Ga direct naar de content

Moeten alle markten vrij zijn?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 12 1990

Moeten alle markten vrij zijn?
J. Tinbergen

De mislukking van de centraal geplande volkshuishouding heeft velen,
economen en politic!, tot het aanbevelen van vrije markten geleid. Juist
na de herdenking van Adam Smith
was dat een zegetocht van het beroemde stelsel van ‘laissez faire’ en
vooral liberalen (in de Europese zin)
voelden zich de overwinnaars van de
strijd tussen centrale planning en
‘laissez faire’.
Men neigt daarbij te vergeten dat
er twee soorten markten zijn: markten
met een stabiel en markten met een
labiel evenwicht. De heilzame werking van vrije markten geldt voor de
markten met een stabiel, maar niet
voor de markten met een labiel evenwicht.
De categorie met een labiel evenwicht is niet onbelangrijk en bestaat
uit twee hoofdgroepen. Men zou deze
groepen kunnen aanduiden als de
landbouwmarkten en de markten van
goederen waarvan de produktie hoge
vaste kosten met zich brengt.
De labiliteit van landbouwmarkten
is het gevolg van de onzekerheden in
de weersomstandigheden, waarmee
ook de meteorologen dagelijks worden geconfronteerd. Deze markten
worden, ook in de vrijheidslievende
Verenigde Staten, daarom gereguleerd en niet aan zichzelf overgelaten. Evenmin als in West-Europa, Japan en, eigenlijk, de hele wereld.
Goederenovereenkomsten
voor
grondstoffen, gepousseerd door de
Conferentie der Verenigde Naties
voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), zijn algemeen aanvaard en vormen een van de hoekstenen van de
wereldhandelspolitiek.
De labiele markten van goederen
waarvan de produktie hoge vaste
kosten meebrengt zijn het gevolg van
het feit dat de variabele kosten onder
de gemiddelde kosten liggen. Bij vrije
concurrentie worden de prijzen tot de
grenskosten omlaag gedrukt. Dat betekent dat de bedrijven met permanente verliezen worden bedreigd.
Ook zij worden daarom tot ingrijpen
gedwongen. Zij kunnen, om te beginnen, kartels vormen. Dat wordt, ook
weer in Amerika, door de wet verboden omdat particuliere kartels de consument schaden. Ook in de meeste
Europese landen wordt regulering
nodig geacht, in de een of andere

ESB 19-9-1990

vorm. Nederland heeft, zoals men
weet, een ietwat gecompliceerd stelsel: een kartel kan of wel algemeen
verbindend verklaard, of verboden
worden. Met andere woorden: de
overheid ziet erop toe dat de consumentenbelangen niet geschaad worden.
Een van de manieren om de uitwerking van hoge vaste kosten voor de
bedrijven minder bezwaarlijk te maken, is gelegen in vastrechttarieven.
De afnemer helpt de vaste kosten te
betalen door een bedrag te betalen
dat onafhankelijk is van de afgenomen hoeveelheid produkt, ook als die
hoeveelheid nul is. Daarnaast wordt
dan een bedrag betaald dat evenredig is met de afgenomen hoeveelheid. Het prijsvormingsstelsel blijft
evenwel onder toezicht van de overheid.
De omvang van de produktie van
goederen en diensten, waarvoor het
bovenstaande geldt, is nietgering. Zij
omvat de ‘zware Industrie’ zoals die
van ijzer en staal, vele vormen van
verkeer en de produktie van energie.
In sommige Europese landen heeft
de overheid een nog directere vorm
van ingrijpen dan door wetgeving gekozen: de bedoelde bedrijven worden
als overheidsbedrijven geexploiteerd. Met name de energieproduktie
en de vervoersbedrijven zijn vaak
door steden, provincies of nationale
overheden ter hand genomen,
De twee soorten industrieen – die
met hoge vaste kosten en die met
(praktisch) geen vaste kosten – wor-

den door economen ook wel met andere namen onderscheiden: industrieen met toe- of afnemende meeropbrengsten of wel kapitaalintensieve en arbeidsintensieve bedrijfstakken.
Het gevaar van het verwaarlozen
van het verschil tussen de twee soorten evenwichten en de twee soorten
bedrijfstakken is de mogelijkheid van
een overreactie in Oost-Europa: een
teruggaan tot het ‘laissez faire’ met
verwaarlozing van alle ervaringen die
daarmee in de negentiende en het
begin van de twintigste eeuw zijn opgedaan; de ervaring met name dat er
dan te grote inkomensverschillen ontstaan en dat er een heel gebouw van
sociale zekerheid moet worden opgetrokken, door de Duitsers de ‘soziale
Marktwirstschaft’ genoemd en door
alle partijen aanvaard. De opbouw
van dit economische stelsel is vooral
door de democratische socialisten
bevorderd.
Voor wie de ‘nuance zoekt’ is dit
onderscheid tussen stabiel en labiel,
tussen verminderende en toenemende meeropbrengsten, tussen democratische en totalitaire socialisten vitaal!

855

Auteur