column
Eric van Damme
Markt en overheid en lobby
Toen de Amerikaanse overheid vorige maand aankondigde voor 700 miljard dollar aan onrendabele projecten van de banksector te willen overnemen, werd de
grens tussen overheid en markt opnieuw getrokken.
Minister Bos sprak van “de definitieve teloorgang van
een systeem dat gebaseerd is op hebzucht, onverantwoorde risico’s en perverse beloningenâ€. Voorbarig,
hebzucht is immers van alle tijden. De vraag of de
crisis te wijten is aan overheidsfalen (tekortschietende
regelgeving en toezicht) dan wel marktfalen (hebzucht)
is voorlopig nog onbeantwoord, maar de markt heeft
het tij tegen.
De problematiek van markt en overheid speelt ook in
Nederland. Onze overheid steunt de markt niet alleen
financieel, maar ook via regelgeving. Opnieuw behandelt het parlement een wetsvoorstel dat tot doel heeft
de oneerlijke concurrentie die particuliere bedrijven van
de overheid ondervinden tegen te gaan (Kamerstukken
31354). Dertien jaar geleden al kwam de commissieCohen met het advies marktactiviteiten door de overheid ten principale te verbieden, maar een daarop
gebaseerd wetsvoorstel kreeg veel kritiek en werd in
2004 weer ingetrokken. Het voorliggende voorstel is
verder verwaterd; de waardering voor de overheid is ook
bij ons toegenomen. Na een intensieve lobby van VNG
en IPO wordt de bestuurlijke autonomie van overheidsorganisaties bij de keuze om de markt te betreden nu
expliciet als uitgangspunt genomen. Wel wordt de overheid op de markt aan extra gedragsregels gebonden.
Merkwaardig hoe de grens nu getrokken wordt.
Overheidsorganisaties zijn wel vrij bij de keuze om de
markt te betreden, maar niet bij hun marktgedrag.
De overheid mag wel de markt op, maar zij mag zich
daarop niet als marktpartij gedragen. De aanname
dat een overheid bij de ene beslissing in het publiek
belang zal handelen, maar niet bij de andere, lijkt
i
Ânconsistent. Of kan een wethouder meer vertrouwd
worden dan een directeur van een gemeentelijke
dienst? De keuze is volkomen arbitrair. Zij volgt uit
het feit dat het kabinet zowel de lobby van de lagere
overheden (PvdA) als het bedrijfsleven (CDA) wil
h
 onoreren; het resultaat is een gedrocht.
De lobby van het bedrijfsleven was destijds aanleiding
voor het rapport-Cohen. De echo vinden we terug in de
MvT bij het huidige wetsvoorstel, waarin gesteld wordt
dat extra gedragsregels voor overheden nodig zijn om
zo gelijk mogelijke concurrentievoorwaarden tussen
overheidsorganisaties en particuliere ondernemingen
te creëren, en dat, als gevolg van de toegenomen
ruimte voor het private bedrijfsleven, zowel het innovatieve vermogen van de Nederlandse economie als de
welvaart bevorderd wordt. Dat laatste is echter louter
retoriek: de effecten gaan precies de andere kant uit.
Innovatie en welvaart worden bevorderd door concurrentie en daarbij maakt het niet uit of die concurrentie
nu vanuit de overheid of vanuit de private sector komt.
Hoe komt het kabinet dan tot de conclusie dat gedragsregels voor overheden op een markt wenselijk zijn? De
MvT verwijst hiervoor naar publicaties van het CPB
en PWC. Men hoeft slechts de samenvatting van deze
twee rapporten te lezen om te zien dat zij niet doen
wat aan hen wordt toegeschreven. Het CPB-rapport,
indien van toepassing, concludeert, in tegenstelling
tot het wetsvoorstel, dat gelijke regels de voorkeur
genieten. Het PWC-rapport stelt: “Zo kan bijvoorbeeld
het onder de kostprijs verhuren van DVD’s en video’s
door bibliotheken, vanuit een publiek belang wenselijk zijn (bijvoorbeeld lagere prijzen, meer keuze voor
consumenten). Deze effecten op de welvaart vallen, in
verband met de beperkte beschikbare tijd en middelen
buiten de reikwijdte van dit onderzoek.†Een rapport
dat alleen oog heeft voor de lasten en niet voor de
lusten van overheidsoptreden op de markt kan natuurlijk niet als basis voor beleid dienen.
In de discussie over het voorliggende wetsvoorstel is
het uiteindelijke doel van het beleid uit het oog verloren. Een gelijk speelveld is geen doel op zich, het gaat
om de welvaart. Het winstbelang van het particuliere
bedrijfsleven is geen publiek belang. Het gaat niet om
de bescherming van de concurrenten, maar om de
bescherming van de concurrentie, en wel omdat de
consument daarvan profiteert. Als er een conclusie is
die aan het PWC-rapport verbonden kan worden is het
wel dat concurrentieverstoring door de overheid juist
goed is voor de welvaart, en normering van het overheidshandelen dus slecht. Het wetsvoorstel, in ieder
geval de onderbouwing daarvan, kan de prullenbak in.
Waarom heeft niemand dit eerder vastgesteld? Waarom
hebben adviesorganen van het kabinet de retoriek van
de ondernemerslobby niet doorgeprikt? Had niemand
de tijd of het vermogen om de oorspronkelijke bronnen
te lezen? Tijdens de Grote Depressie van de jaren
dertig stelde Keynes nog dat economen en economische ideeën belangrijk waren. “The World is ruled
by little else.†Nu is het anders, het hier besproken
wetsvoorstel is economisch onzinnig. De lobby regeert.
Dat is nog gevaarlijker. De crisis van nu is dieper dan
die van toen.
ESB
93(4544) 3 oktober 2008
591