Ga direct naar de content

Middelmatig beter dan goed

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 17 1991

ECONOMIE

Middelmatig
beter
dan goed
Eind juni 1991 heeft het kabinet de
lang verwachte pensioennota uitgebracht. Hierin maakt het zijn standpunt kenbaar over de aanvullende
pensioenen. Het kabinet reageert zo
op eerdere adviezen van de Emancipatieraad (ER) en de Sociaal-Economische Raad (SER).
In november 1987 vroeg het kabinet
de SER en de ER advies over een aantal problemen rond de pensioenen:
– tot wiens verantwoordelijkheid
dienen de aanvullende pensioenen te worden gerekend: overheid of sociale partners? Welke
rechtsgronden zijn er voor overheidsingrijpen op dit gebied;
– de ‘oude’ pensioenproblematiek:
hoe kan de pensioenbreuk definitief uit de wereld worden geholpen. Is de kwaliteit van de huidige regelingen voldoende (grijze
vlekken). Is er nog een pensioenplicht nodig voor de werknemers
die niet onder een pensioenregeling vallen (witte vlekken);
– de ‘nieuwe’ pensioenproblematiek: in hoeverre moeten de regelingen worden aangepast aan de
maatschappelijke ontwikkelingen
en/of is bijstelling van de huidige
wetgeving in dit kader gewenst?
De ER bracht over deze materie advies uit in april 1989, de SER in november 1990. Bij deze adviezen en
de thans uitgebrachte pensioennota
is dankbaar gebruik gemaakt van de
onderzoeksresultaten van de Pensioenkamer inzake de witte en grijze
vlekken op pensioengebied1. De
Tweede Kamer zal de pensioennota
najaar 1991 behandelen.
Hoofdlijnen pensioennota
Met als uitgangspunt de primaire verantwoordelijkheid van de sociale
partners voor de aanvullende pensioenen worden in de pensioennota
de volgende wettelijke maatregelen
voorgesteld:
– iedere deelnemer krijgt een recht
op waardeoverdracht bij wisseling
van pensioenregeling;

— parttimers mogen niet langer uitgesloten worden van een pensioenregeling maar moeten een
evenredige pensioenopbouw krijgen;
— wanneer er een nabestaandenpensioen is, moet dit ook gelden voor
ongehuwd samenwonenden;
— overbruggingsuitkeringen ter compensatie van het ontbreken van
een AOW-uitkering bij pensionering voor 65 jaar vallen niet langer
onder de beschermende bepalingen van de Pensioen en Spaarfondsenwet (PSW);
– iedere deelnemer krijgt recht op
een flexibele pensioneringsleeftijd
tegen actuariele verrekening;
– het verbod op doorberekening
van de structurele delen van de
AOW-uitkering in aanvullende
pensioenen wordt ingetrokken;
– informatieverstrekking aan deelnemers over opgebouwde pensioenaanspraken wordt verplicht.
Aanvullend op deze wettelijke maatregelen zou de Stichting van de Arbeid het bedrijfsleven moeten aanbevelen in die sectoren waar geen
pensioenregeling bestaat deze alsnog in te voeren. Bovendien wil het
kabinet met de Stichting van de Arbeid overleg voeren over het ontwikkelen van een nieuwe pensioennorm. Deze pensioennorm moet
rekening houden met zaken als de
maatschappelijke trend tot individualisering maar ook met de noodzaak
tot kostenbeheersing.
Als elementen van die pensioennorm noemt het kabinet:
— toepassen van de middelloonregeling met jaarlijkse aanpassing van
de opgebouwde rechten;
– ten hoogste waardevastheid van
de ingegane pensioenen;
— het bieden van keuzemogelijkheden in pensioenregelingen;
– flexibele pensioneringsleeftijd.
Vervolgens stelt het kabinet dat de
overheid aansluiting moet zoeken
bij de ontwikkelingen in de marktsector: de positie van de overheid
als werkgever is in dit verband geen
andere dan die van de werkgevers
in de marktsector.

Nieuwe dimensie
In de adviesaanvrage van november
1987 wordt als rechtvaardigingsgrond voor overheidsingrijpen genoemd de situatie waarin de sociale
partners hun verplichtingen op pensioengebied zouden verzaken. De
overheid moet in dat geval opkomen

voor de structured zwakkere partij.
Deze rechtsgrond staat beslist niet
meer centraal in de pensioennota:
gezien de keuze van de middelloonregeling wil de overheid nu juist in
het geweer komen als de sociale
partners het te fraai maken. Het kabinet heeft in het kader van de tussenbalans “een nieuwe dimensie” toegevoegd, namelijk de noodzaak tot
kostenbeheersing. Terughoudendheid moet worden betracht bij de
verdere “verfraaiingen van de aanvullende pensioenen”. Als hoedster van
het algemeen belang dient de overheid nadere (maximum)normen en
grenzen stellen. De primaire verantwoordelijkheid van de sociale partners wordt hiermee duidelijk begrensd. Als middelloon de pensioennorm wordt, betekent dit een
achteruitgang voor vrijwel alle deelnemers aan een eindloonregeling
(ruim 72% van de deelnemers). “Het
middelloonstelsel zou een ernstige
aantasting zijn van de arbeidsvoorwaarden” aldus J.A.M. Reynen, voorzitter van het Algemeen burgerlijk
pensioenfonds (Abp) bij de presentatie van het jaarverslag van het Abp2.
De nieuwe dimensie betekent volgens de pensioennota dat iedere verbetering van de pensioenregeling, inclusief eventuele inhaalmanoeuvres
voor vrouwelijke deelnemers, niet
mag leiden tot premieverhoging
maar dient te worden gefinancierd
uit de ruimte die ontstaat door de
overgang van een eindloon- naar
een middelloonsysteem.

Oude pensioenproblematiek
Pensioenplich t
Het kabinet constateert in de pensioennota dat er bij SER en ER geen
eensluidende opvattingen bestaan
over de noodzaak van een pensioenplicht, die zou voorschrijven dat in
principe iedere werknemer vanaf zijn
25ste jaar verplicht deelneemt in een
pensioenregeling. Het ontbreken van
een pensioenregeling in een bedrijf(stak) is geen statisch gegeven: na
verloop van tijd gaan de meeste bedrijven alsnog over op een pensioenregeling. Bovendien past een pensioenplicht niet bij de contractvrijheid
die in het arbeidsovereenkomstenrecht geldt, aldus de pensioennota.
1. Pensioenkaart van Nederland, Den

Haag 1989; Werknemers en werkgevers
zander pensioenregeling nader beschouwd, Pensioenkamer, Den Haag,

1990.
2. De Volkskrant, 3 juli 1991.

L>EZE WEEK

Daarom sluit het kabinet zich aan bij

het meerderheidsadvies van de SER:
geen enkele vorm van pensioenplicht
maar een beroep op het bedrijfsleven
de laatste witte vlekken weg te wer-

ken (volgens de nota gaat het om
ruim 6% van de werknemers boven
25 jaar). Het kabinet stelt daarom
voor de Pensioenkamer op te heffen.
Deze werd immers ingesteld om te zij-

ner tijd de pensioenplicht uit te voeren. De Verzekeringskamer houdt toe-

zicht op de pensioenfondsen. Het
Fonds Voorheffing Pensioenverzeke-

ring, oorspronkelijk ingesteld om de
invoering van een pensioenplicht

financieel te ondersteunen, blijft gehandhaafd met een nieuwe doelstelling: de voortzetting van pensioenopbouw van werklozen die ouder
zijn dan 40 jaar.

Pensioenbreukmaatregelen
Conform het advies van de SER stelt
het kabinet voor de werknemer bij
wisseling van pensioenregeling wettelijk een recht op waardeoverdracht
toe te kennen. Nadere rekenregels
zullen in overleg met sociale partners worden opgesteld: deze regels
behoeven vervolgens de goedkeuring van de ministers van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken, gehoord de Verzekeringskamer. Uitdrukkelijk wijst de

Nieuwe pensioenproblematiek
Flexibilisering
De maatschappelijke ontwikkelin-

Een andere is dat er een behoorlijke

gen geven het kabinet reden te streven naar een systeem van flexibele
pensionering. Dit zou als alternatief
kunnen dienen voor vut-regelingen.
Hoewel het de primaire verantwoordelijkheid van de sociale partners op
dit gebied erkent, acht het kabinet
het dringend gewenst de trend van
dalende arbeidsparticipatie van ouderen om te buigen. Daartoe zou
een deeltijd-vut in combinatie met
een flexibele pensioneringsleeftijd
de thans geldende volledige vut
moeten gaan vervangen. De huidige
vut-regelingen keren, onafhankelijk
van het aantal dienstjaren doorgaans
80% van het laatstverdiende loon uit
vanaf gemiddeld 60 jaar. Hierbij
wordt de pensioenopbouw voortge-

nen moet zijn. Duidelijk is dat middelloonregelingen niet op voorhand aan

hankelijk van het aantal deelnemers-

de individuele wensen van de deelnemers, zoals mogelijkheid tot keuze tussen een nabestaandenpensioen en een hoger of eerder ingaand
ouderdomspensioen.

deling van slapers en gepensioneer-

De Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen wijst crop dat het door

het kabinet voorgestane middelloonsysteem waardeoverdrachten, die er
juist op gericht zijn om ook het carriere-element in het pensioen veilig
te stellen overbodig zal maken. De
simultane voorkeur van het kabinet
voor middelloonsysteem en waardeoverdracht laat zich dan ook moei-

lijkrijmen .

ESB 17-7-1991

Conclusie
Had de adviesaanvraag aan de SER en
Emancipatieraad nog de intentie van
‘hoe kunnen de aanvullende pensioenen verbeterd en uitgebreid worden’,
de reactie van het kabinet op de uitgebrachte adviezen lijkt meer ge’inspireerd te zijn door het motto: ‘zijn de

pensioenen niet te goed en kan het

kabinet kan het wettelijk recht op
waarde-overdracht in combinatie
met het voorschrift tot gelijke behanden bij toeslagverlening (Wet Nypels/Groenman) er voor zorgen dat
pensioenverlies door pensioenbreuk
zich nauwelijks meer zal voordoen.

In het kader van de deregulering stelt
het kabinet voor het kortingsverbod
op te heffen. Dit is in tegenstelling tot
het SER-advies dat erop wijst dat het
dispensatiebeleid positief werkt op
de ontwikkelingen van de aanvullende pensioenen.

daarom niet wat minder?’ De worst

van belang. Naar de mening van het

ren dat ook oude rechten kunnen

deze kwaliteitseisen zullen voldoen.

zet. Bij een actuarieel gekort ver-

worden overgedragen. Dit is met
name voor herintredende vrouwen

ste pensioenfonds. Het recht op
waardeoverdracht zal evenwel niet
voor oude gevallen gelden, al doet
de overheid, in aansluiting op het
SER-advies een beroep op sociale
partners zoveel mogelijk te bevorde-

aanpassing van de ingegane pensioe-

vroegd pensioen ingaand vanaf 60
jaar wordt de pensioenopbouw niet
voortgezet. Dit pensioen is tevens afjaren en is mogelijk gehavend door
in het verleden opgelopen pensioenbreuken, die zich niet meer laten helen. Het vervroegd ouderdomspensioen zal daarom aanzienlijk lager
uitvallen dan de huidige vut-uitkeringen. De nota noemt een kortingspercentage van 8 per jaar verlaging van
de pensioenleeftijd. De overbruggingsuitkering die het kabinet voorstelt ter compensatie van het ontbreken van een AOW-uitkering voor het
65ste jaar is beperkter dan een vutuitkering. Het is daarbij de vraag of
het buiten de PSW brengen van de
overbruggingsuitkering de flexibele
pensionering vergemakkelijkt.
Het kabinet wil voorts dat de regelingen meer rekening gaan houden met

nota hierbij op het belang dat de
overheid heeft als werkgever en financier van het Abp, ‘s lands groot-

ziet in een ouderdomspensioen van

om en nabij 70% van het eindloon.

Deregulering
Vooruitlopend op structurele verbeteringen van de aanvullende pensioenen is in de jaren zeventig de AOWuitkering verhoogd tot het niveau van
het minimumloon. Verboden is toen
deze structurele verhogingen in mindering te brengen op de aanvullend
pensioenen. Van dit kortingsverbod
kan de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid dispensatie verlenen indien de pensioenregeling reeds
aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet.
Een daarvan is dat de regeling voor-

van flexibele pensionering die daarbij
wordt voorgehouden lijkt meer bot
dan vices te bevatten. De in het algemeen weinig enthousiaste reacties op
deze nota van zowel de werkgeversals werknemersorganisaties zijn veelzeggend. De positie die het kabinet in
de nota als werkgever ten opzichte
van het Abp lijkt te hebben ingeno-

men, zal daaraan mede debet zijn.
Het is de vraag of overgang van een
eindloon- naar een middelloonsysteem leidt tot een evenwichtiger verdeling van pensioenresultaten, zoals
de nota stelt. Is het werkelijk mogelijk

het pensioenstelsel te verbeteren door
middel van een herverdeling van bestaande inspanningen in plaats van
vergroting van de financiele inspanningen? De op het eerste gezicht gunstige pensioenresultaten die uit het
vergelijkend onderzoek van de Pensioenkamer naar voren komen zijn gebaseerd op een volledige deelnemerstijd die in de praktijk slechts weinigen
realiseren (14% in 1987)5. Niet veel
bedrijven of bedrijfstakken zullen
snel geneigd zijn hun goede regeling
in te ruilen voor een middelmatige.
AJ. Temminck Tuinstra
De auteur is secretaris van de Pensioenkamer. Dit artikel is op persoonlijke titel ge-

schreven.

3. Deelnemer met premievrije rechten.
4. Stichting voor Ondernemingspensioen-

fondsen, Eerste reactie Pensioennota, 26
juni 1991.
5. A.J. Tuinstra, Overbelasting van pensioenfondsen, ESB, 30 januari 1991, biz.
135-137.

Auteur