Ga direct naar de content

Nederlandse clusters in beeld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 12 1997

Nederlandse clusters in beeld
Aute ur(s ):
Roelandt, T.J.A. (auteur)
Hertog, P. den (auteur)
Jacobs, D. (auteur)
Roelandt is werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken en het OCFEB, Den Hertog en Jacob s b ij het Studiecentrum voor Technologie
en Beleid van TNO. Met dank aan H. van der Gaag (TNO-STB), W. Witteveen (EZ), P.A.G. van Bergeijk (EZ), H.P. van Dalen (NIDI), R. Haffner
(EZ), J. van Sinderen (EZ) en N. van den Hove (CBS).
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4093, pagina 124, 12 februari 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
nederlandse, economie, industriële, organistatie

In dit artikel wordt de Nederlandse economie onderverdeeld in clusters van bedrijven die in belangrijke mate elkaars toeleverancier
en afnemer zijn. Vervolgens wordt de innovativiteit van deze clusters onderzocht. Sommige clusters doen zelf veel aan onderzoek en
ontwikkeling, andere maken juist gebruik van onderzoek dat elders verricht is. Beide vormen van kennistoepassing zijn van belang
voor de Nederlandse economie, maar ze vergen een verschillend industrie- en technologiebeleid.
Wat is een cluster?
De concurrentiepositie van sectoren en individuele ondernemingen is onder meer afhankelijk van hun plaats in een netwerk van
toeleveranciers en afnemers 1. Individuele ondernemingen concentreren zich op kernactiviteiten die aansluiten bij hun comparatieve
voordelen en technologische competenties. Complementaire activiteiten die ver af staan van de eigen competenties worden aan
gespecialiseerde toeleveranciers uitbesteed. Aldus ontstaan door arbeidsdeling netwerken van bedrijven, waarvan de
productieprocessen door de onderlinge levering van goederen, diensten en kennis sterk van elkaar afhankelijk zijn. Dergelijke
productienetwerken worden in dit artikel als clusters aangeduid. Wij zullen de clusters in de Nederlandse economie in kaart brengen.
Het identificeren van clusters is vooral nuttig met het oog op innovatie. Innovatie is geen proces dat zich geïsoleerd binnen de grenzen
van een onderneming of sector voltrekt, maar vereist de uitwisseling van goederen, diensten, kennis en technologie tussen
complementaire bedrijven in een productienetwerk. Een goede clusterindeling is daarom behulpzaam bij het innovatiebeleid.
Clusteranalyse
Onderzoek naar clusters in de Nederlandse economie heeft vaak een kwalitatief en case-studie-achtig karakter 2. Omdat in het
clusterconcept vooral de relaties tussen leveranciers en afnemers de aandacht krijgen, leent het concept zich in principe voor
kwantificering met input-output-tabellen. Tot voor enkele jaren bestonden input-output-tabellen uit gegevens over de onderlinge
leveringen (en finale bestedingen) op sectorniveau. Clusters doorsnijden echter veelal de traditionele sectorgrenzen, en nieuwe clusters
ontstaan vaak op de raakvlakken van sectoren. Denk aan multi-media en bio-chemie.
Het CBS heeft nu zogenaamde ‘maak- en gebruikstabellen’ opgesteld voor 650 producten- en dienstencategorieën en 260 groepen van
economische activiteiten 3. Hiermee kunnen clusters op het niveau van productgroepen geidentificeerd worden. Wij hebben clusters in
Nederland in kaart gebracht met deze gegevens. De methode komt er in essentie op neer dat bedrijfsgroepen bij elkaar in een cluster
worden ondergebracht als ze elkaars belangrijkste leverancier en afnemer zijn van intermediaire producten en diensten 4. Er ontstaat dan
een overzicht van de in Nederland bestaande vervlechtingsconglomeraten op het aggregatieniveau van een gehele economie. Om af te
dalen naar het niveau van deelclusters rondom bedrijven of afzonderlijke markten is uiteraard meer gedetailleerd materiaal noodzakelijk.
Resultaten voor Nederland
Met deze methode komen we voor Nederland tot een clusterindeling met tien mega-clusters (zie tabel 2). Het cluster commerciële
diensten levert de grootste bijdrage aan het nationaal product in Nederland (bijna 30 procent). Ook de bouwnijverheid en de nietcommerciële diensten hebben een groot relatief belang. Dit zijn allen clusters die in de discussie over het industrie- en innovatiebeleid
een ondergeschikte rol spelen. In de clusters chemie, commerciële diensten en de maakindustrie wordt dan weer in absolute zin het
meeste geld gespendeerd aan onderzoeks- en ontwikkelingswerk. Deze clusters vormen dan ook de motor achter veel
vernieuwingsprocessen in de overige clusters van de Nederlandse economie. Het gaat daarbij vooral om de ontwikkeling van nieuwe
componenten, materialen en chemische basisproducten (chemie), gespecialiseerde kennisdiensten (zoals ingenieursdiensten) en
machines, apparatuur en instrumenten (maakindustrie). De clusters chemie en (vooral) de maakindustrie zijn tevens voor hun
toeleveringen in sterke mate afhankelijk van de activiteiten van gespecialiseerde buitenlandse toeleveranciers, hetgeen tot uitdrukking
komt in hoge importcoëfficiënten. Deze laatste twee clusters produceren, samen met het cluster transport, haven en communicatie
(Nederland als distributieland) en het cluster agro-voeding (met een sterke positie op de wereldmarkt), veel voor buitenlandse
afzetmarkten. Het cluster rondom de Nederlandse gezondheidszorg en de Nederlandse niet-commerciële dienstverlening zijn relatief sterk

