Net goed: prijs van de kwaliteit van het elektriciteitsnet
Aute ur(s ):
Baarsma, B.E. (auteur)
Berkhout, P.H.G. (auteur)
Hop, J.P. (auteur)
Gemert, M. van (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij de Stichting voor Economisch Onderzoek (seo), respectievelijk als hoofd van het cluster Mededinging en Regulering
en als senior onderzoekers. Van Gemert is werkzaam b ij DTe. De auteurs danken Jan-Peter Heida en Mahir Sari voor hun constructieve b ijdrage
aan dat onderzoek. b arb arab @seo.fee.uva.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4436, pagina 298, 25 juni 2004 (datum)
Rubrie k :
Marktw erking en mededinging
Tre fw oord(e n):
Stroomuitval brengt maatschappelijke kosten met zich mee. Daarom is het van belang dat netbeheerders bij hun
investeringsbeslissingen niet alleen rekening houden met hun private kosten en baten, maar ook met de maatschappelijke baten van
hun investeringen. Op basis van de vignettenmethode zijn deze baten gekwantificeerd.
Nederland heeft een elektriciteitsnet van hoge kwaliteit: binnen Europa hebben Nederlanders, na de Duitsers, het minst vaak last van
stroomuitval. Het handhaven van een hoog kwaliteitsniveau van elektriciteitstransport vereist enorme investeringen.1 Sinds 1998 is er in
de productie en de levering van elektriciteit marktwerking geïntroduceerd. De elektriciteitsnetten vormen echter regionale monopolies,
waardoor marktwerking daar geen soelaas biedt en regulering noodzakelijk is. De kern van het probleem is dat afnemers niet kunnen
wisselen van netbeheerder. Welk leveringsbedrijf de afnemer ook kiest, hij is altijd gebonden aan het regionale netbedrijf.
In dit artikel staat de regulering van de ‘kwaliteit’ van de netten centraal. We zien kwaliteit louter als betrouwbaarheid. Betrouwbaarheid is
gedefinieerd in termen van het aantal onderbrekingen en de duur van een onderbreking. We laten spanningskwaliteit (die het gevolg is
van technische regulering) alsmede commerciële kwaliteit buiten beschouwing.
Het beleidskader
Om zowel mogelijke onderinvestering, als overinvesteringen te voorkomen, wil de Dienst uitvoering en toezicht en energie (DTe) een
vinger aan de pols houden van de onzichtbare hand van marktwerking in de sector door middel van een geïntegreerd prijs- en
kwaliteitsreguleringssysteem. Zie het tekstkader voor een uitgebreide toelichting van het beleidskader.
Centraal in het kwaliteitsreguleringssysteem staat de waarde van stroomonderbrekingen. Netbeheerders worden afgerekend ten opzichte
van een door DTe vastgestelde kwaliteitsnorm. Een individueel netbedrijf kan zijn tarieven verhogen als het beter presteert dan de norm,
maar moet de tarieven verlagen als het slechter dan de norm presteert. Kwaliteit krijgt zo een financiële tegenhanger in de vorm van
aangepaste tarieven en weegt daardoor mee in de investeringsbeslissingen van netbeheerders. De hoogte van het prijskaartje is recent
bepaald in een grootschalig onderzoek onder circa 2.500 bedrijven in het mkb en 12.400 huishoudens (seo, 2004).
Hypothetische voorkeuren
Het zou ideaal zijn om de werkelijke voorkeuren voor verschillende soorten en aantallen stroomonderbrekingen te kennen. In de praktijk
bestaan er echter geen contracten voor verschillende netkwaliteiten en moeten we de markt nabootsen door in enquêtes verschillende
netkwaliteiten ter waardering voor te leggen aan de afnemers. We meten dus hypothetische voorkeuren.
Er zijn grofweg twee methodieken denkbaar – een directe en een indirecte – om de prijskaartjes voor stroomonderbrekingen te schatten.
De directe methodiek is bekend onder de naam contingent valuation method (cvm) en de indirecte onder de naam conjoint analysis (de
vignettenmethode).
Bij gebruik van cvm wordt aan respondenten direct gevraagd om hun betalingsbereidheid of acceptatiebereidheid voor een kwalitatieve
of kwantitatieve verandering in de voorziening van een goed: “hoeveel bent u bereid te betalen om een stroomonderbreking van drie uur
op woensdagmiddag in de zomer te voorkomen?” Er zijn twee nadelen verbonden aan deze vraagstelling.
Ten eerste is de directe cvm-vraag erg moeilijk te beantwoorden, omdat men vaak geen idee heeft van een passend bedrag in euro’s.
Omdat elektriciteit voor kleine afnemers (huishoudens en mkb) een zeer prijsongevoelig product is, is de vraag nog eens extra moeilijk te
beantwoorden, hetgeen zal leiden tot protestgedrag (nul euro invullen) en non-response.
Ten tweede is het voor de respondent duidelijk dat zijn antwoord (geldbedrag) direct van invloed is op de voorziening van de
netkwaliteit. De kans is daardoor groot dat respondenten strategisch zullen antwoorden. De kans op strategisch gedrag is bij dit
onderwerp extra groot, omdat de kwaliteit van het elektriciteitsnet een nogal gevoelig onderwerp is, dat veel maatschappelijke aandacht
trekt.
De bovengenoemde nadelen van de directe cvm-vraag zijn in onze studie bevestigd. Zo bleek uit de antwoorden op vragen omtrent de
betalingsbereidheid dat het overgrote deel van de huishoudens en bedrijven niet bereid is om meer te betalen voor een kwalitatief beter
elektriciteitsnet of voor het voorkomen van een bepaalde onderbreking. Dit betekent niet dat zij geen waarde hechten aan meer
betrouwbaarheid. Het betekent wel dat de directe vraagstijl van contingent valuation vragen in dit onderzoek geen geschikte methode is.
Vignettenmethode
Conjoint analyse is hier beter geschikt dan cvm. Het prijskaartje voor de netkwaliteit wordt nu niet direct aan de respondent gevraagd,
maar wordt afgeleid op basis van een meer verhullende vraagtechniek. Door deze indirecte vraagwijze is de relatie tussen het prijskaartje
en het te waarderen goed veel minder zichtbaar, waardoor de kans op strategisch en protestgedrag veel geringer is. Bovendien zijn de
vragen veel gemakkelijker te beantwoorden, omdat geen bedrag voor stroomonderbrekingen ingevuld hoeft te worden. Hierdoor is de
validiteit van de antwoorden hoger.
Bij conjoint analyse krijgt de respondent een aantal situaties – in de vorm van kaartjes – voorgelegd die het goed in termen van de
verschillende kenmerken (attributen) beschrijven. Zie figuur 1. Elke respondent bekijkt twee series kaartjes:
Figuur 1. Voorbeelden van in het onderzoek gebruikte duur- en frequentiekaartjes
» een serie met tien kaartjes met in elk van de kaartjes verschillende onderbrekingen (duurkaartjes);
» een serie met vier kaartjes met in elk van de kaartjes een verschillend aantal onderbrekingen (frequentiekaartjes).
De respondent is verteld dat de onderbreking(en) die zijn afgebeeld op de frequentiekaartjes twee uur duren, dat ze plaatshebben op een
woensdagmiddag en dat er vooraf geen waarschuwing is gegeven.
De respondent wordt gevraagd om deze kaartjes te voorzien van een rapportcijfer. Een kaartje dat een wenselijke en acceptabele situatie
uitbeeldt, krijgt een hoog cijfer (maximaal een tien) en een ‘slecht’ kaartje een laag cijfer (minimaal een één). Omdat een van de attributen
een geldwaarde is, is het mogelijk om voor elk van de overige attributen een prijskaartje te bepalen. Het prijskaartje wordt afgeleid uit de
opgegeven rapportcijfers.
De resultaten
De analyses zijn apart voor de bedrijven en de huishoudens uitgevoerd. De resultaten verschillen significant tussen de bedrijven en de
huishoudens. Men kan deze groep ‘kleinverbruikers’ dan ook niet op één hoop gooien. Daarnaast zijn de duurkaartjes (waarin één
onderbreking in termen van verschillende kenmerken is beschreven) en de frequentiekaartjes (waarbij alleen het aantal onderbrekingen
varieert met de korting op de elektriciteitsnota) eerst apart geanalyseerd en daarna gekoppeld. Dit is mogelijk, doordat de kaartjes zo zijn
opgesteld dat de respondenten er bij het invullen van de rapportcijfers voor het aantal onderbrekingen (frequentiekaartjes) vanuit gingen
dat elke onderbreking twee uur duurt.
Op basis van de data vinden wij een logaritmisch verband tussen enerzijds de prijskaartjes en anderzijds de duur en de frequentie. Een
afvlakkend verband – en niet een lineair of toenemend verband – is ook het meest logische: de gewenste compensatie neemt af met het
toenemen van onderbrekingsduur of onderbrekingsfrequentie (‘afnemend marginaal disnut’). Hoe zien de prijskaartjes er nu uit?
Afhankelijk van de kwaliteitsprestatie van de netbeheerder kan worden uitgerekend hoeveel een afnemer gecompenseerd moet worden
dan wel extra zou moeten betalen voor de geleverde prestatie. figuur 2 vat onze resultaten grafisch samen.
Figuur 2. De duurcompensatie bij diverse onderbrekingsfrequenties
Leeswijzer: Stel dat er twee onderbrekingen zijn van respectievelijk drie uur en van zes uur. Eerst kijken we aan de linkerzijde op de
frequentiecurve bij F=2. Vervolgens kijken we aan de rechterzijde op de duurcurve die hoort bij F=2 bij een duur van (drie plus zes is)
negen uur. We komen dan uit bij
» 20,80 voor huishoudens en » 173,10 voor bedrijven.
Voor een onderbreking tot D0 verwacht de respondent geen korting op de elektriciteitsrekening. Voor bedrijven vinden we dat deze
maximale compensatieloze onderbrekingsduur bij 14 minuten ligt en voor huishoudens bij 21 minuten. Tevens blijkt uit het feit dat de
frequentiecurve tot FM onder de x-as ligt, dat afnemers bereid zijn om te betalen om storingsvrij te zijn. Huishoudens wensen pas een
compensatie te ontvangen als er meer dan één onderbreking in de acht jaar optreedt (Fm=0,12) en bedrijven bij meer dan één
onderbreking in de twaalf jaar (Fm=0,08).
Het is dus ook mogelijk dat afnemers bereid zijn om te betalen als er minder onderbrekingen optreden of deze korter zijn. Dit resultaat is
verrassend te noemen, omdat veelal wordt aangenomen dat men voor elke stroomonderbreking – lang of kort en veel of weinig – een
compensatie wenst. Uit de enquête blijkt dan ook dat men over het algemeen tevreden is met het huidige betrouwbaarheidsniveau. Er zijn
vier situaties te onderscheiden, die in figuur 3 zijn samengevat. Alleen in situatie 4 wenst de afnemer voor elke onderbreking een
compensatie; in de overige drie situaties is of geen compensatie vereist of is men bereid om te betalen.
Figuur 3. De prijskaartjes in vier verschillende situaties
Conclusie
De kwaliteit van het elektriciteitsnet heeft geen prijs; er is immers geen markt waarop ‘kwaliteit’ verhandeld wordt. De kwaliteit van het
elektriciteitsnet heeft echter wel een waarde: een hoge kwaliteit leidt tot minder onderbrekingen en daardoor tot minder schade en
ongemak voor de eindgebruikers. Daarom is het van belang dat netbeheerders bij hun investeringsbeslissingen niet alleen rekening
houden met hun private kosten en baten, maar ook met de maatschappelijke baten van hun investeringen. Het maatschappelijk optimum
van de investeringen in het net ligt daar waar de marginale kosten van een verbetering in het elektriciteitsnet gelijk zijn aan de marginale
baten van deze verbetering (dat wil zeggen minder schade en ongemak door stroomuitval). Door de hier afgeleide prijskaartjes op te
nemen in het kwaliteitsreguleringsmodel tracht DTe dergelijke economische optimalisatie te bevorderen.
Hoe hoog zijn de maatschappelijke kosten van stroomonderbrekingen? De huidige situatie is volgens de door de sector zelf gemeten
Nestor-cijfers één onderbreking van twee uur in de vier jaar. We komen voor huishoudens op een bedrag van € 3,00 en voor bedrijven
van € 34,40. Uitgaande van 7 miljoen huishoudens en 800 duizend bedrijven op het laagspanningsnet komen we dan op een totaal bedrag
van iets meer dan € 48 miljoen. Uitgaande van de door de respondenten gepercipieerde kwaliteit (volgens eigen zeggen ervaren de
respondenten circa één onderbreking per jaar), vinden we de volgende prijskaartjes: € 8,50 per huishouden en bijna € 79 per bedrijf. De
totale maatschappelijke kosten komen dan op meer dan € 122 miljoen.
Barbara Baarsma, Peter Berkhout, Peter Hop en Martijn van Gemert
1 Ter illustratie: de totale jaarlijkse kosten van het elektriciteitsnetwerk zijn ongeveer twee miljard euro.
Copyright © 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)