Ga direct naar de content

Regionale spanning

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 4 1981

NOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Regionale spanning
,,Het regionaal sociaal-economisch beleid draagt een
spanningsveld in zich”, aldus de Nota regionaal sociaaleconomisch beleid 1981 t/m 1985. Enerzijds is het regionale beleid erop gericht de achterstand in bepaalde gebieden vooral wat betreft de kansen op werk en inkomen
te verminderen (het z.g. regionale stimuleringsbeleid).
Anderzijds moet de bijdrage die vanuit de regie’s wordt
geleverd aan de nationale economische ontwikkeling
worden vergroot (het z.g. regionale ontwikkelingsbeleid).
De regio moet dus tegelijkertijd bijdragen en ontyangen.
Dat geeft een ,,spanningsveld” waarin gemakkelijk kortsluiting kan ontstaan.
In het tot dusver in ons land gevoerde regionale beleid
heeft de prioriteit in sterke mate bij de eerste doelstelling
gelegen. Met name ter stimulering van regie’s waar het
tekort aan werkgelegenheid ongunstig afstak bij het
landelijke gemiddelde is een uitgebreid instrumentarium
ontwikkeld, van premieregelingen tot infrastructuurverbetering en van steunverlening aan individuele bedrijven tot spreiding van rijksdiensten. In de pas verschenen Nota regionaal sociaal-economisch beleid 1981
t/m 1985 wordt de koers echter wezenlijk verlegd. De
lage of zelfs geheel afwezige economische groei op nationaal niveau heeft de aandacht naar de tweede doelstelling
doen verschuiven. Het is alle hens aan dek voor de nationale economic en de regie’s moeten daaraan bijdragen
wat ze kunnen. Daarmee wordt het regionale stimuleringsbeleid natuurlijk niet ineens verlaten, maar 450 pagina’s
tekst kunnen toch niet verhullen dat veel nieuwe impulsen
voor dat beleid niet zijn te verwachten.
Nu is het beleid ter stimulering van gebieden met een
economische achterstand ook nopit een toonbeeld van
succes geweest. Groningers en Limburgers mogen dat
dan wijten aan het feit dat er nooit voldoende middelen
voor beschikbaar zijn gesteld, ook met de middelen die
er wel waren kon eigenlijk maar erg weinig worden bereikt. Het Centraal Planbureau probeert in de nieuwe
regionale nota (in bijlage 9, helemaal achterin) de werkgelegenheidseffecten van het regionale stimuleringsbeleid in de periode 1973-1979 te kwantificeren. Het komt
daarbij tot de conclusie dat meer dan de helft van de
arbeidsplaatsen waarvopr investeringspremies zijn gegeven, ook zonder premiering wel in het betreffende gebied zou zijn terechtgekomen. In totaal zijn er in zes jaar
tijd ongeveer 9.500 arbeidsplaatsen gecreeerd waarvan
kan worden gesteld dat zij door de vervroegde-afschrijvingsregeling en de investeringspremieregeling naar de
stimuleringsgebieden zijn gelokt. Daarbij moet dan
worden bedacht dat de winst aan arbeidsplaatsen in deze
gebieden een even groot verlies betekent aan arbeidsplaatsen elders waar deze eveneens gewenst zouden zijn.
Dat laatste geldt ook voor het spreidingsbeleid van rijksdiensten dat bovendien nog aanzienlijke sociale kosten
met zich brengt.
Uit alle beschikbare onderzoek betreffende investeringsbeslissingen en vestigingsplaatskeuze van bedrijven
komt naar voren dat de beschikbaarheid van premies bij
deze beslissingen een zeer ondergeschikte rol speelt. Het
verplaatsen van bestaande bedrijven vergt zodanige investeringen dat premies op zich het verhuizen niet kunnen
uitlokken. Wanneer er wel moet worden verhuisd, b.v.
uit ruimtegebrek of omdat bedrijven uit stadsvernieuwingsgebieden worden verdreven, wordt in negen
van de tien gevallen een nieuwe lokatie op een nabijgelegen vestigingsplaats gezocht om het verlies van honkvaste personeelsleden en plaatselijke contacten zoveel
mogelijk te vermijden. Slechts bij de oprichting van geheel
nieuwe bedrijven zullen veelal ook verder weg gelegen
vestigingsplaatsen serieus in ogenschouw worden genomen.

ESB 4-3-1981

Tegen deze achtergrond zou men van een regionaaleconomisch beleid dat gericht is op het tot stand brengen
van nieuwe arbeidsplaatsen, verwachten dat het zich in
hoge mate op het ontstaan van nieuwe bedrijven vanuit
de regio zelf zou concentreren. Merkwaardig genoeg is
dat echter — ook in de nieuwe regionale nota — niet het
geval. Afgezien van bescheiden activiteiten van regionale
ontwikkelingsmaatschappijen die soms risicodragend
kapitaal aan nieuwe bedrijfjes ter beschikking stellen,
gebeurt er in dit vlak niet veel. Voor een deel is het probleem daarbij dat er nog vrij weinig bekend is over factoren die het tot stand komen van nieuwe bedrijven of bedrijfjes gunstig bemvloeden en die de kans op overleving
en succes vergroten, maar voor een deel geldt ook dat
het regionale beleid in dit opzicht ernstig in gebreke is
gebleven.
Nu kan men daar niet alleen Den Haag de schuld van
geven. Het stimuleren en bevorderen van de oprichting
van nieuwe bedrijven is in de eerste plaats een taak van
de regio zelf. Soms lijkt het erop dat daar te gemakkelijk
wordt volstaan met zich luidkeels in Den Haagtebeklagen
over het gebrek aan regionale steun, alsof daarmee reeds
een voldoende bijdrage aan de regionale ontwikkeling
wordt geleverd. Daarnaast echter moet worden gezegd
dat ook de trage delegatie van bevoegdheden naar provinciaal niveau en de geringe financiele speelruimte die aan
lagere oyerheden wordt gelaten, een rem vormen op het
ontplooien van eigen initiatieven ten behoeve van het
regionale beleid.
De behoefte aan een eigen ontwikkelingsbeleid van de
regio betekent niet dat het z.g. stimuleringsbeleid geen
bestaansrecht meer zou hebben. Te denken valt aan het
wegnemen van specifieke regionale knelpunten. In de
nieuwe nota wordt daarvoor f. 52 mln. aan de provincies
ter beschikking gesteld; een bedrag dat zelf het grootste
knelpunt lijkt te vormen. ppgemerkt zij dat bij het stimuleringsbeleid niet uitsluitend aan de traditionele probleemgebieden in het noorden en zuiden van het land
moet worden gedacht, maar ook aan de grote steden. Het
is van groot belang dat in de nieuwe nota thans ook de
ernstige problemen waarmee de grote steden worstelen
duidelijker worden onderkend. De hoge werkloosheid
vooral in bepaalde stadsdelen, de kwalitatieve discrepanties op de stedelijke arbeidsmarkt, de knelpunten op het
gebied van verkeer en veryoer, de problematiek van huisvesting en stadsvernieuwing, de ongunstige bevolkingsopbouw en het rassenprobleem alsmede de belabberde
financiele situatie van vele steden en de grote sociale spanningen die dit alles teweegbrengt 1), maken bijzondere
aandacht voor de steden in het kader van het regionale
beleid tot een noodzaak. Als het dan echter aankomt op
een financiele vertaling van de uitgesproken bezorgdheid,
geeft de Nota regionaal sociaal-economisch beleid niet
thuis. Dan blijft zij wederom steken in mooie woorden en
goede voornemens. Dan blijkt het ,,spanningsveld” niet
tot ontlading te komen.
Hoewel de Nota regionaal sociaal-economisch beleid
1981 t/m 1985 enkele goede aanzetten bevat tot een koerswijziging in het regionaal-ecpnomische beleid blijft zij
in de uitwerking daarvan en in de vertaling in concreet
beleid halverwege steken. Het regionale spanningsveld
blijkt een weinig krachtige stroom op te wekken.
L. van der Geest
1) Op het NEI-jubileumcongres ,,Dynamiek van de stedelijke
ontwikkeling” in September 1979 werd aan de problematiek
van de grote steden en vooral ook aan de onderlinge samenhang
tussen de verschillende problemen uitvoerig aandacht besteed.

205

Auteur