Maurice Allais
De Nobelprijs voor de economie gaat dit jaar naar de
Franse econoom Maurice Allais voor zijn baanbrekende
prestaties op het gebied van de theorie van de markt en
het doelmatig gebruik van hulpbronnen. Een verrassing,
omdat Allais (die overigens al in 1964 een eredoctoraat
heeft ontvangen aan de Rijksuniversiteit Groningen) tot
op heden meestal achter het net heeft gevist. Tegelijkertijd met Samuelson heeft hij gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de algemene-evenwichtstheorie, en tegelijkertijd met Friedman heeft hij allerlei ontdekkingen gedaan op het gebied van de monetaire theorie. Allais doet
voor deze Amerikaanse economen niet onder, maar bijna zijn gehele oeuvre is in het Frans verschenen, waardoor hij in de Angelsaksische economenwereld betrekkelijk weinig aandacht heeft gekregen.
Allais is van oorsprong ingenieur. Zijn werkdraagt een
sterkwiskundig stempel. Zelfszodanig dat men zich vaak
niet kan voorstellen dat die paar regels Frans tussen de
wiskundige vergelijkingen voor Angelsaksische economen een drempel zouden kunnen vormen. Met deze aanpak heeft Allais school gemaakt. De bekendste Franse
economen, waaronder Edmond Malinvaud en de winnaar
van de Nobelprijs in 1983, Gerard Debreu, hebben hun
opleiding genoten aan de Ecole Nationale Superieure des
Mines te Parijs, waar Allais economie doceerde. De wiskundige aanpak is ook bij hen terug te vinden.
In zijn werk heeft Allais zich beziggehouden met vier
onderwerpen, te weten de algemene-evenwichtstheorie,
de theorie van de keuze onder onzekerheid, de kapitaaltheorie en de theorie van de monetaire dynamiek. Met
name de eerste twee onderwerpen hebben de laatste jaren aan belang gewonnen door de verschuiving van de
aandacht van de macro-economie naar de micro-economie. Bij zijn bijdragen aan de algemene-evenwichtstheorie heeft Allais zich in eerste instantie gebaseerd op het
werk van Leon Walras, Vilfredo Pareto en living Fisher.
Zijn doel was hun theorieen te verdiepen en te synthetiseren zodat een theorie zou ontstaan die zo min mogelijk
gebonden zou zijn aan beperkende vooronderstellingen,
en die zodoende algemeen geldend zou zijn. Het hoofdwerk uit deze periode is A la recherche d’une discipline
economique, premiere partie, I’economie pure. De aanpak die Allais in dit boek volgt is traditioneel te noemen.
Het boek is een nadere uitwerking van de Walrassiaanse theorie. Allais gaat in op de stabiliteit van het evenwicht, hij onderzoekt wat er verandert als rekening wordt
gehouden met toekomstige generaties en hij gaat in op
de invloed van de demografische structuur op de economie. Belangrijk is de vervanging van het bekende microplaatje van nutscurve en budgetlijn door het concept van
de “surface des possibilites maximales dans I’hyperespace des indices de preference”1.
