Ga direct naar de content

Loonmatiging en winstdeling

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 13 1987

Loonmatiging en
winstdeling
Wanneer kabinet en sociale partners op 2 juni (naar alle waarschijnlijkheid) bijeenkomen behoeft niet te worden gerekend op een herhaling van
een ‘historische’ gebeurtenis als die
van november 1982 toen in de Stichting van de Arbeid het pad werd gee’ffend voor het eerste kabinet-Lubbers.
Het is zelfs twijfelachtig of de drie partijen het ‘2 mei-akkoord’ van vorig jaar
zullen herbevestigen waarin werd afgesproken de werkloosheid in 1990
onder de 500.000 terug te brengen. Inmiddels is immers gebleken dat deze
doelstelling, waaraan de premier het
voortbestaan van zijn kabinet heeft
verbonden moeilijk te verwezenlijken
zal zijn door de verwachte vertraging
van de economische groei.
Werkloosheidsbestrijding zal zeker
het voornaamste onderwerp van gesprekzijn. Volgensde voorzittervan de
FNV, Hans Pont, heeft het centraal
overleg alleen maar zin als het kabinet
ruimte verschaft voor ree’el overleg.
Deze vakcentrale zelf heeft te kennen
gegeven het overleg niet opnieuw te
willen blokkeren door vooraf voorwaarden te stellen voor herstel van de koppelingen tussen lonen en sociale uitkeringen. Deze eis was de voornaamste oorzaak dat het overleg van oktober vorig jaar niet het convenant
opleverde dat het kabinet ervan had
gehoopt.
Uit de moeizame besprekingen over
de begroting 1988 is gebleken dat er
voor lastenverlichting geen ruimte zal
zijn. De vooral door de grote partijen in
de Tweede Kamer gewenste ruil van
loonmatiging tegen belastingverlaging
maakt daardoor heel weinig kans van
slagen. Bovendien is het centraal overleg nauwelijks nog een platform waarop bindende richtlijnen voor het arbeidsvoorwaardenoverleg in de bedrijfstakken kunnen worden vastgesteld. Als er al een algemene afspraak
over loonmatiging kan worden gemaakt heeft die toch maar een tamelijk
vrijblijvend karakter. Ze kan ten
hoogste de vorm krijgen van aanbevelingen aan cao-onderhandelaars. Een
gevolg van de decentralisatie is zeker
dat de coordinate op centraal niveau
veel aan betekenis heeft verloren.
In dat licht wekt het wel enige verbazing dat de Commissie van economische deskundigen van de SER (CED)
in haar rapport Arbeidsmarktflexibilitett en werkloosheid weer over de mogelijkheid van een loonmaatregel rept,
zij het onder heel strikte voorwaarden.
De SER-economen zouden een ruiltransactie in de zin van de Kamermotie
toejuichen, maar zij erkennen dat de

budgettaire situatie voorlopig geen
substantiele verlaging van de collectieve lasten toelaat. Niettemin zijn zij van
mening dat de overheid in het centraal
overleg de voorwaarden moet scheppen voor de noodzakelijk geachte loonmatiging. Ze brengen ook een heel
andere benadering ter sprake. De
SER-deskundig0n stellen namelijk de
uitvoering van ‘winstafhankelijke beloningssystemen’ voor. Koppeling van
de lonen aan de winst van een bedrijf,
zo zeggen ze, kan leiden tot een grotere flexibiliteit van de arbeidsmarkt.
Aanpassing van de lonen aan het bedrijfsresultaat kan tot gevolg hebben
dat niet zo snel tot inkrimpen van het
personeel behoeft te worden overgegaan.
Deze aanbeveling (in de marge van
het centraal overleg) roept het voorstel
van de Amerikaanse econoom Martin
L. Weitzman in herinnering. In zijn in
1984 verschenen boek The share economy ontwikkelt hij een beloningssysteem dat gebaseerd is op deling
van de werknemers in de opbrengsten
van de onderneming. Weitzman heeft
niet het oog op winstdelings- of
tantieme-regelingen, waaraan werkgevers graag denken als zij de prestaties
en bedrijfstrouw van hun werknemers
willen stimuleren. Zijn theorie berust
op een dwingende logica. Een deeleconomie leidt tot een onverzadigbare
‘honger naar personeel’. Wanneer wij
ervan uitgaan, zo redeneert hij, dat de
totale opbrengsten van een onderneming worden gedeeld met de werknemers, dan komt er een fonds beschikbaar voor beloning van werknemers
dat gelijk is aan de delingsfractie (‘s’)
maal de totale opbrengsten (dat is prijs
maal verkochte hoeveelheid). Op de
korte termijn, waarin ‘s’ vastligt, zal
een naar maximale winst strevende
ondernemer de marginale opbrengst
van een extra aangetrokken werknemer vergelijken met de marginale
kosten om vast te stellen of het aanstellen van een eenheid arbeid meer zijn
winst zal vergroten. Onder een zuiver
opbrengsten-deelsysteem zullen de
netto resultaten van de onderneming
altijd toenemen wanneer een werknemer extra wordt aangesteld. De reden
hiervoor is dat de ondernemer alleen
maar een fractie ‘s’ van elke dollar toegevoegde waarde bijdraagt aan het
‘fonds’ waaruit de werknemers worden
betaald en de rest (1 – s) in zijn zak kan
houden (of investeren). Zolang ‘s’ kleiner is dan 1, d.w.z zolang de werknemers niet alle meeropbrengsten krijgen, zal de onderneming alle arbeid
willen aantrekken die zij op korte ter-

mijn kan krijgen. Als de marginale arbeidsproduktiviteit daalt naarmate er
meer werknemers worden aangetrokken, zal elke extra werknemer minder
toegevoegen aan de totale opbrengst.
De ondernemer kan dat niet zoveel
schelen, omdat extra werknemers nog
altijd iets bijdragen aan de netto winst
zolang de marginale arbeidsproduktiviteit groter is dan nul en de arbeidskosten niet te hoog zijn. Wel zal het
gemiddelde loon dalen naarmate er
meer werknemers worden aangetrokken en despoelingdunner wordt. Deze
dalende loonvoet beperkt de mogelijkheid van de onderneming om extra
werknemers aan te trekken.
Op lange termijn zal de vraag naar
arbeid van een opbrengstdelende onderneming worden bepaald door de
optimale bedrijfsgrootte. De delingsfractie ligt op langere termijn niet vast.
Ze moet worden aangepast aan de
zich wijzigende marktprijs voor arbeid,
die ook moet worden gebruikt om de
optimale produktieomvang en het
werkgelegenheidsniveau vast te stellen, Onder een zuiver winstdelingssysteem a la Weitzman zal de vraag
naar arbeid in tijden van recessie,
waarin de vraag naar de produkten van
de onderneming scherp daalt, ertoe
leiden dat de vraagcurve naar links
verschuift, zodat de produkten tegen
een lagere prijs kunnen worden geruimd. De werknemers zullen in dat geval gaan delen in lagere totale
opbrengsten. De inkomen van de onderneming terugloopt. Daar staat tegenover dat het bedrijf geen werknemers hoeft te laten afvloeien om de
eenvoudige reden dat het nog steeds
voordelig is hen in dienst te houden.
Ontslag van een werknemer in depressietijd verlaagt de winst met een bedrag dat gelijk is aan het marginale
produkt van de werknemer maal de
prijs voor dat produkt. De bespaarde
loonkosten zijn gelijk aan de fractie ‘s’
van gedaalde opbrengsten die de ondernemer niet langer aan het ‘loonfonds’ behoeft af te dragen. Het verlies
aan winst is echter groter dan de
bespaarde arbeidskosten. Het gevolg
is dat de afgevloeide werknemers de
winstdaling alleen maar nog groter maken dan wanneer ze in dienst waren
gebleven.
De economen van de SER volgen
ongeveer dezelfde gedachtengang,
maar zij gaan toch niet zo ver dat zij
een zuivere opbrengstdeling voorstellen zoals Weitzman die voor ogen
heeft. De CED wijs er in haar rapport
op dat er ook nadelen aan vastzitten.
Zo is het theoretisch mogelijk dat vak-

bonden zich verzetten tegen het in
dienst nemen van meer arbeidskrachten, omdat dit het winstaandeel verkleint. Ook zouden werkgevers zich
tegen het meedelen van werknemers
in de winst kunnen verzetten, omdat dit
ten koste kan gaan van de investeringen. Een praktisch probleem is ook
hoe de beloning van werknemers in de
publieke sector moet worden vastgesteld.
In het onlangs verschenen OSArapport Gedachten over inkomensdifferentatie noemt de Amsterdamse econoom M.J. Ellman als bezwaar tegen
opbrengstdeling dat de werknemers
geen zekerheid hebben over nun inkomen. Deelcontracten roepen ook vragen op rechtvaardigheid. Er ontstaan
immers tegenstellingen tussen werknemers die werken in sectoren met
een stijgende toegevoegde waarde en
in sectoren waar de toegevoegde
waarde per werknemer daalt. Ellman
denkt dat de werknemers toch de voorkeur zullen geven aan vaste lonen boven de onzekere vooruitzichten die

een deelsysteem hun biedt. Naar zijn
mening is het een illusie dat opbrengstdeling een pijnloze manier zou zijn om
volledige werkgelegenheid te bereiken.
Ik denk dat invoering van winstdelingssystemen een goed onderwerp
voor onderhandelingen in de bedrijfstakken en ondernemingen kan zijn. De
vakverenigingen zijn er niet meer zo
principieel op tegen om deze manier
wat meer inkomensdifferentiatie mogelijktemaken. Bij winstdeling denken
ze toch nog vooral aan spreiding van
aandelenbezit en macht, waarbij ze af
en toe nog laten merken vad-achtige
constructies in het hoofd te hebben. De
werkgevers onderschrijven de conclusie van de CED dat een soepeler arbeidsmarkt noodzakelijk is om de
werkloosheid aan te pakken. Toch
zwijgt het VNO in zijn commentaar opvallend over de voor- en nadelen van
deelsystemen

A.F. van Zweeden

Auteur