gericht op consumptieve afzetmarkten. Dat geldt in mindere mate ook voor het media-cluster. De hoge R&D-intensiteit van het cluster
niet-commerciële diensten wordt veroorzaakt doordat hierin de grote technologische instituten en onderzoeksinstellingen zijn
opgenomen.

Tabel 2

Tabel 2. De tien Nederlandse mega-clusters
Cluster

TW (f. mln)a

Bouw

Belangrijkste economische activiteiten

85.722

Bouwmaterialen-, aardewerkindustrie,
bouwnijverheid en installatiebedrijven,
hoveniersbedrijven
Chemie
19.695
Chemische basisproductenindustrie, kunstmatige en
synthetische garen- en vezelindustrie; chemische
eindproductenindustrie; rubber- en
kunststofverwerkende industrie; aardolie-industrie
Commerciële diensten
157.595
Groot- en kleinhandel; hotels, restaurants e.d.;
zakelijke dienstverlening (organisatie- en
adviesbureaus, schoonmaakbedrijven e.d.)
Niet-comm diensten
79.116
Onderwijs, algemeen overheidsbestuur en sociale
verzekeringen, maatschappelijke dienstverlening
e.d.
Energie
27.940
Elektriciteits, gasdistributie en
waterleidingbedrijven; aardolie- en gaswinning en
-exploratie
Gezondheid
32.057
Gezondheids- en veterinaire diensten
(ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen en
zwakzinnigeninrichtingen, tandartsen en
dierenartsen); genees- en verbandmiddelenindustrie Agrovoeding
36.990
Land-, tuin- en bosbouw; visserij; slachterijen en
vleeswarenindustrie; graan- en bloemverwerkende
industrie; ,groente en fruitverwerkende industrie;
zuivel- en melkproductenindustrie;
suiker(verwerkende)-, cacao- en chocoladeind. Media
16.364
Grafische industrie en uitgeverijen; fotoateliers; computerservicediensten; reclame- en
advertentiebureaus; bioscopen
Maakindustrie
71.845
Elektrotechnische industrie; auto-industrie;
transportmiddelenindustrie; basis metaalindustrie;
metaalproductenindustrie; machine-industrie;
instrumenten- optische en overige industrie; houten meubelindustrie; glasindustrie;
textielindustrie
Haven, transport
46.152
Zee- en luchtvaart; spoorwegen; tram- en
en communicatie
autobuslijnen; reisbureaus; communicatiebedrijven.

a. Toegevoegde waarde: productiewaarde minus intermediair gebruik minus belasting op toegevoegde waarde tegen lopende
prijzen.

De verhouding tussen de bruto investeringen ten behoeve van productinnovatie (kolom 3 in tabel 1) en de omvang van de eigen R&Dinspanningen (kolom 2, tabel 1) geeft een eerste indruk van de mate waarin een cluster voor zijn technologie afhankelijk is van
gespecialiseerde toeleveranciers. De clusters bouw, de beide dienstenclusters, agro-voeding, media en het haven-, transport- en
communicatiecluster zijn voor hun productinnovatie sterk afhankelijk van de leveringen van de machine- en apparatenbouwers in de
maakindustrie.

Tabel 1

Tabel 1. Kernindicatoren van clusters in de Nederlandse economie, 1992

Cluster

R&Dinspanning
f mln a

productinnovatie
f mln b

Bouw
241
Chemie
2.096d
Comm. diensten
2.000
Niet-comm. diensten
782
Energie
129
Gezondheid
442
Agro-voeding
529d
Media
136
Maakindustrie
3.536
Haven, transp. en com. 293

240
490 d
1.555
137
21
148
537 d
519
950
1.363

Bron

SEO

SEO

Coëfficiënten c
export
import

0,03
0,57
0,06
0,02
0,13
0,08
0,08
0,41
0,16
0,38
0,49
0,44
0,00

CBS-NR

CBS -NR

0,04
0,33
0,00
0,01
0,26
0,00
0,23
0,12
0,20
0,01
CBS -NR

Bronnen: berekend op basis van SEO, Innovatie-enquête 1992 en CBS, Nationale

investering

consumptie

0,27
0,01
0,07
0,01
0,02
0,89
0,00
0,00
0,23
0,20

0,33
0,15
0,31
0,88
0,17

CBS -NR

0,32
0,37

Rekeningen 1992.
a. Omvang R&D-inspanning, inclusief uitbestede R&D.
b. Bruto investeringen in vaste activa t.b.v. productinnovatie.
c. Coëfficiënten zijn berekend door de omvang van respectievelijk de export, import, bruto-investeringen en consumptie te delen op
de totale productiewaarde met behulp van de maak- en gebruiktabellen 1992.
d. In de steekproef van de Innovatie-enquête van de SEO zijn geen bedrijven uit de land- en tuinbouw en uit de delfstofwinning
opgenomen. Voor de R&D-uitgaven van deze sectoren is een correctie toegepast.

Onze clusterkaart heeft op het eerste oog iets paradoxaals in zich, omdat grofweg de helft van de productievervlechtingen binnen
clusters zijn gelokaliseerd, terwijl er tegelijkertijd ook omvangrijke verbindingen tussen de clusters bestaan. Dat wordt veroorzaakt door
de verschillende rollen die clusters in een economie vervullen. Generieke clusters (zoals de commerciële diensten, de niet-commerciële
diensten, de maakindustrie en het haven-, transport- en communicatiecluster) leveren de kennisintensieve diensten, machines, kennis,
scholing en distributie, die noodzakelijk zijn voor het verloop van nagenoeg elk primair productieproces. Dergelijke generieke inputs
staan (te) ver af van de competenties en technologiebasis van een gespecialiseerd cluster, om zelf deel van het cluster van het primaire
productieproces uit te gaan maken.
R&D-relaties
In tabel 2 (hieronder) zijn de vervlechtingen van R&D-activiteiten tussen toeleveranciers, primaire producenten en afnemers meer
gedetailleerd in beeld gebracht. Hoe verspreidt het in goederen en diensten belichaamde onderzoeks- en ontwikkelingswerk zich door de
Nederlandse economie, en welke rollen spelen de verschillende clusters daarbij? Drie clusters (chemie, maakindustrie en commerciële
diensten) kenmerken zich door een hoog niveau van proces-R&D en zijn de belangrijkste motoren achter innovatieprocessen in de
gehele Nederlandse economie, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in een hoge, positieve diffusie-index. De maakindustrie en het
commerciële-diensten-cluster hebben in dit opzicht ook een generiek karakter omdat ze voor nagenoeg alle andere clusters de
belangrijkste toeleveranciers zijn van kennis- en R&D-intensieve producten en diensten. Tevens blijkt dat innovatie in het cluster van
commerciële diensten sterk afhankelijk is van de toelevering van R&D-intensieve machines en apparaten uit de maakindustrie, hetgeen
ook al bleek uit de omvangrijke bruto-investeringen ten behoeve van productinnovatie.
Het complementaire karakter van de activiteiten van toeleveranciers uit de dienstensector (gespecialiseerde kennisdiensten) en uit de
maakindustrie (apparaten, machines, werktuigen) maakt dat deze beide clusters van fundamenteel belang zijn voor de kennisintensiteit
van nagenoeg alle andere clusters. Immers, de meeste productieprocessen vereisen de toelevering van gespecialiseerde apparatuur,
machines en ook gespecialiseerde kennisdiensten, die veel bedrijven zelf niet in huis hebben. Bovendien vereist een effectieve invoering
van nieuwe technologieën en technieken, dat tevens gebruik wordt gemaakt van kennis op het gebied van organisatie, logistiek,
management, marketing en ontwerp. Het leveren van dit soort kennis geschiedt door onder meer de organisatie- en adviesbureaus,
ingenieursbureaus en reclamebureaus in het cluster van commerciële diensten. In Nederland zijn daarbij in het bijzonder de
adviesbureaus van belang 5. Ook het onderzoeks- en ontwikkelingswerk van het chemiecluster heeft een belangrijke uitstraling naar
afnemers in een aantal andere clusters. Dat komt vooral door de levering van bouwmaterialen (aan het bouwcluster), kunststof- en
rubberen onderdelen en componenten (aan de maakindustrie), bestrijdingsmiddelen en verpakkingsmateriaal (aan agro-voeding).
De hoge R&D-intensiteit van de clusters chemie en maakindustrie is niet alleen voor Nederland van belang; deze clusters leveren ook
relatief veel kennisintensieve producten en diensten aan buitenlandse afnemers. Naast deze clusters kennen ook de clusters gezondheid
en niet-commerciële diensten een hoge positieve waarde van de diffusie-index. Van het onderzoeks- en ontwikkelingwerk in deze clusters
profiteren vooral consumptieve afnemers (gezondheidszorg, de kennisinfrastructuur, publieke dienstverlening en overheden). Het
bouwcluster en het cluster media zijn sterk afhankelijk van de vernieuwingsactiviteiten bij hun belangrijkste toeleveranciers; zij zijn
daarom te beschouwen als ‘technologievolgers’ met een hoog absorptievermogen. Een derde categorie van clusters kan worden
getypeerd als relatief autonoom en autarkisch in hun vernieuwingsactiviteiten. Het beste voorbeeld daarvan vormt het agrovoedingscluster. In dit cluster leidt de aanwezigheid van een groot aantal landbouwbedrijven en het ontbreken van de noodzakelijke
schaalgrootte er toe, dat het zelf ter hand nemen van de ontwikkeling van landbouwmachines, meststoffen en teeltproducten voor veel
individuele bedrijven niet rendabel is. Veel wordt daarom aan gespecialiseerde collectieven uitbesteed, inclusief een ‘eigen’ universiteit in
Wageningen. Dat geldt in mindere mate voor de voedselverwerkende industrie in dit cluster. De grote voedselverwerkers gaan veelal
strategische allianties aan met machinebouwers en zaad- en teeltproducenten.
In het cluster chemie daarentegen, waar relatief veel van het onderzoeks- en ontwikkelingswerk door de ondernemingen zelf wordt
uitgevoerd, bestaat weinig belangstelling voor een collectieve infrastructuur. De specifieke technologische basis, de schaalgrootte en de
aanwezigheid van multinationals maken uitbesteding hier tot een weinig rendabele bezigheid. In zijn algemeenheid geldt dat de kosten
van uitbesteding of strategische samenwerking relatief laag zijn in die clusters waar de interacties tussen leveranciers veelvuldig zijn en
betrekking hebben op complementaire activiteiten met elkaar aanvullende technologische competenties en waarvoor tevens omvangrijke
leerpocessen bij de kennisopbouw zijn vereist.
Kenmerken van clusters
Onze verkennende analyse heeft geresulteerd in de identificatie van tien mega-clusters met een divers karakter (zie kader). Vooral de
clusters commerciële diensten, maakindustrie en chemie hebben een belangrijke uitstraling naar de rest van de economie. Twee clusters,
bouw en media, zijn in sterke mate afhankelijk van innovaties in de andere clusters, maar vertonen verder een verschillend
innovatiepatroon. Het bouwcluster is vooral sterk in procesinnovatie, maar blinkt niet uit in door haarzelf geinitieerde productinnovatie.
De mediawereld kenmerkt zich dan weer door een sterk patroon van proces- en productinnovatie (nieuwe media, nieuwe programma’s en
concepten). Drie clusters ten slotte – agro-voeding, haven-, transport- en communicatie en energie – zijn relatief autonoom en autarkisch
waar het hun innovatie-activiteit betreft.
De verwachting is dat de komende decennia innovatie en economische groei zich voor een groot stuk in het cluster van de commerciële
diensten zal voltrekken 6. Uit onze analyse blijkt dat de totstandkoming van innovaties in diensten evenwel sterk verbonden is met
toeleveranciers (vooral in de maakindustrie) en afnemers (nagenoeg alle clusters in de economische structuur). De diffusie van kennis en
technologie zijn van grote betekenis voor de technologiepositie van een land en zijn clusters. Een lage R&D-intensiteit is op zich nog

