Ga direct naar de content

Loonbeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Loonbeleid
In toenemende mate is de laatste jaren de loonontwikkeling met argusogen gevolgd. Dat is begrijpelijk omdat
het loonniveau een van de belangrijkste sleutelvariabelen
in de gehele macro-economische ontwikkeling is. De concurrentiepositie, de hoogte van de winsten, de investeringsactiviteit, de werkgelegenheid, de collectieve uitgaven, dit alles en nog veel meer wordt in hoge mate afhankelijk geacht van het niveau van de overeengekomen
cao-lonen in het bedrijfsleven. Onder druk van de
verslechterde economische situatie en o p basis van d e
theoretische verbanden diedaaromtrent worden verondersteld, was het geen wonder dat een matigingsbeleid werd
ontwikkeld gericht op het beperken vandeloonstijging. Zo
belangrijk werd de heilzame werking van loonmatiging
geacht dat herhaaldelijk de onderhandelingsvrijheid van
de sociale partners aan banden is gelegd. Ook thans ligt in
de Tweede Kamer voordat doel een Machtigingswet klaar.
Eens te meer is onder de huidige omstandigheden de
vraag actueel hoe nu eigenliik de effectiviteit van het inde
laatGe jaren gevoerde ~Öonbeleid
moet worden beoordeeld
teeen de achtergrond van de verschillende doelstellineen
diedaarmee door regeringen sociale partners zijn beoGd.
Met andere woorden, wat betekent het loonbeleid voor de
allocatie op de arbeidsmarkt, het streven naar rechtvaardige inkomensverhoudingen en het verbeteren van de
macro-economische situatie (de ontwikkeling m. b.t. groei,
werkgelegenheid, prijspeil en betalingsbalans)? Kan het
loonbeleid een bijdrage leveren tot het simultaan verwezenlijken van deze doelstellingen of wordt daarmee een
te zware hypotheek gelegd op het gebruik van één enkel
instrument? Dat zijn de vragendie in dit nummer van ESB
vanuit verschillende invalshoeken aan de orde worden
gesteld.
Allereerst de betekenis van het loonbeleid voor de
situatie op de arbeidsmarkt. De bezorgdheid over de
slechte aansluiting van vraag en aanbod op de de arbeidsmarkt is de laatste jaren snel toegenomen. Er blijken zich
vele knelpunten voor te doen waarvoor maar geen oplossing schijnt te kunnen worden gevonden. Het is bekend
dat het overleg tussen regering en sociale partners over
dit onderwerp volkomen in een impasse is geraakt.
Voor een deel wordt het slechte functioneren van de
arbeidsmarkt geweten aan de starre loonstructuur die belemmerend zou werken o p de (geografische en beroeps-)
mobiliteit van werknemers. Er gaan stemmen op voor een
grotere differentiatie van de-lonen om hetAallocatieproces beter te doen verlopen. Erg veel heil kan daar
echter niet van worden verwacht. De Galan laat daarover in zijn bijdrage aan dit nummer weinig twijfel bestaan: ,,De realiseerbaarheid (van loondifferentiatie) is
gering door economische en institutionele factoren en
omstandigheden. In het verleden is loondifferentiatie
herhaaldelijk nagestreefd, maar zelden gelukt. Criteria
voor differentiatie zijn moeilijk te vinden en ook is het
lastig concreet aan te geven waarnaar moet worden gestreefd. De effecten op de allocatie zullen gering en
nauwelijks meetbaar zijn. Er kleven bovendien nadelen
en risico’s aan de gedifferentieerde loonvorming”. Niettemin heeft het streven naar differentiatie veel bijval gevonden. Toen vorig jaar het arbeidsvoorwaardenbeleid
voor 1980 werd uitgestippeld, spraken alle grote politieke
partijen zich uit voor het extra belonen van vuil en zwaar
werk; de leus vond zelfs haar weg naar de troonrede.
Ook in de loonmaatregel die nu o p stapel staat, wil
minister Albeda voor dit doel ruimte reserveren. Te ge-

ESB 20-2-1 980

makkelijk echter lijkt eraan voorbij te worden gegaan
dat een relatief hogere beloning voor bepaalde soorten
werk in een situatie waarin de lonen OD de nulliin ziin
gefixeerd een gelijktijdige verlaging van de beloning voor
ander werk impliceert. Bovendien is de interpretatie van
het begrip vuil-en zwaar werk uitermate rekbaar. In een
artikel in NRC Hundelsblud van 10 november vorig jaar
werd er al voor gewaarschuwd dat bij het ontbreken
van een behoorliik systeem van functieclassificatie en
-waardering de wifiekebr vrij spel dreigt te krijgen endat het
arbeidsvoorwaardenbeleid 1980 wel eens ..graaien onder
het vaandel ‘vies en zwaar werk”‘ zou kunnen worden.
Biedt het loonbeleid voor het verbeteren van de werking
van de arbeidsmarkt thans dus uitermate weinig perspectieven, hetzelfde lijkt te gelden voor het streven naar
verandering van de inkomensverhoudingen. Het zou
onjuist zijn de kracht waarmee deze doelstelling wordt
nagestreefd te onderschatten. Nog steeds bestaat er een
grote opwaartse druk op het loonpeildievoortkomt uit het
verlangen van werknemers om door middel van loonsverhogingen hun relatieve inkomenspositie te verbeteren en
,,vooruit te komen” in de maatschappij. Driehuis zet inzijn
artikel uiteen hoezeer vanwege verschillende factoren de
,,vooruitgang”vandelagere-inkomenstrekkersopditpunt
in dejarenzeventig in werkelijkheid is tegengevallen, ook al
wijzen de cijfers die de ontwikkeling van de beschikbare
inkomens weergeven op een duidelijke nivellering. Nu er
nationaal niets extra te verdelen valt, dreigt de spanning
hoog op te lopen. Zo hoog, dat deze ookdoorde topvande
vakbeweging haast niet meer in goede banen valt te leiden,
zoals het afgelopen jaar herhaaldelijk is gebleken.
Nu dus van het loonbeleid voor het verbeteren van de
situatie op de arbeidsmarkt en voor het vervullen van
wensen op het gebied van de inkomensverdeling geen
noemenswaardige bijdrage uitgaat, is de vraag des te
klemmender of met het loonbeleid dan wel successen zijn
behaald bij het verbeteren van de macro-economische
ontwikkeling. Ook wat dit betreft heeft het loonbeleid de
schijn tegeq zich. De economische vooruitzichten zijn
allengs verslechterd in de periode dat het matigingsbeleid
van kracht was. Ook al zou het onjuist zijn daar al te
gemakkelijk causale relaties te veronderstellen, dan moet
toch worden vastgesteld dat deze ontwikkeling niet heeft
bijgedragen tot de geloofwaardigheid van het matigingsbeleid en daarmee tot de bereidheid dit vol te houden ten
koste van de andere doelstellingen. Ook van een wettelijk
afgedwongen loonmatiging dreigt onder die omstandigheden de effectiviteit maar zeer beperkt te zijn. Via
incidentele of zwarte lonen of via een inhaalvraag achteraf
zijn altijd wel uitwijkmogelijkhederi te vinden.
De conclusie kan niet anders luiden dan dat van het
loonbeleid te veel tegelijk is -en wordt – verwacht. Een
krachtiger ondersteuning dan tot nu toe heeft plaatsgevonden, door middel van andere instrumenten is onmisbaar. Welke instrumenten dat zijn, daarover lopen de
meningen uiteen, zoals uit lezing van de in deze ESB
opgenomen artikelen zal blijken: van herstel van de
marktwerking (Goedhart en Siddré) tot ordening en
planning op verschillende terreinen (Akkerboom), tot het
aanbrengen van institutionele verbeteringen (Van Voorden). Maar een beleid dat te sterk leunt op beheersing van
de cao-lonen in bedrijven alleen, is in elk geval gedoemd
te mislukken.

L. van der Geest

197

Auteur