Ga direct naar de content

Olieslimheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 19 1986

Olieslimheid
Saoedi-Arabie stunt met de olieprijs;
dat is goed nieuws voor het Westen. De
combinatie van lage prijzen – minder
dan een Amerikaans dubbeltje per liter
– en een lage dollarkoers is een weldaad voor het kostenpeil en de werkgelegenheid van de olie-importerende landen. Ook Nederland krijgt nieuwe kansen. De vreugde over de lagere olieprijs
wordt hier wat getemperd door de overeenkomstig lagere waarde van ons aardgas, maar per saldo worden we er beter
van. Dat blijkt niet rechtstreeks uit onze
energiebalans, maar wel uit de impuls
die belangrijke handelspartners als
Duitsland en Belgie nu ervaren, en uit de
mogelijkheid de ‘Dutch disease’ – onze
allesverziekende gasbel-afhankelijkheid
– eerder af te schudden. Die Hollandse
ziekte last het ruggemerg van de rijksbegroting aan, en daar zit dan ook de pijn.
Door de daling van de aan de olieprijs gekoppelde aardgasprijs derft de Staat zo’n
f. 3 miljard meer op jaarbasis dan in de
Miljoenennota was voorzien.
Een en ander is de afgelopen weken
aanleiding geweest voor een aantal politieke nieuwsfeiten waar ik intens van genoten heb. Om te beginnen een spiegelgevechttussen Lubbers en Den Uyl. Lubbers had een brief laten lekken waarin hij
suggereerde dat het bedrijfsleven, nog
voor de verkiezingen, moest inleveren,
nu de energiekosten daalden. Daarmee
voerde hij de VVD als een lam naar de
slachtbank. De reactie daar was dan ook
schaapachtig: er werd gemekkerd over
de concurrentiepositie. En dat terwijl
Lubbers niet meer vroeg van het bedrijfsleven dan de afschaffing van twee
achterhaalde zaken: de negatieve aanslag in de WIR en de vermogens- en voorraadaftrek, die destijds was opgezet om
de gevolgen van de inmiddels verdwenen inflatie te dempen. Het moest er in
beide gevallen toch van komen, en Lubbers besloot gewoon het onvermijdelijke
nu te doen, maar dan wel ten koste van
zijn partner. Prachtig. Den Uyl begreep
dat de tactiek hier om een een-tweetje
vroeg. Hij steunde de minister-president:
heel verstandig om de zaak niet op zijn
beloop te laten, graag maatregelen voor
de verkiezingen, ja. Ook mooi, maar minder fraai dan Lubbers. Want Den Uyl genoot te zichtbaar; zoiets vraagt om een
stalen gezicht.
De Grote Prijs voor de OngeloofwaardigheidgaatevenwelnaardeChristelijke
werkgevers, meteen voor heel 1986, wat
mij betreft. Het NCW bestond het om mede te delen dat we nu niet meteen het begrotingsbeleid moesten aanpassen aan
de nieuwe tegenvallers; het zou immers
best nog wel eens mee kunnen vallen
met de olieprijs, in de toekomst. Parbleu.
Dat is nu precies de afwachtende manier
waarop Den Uyl en Van Agt in de jaren
zeventig hun begrotingsproblemen benaderd hebben; de aanpak die de werk-

ESB 19-2-1986

D.J. Wolfson

gevers altijd te vuur en te zwaard bestreden hebben. Het hemd is nader dan de
rok, en in dat hemd zit de portemonnee
vastgenaaid, denk je dan. Zoiets wordt
zelfs mij wat te gortig.
In ernst; er liggen twee grote vragen op
tafel: 1. wat is er aan de hand?, en 2.
moet dit kabinet daar nog wat aan doen,
en zoja, wat dan? De analyse van de situatie is niet zo moeilijk. Het komt allemaal
zo uit een leerboek over marktvormen.
Een kartel dat in zijn prijs- en volumebeleid geen rekening houdt met de dynamiek van zijn omgeving straft zich zelf af.
Een hoge olieprijs lokt toetreding uit (op
de Noordzee, op marginale velden in de
VS) en induceert energiebesparing.
Overproduktie dus. Als het niet lukt de
produktie te reguleren ligt een laatste
kans in het onderbieden van de markt,
om de outsiders in hetgareel te dwingen.
Engeland en Noorwegen praten al in het
geheim, zo heet het. Thatcher ontkent
dat overigens (voor wie nog aan de juistheid van dit bericht zou twijfelen).
Na de feiten de beleidsvragen. Dit kabinet moet wat doen, ja, en wel zo snel
mogelijk. Het mag de overheidsfinancien
niet in wanorde achterlaten en het moet
– als EG-voorzitter – de gedeeltelijk
herwonnen energie-onafhankelijkheid
van de Gemeenschap verdedigen door
niet in de kuil van een toenemend oliegebruik te vallen die de heer Yamani voor
ons aan het graven is. De weg naar begrotingsevenwicht vraagt om ombuigingen en lastenverzwaringen. Voor de simpelen van geest is de keuze gemakkelijk;
naar de huidige mode zijn ombuigingen
in en lastenverzwaringen uit, want die
laatste zijn hoe dan ook slecht voor de allocatie en de groei. Mis. Ook als men, per
saldo, wil streven naar een vermindering
van het beslag van de overheid op het nationale inkomen zijn er nog deelgebieden
waar de lasten omhoog moeten ter wille

van een betere allocatie. In een situatie
waarin ondernemingen, als geheel, weer
goed renderen is het weggegooid geld
om investeringen in verlieslatende bedrijven te stimuleren, of om een douceurtje le geven voor een inflatie die inmiddels is weggeebd. Dat is de ratio achter Lubbers’ plan. Verder wil hij de benzineaccijns verhogen, en ook daar heeft hij
gelijk in.
Berekeningen van Verkeer en Waterstaat (Nationale verkeers- en vervoerrekening 1983) laten zien dat de auto grofweg zijn direct aanwijsbare kosten opbrengt. De som van publieke heffingen
op het motorverkeer (alles met alles, tot
en met de boetes) weegt op tegen de
jaarlijkse uitgaven voor de infrastructuur
en de verkeerspolitie. De moeilijk meetbare maatschappelijke kosten van het
autogebruik blijven echter buiten beschouwing. Dan heb ik het bij voorbeeld
over het verlies aan landschapsschoon,
de luchtverontreiniging en de kosten die
de gemeenschap maakt voor – soms
permanent invalide – verkeerslachtoffers. De vervuiler betaalt toch, dacht ik?
Dan de verminker ook, graag; de WA-verzekering dekt lang niet alle schade. Voorzichtige schattingen brengen de maatschappelijke kosten van het autoverkeer
al gauw op f. 1 mrd. per jaar en dat is,
heel grof, zo ongeveer wat er te verhalen
zou zijn als het kabinet zou besluiten de
brandstofaccijnzen te verhogen met een
bedrag gelijk aan de prijsdalingen van
het laatste halfjaar (30 tot 40 cent voor
benzine). Kortom, de olieprijsdaling
schept de ruimte om de auto, maatschappelijk gezien, eindelijk eens structureel
kostendekkend te maken; een eis van
optimale allocatie die de Blij-dat-ik-rijlobby tot dusver afgewezen heeft weten
de krijgen.
Precies, dat kan Nederland niet in zijn
eentje, dat geeft grenstankproblemen
met de buurlanden. Nederland moet zijn
positie als voorzitter van de Raad gebruiken om tot een (begin van een) Europese
accijnsharmonisatie te komen. Daarmee
slaan we twee vliegen in een klap; we lossen een stukje nationale problematiek
op, en Europa pakt het cadeautje af
waarmee Yamani de consumenten had
willen verleiden. En al die andere moelijkheden die akelige mensen bij deze
oplossing kunnen bedenken? Ook aan
gedacht. Al eerder over geschreven
zelfs, in ESS van 17 november 1982, en,
heel mooi ook, in ESB van 4 mei 1983. Ik
begrijp niet waarom ze niet gewoon doen
wat ik zeg. Maar dat komt omdat ik zelf zo
oliedom ben.
DJ. Wolfson

Auteur