In de jaren zestig heeft Allais met de Walrassiaanse
aanpak gebroken. Uitgangspunt was niet langer het Walrassiaanse systeem waarin een unieke verzameling prijzen voor alle goederen en diensten vraag en aanbod in
evenwicht brengt, maar het concept van verdeelbare
overschottten (surplus distribuables). In dit concept komt
alle economische dynamiek voort uit het zoeken naar en
het realiseren en verdelen van overschotten. Wanneer ik
een brood koop bij de bakker, aldus Allais, heeft dat brood
voor mij een grotere subjectieve waarde dan het geld dat
ik ervoor in ruil aan de bakker geef. Dat verschil kan worden beschouwd als een ‘overschot’ en het kopen van het
brood doet dus het maatschappelijke overschot verminderen en komt zo de welvaart ten goede. Wordt het brood
niet gekocht, dan blijft er overschot bestaan. De maat-
ESB 26-10-1988
schappelijke som van dergelijke overschotten noemt Allais het Verlies’ (la perte). Dit verlies is een indicator van
de maatschappelijke inefficientie. De benadering van Allais heeft twee belangrijke voordelen. In de eerste plaats
maakt het concept van verdeelbare overschotten het mogelijk niet alleen evenwichtssituaties te analyseren, zoals
in de Walrassiaanse economie, maar ook situaties waarin sprake is van onevenwichtigheden, waar sprake is van
een maatschappelijk verlies. In de tweede plaats maakt
de benadering van Allais het mogelijk ook de economische dynamiek te analyseren. Zo kunnen innovaties worden beschouwd als pogingen om verdeelbare overschotten in het leven te roepen, die vervolgens door middel van
handel moeten worden geelimineerd om tot een maatschappelijk optimaal resultaat te komen.
Het tweede terrein waarop Allais actief is, is dat van de
keuze in een situatie van onzekerheid. Zijn ideeen hierover heeft hij ontwikkeld in de vorm van kritiek op het standaardwerk van Von Neumann en Morgenstern, Theory of
games and economic behaviour. Von Neumann en Morgenstern gaan er kort gezegd van uit dat economische
subjecten in een situatie van onzekerheid het verwachte
nut maximaliseren. Volgens Allais is deze stellingname
echter onhoudbaar, omdat de spreiding van de mogelijke
waarden niet in de beschouwing wordt betrokken, terwijl
dit nu juist de essentie van het risico is. Om zijn gelijk aan
te tonen heeft Allais een aantal voorbeelden gegeven van
situaties waarin mensen in termen van Von Neumann en
Morgenstern irrationeel handelen. Een eenvoudig voorbeeld is het volgende: wanneer mensen kunnen kiezen
tussen een zekere winst van / 30 en een kans van 80%
op een winst van / 45, kiezen de meeste mensen voor
een zekere winst van / 30. Als ze echter kunnen kiezen
tussen een kans van 25% op een winst van / 30 en een
kans van 20% op een winst van / 45, kiezen de meeste
mensen voor de 20% kans op / 452. Deze voorbeelden
zijn in de Amerikaanse literatuur uitgebreid besproken, en
zodoende bekend geworden als de ‘Allais-paradox’.
Het werk van Allais is, zoals gezegd, sterk wiskundig.
Samen met zijn streven naar algemene geldigheid, dat
een hoge graad van abstractie noodzakelijk maakt, maakt
dit zijn werk uiterst ontoegankelijk. De bruikbaarheid van
dergelijke intellectuele hoogstandjes lijkt doorgaans beperkt. Allais is echter ook bijzonder actief geweest op het
terrein van de toegepaste economische wetenschap,
waarbij hij zijn eigen theorieen in de praktijk heeft gebracht. De theorie van de verdeelbare overschotten heeft
haar vruchten afgeworpen bij analyses van de prijsstelling in het openbaar vervoer, de winning van steenkool,
het energiebeleid, enz. De theorie van de keuze onder
onzekerheid is onder andere van toepassing gebleken bij
de analyse van exploratie ten behoeve van grondstoffenwinning.
De Koninklijke Zweedse Akademie van Wetenschappen heeft er goed aan gedaan een miskend genie onder
het stof vandaan te halen.
M.A. Langman
1. In La theorie generale des surplus, Economies etsocietes,
januari/maart 1981, maakt Allais zich in een voetnoot uitermate kwaad op Samuelson en een aantal andere economen die
zich zonder fatsoenlijke verwijzing meester hebben gemaakt
van dit concept. Tegenwoordig geldt deze ‘utility possibility curve’ als uitvinding van Paul Samuelson.
2. Dit voorbeeld is ontleend aan: A. Tversky en D. Kahneman,
The framing of decisions and the psychology of choice, in: J.
Elster (red.), Rational choice, Basil Blackwell, Oxford, 1986.
993