Ga direct naar de content

Monetaire besluiten door een comité

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 14 2003

Monetaire besluiten door een comité
Aute ur(s ):
Berk, J.M. (auteur)
Bierut, B.K. (auteur)
De auteurs zijn b eiden verb onden aan De Nederlandsche Bank en het Tinbergen Instituut. j.m.b erk@dnb .nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4419, pagina 540, 14 november 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
besluitvorming

Bij rentebesluiten in een comité is het belangrijk dat informatieverschillen tussen de leden zo klein mogelijk zijn. De omvang van een
comité is minder belangrijk dan de kwaliteit van zijn leden.
Economische tekstboeken vertellen ons dat monetaire beleidsbeslissingen worden genomen door ‘de’ centrale bank. In werkelijkheid
worden dergelijke beslissingen vaak genomen door een groep personen, georganiseerd in de vorm van een (beleids)comité. Het
Amerikaanse Federal Open Market Committee (FOMC) of de Raad van Bestuur (‘Raad’) van de Europese Centrale Bank (ECB) zijn
prominente voorbeelden. Zowel het fomc als de Raad zijn bovendien (monetaire) beleidsorganen van een systeem van centrale banken,
gekenmerkt door een centrum (de Board of Governors van het Federal Reserve System respectievelijk de ECB) en regio’s. Dit komt terug
in de samenstelling van beide beleidscomités, waarin zowel het centrum als de regio’s zijn vertegenwoordigd.
Heeft het feit dat besluitvorming niet individueel maar gezamenlijk plaatsvindt gevolgen voor de kwaliteit van de genomen besluiten? Zo
wordt wel gesteld dat comités meer inert zijn en daardoor vaker achter de feiten aanlopen met mogelijk negatieve consequenties voor de
besluitvorming. Bovendien kunnen in een systeem van centrale banken individuele comitéleden verschillende mogelijkheden hebben tot
interactie. Zo zien de leden van het centrum elkaar dagelijks en wellicht kan dit leiden tot een gemeenschappelijk optreden in het comité.
Voor regionale comitéleden is dit veel moeilijker. Ook is het mogelijk dat een systematisch verschil bestaat tussen de informatie waarover
het centrum respectievelijk de regio’s beschikken. Daarbij ligt het voor de hand dat het centrum, dat doorgaans de beleidsvergaderingen
voorbereidt, over meer informatie beschikt. Wij analyseren de implicaties hiervan door te kijken naar de gevolgen die het heeft op de
juistheid van de besluiten1.
Het model
Uitgangspunt is een comité van n leden dat een beslissing moet nemen over de rente. Alle leden streven hetzelfde doel na, namelijk het
nemen van de juiste beslissing. Een (vast en exogeen bepaald) aantal van de comitéleden (‘het centrum’) heeft, in tegenstelling tot de
overige leden (‘de regio’s’), de mogelijkheid om voorafgaand aan de besluitvorming in het comité een gemeenschappelijke positie in te
nemen. Ook kunnen zij trachten een aantal regionale comitéleden ervan te overtuigen dit vooraf bepaalde standpunt te volgen. Wanneer
geen gemeenschappelijke positie wordt ingenomen, bepalen alle comitéleden hun inzet op basis van hun eigen inzichten.
Besluiten
In ons simpele model bestaat onzekerheid over de toestand van de economie: de economie verkeert in één van twee mogelijke
toestanden. De ene (toestand A) vereist een renteverandering, bij de andere (toestand B) is een ongewijzigde rente passend. De leden
weten dat één van deze mogelijkheden het geval is, maar ze weten niet met zekerheid welke. Afhankelijk van hun inschatting van de
toestand van de economie, is ieder lid óf voorstander van een verandering van de rente (stem voor A), óf voorstander van een
ongewijzigde rente (stem voor B).
Een lid neemt dus een juiste beslissing wanneer hij pleit voor een verandering van de rente wanneer de economie daarom vraagt of voor
het ongewijzigd laten van de rente wanneer dat passend is gegeven de economische toestand: een stem voor A indien toestand A het
geval is en een stem voor B als toestand B het geval is. Omdat comitéleden verschillen in hun vermogen om te bepalen in welke toestand
de economie verkeert, bijvoorbeeld omdat zij beschikken over verschillende informatie, verschilt de waarschijnlijkheid waarmee elk lid de
juiste beslissing neemt.
Deze waarschijnlijkheden en de procedure waarmee het comité beslist bepalen samen de verwachte kans dat het comité besluit tot het al
dan niet wijzigen van de rente. Door deze te vergelijken met de theoretisch beste rentebeslissing (dat is de voor comitéleden onbekende
waarschijnlijkheid dat toestand A dan wel B zich voordoet) kunnen uitspraken worden gedaan over de kwaliteit van de besluitvorming
door het comité.
Vooroverleg
Als ieder lid beschikt over vergelijkbare informatie en het comité besluit op basis van meerderheid van stemmen, wat is dan het effect op

de kwaliteit van besluitvorming wanneer gemeenschappelijke posities worden ingenomen? tabel 1 geeft aan dat een dergelijk
vooroverleg dan altijd suboptimaal is. Wanneer individuele leden de positie ingenomen door anderen volgen, is er namelijk geen garantie
dat die positie de juiste is, terwijl het wél zeker is dat hun eigen mening verloren gaat. Alleen wanneer het centrum beschikt over een
relatief grote informatievoorsprong ten opzichte van de regio’s is het optimaal vooroverleg toe te staan, omdat hierdoor de invloed van
de relatief beter geïnformeerden op de besluitvorming toeneemt.

Tabel 1. De effecten van vooroverleg
meerderheid stemmen
vergelijkbare informatie
inefficiënt
systematisch
verbetert kwaliteit besluit
informatieverschil
indien groot informatieverschil

gewogen stemmen

unanimiteit

– n.v.t. inefficiënt

reduceert inertie
reduceert inertie

In de praktijk is meerderheidsbesluitvorming gangbaar in comités. Als er systematische informatieverschillen bestaan, levert deze
beslisregel niet de hoogst mogelijke kwaliteit van collectieve besluitvorming op. De zogenaamde optimale regel is een gewogen
stemprocedure, waarbij de stem van individuele leden wordt gewogen met hun kwaliteit, oftewel de waarschijnlijkheid waarmee de juiste
beslissing wordt genomen.
Wanneer deze optimale stemregel wordt gebruikt, is het vooraf innemen van een gemeenschappelijke positie altijd af te raden, ongeacht
het bestaan van een verschil in informatie. Dit laatste is te begrijpen, als wordt bedacht dat de optimale regel de stemmen weegt met de
informatie waarover een lid beschikt. Zolang het comité beslist bij gewone meerderheid of de optimale regel hanteert, neemt de inertie in
de besluitvorming niet toe met de omvang van het comité. Integendeel, gegeven de kwaliteit van haar leden neemt de kwaliteit van
besluitvorming van het comité toe met het aantal leden.
Dit resultaat is een variant van het eeuwenoude Jury theorema van Condorcet2, hetgeen de basis vormt van de juryrechtspraak: een
groep is altijd beter geïnformeerd dan ieder individueel lid van de groep, en hoe meer leden de groep hoe groter de kans dat zij de juiste
beslissing neemt.
Alleen wanneer het comité beslist bij unanimiteit leiden grotere comités tot meer inertie.Vooroverleg heeft in het geval van unanimiteit
juist positieve effecten op de kwaliteit van besluitvorming, ongeacht een eventueel informatieverschil. Dit omdat vooroverleg ertoe leidt
dat de waarschijnlijkheid dat het comité unaniem besluit tot een renteverandering toeneemt ten opzichte van de situatie waarin ieder
individu zich uitsluitend laat leiden door de eigen mening.
Omvang
Hoewel het toevoegen van comitéleden in principe de kwaliteit van het rentebesluit vergroot, zijn hieraan ook kosten verbonden. In dit
kader kan worden gedacht aan salariskosten, of extra vergadertijd. Hiermee rekening houdend, kan de optimale omvang van het
beleidscomité worden bepaald. Dit levert intuïtieve uitkomsten. Zo neemt de optimale omvang af naarmate de kosten van een comité
toenemen. Tevens neemt deze omvang af naarmate de individuele leden beter zijn in het destilleren van de (onzekere) toestand van de
economie. Kort gezegd: hoe slimmer een lid, hoe minder je er nodig hebt. Voor een gegeven kostenniveau, is de optimale omvang van het
comité waarin vooroverleg plaatsvindt groter dan wanneer ieder lid individueel opereert. Immers, de marginale bijdrage van een
individueel lid is kleiner in een comité met vooroverleg, zodat ter compensatie meer leden moeten worden toegevoegd. Maar naarmate de
marginale kosten van een comité toenemen, neemt de optimale omvang snel af, vanwege de eerder genoemde geringe marginale
opbrengst van ieder toe te voegen lid.
Beleidsconclusies
De belangrijkste beleidsimplicatie is dat wanneer monetaire besluiten genomen worden bij meerderheid van stemmen, er geen
systematische verschillen dienen te bestaan tussen het centrum en de regio’s. Binnen het Europese Stelsel van Centrale Banken staat het
netwerk van beleidscomités garant voor een dergelijke informatiedeling. Mochten er systematische informatieverschillen bestaan tussen
de regio’s en het centrum, dan is vooroverleg veel minder schadelijk en kan het de kwaliteit van besluitvorming zelfs doen toenemen.
Voorts is de omvang van een comité veel minder bepalend dan de kwaliteit van haar leden. Dit benadrukt het belang van het benoemen
van comitéleden op grond van professionele capaciteiten. Artikel 11 van het Verdrag van Maastricht, waarin professionele expertise als
criterium voor lidmaatschap van de directie van de ecb is vastgelegd, vormt hiervoor in Europa een belangrijke institutionele waarborg.
Er zijn sterke aanwijzingen dat aan een bepaalde inrichting van beleidscomités, vooral die van systemen van centrale banken, ook andere
overwegingen ten grondslag liggen dan het door ons gehanteerde optimaliteitsprincipe. Dit is een kwalificatie bij onze resultaten. Het
ontbreken van strategisch gedrag daarentegen zien wij niet als een omissie. Integendeel, onze studie wijst uit dat zelfs wanneer alle leden
van het beleidscomité, regionaal en centraal, dezelfde doelstelling nastreven (zoals het realiseren van prijsstabiliteit in de gehele
muntunie), de structuur van het beleidscomité belangrijke gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de besluitvorming.
Jan Marc Berk en Beata Bierut

1 Voor de details zie J.M. Berk en B.K. Bierut, Committee structure and its implications for monetary policy decision making, Tinbergen
Institute Discussion Paper, TI 2003-053/2, 2003.
2 N.C. de Condorcet, Essai sur l’application de l’analyse à la probabilité des decisions rendues a la pluralité des voix, Parijs, L’imprimerie

royale, 1785.

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur