Ga direct naar de content

Nederlandse multinationals in Japan

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 10 1999

Nederlandse multinationals in Japan
Aute ur(s ):
Belderbos, R. (auteur)
Kooij, E. van (auteur)
Belderb os is KNAW-onderzoeker aan de Universiteit Maastricht. Van Kooij is verb onden aan de Technisch-Wetenschappelijke Raad op de
Nederlandse amb assade in Tokio.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4192, pagina 175, 5 maart 1999 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
investeringen

Japan kent een beperkte instroom van directe buitenlandse investeringen. Recente ontwikkelingen maken het investeringsklimaat
aantrek- kelijk. Enkele Nederlandse multinationals hebben geprofiteerd, maar vele andere niet.
Uitgaande en inkomende directe investeringen zijn in relatie tot de Japanse economie duidelijk van minder belang dan in andere
OESO-landen. In 1995 werd er door Japanse bedrijven voor 0,44% van het bbp in het buitenland geïnvesteerd, terwijl de inkomende
directe investeringsstroom slechts een magere 0,7 promille van het bbp bedroeg 1. In de VS waren deze cijfers 1,39% resp. 1,07% , in
Nederland 3,14% en 2,49% . De cumulatieve uitgaande investeringen van Japan tot en met 1994 waren 13,5 keer zo hoog als de
inkomende investeringen (VS: 1,2 Nederland: 1,5).
De inkomende investeringen in Japan vertonen ook een bijzondere samenstelling. Buitenlandse ondernemingen investeren vooral door
een joint venture met een Japanse onderneming op te zetten, terwijl zij slechts bij uitzondering een Japans bedrijf overnemen. De geringe
omvang van inkomende directe investeringen gaat gepaard met een intensief gebruik van licentiecontracten. Buitenlandse bedrijven
maken hun expertise in Japan dus met name te gelde door licentieverlening. Dit wijst op het bestaan van belangrijke barrières voor
buitenlandse bedrijven om zelf activiteiten in Japan te ontplooien.
Het naoorlogse industriebeleid lijkt daarbij een belangrijke verklarende factor te zijn 2. Japan zag technologie-overdracht en strikte
regulering van buitenlands kapitaal als kern van haar industriebeleid, dat vooral gericht was op de opbouw van binnenlands industrieeltechnologisch potentieel. Pas in 1980 werd regelgeving omgezet van ‘in principe verboden’ naar ‘in principe vrij’.
Meerdere factoren belemmerden de toegang tot de Japanse markt: technische standaarden en voorschriften, geringe toegang tot
overheidscontracten, onvoldoende transparantie in wet- en regelgeving, hoge eisen van uitbesteders aan kwaliteit, levertijd en prijs,
Japanse bedrijven die alleen zaken willen doen met langdurige relaties en de beperkte toegang tot Japanese distributieketens. Hierdoor
besloten buitenlanders vaak tot het opzetten van joint ventures omdat alleen een Japanse partner voor een goede toegang tot de markt
en kennis over regels en voorschriften kon zorgen. Acquisities waren vrijwel niet mogelijk door de bedrijfscultuur die vijandig staat
tegenover overnames en het feit dat een groot deel van de aandelen van Japanse bedrijven in handen is van bevriende ondernemingen.
Het systeem van ‘lifetime employment’ en het belang van scholing binnen de onderneming maakte het voor buitenlandse bedrijven
moeilijk om goed personeel aan te trekken.
Macro-economische factoren (hoge prijzen van onroerend goed en arbeid, de sterke appreciatie van de yen) maakten in de jaren tachtig
bovendien investeringen in productievestigingen onaantrekkelijk. Het zwaartepunt van de inkomende investeringen verschoof naar de
dienstensector (figuur 1).

Figuur 1. Directe investeringen in Japan in $ mln, 1978-1996
Nederlandse ondernemingen
Hoe staat het met de investeringen van Nederlandse ondernemingen in Japan? In 1994 noteerde DNB een voorraad investeringen van Æ’
1249 miljoen, slechts 0,5% van het totaal aan Nederlandse directe buitenlandse investeringen 3. Mede als gevolg van lokale financiering
en de binationale hoofdzetels van Shell en Unilever, blijken deze cijfers echter een onvolledig beeld te geven van de aanwezigheid van
Nederlandse multinationals. Een beter beeld wordt verkregen door raadpleging van Japanse bronnen.
Licenties
tabel 1 geeft cijfers gebaseerd op licentie-statistieken van het Japanse Science and Technogy Agency. Nederlandse bedrijven sloten in
1994 89 licentiecontracten af, 2,8% van het totaal aantal door Japanse bedrijven uit het buitenland gekochte licenties. De cijfers worden
sterk beïnvloed door het grote aandeel van software-licenties. De verdeling over sectoren laat de grote rol van Philips zien bij radio en
televisies, videorecorders en medische apparatuur. Sectoren waarin Nederland ook goed is vertegenwoordigd zijn de voedsel industrie
en de chemie sector (chemie, plastics, en machines voor de chemische industrie).

Tabel 1. Licentiecontracten aan Japanse ondernemingen, 1994
Nederland
sector

voedsel
chemie
plastics
machinebouw
machines (chemie)
elektrisch en elektronisch
radio en televisie
computers en software
componenten en halfgeleiders
videorecorders, medische. app.
overig
totaal

alle
landen

Nederlands
aandeel

aantal contracten
2
27
4
80
5,0
3
41
7,3
16
231
6,9
8
54
14,8
49
2092
2,3
17
85
20,0
19
1740
1,1
4
125
3,2
7
55
12,7
15
690
2,2
89
3161
2,8

%
7,4

Bron: Science and Technology Agency of Japan.

Werkgelegenheid
tabel 2 geeft werkgelegenheidscijfers van de dochterondernemingen van Nederlandse bedrijven in Japan in 1995, gegroepeerd per
sector en industrie. Nederlandse ondernemingen in Japan hadden in 1995 meer dan 12.000 werknemers in dienst. De werkgelegenheid is
vooral geconcentreerd in de olie- en petrochemische industrie (Shell), de overige chemische industrie (Akzo-Nobel, DSM, Unilever), de
elektrische en elektronische industrie (Philips), en de voedsel en drankenindustrie (Unilever). De grote vijf hadden in totaal minstens
10.000 werknemers in dienst.

Tabel 2. Werkgelegenheid in Nederlandse dochterondernemingen in Japan, 1995
sectoren

werknemers

industrie
olie en petrochemische industrie
567
chemische industrie
1328
pharmaceutische industrie
260
voedsel en drankenindustrie
1297
metaal en aluminium produkten
57
elektrische en elektronische industrie
2023
overige industrie
320
diensten
software
bouw
transport
uitgeverijen
banken
verzekerinsmaatschappijen
import en distributie
totaal

89
286
188
41
216
362
1875
12909

ondernemingen

Shell
Philips
(Polygram)
Unilever
Akzo-Nobel
DSM
Hunter Douglas
Heineken

werknemers

5099
3372

ING
ABN-Amro
Nedlloyd
Borsumij Wehry
Reed-Elsevier
Baan

(470)
2013
1093
223
60
60
433
145
170
47
41
39

Bron: Berekeningen op basis van R. Belderbos, Dutch multinationals in Japan, in: Roger van Hoesel and Rajneesh Narula (red.),
Multinational enterprises from the Netherlands, Routledge, Londen, blz. 241-281 (te verschijnen).

Shell is verreweg de grootste investeerder. Het is de twee na grootste olieproducent in Japan en had in 1994 meer dan $ 12 miljard omzet.
Het bedrijf is actief in exploratie, raffinage, opslag, transport, distributie (7100 pompstations), en petrochemie en heeft meer dan 100
dochters in Japan. De tweede investeerder Philips had tot 1993 de omvangrijkste activiteiten in Japan in termen van werkgelegenheid. In
1993 werd het minderheidsbelang in Matsushita Electronics Corporation echter verkocht. Het ging hier om een joint venture met
Matsushita (beeldbuizen, lichtproducten, en halfgeleiders) met 18.000 werknemers. Na de verkoop is Philips’ positie in de lichtsector in
Japan niet sterk meer. Philips heeft wel een redelijke marktpositie in medische diagnostische apparatuur en kleine huishoudelijke
apparaten. Unilever noteerde $ 800 miljoen omzet in Japan in 1994. Het heeft sinds de tweede helft van de jaren tachtig een actief
expansiebeleid gevoerd in Japan, maar dochter Nippon Lever kwam pas uit de rode cijfers in 1993. In datzelfde jaar kocht Unilever een
margarinemerk van Ajinomoto en werd het de tweede margarineproducent van Japan met een kwart van de markt.
Er bestaan belangrijke verschillen tussen de grote vijf in termen van marktstrategieën. Shell en Unilever hebben een duidelijke
langetermijnstrategie om een marktpositie in Japan op te bouwen. Zij hebben eigen dochterondernemingen opgezet en richten zich op
penetratie van de Japanse markt. Licentieverlening is voornamelijk aan deze dochterondernemingen. Akzo en DSM, daarentegen,
opereren in Japan voornamelijk door middel van joint ventures. De afzet richt zich ook op andere Aziatische markten.
De twee grootste financiële concerns van Nederland, ING en ABN-Amro zijn relatief goed vertegenwoordigd in Japan. ING verkreeg in
1986 een licentie om levensverzekeringen te verkopen. De levensverzekeringsdochter is snel gegroeid en had een premie-inkomen van
106 miljard yen (ca. $ 1,2 miljard) in 1995. ABN-Amro is de grootste Nederlandse speler in de banksector en heeft met een balanswaarde
van $ 10 miljard zo’n 150 werknemers in dienst. Nedlloyd heeft 170 werknemers, en de handelsondernemingen Borsumij, Wehry, Van
Ommeren, en Hagemeyer zijn ook – op kleinere schaal – vertegenwoordigd in Japan.
Wat bij het bovenstaand overzicht van Nederlandse investeerders in Japan echter opvalt, is de afwezigheid van een groot aantal
Nederlandse ondernemingen die wel belangrijke activiteiten hebben opgebouwd in Europa en de VS, zoals Nutricia, Vendex, Pakhoed,
Ahold, Boskalis, en Fortis.
Toename investeringen
Midden jaren negentig is een duidelijke verschuiving opgetreden in het investeringspatroon. De financiële crisis en de aanhoudende
recessie in Japan ondermijnden de afzet van het bedrijfsleven en brachten veel Japanse ondernemingen in moeilijkheden.
Voor buitenlandse investeerders is investeren in Japan, vooral vanaf 1995, veel aantrekkelijker geworden. Niet alleen zijn de prijzen van
onroerend goed, land, en aandelen substantieel gedaald, ook daalde de waarde van de yen. Hierdoor is de acquisitie van Japanse activa
voor buitenlandse ondernemingen voordeliger geworden. De precaire economische situatie heeft bovendien het aantal potentiele
overnamekandidaten sterk vergroot. De oplopende werkloosheid heeft voorts buitenlandse ondernemingen meer kansen gegeven op de
Japanse arbeidsmarkt. En de Japanse overheid is voor het eerst serieus bezig met het stimuleren van investeringen uit het buitenland. Dit
kwam o.a. tot uiting in een voortgaande deregulering en pogingen van de overheid om standaarden meer in lijn te brengen met die in het
buitenland. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat de speelgoedketen Toys ‘R Us binnen vijf jaar vanuit het niets de grootste
speelgoeddistributeur in Japan is geworden. De meest in het oog springende deregulering is die op de financiële markten (de ‘big bang’).
Deze heeft in zeer korte tijd geleid tot een grotere rol van buitenlandse financiële instellingen in verzekeringen, aandelenhandel en
beleggingen.
Acquisities van buitenlandse ondernemingen in Japan zijn snel gestegen tot meer dan $ 3 miljard in 1996. De instroom aan directe
investeringen bereikte een record van 771 miljard yen ($ 6,8 miljard) een meer dan verdubbeling ten opzichte van 1995. De ratio van
uitgaande over inkomende investeringen in 1996 werd door de toename van de instroom gereduceerd tot 7:1. Het hoge niveau van de
instroom houdt aan in 1997 en 1998. De snelle positieve veranderingen in het investeringsklimaat blijken ook uit een recente opiniepeiling
onder buitenlandse ondernemingen in Japan. Bijna 75% van de ondernemers gaf aan dat de kansen voor buitenlandse ondernemingen
op de Japanse markt waren verbeterd.
Nederlandse respons
Philips zette in 1996 een joint venture op met Hoshiden voor de fabricage van lcd-panelen, en verkreeg het recht om Hoshiden’s
technologie te gaan gebruiken in de lcd-fabriek in Eindhoven. Van Leer (verpakkingen) opende in 1998 haar eerste fabriek (stalen
olievaten) in Japan. Het hoopt 8% van de Japanse markt te kunnen bedienen. ING kreeg met de acquisitie van Barings in 1996 ook
omvangrijke aandelenhandel en investeringsbankactiviteiten in Japan in handen. ABN-Amro nam in 1997 de aandelenhandel-licentie
over van Yamakichi Securities en streeft ernaar een belangrijke speler te worden op de beurs van Tokio. Shell, daarentegen, heeft vooral
negatieve gevolgen ondervonden van deregulering en de recessie in Japan. Liberalisering van de import van ruwe olie heeft de
prijsconcurrentie vergroot. Daarnaast is het voor het eerst mogelijk om zelfbedieningspompen te exploiteren, hetgeen tot toetreding van
buiten de oliesector (zoals supermarkten) zal leiden. Mede hierdoor heeft Shell besloten 600 pompstations op te heffen. Shell blijft echter
een sterke speler op de Japanse markt.
De Nederlandse directe investeringen in Japan in 1996 bedroegen Æ’ 2,3 m
iljard, een stijging van 83% ten opzichte van 1994, maar nog
steeds slechts 0,6% van de totale Nederlandse investeringen in het buitenland.
Ten slotte
Japan biedt in de tweede helft van de jaren negentig belangrijke mogelijkheden voor buitenlandse ondernemingen. Enkele Nederlandse
multinationals hebben al van het verbeterde investeringsklimaat geprofiteerd, maar vele andere bedrijven nog niet. De nu talrijke
succesverhalen van buitenlandse ondernemingen in Japan laten zien dat een lange-termijnvisie is vereist.

De voortgaande deregulering, de goedkopere yen, en de precaire situatie van een groot aantal Japanse ondernemingen, maakt de tijd rijp
om via acquisities of directe investeringen een positie in Japan op te bouwen. Verschillende, meestal Amerikaanse, bedrijven hebben dit
ingezien en investeren juist nu grote bedragen in Japan. Een belangrijke (her)oriëntatie van Nederlandse ondernemingen op Japan
verdient zeker aanbeveling

1 OESO, International direct investment statistics yearbook, Parijs, 1997.
2 Zie voor een overzicht van de literatuur R. Belderbos, FDI and Licensing Strategies by Dutch Multinationals in Japan, NIBOR
Research Memorandum RM98/02, Universiteit Maastricht, 1998.
3 DNB, Kwartaalbericht, juni 1997.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur