Ga direct naar de content

De Westafrikaanse Monetaire Unie onder druk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 14 1989

De Westafrikaanse Monetaire
Unie onder druk
Via de z.g. zone Franc onderhoudt Frankrijk nauwe monetaire betrekkingen met diverse
ontwikkelingslanden. Indien een Europese monetaire unie tot stand komt waarvan
Frankrijk lid is, zal er voor die relaties een regeling gevonden moeten worden. In dit
artikel wordt een korte beschrijving gegeven van de werkwijze en de problemen van de
Westafrikaanse Monetaire Unie die deel uitmaakt van de zone Franc.

PROF. DR. P.A. CORNELISSE*
In 1962, dus nog voordat in Europa de installing van een
monetaire unie voor de eerste maal, ten tijde van het
Plan-Werner, ernstig werd overwogen, was er al een monetaire unie operationeel in een aantal Westafrikaanse
landen. Deze landen behoorden tot een grotere groep
landen die eerder, toen ze nog kolonien van Frankrijk
waren, deel uitmaakten van de zone Franc en dezelfde
munt gebruikten. Na de onafhankelijkheid en de vorming
van afzonderlijke naties in het begin van de jaren zestig
besloot het overgrote merendeel tot voortzetting van monetaire samenwerking, zij het met enige variatie. Vijf Centraalafrikaanse landen1 beperkten zich tot de oprichting
van een gerneenschappelijke centrale bank, de Banque
des Etats de I’Afrique Centrale, en vormden aldus de zone
BEAC. Een aantal Westafrikaanse landen ging een stapje
verderen richtte de Westafrikaanse Monetaire Unie op met
als centrale bank de Banque Centrale des Etats de I’Afrique
de I’Ouest, de BCEAO2. De twee zones stelden de koers
van de nieuwe munt ten opzichte van de Franse franc op
hetzelfde niveau vast en wijzigden die sindsdien niet.
In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van de
Westafrikaanse Monetaire Unie (WAMU), maar aangezien
de beide zones in de meeste opzichten maar weinig van
elkaar verschillen, is het merendeel van die beschrijving
ook van toepassing op de zone BEAC.

– de lidstaten gebruiken alle dezelfde munt, de Franc de
la Communaute Financiere Africaine kortweg de CFAfranc;
– de rfiunt wordt beheerd door een gerneenschappelijke
centrale bank, de BCEAO;
– er wordt daarom een gecentraliseerd monetair beleid
gevoerd; en
– de reserves aan goud en deviezen van de deelnemende
landen worden als een geheel beheerd.
De regelingen in het kader van de zone Franc koppelen
vervolgens de CFA-franc aan de Franse franc. De voornaamste regels van de zone Franc voor de WAMU zijn: een
vaste koers ten opzichte van de Franse franc, die in feite
al sinds 1948 vast ligt op een verhouding van 50 CFA-franc
tegen 1 Franse franc, en vrije convertibiliteit in de Franse
franc onder garantie van de Franse schatkist. Het monetaire decor van de lidstaten van de Westafrikaanse Monetaire Unie bestaat dus uit twee lagen, de WAMU zelf en de
zone Franc, die elk verschillende verantwoordelijkheden
en instrumenten kennen.
Het instrumentarium van de BCEAO, die de eerste organisatorische laag beheert, werd in 1974 aanzienlijk versterkt. Bij dezelfde gelegenheid werd bovendien de invloed
van Frankrijk op de bank beperkt. De beschrijving van de
beheersinstrumenten die hieronder volgt, heeft betrekking
op de situatie na deze hervorming3.

Korte beschrijving van de WAMU
De WAMU is ontstaan door een staatkundige ontwikkeling – de opsplitsing van een regio onder koloniaal bestuur
in verschillende onafhankelijke naties- onder continuering
van monetaire eenheid. De tendens in Europa is daaraan
tegengesteld. Hier is er continuering van de staatkundige
situatie bij een beweging naar monetaire eenwording. Kortom, de constante factor in het ene geval is de beweeglijke
factor in het andere.
De WAMU en de zone BEAC maken samen met andere
op Frankrijk georienteerde landen deel uit van de zone Franc.
Voor de WAMU is deze relatie essentieel, zodat hieronder
ook kort moet worden ingegaan op de zone Franc om de
werking van de WAMU te kunnen verklaren. De WAMU zelf
wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen:

1236

* De auteur is hpogleraar Economie van de Publieke Sector aan
de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij dankt drs.R.Mulder voor
indringend commentaar op een eerdere versie van dit artikel en
drs.W.Kimman en G.C.Voorrips voor hun suggesties voor verbeteringen.
1. Centraalafrikaanse Republiek, Gabon, Kameroen, Kongo en
Tsjaad. In 1985 sloot Equatoriaal Guinea, een land dat voorheen
geen kolonie van Frankrijk was, zich hierbij aan.
2. De samensteiling van de WAMU is enkele malen veranderd.
Sinds 1984 maken de volgende landen er deel van uit: Benin
(vroeger Dahomey), Burkina Faso (vroeger Boven Volta), Ivoorkust, Mali, Niger, Senegal en Togo.
3. De beschrijving is zeker niet compleet. Zie voor meer details
R.J. Bhatia, The West African Monetary Union, an analytical
review, occasional paper 35, International Monetary Fund, Washington, mei 1985 en P. en S. Guillaumont, Zone franc etdeveloppement Africain, Economica, Parijs, 1984.

Met monetaire en financiele beleid van de BCEAO is
gericht op de bescherming van de gemeenschappelijke
munt en de financiering van de economische ontwikkeling.
Met eerstgenoemde richtpunt, de bescherming van de
CFA-franc, is vanzelfsprekend ook van groot belang in de
relatie tussen de WAMU en het Franse Ministerie van
Financier! in het kader van de zone Franc en vandaar dat
dat de BCEAO zich in haar beleid voor een belangrijk deel
laat leiden door de regels die binnen die relatie zijn gesteld
(daarover later meer).
De kredietplafonds van de lidstaten vormen het voornaamste instrument waarover de Centrale Bank beschikt.
Die nationals plafonds worden jaarlijks vastgesteld, rekening
houdend met de situatie per land in termen van betalingsbalansposrtie, prijsontwikkeling, produktie, liquiditeitenmassa
en buitenlandse reserve. Maar ook de buitenlandse reserves
van alle lidstaten gezamenlijk worden daarbij in aanmerking
genomen. Onder deze plafondbepaling valt ook het door de
Centrale Bank verstrekte krediet aan de nationale overheden. Daarnaast is sinds 1974 de discontovoet van toenemend belang en verder kan de BCEAO aan commerciele
banken reserveverplichtingen opleggen.
Voor de hervorming van 1974 ging men uit van de
veronderstelling, dat de commerciele banken te weinig
fondsen zouden krijgen aangeboden om aan de vraag te
kunnen voldoen. De Bank gunde daarom in ruime mate
toegang tot herdisconteringsfaciliteiten en wel tegen een
zeer lage discontovoet, lager zelfs dan die in Frankrijk. Na
1974 is die houding losgelaten en daarmee is de directe
bemoeienis van de Bank met de economische ontwikkeling
sterk teruggelopen. Enige mate van sturing wordt nog wel
beoogd door preferentiele behandeling van bepaalde activiteiten in termen van beschikbaarstelling van krediet en
van de interestvoet.
Ten aanzien van haar toezichtfunctie in de financiele
ontwikkeling moet worden geconstateerd dat de BCEAO
gedurende lange tijd een weinig zorgvuldig kredietbeleid van
de commerciele banken heefttoegelaten of niet heeft kunnen
voorkomen. Een relatief groot aantal debiteuren van commerciele banken bleek inmiddels niet in staat het verleende
krediet terug te betalen en een andere, politiek gewichtige,
groep heeft waarschijnlijk terugbetaling zelfs nooit overwogen. Enkele banken zijn reeds bezweken aan de zwakte van
hun portefeuilles. De banksector als geheel verkeert daardoor in een crisis, die de economische ontwikkeling van de
WAMU-landen nog jarenlang zal belemmeren.
We komen nu aan de relatie tussen de WAMU en het
Franse Ministerie van Financien in het raam van de zone
Franc. Bij de vrije convertibiliieit tussen CFA-franc en Franse franc tegen een vaste koers nemen de zogenaamde
werkrekeningen een centrale plaats in. De BCEAO houdt
die werkrekeningen voor de lidstaten aan bij de Franse
schatkist en boekt daarop ontvangsten en uitgaven in
buitenlandse valuta uit handel met landen buiten de zone
Franc. Hierbij geldt de af spraak, dat slechts 35 procent van
de deviezenreserves in buitenlandse valuta wordt aangehouden en de rest in Franse francs. Om nu te voorkomen,
dat de lidstaten door deze verplichting verliezen lijden bij
een devaluatie van de Franse franc, garandeert Frankrijk
de waarde van de reserves in SDR’s.
Het is de bedoeling, dat de netto reserves op de werkrekeningen positief blijven. Terondersteuning zijn dan ook
verschillende regimes afgesproken die corresponderen
met de stand van de reserves. Bij een positieve stand wordt
een rentevergoeding uitgekeerd overeenkomstig het
rentepercentage op Frans kortlopend schatkistpapier.
Wanneer de reserves van de WAMU-lidstaten gezamenlijk
echter teruglopen tot minder dan 20 procent van de direct
opeisbare verplichtingen van de BCEAO, moet de Bank
kredietbeperkende maatregelen treffen. Bij een debetsaldo
op de werkrekening moet het betreffende land niet alleen,

ESB 13-12-1989

zoals voor de hand ligt, rente betalen, maar is het ook
verplicht de trekkingsrechten bij het IMF aan te spreken.
Hier tegenover verplicht de Franse schatkist zich de
BCEAO een onbeperkte hoeveelheid aan deviezen te verstrekken, zodat de lidstaten, onafhankelijk van de stand
van de betalingsbalans, steeds toegang hebben tot buitenlandse valuta. Gedurende een relatief lange periode (tot
1980) was deze verplichting voor Frankrijk geen last, omdat de saldi van de WAMU-landen positief waren, maar
later veranderde dat. Overigens is ook in deze situatie de
last voor Frankrijk gering, deels omdat het debetsaldo in
verhouding tot de omvang van de Franse economie klein
is, maar vooral omdat alleen het eventuele tekort van de
gehele zone Franc ten laste van de Franse schatkist komt.
Een negatief saldo bij een groep landen kan worden gecompenseerd door een positief saldo bij de overige landen
in de zone Franc.
Ter afsluiting van deze paragraaf volgt nu een overzicht
van de mogelijke voor- en nadelen voor de WAMU-lidstaten van een constellatie als hierboven omschreven. Daarbij
moet dan onderscheid worden gemaakt tussen de gevolgen van de monetaire unie in enge zin (de WAMU zelf) en
die van deelneming aan de zone Franc.
Als voordelen van monetaire integratie worden onder
andere vaak genoemd eliminatie van valutaconversiekosten (vooral de kosten die verband houden met valutaonzekerheid) waardoor handels- en niet-speculatieve kapitaalstromen worden bevorderd en een geringere deviezenreserve. Overigens hebben interne goederen- noch kapitaalstromen van de WAMU veel betekenis; zo is bij voorbeeld
de officiele interne handel slechts 6 a 7% van de externe
handel. Als nadelen gelden onder andere verlies van een
eigen wisselkoersbeleid en beperking van eigen monetair
beleid met als gevolg interne spanningen bij uiteenlopende
economische ontwikkeling.
De mogelijke gevolgen van de regeling volgens de zone
Franc zijn buiten het Franse taalgebied veel minder bekend. De voordelen vloeien bijna alle voort uit de garantie
van convertibiliteit: de deelnemende landen hebben nooit
een acuut gebrek aan deviezen, hun kredietwaardigheid
wordt bijna zeker verhoogd en mede daardoor zijn ze
aantrekkelijker voor buitenlandse investeerders. Verder
heeft de formele afspraak om een vaste pariteit te handhaven een disciplinerende werking ten aanzien van het monetaire beleid. Maar er kunnen ook nadelen zijn: veranderingen in de wisselkoers van de Franse franc werken
automatisch door in de CFA-franc met gevolgen voor binnenlandse prijzen van internationale goederen en voor de
last van de buitenlandse schuld uitgedrukt in CFA-francs
en verder kan de veelzijdige Franse kapitaalmarkt fondsen
aanzuigen uit de WAMU-landen waar de kapitaalmarkten
nog zeer weinig ontwikkeld zijn. Al met al ontstaat aldus
een afhankelijkheid van het in Frankrijk gevoerde monetaire beleid. Hieronder zullen de ervaringen in de praktijk
worden behandeld.

Economische prestaties van de WAMU-landen
De vraag ligt voor de hand hoe de constructie van de
WAMU en de koppeling aan de zone Franc hebben
uitgewerkt op de economische prestaties van de WAMUlidstaten. Aangezien de getroffen regelingen betrekking
hebben op het monetaire beleid, moet in de eerste plaats
worden gelet op de ontwikkeling van prijsniveau en betalingsbalans. In het verlengde van de betalingsbalanspositie is ook de schuldenlast een belangrijke maatstaf en
verder is het vanzelfsprekend van belang om na te gaan
in hoeverre succes is geboekt in termen van reele economische groei.

1237

Tabel 1. Met verloop van de inflatie in de WAMU en elders
(op basis van OOP-deflators; gewogen gemiddelden in
procenten perjaar)
1970-74 1975-79 1980-84 1985-86
WAMU

8,1

Sub-Sahara Afrika (SSA)

9,5

SSA exclusief inflatielanden 7,9
Frankrijk
7,3

11,3
30,1
11,7
10,3

8,8
35,2
15,8
10,7

3,0
38,7
22,3
6,2

Berekend met behulp van gegevens uit The World Bank, World Tables 1987,
4e editie, Washington, 1987. In ‘Sub-Sahara Afrika’ zijn hier geen landen van

de zone Franc opgenomen. De ‘inflatielanden’ zijn Ghana, Oeganda en
Zaire.

Zoals bekend is het voor veel ontwikkelingslanden moeilijk een goed gefundeerde aanduiding te geven van de
hoogte van de inflatie. Niettemin is men algemeen van
mening, dat de landen van de zone Franc, waaronder de
leden van de WAMU, een lagere inflatie hebben getoond
dan vergelijkbare landen daarbuiten en dat de disciplinerende werking van de monetaire samenwerking inderdaad
opgaat. De cijfers in label 1 illustreren deze conclusie.
Verder blijkt de hoogte van de inflatie in de WAMU-landen
maar heel weinig af te wijken van die in Frankrijk. Dit is
natuurlijk gunstig voor de handhaving van de vaste wisselkoers tussen de CFA-franc en de Franse franc, zelfs wanneer de beperkte praktische betekenis van de koopkrachtpariteitstheorie in aanmerking wordt genomen: een systematisch verschil tussen beide inflatievoeten zou de bestendiging van de pariteit hebben bemoeilijkt4.
De gegevens in tabel 1 suggereren reeds dat de CFAfranc over de periode sinds 1970 niet noemenswaard is
geapprecieerd in ree’le termen. Ten opzichte van Frankrijk,
ondanks een afnemend aandeel in de handel van de
WAMU-landen nog steeds de belangrijkste handelspartner, is de ree’le koers immers praktisch stabiel gebleven en
voor de landen met een lagere inflatie dan Frankrijk is deels
hetzelfde bereikt door aanpassingen in de nominale koers
van de Franse franc. Daarom is het op het eerste gezicht
wellicht verbazend, dat de betalingsbalans van de WAMUlanden sinds 1970 geheel uit het lood is geslagen5. Deze
ontwikkeling wordt ge’illustreerd door het verloop van het
saldo van de lopende rekening zoals gepresenteerd in
tabel 2, waarbij nog moet worden bedacht dat de vermelde
resultaten een te gunstig beeld schetsen, omdatde relatief
omvangrijke hulpbedragen er reeds in zijn verwerkt. In de
tabel zijn ook de prestaties van de WAMU-landen exclusief
Ivoorkust opgenomen, omdat dit land zich op diverse gebieden aanzienlijk sneller ontwikkeld heeft dan de overige
lidstaten6.
Het negatieve saldo op de lopende rekening, dat in de
jaren zeventig steeds verder opliep en sindsdien nog niet
is teruggebogen, heeft vanzelfsprekend een grote invloed
gehad op de vermogenspositie van de WAMU. Die is

rate/ 2. Het saldo op de lopende rekening van de WAMU,
1970-1987, in procenten van de export van goederen en
diensten
1970 1975 1980 1985 1986 1987
WAMU
WAMU, excl.lvoorkust

-4,4
-1,8

-23,7 -43,3 -11,3 -16,9 -22,5
-22,2 -35,4 -31,4 -35,1 -29,8

Gegevens ontleend aan The World Bank, World debt tables, vol. 11,1988-89
edition, Washington, 1988. In het saldo zijn schenkingen, overmakingen van
gastarbeiders en rentebetalingen reeds verwerkt.

Tabel 3. Ontwikkeling van de schuldenlast van de WAMU
en andere groepen, 1980- 1987(A = lange overheidsschuld
en door overheid gegarandeerde schuld als % bnp; B =
schuldendienstA als % van exportopbrengsten; C=schuldendienst op totale schuld als % van exportopbrengsten)
A
WAMU
– excl. Iv.kust

A

1985
B
C

A

1987
B C

38
34

17
9

20
12

86
80

19
16

31
19

77
68

20 33
20 23

Arme Afr. landen 39
Schuldenlanden 17

11
17

13
26

67
40

16
26

18
33

83
48

19 20
25 31

Uit World debt tables, vol.l en vol.II (zie noot tabel 2). ‘Arme Afrikaanse
landen’ hadden in 1987 een inkomen per hoofd < $ 425. Alle WAMU-landen
behalve Ivoorkust behoren tot deze groep. Ivoorkust is het enige WAM U-land
dat tot de 17 ‘schuldenlanden’ wordt gerekend.

inmiddels dermate verslechterd, dat de vitaliteit van de
WAMU-landen erdoor wordt bedreigd.
De verslechtering van de vermogenspositie is onder
andere tot uitdrukking gekomen in de saldi van de werkrekeningen die de WAMU-landen bij het Franse Ministerie
van Financien aanhielden in het kader van de regelingen
binnen de zone Franc. Het totaalsaldo daalde aan het eind
van de jaren zeventig en werd in 1980 zelfs negatief,
waardoor Frankrijk voor het eerst via de werkrekeningen
krediet aan de WAMU verleende. In 1983 bereikte dit
krediet zijn hoogste punt; in 1985 was het saldo weer
positief, maar in 1987 sloeg het opnieuw om7.
De werkrekeningen konden echter slechts voor een
klein deel in de voortdurende kredietbehoefte voorzien,
zodat ook op andere financiers, waaronder bij herhaling het
IMF, een beroep moest worden gedaan8. De gevolgen
daarvan voor de schuldpositie zijn gepresenteerd in tabel
3. Voor de meeste WAMU-landen bestaat de schuld grotendeels uit lange overheidsschuld en door de overheid
gegarandeerde schuld, die dan ook als uitgangspunt genomen is voor de kolommen A en B. Ook in dit opzicht vormt
Ivoorkust, met een aanzienlijke schuld buiten de overheidssfeer, een uitzondering. Bovendien zijn de leningvoorwaarden voor Ivoorkust aanzienlijk minder zacht dan die voor
de andere lidstaten. Bij inspectie van de tabel moet overigens worden bedacht, dat de situatie feitelijk ernstiger is
dan daar wordt aangegeven, omdat herschikkingen en
gedeeltelijke kwijtscheldingen al in de getallen zijn opgenomen.
De WAMU zonder Ivoorkust blijkt wat betreft de schuldpositie ongeveer hetzelfde beeld te vertonen als het arme
deel van Afrika als geheel. In vergelijking met de 17 schuldenlanden is de schuld in procenten van het bnp voor de
WAMU zelfs nog aanzienlijk hoger. Dat geldt zowel voor de
aan de overheid gerelateerde schuld, die in tabel 3 is
weergegeven, als voor de totale schuld. Uitgedrukt in termen van de belasting die de schuldendienst op de beta4. Zie voor een nader onderzoek van de prijsontwikkeling in
Frankrijk en Senegal J.Braga de Macedo, Small Countries in
Monetary Unions: the choice of Senegal, hoofdstuk 8 in J.Waterbury en M.Gersovitz (eds), The political economy of risk and
choice in Senegal, Cass, London, 1987.
5. Oorzaken van de verslechtering van de betalingsbalans worden
in de volgende paragraaf vermeld.
6. Ter aanduiding van de absolute omvang van de tekorten: sinds
1980 schommelen de inkomsten in buitenlandse valuta van de
WAMU-landen rond $ 6.000 miljoen en die van Ivoorkust rond $
3.500 miljoen.
7. Ontleend aan diverse jaarverslagen van de BCEAO.
8. Zie voor een schatting van de financieringsbehoefte van het
arme deel van Afrika na 1987: The World Bank, Financing adjustment with growth in Sub-Sahara Africa, 1986-1990, Washington,
1986.

1238

1980
B
C

lingsbalans legt steekt de WAMU echter gunstiger af. Dat
is enerzijds het gevolg van de veel zachtere leningvoorwaarden die Afrikaanse landen met een laag inkomen
gegund worden en anderzijds van de hogere uitvoerquote
in die landen. Dat neemt niet weg, dat de last van de
schuldendienst voor Af rika meer zorgen baart dan die voor
de schuldenlanden, omdat deze laatste landen economisch verder ontwikkeld zijn, een breder samengesteld
exportpakket hebben met een veel groter aandeel industriele produkten en daardoor beter in staat zijn de exportopbrengsten op te voeren.
Alvorens nader in te gaan op de reactie van de WAMU
op de hierboven beschreven ontwikkelingen is hetde moeite waard ook de prestaties van de lidstaten te bezien in
termen van economische groei. De resultaten van twee
recente studies zijn hier van belang. Devarajan en De
Melo9 analyseren over de periode 1960-1982 de groei van
het bruto nationaal produkt van 74 ontwikkelingslanden
verdeeld in verschillende groepen volgens criteria betreffende omvang, netto import of export van olie, inkomenshoogte, mate van industrialisatie en ligging (wel of niet ten
zuiden van de Sahara). Daarbij wordt nagegaan of de
groeiprestaties van de 11 in de verzameling opgenomen
landen die behoren tot de WAMU of de zone BEAC, in de
terminologie van de auteurs de CFA-landen, significant
afwijken van die van de andere landen. Volgens deze
analyse groeien de CFA-landen minder snel dan de andere
ontwikkelingslanden en ook minder snel dan de subgroep
van kleine landen. Wanneer echter de CFA-landen worden
vergeleken met andere landen ten zuiden van de Sahara
blijkt hun groeiprestatie juist een beetje beter te zijn. Bij een
deling van de waarnemingsperiode in subperiodes 19601973 en 1974-1982 blijkt het relatief gunstige resultaat in
versterkte mate te gelden voor de meest recente jaren.
De studie van Guillaumont, Guillaumont en Plane10
heeft dezelfde bedoeling als die van Devarajan en De Melo,
maar hanteert een andere methode. Uitgangspunt is hier
een referentievergelijking die voorde periode 1962-1981
en voor subperiodes 1962-1970 en 1970-1981 de gemiddelde jaarlijkse groei verklaart voor alle ontwikkelingslanden met behulp van de volgende variabelen: inkomen per
hoofd in het eerste jaar, deelnemingsgraad lagere school
of kindersterftepercentage in het eerste jaar, bevolkingsomvang in het eerste jaar, bevolkingsgroei, ruilvoetontwikkeling en een klimaatdummy (1 voor Sahel en 0 voor
overige klimaatzones). Aan de hand van het verschil tussen de voorspelde en de werkelijke groei wordt vervolgens
de prestatie per land beoordeeld. Wanneer aldus rekening
is gehouden met de moeilijkheden die de CFA-landen
hebben ondervonden dan blijkt voor de gehele periode de
groei van die landen wat hoger te zijn dan verwacht. Voor
de subperiode 1970-1981 geldt dat nog sterker. Kortom,
beide studies bevestigen elkaars bevindingen en ontkrachten de hypothese dat de CFA-landen minder snel zullen
groeien, omdat ze niet kunnen beschikken over het wisselkoersinstrument.
Voor een goed begrip van de ernst van de situatie moet
echter worden benadrukt, dat het inkomen per hoofd in de
CFA-landen, ondanks de wat minder slechte groeicijfers
dan in de rest van de regio, sinds 1970 is gedaald. Het
beweegt zich nu rond het niveau dat reeds in 1960 werd
bereikt. De toeneming van het inkomen per hoofd die in de
loop van de jaren zestig werd gerealiseerd, is naar schatting nadien geheel verloren gegaan.

termen van inflatie en op een economische achteruitgang
die weliswaar groot is, maar in vergelijking met andere
landen nog relatief beperkt is gebeleven. Maar de betalingsbalans is in de afgelopen twintig jaar ondanks verhoudingsgewijs grote hulpstromen sterk verzwakt en verkeert
nu al enige tijd in de ernstigste alarmfase. De vraag of de
wisselkoers van de CFA-franc dan niet moet worden aangepast dient zich als vanzelf aan. Sinds 1970 hebben zich
wereldwijd – en niet het minst in de Sahel – zware schokken
voorgedaan, die de concurrentiekracht van landengroepen
op uiteenlopende wijze hebben be’fnvloed. Zo werd na
1970 het systeem van vaste pariteiten losgelaten, ging in
stappen de olieprijs drastisch omhoog en vervolgens weer
een deel van de weg omlaag, zette een zware recessie in
en ontstond een schuldencrisis. Vele ontwikkelingslanden
profiteerden van de explosie van de grondstoffenprijzen in
het midden van de jaren zeventig, maar werden vervolgens
getroffen door de prijsval die er op volgde. Voor de Sahellanden kwam daar nog bij een lange periode met uitzonderlijk geringe regenval, die niet alleen ongekende
hongersnood teweeg bracht en de economieen jaren achteruit wierp, maar ook sociale systemen verwoestte. En
verder was daar de ook nu nog voortgaande verwoestijning
die de ecologische draagkracht steeds verder aantastte.
Verschillende landen zijn door die schokken niet alleen in
verschillende mate getroffen, hun economieen hebben er
verschillend op gereageerd en hetzelfde geldt voor hun
beleidsmakers.
In deze opsomming liggen diverse directe aanleidingen
voor reele depreciatie van de CFA-franc opgeslagen. Natuurlijk zijn er ook argumenten tegen devaluatie aan te
voeren. Dat zijn deels de bekende: devaluatie leidt tot
binnenlandse prijsverhoging en verhoogt de last van de
schuldverplichtingen in eigen valuta. Voor de landen in de
Sahel kan daar nog aan worden toegevoegd, dat de prijselasticiteit van het aanbod er laag lijkt te zijn vanwege
structurele (fysieke en institutionele) belemmeringen die
produktieuitbreiding in de landbouw in de weg staan. Daarom zou devaluatie niet een voldoende voorwaarde zijn voor
verbetering van de betalingsbalans, maar hoogstens een
gunstiger uitgangspunt kunnen bieden voor zo’n verbetering.
Men kan de juistheid van deze tegenargumenten erkennen en toch van mening zijn, dat devaluatie noodzakelijk
is. In feite is dit ook bijna zonder uitzondering het standpunt
van degenen die zich baseren op de bovengenoemde
overwegingen. Het is daarom des te verrassender dat het
IMF, dat in dit verband toch een reputatie heeft op te
houden, tot dusverre nog niet een devaluatie van de CFAfranc heeft geeist, hoewel de CFA-landen zelfs bij herhaling
bij het IMF voor steun hebben moeten aankloppen.
Ter verklaring van die houding zijn twee redenen aan te
voeren. Ze zijn hier vooral ook van belang omdat ze samenhangen met de monetaire samenwerking in de WAMU
en in de zone BEAC. Een ervan betrefl de unanimiteit die
voor een besluit tot devaluatie nodig is, maar die uiterst
moeilijk is te bereiken zolang de noodzaak van devaluatie
niet in alle deelnemende landen even groot is. Al met al
moeten immers 13 landen met een besluit tot devaluatie
instemmen. De andere reden houdt verband met de vrees
dat de disciplinerende invloed die de monetaire samenwerking uitoefent op het financieel-monetaire beleid van de
lidstaten, veel aan kracht inboet wanneer het dogma van
de vaste pariteit zou worden doorbroken. Aangezien het

Gevolgen voor de koers van de CFA-franc

9. S. Devarajan en J. de Melo, Evaluating participation in African
monetary unions: a statistical analysis of the CFA zones, World
Development, april 1987, biz. 483-496.

De gegevens gepresenteerd in de vorige paragraaf wijzen op een relatief goed resultaat van de WAMU-landen in

ESB 13-12-1989

10. P. Guillaumont, S. Guillaumont en P. Plane, Participating in
African monetary unions: an alternative evaluation, World Development, mei 1988, biz. 569-576.

1239

IMF ongetwijfeld devaluatie zou hebben geeist, indien er
geen rtionetaire samenwerking zou hebben bestaan, komt
de opmerkelijke lankmoedigheid die het IMF in dit opzicht
heeft getoond rechtstreeks voort uit die samenwerking.
Zolang het IMF dat niet afdwingt, is een besluit tot
devaluatie van de CFA-franc alleen denkbaar wanneer de
drie in economised opzicht dominerende CFA-landen (Kameroen, Ivoorkust en Senegal) tegelijkertijd in een crisissituatie komen te verkeren. Die situatie leek in 1988 nabij
toen de betalingsbalansproblemen van Ivoorkust en Senegal zich om verschillende redenen plotseling nog verdiepten. Aangezien deze twee landen 32% van het bnp en 44%
van de exportopbrengsten van de CFA-landen vertegenwoordigen, ontstond er een acute crisis die alle 13 lidstaten
aanging. Zelfs waren er tekenen die wezen op kapitaalvlucht, dat wil zeggen op een beginnend gebrek aan vertrouwen in de vaste koers van de CFA-franc. Mede met
hulp van Frankrijk werd de crisis evenwel gekeerd.
Nu wordt er in discussies over monetaire unies vaak op
gewezen dat het belang van het wisselkoersinstrument niet
moet worden overdreven. Er zijn immers andere instrumenten beschikbaar die in combinatie nagenoeg hetzelfde
doel kunnen bereiken. Zo kan er via monetair beleid,
loonbeleid en belasting- en subsidiebeleid veel gedaan
worden om het concurrentievermogen van een land op peil
te houden. Ook de omvang van de overheidsuitgaven zijn
van belang vanwege de invloed van het overheidsdeficit
op het nationale financieringstekort en, zoals Devarajan en
De Melo11 benadrukken, vanwege het grote aandeel van
nationale goederen in openbare uitgaven. In het midden
latend of dit laatste of een ander mechanisme daarvoor
verantwoordelijk was, een feit is wel dat Senegal, dat na
1975 de overheidsuitgaven bijzonder snel opvoerde, het
meest in problemen kwam, terwijl Kameroen dat in dit
opzicht een conservatief beleid voerde, er veel beter afkwam.
Kortom, het probleem is dat landen de beschikbare
alternatieve beleidsinstrumenten nogal eens verkeerd, of
te laat, of in onvoldoende mate toepassen. Dan moet de
pariteit alsnog worden gewijzigd, of moet het alternatieve
beleid alsnog worden uitgevoerd. De CFA-landen volgen
de tweede optie en hebben inmiddels herstructureringsmaatregelen genomen. Voor sommige landen, Senegal is
een voorbeeld, zou devaluatie toch bijna zeker het aanpassingsproces versnellen, zodat althans voor die landen de
vraag actueel is of de voordelen van de monetaire samenwerking opwegen tegen de nadelen.
Voor donoren is deze kwestie eveneens van belang
aangezien de behoefte aan financiele hulp vanzelfsprekend groter is naarmate de betalingsbalanscrisis langer
voortduurt. Ook de aard van de hulp wordt er door bei’rjvloed. Tot dusverre hebben de donoren, die toch al grote
moeite hebben met de coordinate van hun op Afrika gerichte hulpprogramma’s, echter nauwelijks moeite gedaan
om de weerstand tegen devaluatie bij de WAMU-landen en
bij mede-donor Frankrijk te doorbreken.

Slotopmerkingen
Buiten de Franssprekende landen is de zone Franc,
waar de Westaf rikaanse Monetaire Unie deel van uitmaakt,
weinig bekend. Wanneer echter de vorming van de Europese monetaire unie vorderingen maakt, zal Frankrijk
waarschijnlijk de betrekkingen met de landen van de zone
Franc willen inbrengen in de unie. Die wens ligt zelfs voor
de hand indien zou worden besloten de nationale munten
van de EG landen in een gemeenschappelijke munt te
laten opgaan. Het is dus van belang dat men zich in
Nederland op meningsvorming omtrent de verschillende

1240

opties voorbereidt. Dan zal ook informatie moeten worden
verzameld over de economische situatie in de landen van
de zone Franc om een beeld te kunnen krijgen van de
gevolgen van elk van de opties. Dat is minder eenvoudig
dan het wellicht lijkt, omdat gegevens vaak zeer moeizaam
verkrijgbaar zijn en bovendien de officiele cijfers in veel
gevallen slechts een zeer onvolledig beeld geven van de
feitelijke situatie.
Uit dit artikel blijkt althans ten aanzien van de WAMU,
dat het aangaan van monetaire betrekkingen een grotere
betrokkenheid met zich brengt bij de oplossing van de crisis
in de financiele sector, het schuldenprobleem en het grote
en hardnekkige betalingsbalansprobleem van de lidstaten.
Die oplossing kan niet gevonden worden in eenvoudige
kwijtschelding van de schulden en verschaffing van betalingsbalanssteun, nog afgezien van de vraag of daartoe
bereidheid zou bestaan. Het achterliggende probleem is
immers van structured aard en kent vele facetted; de
aanpak ervan zal lange tijd vergen. De uitdaging die daarin
ligt besloten is mogelijk binnenkort een punt op de EGagenda.
11. S. Devarajan en J. de Melo, Adjustment with a fixed exchange
rate: Cameroon, Cote d’lvoire and Senegal, The World Bank
Economic Review, September 1987, biz. 447-487.

Peter Cornelisse

Auteur