Normalisering van het
Oost-West-handelsverkeer
Nu het Oostblok stormachtig in beweging is en de Berlijnse Muur, het
Uzeren Gordijn en andere fysieke
(handels-)barrieres tussen Oost en
West worden geslecht is de vraag naar
de invloed van politieke ontwikkelingen op de internationale economische
betrekkingen bijzonder actueel. Economen beperken zich meestal het
liefst tot het strikt economische terrein
en roepen indien politieke problemen
aan de horizon opdoemen: “daarin
voorziet ons diploma niet”. Gezien het
mogelijke belang van de ontwikkelingen in het Oostblok voor de wereldeconomie lijkt deze opvatting niet
meer te rechtvaardigen . Juist voor
economen is de vraag welke landen
het meest van deze ontwikkeling profiteren, interessant.
Methode en scenario’s_____
Om een indicatie van de veranderingen in het uitvoerpotentieel te krijgen,
gebruiken wij in dit artikel een zwaartekrachtmodel om voor het jaar 1985 het
hypothetische geval door te rekenen
dat de Oost-West-handelsbetrekkingen
genormaliseerd zouden zijn. Met behulp van een zwaartekrachtmodel kan
een verklaring van de omvang en het
regionale patroon van bilaterale handelsstromen worden geboden2. In essentie wordt ervan uitgegaan dat een
bilaterale handelsstroom positief samenhangt met de economische massa
van beide handelspartners en negatief
samenhangt met de economische
weerstand tussen de handelspartners.
In dit onderzoek is de economische
massa geoperationaliseerd met behulp
van de variabelen bnp en bevolkingsomvang. De gegevens zijn ontleend
aan R. Summers en A. Heston3. De
keuze voor deze bron en daarmee voor
het jaar van onderzoek is ingegeven
door het probleem dat de conversie van
bnp’s en netto materiele produkten met
behulp van de wisselkoers uitermate
onbevredigend is. Het International
Comparisons Project van de VN biedt
een alternatieve maatstaf voor Internationale inkomensvergelijking. De economische weerstand is benaderd met
behulp van de geografische afstand
(een proxy voor de transportkosten en
-tijd), die is berekend op basis van de
coordinaten van de hoofdsteden van de
handelspartners, en dummy-variabelen
voor de factoren die de commerciele
contacten van communistische landen
afremmen4. Van andere mogelijke verklarende factoren, zoals bij voorbeeld
de samenstelling en kwaliteit van het
exportpakket of de conjuncturele situatie, wordt geabstraheerd.
De eerste stap in het onderzoek bestaat uit het schatten van de zwaartekrachtvergelijking. Vervolgens wordt
een verwacht handelspatroon berekend, dat overigens op details belangrijk verschilt van de waargenomen handelsmatrix. Dit verwachte handelspatroon dient steeds als basis om de uitkomsten van de scenario’s mee te vergelijken.
In het eerste scenario wordt uitgegaan van een volledig vrije Oost-Westhandel. De enige handelsbelemmeringen die dan nog overblijven zijn de natuurlijke, zoals transportkosten en -tijd.
Het ligt voor de hand om een toeneming
van de potentiele wereldhandel te verwachten in dit scenario. In het tweede
scenario zijn bovendien Oost- en WestDuitsland samengevoegd tot een land.
Tabel 1. Toeneming van het exportpotentieel in 1985 (sterkste toenemingen)
Scenario 1:
Scenario 2:
ontspanning en marktconforme ontwikkeling
ontspanning, marktconforme ontwikkeling
en Duitse hereniging
Toeneming van het exportpotentieel groter dan
15% van het bnp
Oost-Duitsland, Tsjechoslowakije, Hongarije, Oostenrijk
Finland, Denemarken
Noorwegen
Tsjechoslowakije,
Toeneming van het exportpotentieel tussen 10%
en 15% van het bnp
Bulgarije, Joegoslavie
Zweden, Polen, Zwitserland, Belgie/Luxemburg
Noorwegen,Bulgarije
Joegoslavie,Zweden,
Polen
Toeneming van hel exportpotentieel tussen 5%
en 10% van het bnp
Roemenie, West-Duitsland,
Usland, Nederland,
Frankrijk, Sovjetunie
Zwitserland, Sovjetunie
1000000000
kwwwwi
Denemarken, Finland
Roemenie, Usland
Italie
Italie, Verenigd Koninkrijk,
Griekenland
Bran: BEB/SAAB
Theoretisch kan zowel een toe- als een
afneming van de (wereld-)handel resulteren. Het verwachte effect van normalisering van het handelsverkeer is positief. Indien twee landen echter volledig
samengaan moet een daling van de
handel van deze gei’ntegreerde eenheid worden verwacht. Niet alleen valt
de bilaterale handel tussen de beide
Duitslanden weg, maar ook zal zich het
verschijnsel voordoen dat een groot
land in het algemeen minder handel
drijft dan twee kleine landen. Het geheel
is meer dan de som der delen en hierdoor kan de af hankelijkheid van het buitenland afnemen.
De resultaten
De uitkomsten dienen voorzichtig te
worden geihterpreteerd. De gepresenteerde cijfers hebben betrekking op de
Figuur. Ontwikkeling van het relatieve belang van de Nederlandse handelspartners
100
Hongarije, Oostenrijk,
loooooooon
u*.*.*.*
Overige
Oost—Europe
maximaal te verwachten veranderingen
van de handelsstromen voor het jaar
1985. Het gaat hier om wijzigingen in
het uitvoerpotentieel die niet (direct) behoeven te worden gerealiseerd. Er is
echter verondersteld dat normalisatie
van het Oost-West-handelsverkeer direct zou hebben plaatsgevonden. Zulke
ontwikkelingen vinden, ook al suggereren de recente politieke gebeurtenissen
anders, geleidelijk plaats. Bovendien
zal het geruime tijd duren voor marktpartijen zich aan de veranderde politieke verhoudingen en handelscondities
hebben aangepast. Daarnaast is het
van belang om te signaleren dat een
zeer sterke schok aan het wereldhandelssysteem wordt toegebracht. Het is
goed mogelijk dat de geschatte parameters niet bestand zijn tegen een zo
ingrijpende structured verandering.
Desondanks geven de uitkomsten van
het onderzoek een bruikbare indicatie
van de mate waarin de concurrentiepositie van regie’s verandert in de geschetste scenario’s.
In de tabellen 1 en 2 en de figuur zijn
de resultaten van de rekehkundige
exercities samengevat. De toeneming
van het uitvoerpotentieel van de bestudeerde landen is gerelateerd aan nun
bnp om zodoende de uitkomsten voor
EVA
Duitsland *)
[N| EG12 excl-Duitsland
Waargenomen
Bron: BEB/SAAB
ESB 13-12-1989
Scenario 1
Scenario 2
1. Vgl. P.A.G. van Bergeijk, Handel en diplomatic, ESB, 31 augustus 1988, biz. 801 -804.
2. Zie H. Linnemann, An econometric study
of international trade flows, Amsterdam,
1966 en J.H. Bergstrand, The generalized
gravity equation, monopolistic competition,
and the factor-proportions theory in international trade, Review of Economics and Statistics, 1989, biz. 143-152.
3. A new set of international comparisons of
real products and prices: estimates for 130
countries 1950-1985, Review of Income and
Wealth, 1988, biz. 1-25.
4. Vergelijk G. Biessen, te’ the impact of
central planning on the level of foreign trade
really negative?, Univ. van Amsterdam, Onderzoeksmemorandum nr. 8914,1989.
1245
Tabel 2. Mogelijke regionale ontwikkelingen (1985). Toeneming exportpotentieel in % van het bnp van de regio
Regio
Scenario 1 Scenario 2
7
15
10
6
1
0,5
0,25
1
1
2
0,75
3,5a
2,5a
13,5
7,5a
6
1
0,5
0,25
1
1
2
0,5
3,5
West-Europa
2,25
8
waarvan: EG- 12
EVA
Oost-Europa
waarvan: Sovjetunie
Noord-Amerika
Latijns-Amerika
Azie
waarvan: Japan
NIC’s
Midden-Oosten
Afrika
Wereld
a. In scenario 2 wordt het herenigde Duitsland tot
West-Europa en EG-12 gerekend.
Bran: BEB/SAAB.
de verschillende landen vergelijkbaarte
maken. In het algemeen kunnen de
Oostbloklanden relatief het meest van
ontspanning en een meer marktconforme ontwikkeling profiteren. Binnen de
OESO blijkt West-Europa en met name
de EVA een gunstigere handelspositie
te krijgen. Voor de overige regie’s is de
directe invloed van de geschetste scenario’s minder belangrijk.
Een hereniging van de twee Duitslanden heeft een negatieve invloed op
de uitvoerpotentielen, maar er blijft per
saldo ook in het tweede scenario sprake van een toeneming van de potentiele
wereldexport ten opzichte van het basisscenario. De westflank van Europa
(Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en
de Benelux) bevindt zich in dit scenario
in een ongunstige positie, aangezien de
potentiele stijging van de export die resulteert uit liberalisatie van het OostWest-handelsverkeer (6%) door de
Duitse hereniging terugloopt tot 1%.
Voor de Benelux treedt afhankelijk van
het vooronderstelde economische
zwaartepunt in het nieuwe Duitsland de
mogelijkheid van een daling van de uitvoer op.
Ten slotte is in de figuur aangegeven
hoe het relatieve belang van de Nederlandse handelspartners zich in de beide
scenario’s ontwikkelt. Het Oostblok
blijkt zich te kunnen ontwikkelen tot een
ook voor Nederland belangrijk handelsblok.
Peter A.G. van Bergeijk
Harry Oldersma
De auteurs zijn verbonden aan het Directoraat-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van
Economische Zaken. Dit art ike I geeft hun
persoonlijke opvatting weer. Deze wordt niet
noodzakelijkerwijs gedeeld door hun werkgever.
1246