geen synoniem voor weinig vernieuwing. Een goed ontwikkeld vermogen elders ontwikkelde kennis en technologie te absorberen draagt
evenzeer bij tot het innovatievermogen. Daarmee wordt de huidige discussie over de lage R&D-intensiteit van Nederlandse bedrijven
enigszins gerelativeerd. Recentelijk berekenden Papaconstantinou e.a. dat de diffusie en absorptie van technologie met name van belang
is voor open en kleinschalige economieën zoals de Nederlandse 7. Voor een land als Nederland bestaat ongeveer de helft van de in
producten, diensten en kapitaalgoederen belichaamde R&D, uit kennis die is verworven door de absorptie van buiten de eigen sector
ontwikkelde technologieën.
Duidelijk is dat er een verscheidenheid aan clusters bestaat. Elk cluster heeft zijn eigen karakteristieken, innovatiepatronen en
vernieuwingsbehoeften. Zo bestaat er bijvoorbeeld in het bouwcluster een sterke behoefte aan productdifferentiatie waarvoor dit cluster
sterk afhankelijkheid is van toeleveranciers van buiten het cluster. In het agro-voedingscluster bestaat eveneens een sterke behoefte aan
productvernieuwing, maar die zal vooral tot stand moeten komen door de interactie tussen de bestaande collectieve infrastructuur en
gespecialiseerde toeleveranciers uit de maakindustrie en commerciële diensten. Binnen het cluster chemie bestaat behoefte aan
‘upgrading’ van de binnenlandse toeleveranciers. Ontwikkeling van kennisintensieve vernieuwing in de commerciële dienstverlening
komt grotendeels tot stand in samenwerking met deelmarkten van de maakindustrie en de primaire producenten in de overige clusters.
Vernieuwing in het (multi-)media cluster (in wording) vereist het tot stand brengen van verbindingen met de ontwikkeling van de
informatie- en communicatietechnologie binnen het haven-, transport- en communicatieclusteR&De maakindustrie.
Beleid
In het beleid dat de overheid voert ten aanzien van clusters, moet deze verscheidenheid tot z’n recht komen. Daarbij moeten niet
afzonderlijke deelaspecten (zoals technologie, marktwerking, exportbevordering) het belangrijkste aangrijpingspunt voor het beleid zijn.
Het beleid moet zich richten op het geheel van innovatiepatronen rond een cluster. De door ons beschreven clusterkaart kan als
startpunt fungeren voor het identificeren van kansrijke niches en innovatiemogelijkheden en van eventueel bestaande missing links of
zwakke schakels. Een dergelijk proces vereist de organisatie van een actieve dialoog tussen producten, afnemers en kennisinfrastructuur
waarbij het primaat dient te liggen bij de markt, en waarbij een externe partij een makelende en katalyserende rol kan vervullen. In de
praktijk van het regionaal economisch beleid vervullen lokale overheden en ontwikkelingsmaatschappijen vaak reeds een dergelijke rol 8.
In bepaalde clusters, zoals energie, niet-commerciële diensten en het haven-, transport- en communicatiecluster is de overheid een
zelfstandige (markt)-partij. Ze vervult een aantal taken op de terreinen van milieubeheer, gezondheid, fysieke en kennis-infrastructuur en
energievoorziening. Concreet valt te denken aan de ontwikkeling of stimulering van milieutechnologie, duurzame energie, medische
technologie, infra-structurele voorziening als ondergrondse tunnelbouw en verbetering van de mobiliteit 9. De overheid treedt hier op als
een articulator van een maatschappelijke vraag. Veelal gaat het hierbij om het tot stand brengen van technologische innovaties en
complexe projecten, waaraan grote risico’s kleven en die vanwege het publieke karakter en belangrijke externe effecten zonder
overheidsbemoeienis niet goed tot stand zouden komen. Meestal zijn hier combinatietechnologieën in het geding (bijvoorbeeld en
materiaaltechnologie en milieutechnologie en communicatietechnologie) waarvoor clustervorming is vereist. Voor de uitvoering van dit
soort projecten zal de overheid – zoals dat ook in het bedrijfsleven reeds gebeurt – haar belangrijkste toeleveranciers actief moeten
organiseren.
De realiteit van de clusters maakt uiteraard de inzet van generiek instrumenten niet overbodig; een effectief innovatiebeleid vereist
daarnaast evenwel een procesmatige aanpak die aansluit bij de verscheidenheid aan innovatiepatronen en innovatiebehoeften die
marktdynamiek nu eenmaal met zich meebrengt.

R&D: door wie, voor wie? (Zie tabel 3)
Tabel 3. R&D: door wie, voor wie?
B
Bedragen x f mln, 1992
Bouw
Chemie
Comm. Dienst
Niet-Comm. D.
Energie
Gezondheid
Agro-Voeding
Media
MaakInd.
Haven, T & C

131,1
47,1
59,2
4,8
0,5
0
0,2
0,3
157,1
2,2

CH

0,9
939,1
40,3
4,8
11,5
2,1
0,5
0,6
29,6
1,2

CD

NCD

E

G

13,3
9,6
0,4
1,0
1,3
39,2
24,2
6,2
7,4
45,8
894,8
112,4
18,5
32,7
81,9
12,6
171,8
1,0
1,7
1,9
2,1
1,2
95,0
0,4
2,0
0,5
4,2
0
136,6
3,7
9,5
2,8
0
1,5
319,0
12,4
5,5
0,1
1,0
1,6
92,9
71,7
17,3
17,3
61,0
18,4
5,9
0,9
1,6
1,6
4,0

Totaal
402,3 1030,6
1095,6
409,3
139,4 201,0
Diffusie-index -0,51
0,71
0,60
0,65
-0,08

MI

Bouw
Chenmie
Comm. Dienst.

HTC

4,2
95,6
110,2

3,4
33,0
46,5

A-V

Export

5,5
668,5
87,9

519,7
0,79

Consumptie
privaat overheid
68,4
182,3
434,6

0,2
0
36,5

170,3
0,02

Voorraad
vorming
0,4
-4,8
0

M

0,8
11,8
44,1
2,5
0,2
0,1
0,4
67,3
39,3

-0,23

Totaal

240,5
2095,5
1999,6

Niet-Comm. D.
9,0
Energie
2,2
Gezondheid
0
Agro-voeding
0,7
Media
2,2
MaakInd.
1398,7
Haven, T & C
3,4

1,5
0,4
0,2
0,3
0,9
37,6
138,5

Totaal
1626,3
Diffusie-index
0,78

262,4
0,11

14,3
5,9
25,6
108,2
13,4
995,3
78,8

116,5
7,6
266,8
84,9
28,8
594,6
36,4

439,5
0
2,5
0
1,5
1,4
0,1

2003,3

1821,0

481,7

0,1
0,3
0

781,8
129,1
442,4

0,9
-0,1
22,2
0

528,9
135,5
3535,9
292,8

19,0

10181,9

Op de hoofddiagonaal is (vet) aangegeven, voor welk bedrag er binnen een cluster R&D verricht wordt ter verbetering van het
productieproces binnen het eigen cluster (proces-R&D). Daarnaast wordt er binnen een cluster R&D verricht, dat de input
vormt voor product- en procesverbetering in andere clusters, of belichaamd wordt in export, consumptie of de bestaande
voorraad van goederen en diensten Deze ‘productie’ van R&D staat horizontaal aangegeven. Zo wordt in het bouwcluster in
totaal voor bijna 241 miljoen gulden aan R&D verricht, waarvan iets meer dan 130 miljoen voor proces-R&D binnen het eigen
cluster wordt aangewend.
Daarnaast profiteert het bouwcluster in hoge mate van de product-R&D die in toeleverende clusters wordt uitgevoerd, zoals in
de chemie (bouwmaterialen, 471 miljoen), commerciële diensten (ingenieursbedrijven, risicoverzekeringen, ongeveer 60
miljoen) en de maakindustrie (installaties, apparatuur, machines en transportmiddelen, 157 miljoen). Dit ‘gebruik’ van R&D
staat vertciaal aangegeven. In totaal benut het bouwcluster dus voor 402 miljoen aan R&D; bijna twee maal zo veel als binnen
het bouwcluster verricht wordt. Dit komt tot uiting in de ‘diffusie-index’, die berekend wordt door het logaritme te nemen van de
verhouding tussen de R&D-uitgaven en het R&D-gebruik. Een hoge negatieve waarde (zoals in de bouwnijverheid) betekent dat
een cluster zelf relatief weinig R&D verricht, terwijl het veel gebruik maakt van elders uitgevoerd onderzoeks- en
ontwikkelingswerk.

Clusters en hun kenmerken
Bouw
Technologieverwerving primair via gespecialiseerde toeleveranciers. Technologievolgend en een hoog absorptievermogen.
Sterke nadruk op procesinnovatie. Behoefte aan meer productinnovatie en -differentiatie.

Chemie
Cluster dat generiek toelevert aan andere clusters. Hoge mate van technologieontwikkeling. Motor voor innovaties in andere
clusters. Hoge mate van proces-R&D. Exportgericht en sterk afhankelijk van gespecialiseerde buitenlandse toeleveranciers.
Behoefte aan upgrading.

Commerciële diensten
Cluster dat generiek toelevert aan andere clusters. Innovatie sterk afhankelijk van gespecialiseerde toeleveranciers in vooral de
maakindustrie. Hoge mate van procesvernieuwing. Motor voor innovaties in andere clusters. Sterke verwevenheid met
vernieuwing in andere clusters. Groeimarkt en behoefte aan kennisintensieve innovaties.

Niet-commerciële diensten
Cluster met sterke gerichtheid op binnenlandse consumptie (overheid). Technologieverwerving via gespecialiseerde
toeleveranciers. Via publieke kennisinfrastructuur motor achter veel kennisver- nieuwing. Behoefte aan grotere spin-off naar
commerciële productieclusters.

Energie
Autarkisch cluster met relatief lage technologiecomponent.

Gezondheid
Sterk consumptiegericht cluster. Hoge mate van product- en procesvernieuwing. Qua technologische vernieuwing sterk gericht
op het eigen cluster (autarkisch).

Agro-Voeding
Autarkisch in technologisch opzicht en sterk exportgericht qua afzet. Technologieverwerving via zelfstandige collectieve

infrastructuur in combinatie met specialiseerde toeleveranciers uit generiek clusters. Potentiële innovaties vooral op
knooppunten met andere clusters. Behoefte aan meer productdifferentiatie.

Media
Technologievolgend cluster met een hoog absorptievermogen. Sterk consumptiegericht en voor vernieuwing afhankelijk van
gespecialiseerde toeleveranciers. Sterk patroon van productvernieuwing.

Maakindustrie
Cluster dat generiek toelevert aan andere clusters. Hoge mate van technologieontwikkeling. Motor achter veel vernieuwingsprocessen in de andere clusters. Meest internationaal gericht cluster: exportgericht en sterk afhankelijk van gespecialiseerde
buitenlandse toeleveranciers. Hoge mate van procesvernieuwing. Productinnovaties vooral op knooppunten met andere
clusters.

Haven, transport en communicatie
Cluster dat generiek toelevert aan andere clusters met hoge exportgerichtheid. Procesvernieuwing veelal via gespecialiseerde
toeleveranciers. Behoefte aan hogere creatie van toegevoegde- waarde, en aan toepassing van informatie- en
communicatietechnologie.

1 M.E. Porter, The competitive advantage of nations, Mac- Millan, Londen, 1990.
2 D. Jacobs en A.-P. de Man (red.), Clusters en concurrentiekracht, Samsom Bedrijfsinformatie, Alphen aan den Rijn, 1995.
3 CBS, De productiestructuur van de Nederlandse volkshuishouding. Deel XIX: input-outputtabellen en aanbod- en gebruiktabellen
1988-1990, CBS, Voorburg/Heerlen, 1993. Daarnaast hebben we gebruk gemaakt van de Innovatie- enquête van de SEO uit 1992.
4 Voor een gedetailleerde beschrijving van de methode verwijzen wij naar: Th.J.A. Roelandt en H. van der Gaag, Productie- en
technologieclusters in de Nederlandse economie: een verkenning van de statistische identificatiemogelijkheden, TNO-STB,
Apeldoorn, 1995.
5 CBS, Kennis en economie 1996, Voorburg, 1996.
6 OESO, Technology, productivity and job creation, Parijs, 1996.
7 G. Papaconstantinou, N. Sakurai en A. Wyckoff, Technology diffusion, productivity and competitiveness, deel I, EC-EIMS, Parijs,
1995; N.Sakurai, G. Papaconstantinou en E. Ionnidis, The impact of R&D and technology diffusion on productivity growth: evidence for
10 OECD countries in the 1970s and 1980s, OESO, Parijs, 1995.
8 Bijvoorbeeld in de regio Eindhoven, Limburg en Rotterdam. Voor dergelijke vormen van actief clusterbeleid in de VS zie: J,R. Held,
Clusters as an economic development tool: beyond the pitfalls, Economic Development Quarterly, nr. 3, augustus 1996, blz. 225-237.
9 Vergelijk Nooteboom die vooral de milieutaak van de overheid als integrerend element voor clustervorming beschouwt: B. Nooteboom,
Een aanzet voor industriebeleid I en II, ESB, 17 maart 1993, blz. 240-249.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur