende inkomensklassen, die voor
dit onderzoek van belang zijn. Wel valt een duidelijk verschil
te constateren tussen de berekende prijsindexcijfers inclusief
medische verzorging.
Uitkomsten: ontwikkeling van reele lonen in de periode oktober
1972 – april 1979
In label 2 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde
jaarlijkse procentuele veranderingen van de reele netto besteedbare maandinkomens (excl. overwerk) van mannelijke
werknemers van 23 jaar en ouder. Hierbij is een indeling
gehanteerd naar drie persoonskenmerken, zes bedrijfsklassen, drie werknemerscategorieen en drie brulo-inkomensniveaus. De drie inkomensniveaus worden gevormd door het
eerste, vijfde en negende deciel (D,, D, en D,) van de
bruto-inkomensverdelingen voor de betrokken werknemers-
Tabel 2. Gemiddelde jaarlijkse procentuele mutatie van het reeel netto besteedbare maandinkomen (exclusief overwerk) van mannelijke werknemers van 23 jaar en ouder over de periode oktober 1972 – april 1979
A. Gehuwd, twee kinderen jonger dan 16 jaar a)
Arbeiders
Bedrijfsklasse
volgens SBI
20/21
22
24
27
33-37
81
Voedings- en genotmiddelenindustrie
Textielindustrie
Leder-, schoen- en andere lederwarenindustrie
Grafische Industrie, uitgeverijen
Metaalindustrie
Bankwezen
Werknemers
Employes
D, b)
D,
D,
D,
D,
D,
D,
2,3
2,2 c)
2,0
1,7
2,1
3,3
2,1
2,4
1,5
1,5
2,1
2,7
1,6
2,3
1,5
1,8
1,9
2,0
1,7
2,0
2,8
2,7
3,0
1,7
1,9
0,5
0,9
0,7
-2,6
0,3
1,2
2,3
2,3
2,4
3,3
2,1
2,2
2,1
2,0
1,9
2,1
2,9
D,
D,
1,9
1,1
2,1
-0,6
1,2
1,4
1,6
2,5
1,6
1,9
2,0
2,0
B. Gehuwd, geen kinderen
Employes
Arbeiders
Werknemers
Bedrijfsklasse
volgens SBI
20/21
22
24
27
33-37
81
D,
D,
D,
D,
D,
Voedings- en genotmiddelenindustrie
2,6
2,6 c)
2,2
2,0
2,5
3,8
2,3
2,7
1,5
2,5
1,7
2,1
2,3
1,9
2,2
3.1
3,0
3,4
1,9
2,1
0,3
2,3
2,5
Textielindustrie
Leder-, schoen- en andere lederwarenindustrie
Grafische Industrie, uitgeverijen
Metaalindustrie
Bankwezen
1,8
1,7
2,3
2,1
3,1
3,6
2,1
D,
D,
D,
1,1
2,6
2,7
2,2
2,2
2,4
3,4
2,2
2,7
1,8
2,1
2,2
2,0
0,9
-2,6
0,4
1,4
2,5
D,
1,3
2,4
-0,9
1,3
1,6
1,7
C. Jong-ongehuwden d)
Arbeiders
Werknemers
Employes
Bedrijfsklasse
D,
D!
D,
D,
E>!
D,
D,
D,
D,
Voedings- en genotmiddelenindustrie
2,6
2,6 c)
2,4
2,8
2,3
2,0
Leder-, schoen- en andere lederwarenindustrie
Grafische Industrie, uitgeverijen
2,2
1,9
1,9
2,4
3,2
2,3
2,5
0,2
2,7
2,8
2,0
1,8
1,5
-2,0
1,0
2,1
3,1
2,7
2,2
2,3
2,5
3,4
2,4
2,8
1,9
2,4
2,4
1,9
1,8
2,7
-1,0
2,1
2,5
3,8
1,5
2,8
1,8
2,4
2,5
3,9
2,6
Textielindustrie
volgens SBI
20/21
22
24
27
33-37
Metaalindustrie
Bankwezen
81
2,3
3,2
3,1
3,5
1,9
2,1
2,4
D. Oud-ongehuwden e)
Arbeiders
Employes
Werknemers
Bedrijfsklasse
volgens SBI
20/21
22
24
27
33-37
81
D,
D,
D,
D,
Ds
D,
D,
D,
D,
Voedings- en genotmiddelenindustrie
2,6
2,3
1,7
2,2
2,3
1,2
-2,3
2,6
2,7
2,2
2,2
2,5
3,4
2,3
2,8
1,9
2,2
2,3
1,8
1,6
1,8
2,3
2,0
2,3
3,2
3,1
3,5
1,4
2,6 c)
2,2
2,0
2,5
3,8
1,3
2,6
2,1
Textielindustrie
Leder-, en schoen- en andere lederwarenindustrie
Grafische industrie, uitgeverijen
Metaalindustrie
Bankwezen
2,3
2,7
1,8
2,3
3,1
3,8
a)
Jongste kind geboren voor 1 januari 1979
d)
Ongehuwden jonger dan 35 jaar.
b)
D j is het i-de deciel van de bruto-inkomensverdeling per bedrijfsklasse.
e)
Ongehuwden ouder dan 34 jaar.
c)< Oktober 1972 – oktober 1978.
220
0,0
2,5
2,6
1,9
0,7
1,7
2,8
2,5
-1,2
1,6
1,8
2,1
categoric en bedrijfsklasse. Eigenlijk geven deze cijfers ont-
De inkomensontwikkeling vertoont in de onderzochte
wikkelingen weer die in de periode oktober 1972 -april 1979
periode een fluctuerend palroon. Een beeld hiervan wordt
gegeven in de figuren 1 en 2.
hebben plaatsgehad in de inkomensverdeling. Ze represente-
ren de gemiddelde jaarlijkse procentuele mutatie van het
inkomen van werknemers die gedurende de gehele onderzochte periode dezelfde positie in deze verdeling hebben
ingenomen. Bij benadering wordt zodoende een beeld gegeven van het verloop van het reele netto besteedbare inkomen
van werknemers op diverse inkomensniveaus in verschillende
Figuur 1. Indexcijfers van het reeel netto besteedbaar inkomen
(exclusief overwerk) van mediane gehuwde arbeiders van 23jaar
en ouder met twee kinderen jonger dan 16 jaar, oktober 1972 —
100
bedrijfsklassen.
Het netto besteedbare inkomen is zoals gezegd inclusief
vakantie- en kindertoeslag, doch exclusief de premie ZFW
c.q. de premie voor een particuliere ziektekostenverzekering.
118
………. Voedings- en genotmiddelenindustrie
116
———— Textielindustrie
———— Metaalindmtrie
Het reele inkomen is bepaald met behulp van de prijsindexcijfers van de gezinsconsumptie exclusief medische verzorging
114
uit de vorige paragraaf. Bij de constructie van dit prijsindex-
112
cijfer is uitgegaan van het bestedingspatroon van gezinnen
110
van werknemers met in 1975 een bruto jaarinkomen van
minder dan f. 31.000 en bestaande uit vier personen 12). De
vraag is of dit prijsindexcijfer mag worden gebruikt bij de
berekening van het reele inkomen van ongehuwden en
gehuwden zonder kinderen. Gegevens voor een gefundeerd
antwoord hierop ontbreken echter. De verschillen tussen de
108
106
104
102
overeenkomstige percentages van de subtabellen van label 2
zijn dan ook uitsluitend toe te schrijven aan een verschil in de
gemiddelde jaarlijkse procentuele mutatie van het nominale
netto besteedbaar inkomen.
De in label 2 vervatte resultalen leveren hel volgende beeld
op. Op een enkele uilzondering na is er in de onderzochle
periode sprake van een loename van hel reeel nello besteedbaar inkomen. De gemiddelde jaarlijkse stijgingen varieren
Figuur 2. Indexcijfers van het reeel netto besteedbaar inkomen
(exclusief overwerk) van gehuwde employes in het negende
deciel van 23 jaar en ouder met twee kinderen jonger dan 16
echter nogal. Door de bank genomen vallen de cijfers voor de
jaar, oktober 1972 = 700
X
1972
IV
X
IV
1973
X
1974
IV
X
1975
IV
X
IV
X
IV
1 7 1977
9 6
X
1 7 1979
9 8
employes lager uit dan voor de arbeiders. Binnen een
werknemerscalegorie zijn de mulalies in hel algemeen lager
naarmate het inkomensniveau hoger ligt. Er zijn echter
duidelijke uilzonderingen op deze algemene lendenlies.
Opvallend zijn verder de verschillen tussen de inkomensirekkers mel verschillende persoonskenmerken. In het algemeen hebben de gehuwden zonder kinderen hun nello
besleedbare inkomen sneller zien stijgen dan gehuwden mel
Iwee kinderen. De stijging is het groolsl voor ongehuwden.
De gemiddelde loename voor oud-ongehuwden is over de
gehele linie iets lager dan die voor jong-ongehuwden. De
verschillen lussen deze beide calegorieen kunnen uitsluitend
no
105
……….. Voedings- en genotmiddelenindustrie
—-—. Textielindustrie
-.ii.i…… Metaalindustrie
106
104
102
worden toegeschreven aan de belastingen.
label 3 geeft de gemiddelde jaarlijkse mulalie van hel
gemiddelde reele maandinkomen voor gehuwde mannen mel
twee kinderen jonger dan 16 jaar. De cijfers inclusief over1972
werk hebben belrekking op mannen van 21 jaar en ouder; de
1974
1973
1976
1979
I gegevens exclusief overwerk op de groep van 23 jaar en
ouder 13). Vergelijking binnen de calegorie arbeiders laal zien
dal, voor zover er verschillen zijn, de inkomensveranderingen
inclusief overwerk lager uilvallen dan die exclusief overwerk.
Voor de categoric employes treffen we hel legengeslelde aan.
12) CBS, Maandstatistiek van de prijzen, april 1978.
13) De gemiddelde maandinkomens inclusief overwerk zijn ontleend
aan CBS, Sociale Maandstatistiek, diverse jaargangen. De gemiddelde maandinkomens exclusief overwerk zijn door ons berekend,
uitgaande van de desbetreffende inkomensverdelingen.
label 3. Gemiddelde jaarlijkse procentuele mutatie van het reeel netto beschikbare gemiddelde maandinkomen van gehuwde manne-
tijke werknemers met twee kinderen jonger dan 16 jaar over de periode oktober 1972 – april 1979
Inclusief overwerk
Bedrijfsklasse
Exclusief overwerk
arbeiders
employes
werknemers
arbeiders
employes
werknemers
2,0
1,7
1,0
1,8
1,8
2,6
2,0
2,5
1,7
1,6
2,1
2,8
1,1
1,3
-0,7
2,1
1,1
2,0
1,6
1,6
1,9
—
57,5
62,2
66,8
volgens SBI
20/21
Voedings- en genotmiddelenindustrie
2,0
22
24
27
33-37
Textielindustrie
Leder-. schoen- en andere lederwarenindustrie
2,2
1,5
Grafische Industrie, uitgeverijen
Bankwezen
1,6
2,1
—
1,2
1,8
_
1,8
1,8
2,5
Gem. cumulatieve frequence a)
_
—
81
|«)
Metaalindustrie
1,4
1,8
1,7
Gemiddelde cumulatieve frequentie van het gemiddelde in de bruto-inkomensverdeling over de onderzochte periode.
SB 4-3-1981
221
De curven in figuur 2 verlopen duidelijk minder steildandie
werknemer. De employe in D, komt in drie bedrijfsklassen
in figuur 1, hetgeen inhoudt dat de employe in D9 een lagere
ree’le netto besteedbare inkomenstoename heeft gehad dan de
mediane arbeider. Verder valt op dat het reele netto inkomen
voor de employe in D, in een aantal maanden uitkomt op een
lager niveau dan dat van oktober 1972. Dat is vooral het geval
geweest in de voedings- en genotmiddelenindustrie. Figuur 2
hoger en in drie bedrijfsklassen lager uit dan de werknemer
laat grotere fluctuaties zien dan figuur 1. Dit hangt ongetwij-
feld samen met het feit dat bij ,,loonmaatregelen” lagere
inkomens het meest worden ontzien. Maar ook in figuur 1 zijn
de sporen van loonmaatregelen waar te nemen. Met name de
door de overheid getroffen maatregelen komen tot uiting. We
noemen de Machtigingswet 1974 (januari en april), de
Loonmaatregel 1975 (december) en het Arbeidsvoorwaardenbesluit tweede helft 1976 (juli).
In de figuren wordt ook de terughoudendheid weerspiegeld
die in 1978 bij de loonstijging is betracht. De netto loonstij-
ging tussen april en oktober was in dat jaar onvoldoende om
de prijsstijging te compenseren. De teruggang kan niet
worden toegeschreven aan de vervanging van de kinderaftrek
van de loon- en inkomstenbelasting door een verhoging van
de kinderbijslag per 1 oktober 1978, aangezien ze ook wordt
aangetroffen bij de groepen met andere persoonskenmerken.
De grotere teruggang bij de employes in D, wordt wellicht
mede veroorzaakt door de Wet tijdelijke voorzieningen
arbeidsvoorwaarden buiten collectieve overeenkomsten.
Gedurende de onderzochte periode lag het inkomen van de
met een inkomen van twee maal modaal. Opvallend is ook
hier de grote spreiding over de bedrijfsklassen.
Tabel 4. Jaarlijkse procentuele mutatie van het reeel netto
besteedbare inkomen (exclusief overwerk) voor de mediane
arbeider a) per bedrijfsklasse, vergeleken met die van het
,,reeel vrij beschikbaar inkomen “voor de modale werknemer
Inkomensstijging in bedrijfskla sen volgens SBI
1974
1975
1976
1977
1978
a)
b)
cijfers is dan mogelijk. De resultaten hiervan zijn weergegeven
tussen de bedrijfsklassen. Daarnaast zijn de door ons berekende jaarlijkse mutaties (tabellen 4 en 5) in veel gevallen
lager dan die van het CPB. In het bijzonder geldt dit voor de
mediane arbeider. Van de dertig berekende mutaties zijn er
vierentwintig lager dan die van het CPB. Het beeld voor 1976
wijkt wel het sterkst af van het beeld dat het CPB geeft. Voor
de employes in D, vinden wij in veertien gevallen een hoger
cijfer.
Ook al zouden de CPB-cijfers gemiddeld juist zijn voor de
particuliere sector in zijn geheel, dan geven de tabellen 4 en 5
niettemin aan dat er sprake is van een grote spreiding in de
33-37
81
2,5
3,5
0,0
2,4
2,6
4.0
2,9
-1,2
2,9
3.1
5.3
-0,3
-1,0
2,4
2,6
1,0
2,5
-2,6
3,5
1,9
2,4
2,7
-0,3
2,8
2,6
-2,8
0,7
-0,7
1,0
2,8
2,7
3,8
1,3
2,6
2,9
Inkomensstijging
van twee maal
20/21
1974
1975
1976
1977
1978
a)
b)
c)
d)
e)
22
24
27
33-37
81
1,3
2.2
2.0
1,3
2,1
-2,6
1,5
-3,4
3.4
2,5
-10,6
– 5,3
– 4,1
0,6
0,6
-0,4
1,3
-3,8
2.0
1,2
1,7
2.7
-0.4
0,6
1,4
-1,0
2.7
-1,4
5,0
2.9
modaal
0,5 a 0 b)
1,5 b)
-2c)
1,5 d)
2e)
Gehuwde man van 23 jaar of ouder met twee kinderen jonger dan 16 jaar.
Bron: Macro Economische Verkenning 1976.
Bron: Macro Economische Verkenning 1977.
Bron: Cenlraal Economisch Plan 1978.
Bron: Cenlraal Economisch Plan 1979.
Tabel 6. Indexcijfers van het reeel netto besteedbaar inkomen
(exclusief overwerk) voor de mediane arbeider a), vergeleken
met die van het ,,reeel vrij beschikbaar inkomen” van de
modale werknemer, 1973 — 100
procentuele mutaties over de diverse bedrijfsklassen. Tabel 4
geeft trouwens de indruk dat de CPB-cijfers voor modaal aan
de hoge kant zijn.
Om de cumulatieve effecten van de jaarlijkse mutaties te
kunnen beoordelen, zijn de tabellen 6 en 7 opgesteld. Het
indexcijfer voor de mediane arbeider blijft, op enkele uitzonderingen in 1974 en 1975 na, steeds onder dat van de modale
27
Inkomensstijging in bedrijfsklassen volgens SBI
inkomens van april en oktober als gemiddelden voor de beide
in de tabellen 4, 5, 6 en 7. Opvallend zijn de grote verschillen
24
Tabel 5. Jaarlijkse procentuele mutatie van het reeel besteedbare inkomen (exclusief overwerk) voor de employe in D9 a)
per bedrijfsklasse, vergeleken met die van het „ reeel vrij beschikbaar inkomen” voor de werknemer met een inkomen
van twee maal modaal
2,2 maal het inkomen van modaal. Beschouwen we de
twee. Een vergelijking met de door het CPB gepubliceerde
22
Gehuwde man van 23 jaar of ouder met twee kinderen jonger dan 16 jaar.
Bron: Cenlraal Economiscfl Plan 1980.
mediane arbeider op 1 a 0,9 en van de employe in D, op 2,1 a
halve jaren, dan is het jaarniveau het gemiddelde van deze
Inkomensstijging
van modaal b)
20/21
Indexcijfers van het inkomen bedrijfsklassen vo! .ens SBI
Indexcijfers
20/21
1973
1974
1975
1976
1977
1978
a)
b)
22
24
27
33-37
SI b)
van het modale
inkomen
100
102,5
106,1
106,1
108,7
111,5
100
104.0
107.1
105,8
109,0
112,4
100
105.3
105,0
103,9
106,4
109,1
100
101,0
103,5
100,8
104,3
106,3
100
102,4
105,2
104,8
107,7
110,5
100
97,2
97,9
97,2
98,1
100,9
100
102,7
106,6
108.0
110,8
114,0
Gehuwde man van 23 jaar en ouder met twee kinderen jonger dan 16 jaar.
De cijfers worden bei’nvloed door een ,,toevallig” hoge waarde van het mediane bruto
loon in april 1973, welke uitschieter wellicht is veroorzaakt door een reiatief kleine
steekproef (minder dan 500 waarnemingen).
Tabel 7. Indexcijfers van het reeel netto besteedbaar inkomen
(exclusief overwerk) van de employe in D9 a), vergeleken met
die van het ,,reeel vrij beschikbaar inkomen” van de werknemer met een inkomen van twee maal modaal, 1973 — 100
Indexcijfers van het inkomen in bedrijfsk] jssen
volgens SBI
20/21
1973
1974
1975
1976
1977
1978
a)
222
22
24
27
100
101,3
103,5
105,5
106,9
109,2
100
97,4
98,9
95,6
98,9
101,4
100
89,4
84,7
81,2
81,7
82,2
100
99,6
101,0
97,1
99,0
100,2
Indexcijfers van
het inkomen van
33-37
81
twee maal modaal
100
101,7
104,4
104,0
104,7
106,1
100
100
100,5
102,0
100,0
101,5
103,5
99,0
101,6
100,2
105,2
108,3
Gehuwde man van 23 jaar en ouder met twee kinderen jonger dan 16 jaar.
Conclusies
Algemeen kan worden gesteld dat een beschrijving van de
inkomensontwikkeling met behulp van de vijf inkomensniveaus van het CPB slechts een zeer globaal beeld geeft van de
werkelijke inkomensontwikkeling. Het is de vraag of ,,Jan
Modaal” wel die centrale rol moet spelen die hem algemeen
wordt toegedacht. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek
is een differentiatie naar bedrijfstakken (-klassen), werknemerscategorieen en persoonskenmerken gewenst.
Ten aanzien van de persoonskenmerken valt op dat in het
onderzoek de gehuwden zonder kinderen in het algemeen een
hogere gemiddelde netto besteedbare inkomensstijging hebben gehad dan de gehuwden met twee kinderen. De gemiddelde stijging is het hoogst voor ongehuwden.
Van de werknemers waarop dit onderzoek betrekking
heeft had meer dan 90% een loon van minder dan twee maal
modaal. Dit pleit ervoor met name uit deze groep meer
inkomensniveaus in de beschrijving op te nemen dan thans het
geval is, d.w.z. meer dan alleen het minimumloon, iets meer
dan het minimumloon, en het modaal loon.
Aangezien voor individuele werknemers ook de relatieve
inkomenspositie van belang is, is het wenselijk bij de beschrij-
ving van de loonontwikkeling meer aansluiting te zoeken bij
de verdeling van de lonen en deze te beschrijven aan de hand
van kwantielen. Ook voor de inkomenspolitiek is een dergelij-
ke beschrijving een nuttige informatiebron.
G. Joosten