Ga direct naar de content

Arbeid is nobele koopwaar

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 1980

Arbeid is
nobele
koopwaar
Metaalbewerkers zijn relatief schaars.
De vraag naar ijzerwerken, plaatwerkers, lood- en zinkwerkers is groter dan
het aanbod. Ook bepaalde bouwvakarbeiders zijn schaars. Voor metselaars
en stucadoors worden – weliswaar op
gebrekkige wijze – vraagoverschotten
geregistreerd. Deze vraagoverschotten
zijn ook nog ongelijk over de regio’s
verdeeld. Voor de bovengenoemde beroepen is een concentratie waarneembaar in Noord- en Zuid-Holland. Elders
op de arbeidsmarkt worden aanbodoverschotten geregistreerd. Er is te veel
onderwijzend personeel en er is te veel
vrouwelijk sociaal en geneeskundig personeel. Bij sommige beroepen zijn vacatures geregistreerd waar toch aanbod
.tegenover staat. Het simultaan voorkomen van vacatures en werkloosheid in
een zelfde beroep hoeft nog niet verontrustend te zijn, als deze situatie niet te
lang blijft voortbestaan en als de verhouding tussen het aantal vacatures en
het aantal werklozen in de tijd wisselt.
Maar als in een wereld met ongelijke
technische ontwikkeling in sectoren en
met veranderende preferenties van consumenten op een deelmarkt van de arbeidsmarkt voortdurend vacatures blijven bestaan waar geen aanbod tegenover staat, dan is er iets mis met het
allocatiemechanisme op de arbeidsmarkt.
Het allocatiemechanisme op de arbeidsmarkt wordt door zeer veel factoren beïnvloed. O p deze plaats wil ik
slechts op één factor ingaan: de beloning.
Veronderstel dat het dagloon van metaalbewerkers gemiddeld f. 105 bedraagt. Dan zijn er natuurlijk metaalbewerkers die meer verdienen en er zijn
er ook die minder verdienen. Gelukkig
is er vrijwel altijd spreiding rondom een
gemiddelde. Deze spreiding kan samenhangen met leeftijd en met extra toeslagen vanwege vakbekwaamheid. Ook de
economische positie van het bedrijf
waarin de metaalbewerker werkt, kan
een stukje van de spreiding rond het gemiddelde verklaren. Als de spreiding niet
al te groot is, b.v. f. 25, dan is het zinvol
o het gemiddelde te hanteren. Er zijn
m

ESB 20-2- 1980

ook beroepen waarin minder wordt verdiend. Winkel- en magazijnbedienden
hebben daglonen die één of twee tientjes
lager liggen. Elektriciëns verdienen meer
dan metaalbewerkers. Zo ook onderwijzers en pijpfitters. Beginnende academici
hebben misschien wel daglonen van
f. 200. Wanneer reflecteren beloningsverschillen verschillen in schaarsteverhoudingen? Onder welke omstandigheden reflecteren beloningsverschillen verschillen in bezwarende arbeidsomstandigheden?
Het antwoord ligt in een soepel
functionerend marktsysteem. Maar wanneer is daarvan sprake? Slechts drie condities wil ik hier aanstippen. Ten eerste
wat de aanbodzijde betreft. Er moeten
verpleegkundigen zijn die metaalbewerker willen worden, als het bestaande beloningsverschil naar hun mening opweegt
tegen het saldo van de niet-financiële
voor- en nadelen in de twee beroepen.
Voor zover her-en bijscholingvereist zijn
en voor zover deze niet gratis ter beschikking worden gesteld, zullen ook inde toekomst beloningsverschillen verwacht
moeten worden als compensatie voor de
kosten van de her- en bijscholing. Van
gelijk gewicht zijn de condities aan de
vraagzijde van de markt. Substitutie
tussen soorten arbeid o p grond van veranderingen in beloningsverhoudingen
moet mogelijk zijn. Voor het soepel
functioneren van arbeidsmarkten is ook
mobiliteit van kapitaal gewenst. Op
sommige plaatsen moet ingekrompen en
gesaneerd worden, elders moet worden
uitgebreid. Ten slotte nog een derde conditie. Aanbodoverschotten moeten een
neerwaartse druk op de beloning kunnen
uitoefenen, en omgekeerd moeten vraagoverschotten een opwaartse druk op het
beloningsniveau uitoefenen. Dat wil zeggen: koopkrachtverlies voor sommige
deelmarkten en koopkrachtwinst voor
andere. Deze loonflexibiliteit is natuurlijk een heroïsche veronderstelling, die in
:Ik geval vereist dat er geen monopoloïde marktpartijen zijn. Ruim baan

voor de Invisible Hand, en een consilium
abeundi voor die marktpartijen die aanbod en tegelijkertijd prijs bepalen.
Natuurlijk zijn wij hiermee niet veel
verder dan Adam Smith. Van hem een
beroemd citaat: ,,The whole of the
advantages and disadvantages of the
different employments of labor and
stock must, in the same neighbourhood,
be either perfectly equal or tending to
equality. This at least would be the case
in a society where things were left to
follow their natura1 course, where there
was perfect liberty, and whereevery man
was perfectly free both to choose what
occupation he thought proper, and to
change it as often as he thought proper.
Every man’s interest would prompt him
to seek the advantageous and to shun
the disadvantageous employment”. Deze
propositie staat onomstotelijk vast, gegeven natuurlijkde heroïschevooronderstellingen.
Welke conclusies trek ik uit het voorgaande? Perfecte allocatiemechanismen
op de arbeidsmarkt zijn – zeker in
theorie – denkbaar. De daarbij optredende beloningsverschillen zijn compenserende beloningsverschillen. Vuil en onaangenaam werk wordt – wederom zeker in theorie – beter beloond; kwaliteiten en vaardigheden die ruim voorhanden zijn, worden relatief laag beloond,
en omgekeerd. Natuurlijk erken ik de bezwaren die tegen marktprocessen worden
aangevoerd. Zo stelt Akkerboom in dit
nummer dat de spreiding in de inkomens
op grond van marktprocessen niet bijdraagt aan ,,sociaal-rechtvaardige inkomensverhoudingen”. Hij stelt echterook,
dat ,,het voor de vakbeweging zeer moeilijk (is) om zelfstandig het uitgangspunt
van de compenserende inkomensverschillen zelfs bij benadering te realiseren”. Ik geloof dat marktprocessen ons
daarbij een beetje kunnen helpen: arbeid
is nobele koopwaar.

Auteur