Ga direct naar de content

Liberaal milieubeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 9 1984

Liberaal milieubeleid
Een economische analyse van privaatrechtelijke
oplossingen van milieuproblemen
DR. M. DE CLERCQ*

In de liberate analyse van maatschappelijke vraagstukken wordt het overheidsbeleid vaak meer als
oorzaak dan als oplossing van de problemen gezien. Veelvuldig kan men liberalen horen verkondigen
dat dirigistische oplossingen meer kwaad dan goed doen. Hun voorkeur gaat uit naar oplossingen die
burgers er toe brengen in onderling overleg c.q. onderhandelingen hun welvaart en welzijn te
verhogen. In dit artikel wordt een dergelijke aanpak voor het probleem van de milieuvervuiling
besproken. Daarbij worden aan de burgers eigendomsrechten op het leefmilieu toegekend op basis
waarvan vervuilers en vervuilden zelf kunnen onderhandelen over emissiebeperkingen en
schadevergoedingen. De auteur acht het toekennen van dergelijke rechten een goed middel om de
mondigheid van burgers in milieuzaken te vergroten. Voor de problematiek betreffende het algemeen
ecologisch evenwicht en de milieukwaliteit op de zeer lange termijn biedt deze aanpak volgens hem
echter geen uitkomst.

Inleiding

Oorsprong

Het politiek-economische denken kent zo zijn modeverschijnselen. In de gouden jaren zestig zocht men de oplossing voor de
meeste maatschappelijke problemen bij de overheid. Thans
raadt men haar aan een aantal stappen terug te zetten. Ook het
milieubeleid ontsnapt niet aan de dereguleringseisen. Om de
overheid minder en beter te laten optreden, worden allerlei recepten bepleit 1). Vooral vanuit liberate hoek komt men met
voorstellen voor privaatrechtelijke regelingen.
Bind november 1983 schetsten de Vlaamse liberalen op hun
jaarlijks partijcongres te Genk hun Profiel van een vrije en milieubewuste samenleving. Ook in de Dereguleringsnota van het
Nederlandse kabinet kregen de privaatrechtelijke oplossingen
enige steun, zij het erg voorzichtig 2).
De liberalen pleiten ervoor het milieubeleid aan de marktsector over te laten. Zij willen een radicale aanpak: het toekennen
van milieurechten. Daarbij wordt voor een ieder afhankelijk van
zijn situatie gespecificeerd op welke milieukwaliteit hij recht
heeft en waarvoor hij het milieu mag gebruiken (b.v. voor recreatieve doeleinden, om te lozen, om er in te wonen enz.). ledere burger kan zijn milieurechten afdwingen door bij de rechtbank aan te kloppen (het sinds lang bestaande aansprakelijkheidsrecht). Hij moet dan aantonen dat zijn milieurechten worden aangetast en dat de door hem aangeklaagde vervuiler die
schade heeft veroorzaakt. Bovendien kunnen vervuiler en gehinderde met elkaar in onderhandeling treden waarbij de ene partij
een stuk van de milieurechten van de andere afkoopt. Wie verkoopt en wie betaalt, hangt af van de allocatie van de milieurechten. Heeft de vervuiler het milieurecht gekregen, dan kunnen de
gehinderden proberen van hem saneringsinspanningen af te kopen. In het omgekeerde geval kan de vervuiler van de gehinderden proberen gedaan te krijgen dat zij een geldelijke compensatie voor de aantasting van hun leefmilieu voor lief nemen.
In dit artikel gaah wij na in hoeverre privaatrechtelijke regelingen de milieuproblemen kunnen verminderen dan wel oplossen.

Het voorstel is van economische huize. Vooral de naam van R.
Coase, professor aan de Universiteit van Chicago is eraan verbonden 3). Later publiceerden ook de school van de eigendomsrechten (Cheung Alchian, Demsetz) en de , .public choice”school (Buchanan, Tullock) over deze materie.
R. Coase was de mening toegedaan dat het probleem van milieuverontreiniging het best door onderhandelingen tussen vervuilers en gehinderden kan worden geregeld en reageerde daarmee tegen Pigou, die het gebruik van heffingen voorstond. De
oplossing van Coase impliceert een uitspraak over de eigendomsrechten op het milieu. Zolang vervuilers en gehinderden elk
menen dat zij het recht hebben zonder beperking hun functiegebruik uit te oefenen, is onderhandeling immers onmogelijk.
De economische literatuur legt in navolging van Coase zelf de
nadruk op het toekennen van de eigendomsrechten. Derhalve
wordt geen systematisch onderscheid gemaakt met de schadevordering. Bij de schadevordering worden de vervuilende huishoudingen door de overheid verplicht de gehinderden geheel of
gedeeltelijk in geld of in natura te compenseren voor de schade

488

* De auteur is assistent-lector aan de Rijksuniversiteit van Gent.
1) Voor een overzicht van de verschillende dereguleringsmethoden zie
M. de Clercq, Environmental deregulation. An economic comment, in:
Changing roles for regional and local government in environmental management, Proceedings of the conference of the IFHP and the IULA,
Maastricht, 1984. Een grondige theoretische behandeling van private onderhandelingen vindt men in M. de Clercq, Een economische theorie van
het anti-vervuilingsbeleid, doctoraal proefschrift, Gent 1980, biz.
316-353. Zie eveneens id., Economische aspecten van het vervuilingsbeleid, SMD, Leiden, 1983, biz. 227-245.
2) PVV, Profiel van een vrije en milieubewuste samenleving, Genk,
1983; Deregulering van overheidsregelingen, Tweede Kamer der StatenGeneraal, zitting 1982-1983, 17931, nr. 4, biz. 43.
3) R. Coase, The problem of social cost, Journal of Law and Economics, oktober 1960, biz. 1-44.

die zij hebben veroorzaakt. De schadevordering ontstaat dikwijls uit de toepassing van de algemene rechtsnormen betreffende de aansprakelijkheid op gevallen van milieuverontreiniging.
De laatste jaren werd echter daarnaast in sommige landen (o.a.
in West-Duitsland, Frankrijk, Nederland) een eenvoudiger,
overwegend administratieve regeling van kracht.
Het ene instrument is inderdaad niet goed denkbaar zonder
het andere. De toegekende eigendomsrechten moeten immers afdwingbaar zijn. Voor de vervuiler is dat geen probleem: hij kan
zijn rechten afdwingen door te lozen. De gehinderde moet zich
tot de rechtbank wenden. Naast een correctionele bestraffing
dient de rechter ook uitspraak te kunnen doen over de civielrechtelijke regeling van ontstane schade.

wie het gebruikt om er in te wonen, zo stelt men. Impliceert zulks
dat wie in een vervuild gebied woont, zich bij de vervuiling moet
neerleggen? Klaarblijkelijk toch weer niet, want men stelt verder
dat voor tal van industriele activiteiten door de plotse toekenning van eigendomsrechten de concurrentiepositie in gevaar zou
komen. Het nieuwe eigendomsstelsel zou daarom slechts op de

nieuwe vervuilers onmiddellijk van toepassing zijn; de bestaande verontreinigers krijgen een overgangsfase van vijf jaar. Bo-

vendien, wat gebeurt er met degenen die geen eigendom hebben?
De onderhandeling

Coase betoogde dat onderhandelingen tussen vervuiler(s) en
gehinderde(n) tot een optimaal vervuilingsniveau leiden. Hij was

Toewijzing van de eigendomsrechten

De toewijzing van de eigendomsrechten kan op een algemene
manier gebeuren, b.v. door de wet, of van geval tot geval door
rechterlijke uitspraken. De Vlaamse liberalen opteren voor de
eerste methode, maar menen dat om verstarring te voorkomen
die wettelijke regeling slechts voor een periode van vijf jaar moet
gelden. De beperkte geldigheid heeft nochtans grote nadelen.
Als de eigendomsrechten niet eens en voor altijd zijn gespecificeerd, kan een ondernemer bij investeringsbeslissingen op lange
termijn voor ernstige onzekerheden worden geplaatst. Dat kan
tot gevolg hebben dat velen een af wachtende houding aannemen
in de hoop dat de politieke allocatie van de eigendomsrechten later gunstiger zal worden.
De verdeling van de eigendomsrechten bepaalt het vertrekpunt van de onderhandeling. In dit opzicht kan de overheid twee
houdingen aannemen:
• zij kan het volledige eigendomsrecht aan een van de partijen
toekennen. Dit geeft weer twee mogelijkheden: of wel de vervuilers krijgen de eigendomsrechten, en dan moeten de gehinderden proberen lozingsbeperking af te kopen; of wel de
eigendomsrechten worden aan de gebruikers van milieuvriendelijke functies toegekend. Dan kunnen de vervuilers
slechts het leefmilieu van de tegenpartij verstoren, mils die
daarvoor toestemming geeft. Zij moeten dus lozingsrechten
afkopen;
• de overheid kan ook bij de toekenning van de eigendomsrechten een zeker compromis tussen de verschillende milieufuncties nastreven door het systeem slechts op bepaalde vormen van verontreiniging toepasbaar te maken en b.v. de
grenzen van de onderhandeling vast te leggen. Een te erge
vervuiling van het leefmilieu (b.v. als zij leidt tot aantasting
van de menselijke gezondheid) wordt b.v. verboden; om
minder erge vormen van vervuiling te beletten moeten de gehinderden onderhandelen met de vervuilers, die dus een gedeeltelijk lozingsrecht krijgen.

Het lijkt weinig waarschijnlijk dat politici er radicaal voor zullen kiezen de volledige milieurechten of aan de vervuilers of aan
de gehinderden toe te kennen, ofschoon men in de theoretische

voorts van mening dat de verdeling van de eigendomsrechten
geen allocatieve invloed had. Met andere woorden, ongeacht of
de vervuiler dan wel de gehinderde eigenaar is van het milieu,
leidt de onderhandeling tot een zelfde stabiel en optimaal
resultaat.
Coase ging in zijn betoog uit van een eenvoudige situatie waarin een vervuiler met een gehinderde wordt geconfronteerd, de
beide partijen (allebei producenten) rationeel handelen (hetgeen
o.a. impliceert dat de onderhandeling op basis van de respectieve
marginale schade- en kostencurven wordt gevoerd) en er geen
transactiekosten zijn (m.a.w. beide partijen beschikken kosteloos over alle informatie met betrekking tot de onderhandeling
en de onderhandeling vergt tijd noch kosten). Binnen een dergelijke artificiele context kan Coase zijn stellingen bewijzen.
Latere auteurs (zowel mede- als tegenstanders) wezen op het
wereldvreemd karakter van een dergelijk model en verzwakten
de uitgangshypothesen. Op grond van nieuwe modellen (die

evenwel nog sterk onrealistisch zijn; zo wordt de veronderstelling van afwezigheid van transactiekosten doorgaans gehandhaafd) doen zij dan uitspraken over de oorspronkelijke stellingen van Coase. Wij beperken ons hier tot een opsomming van
hun voornaamste conclusies met betrekking tot de werking van
de milieumarkt 5). Voor de duidelijkheid worden echter eerst de
oorspronkelijke stellingen van Coase uiteengezet. Zijn oplossing
kan het best met behulp van de gebruikelijke figuur van marginale kosten en marginale schade worden gei’llustreerd 6).
Veronderstellen wij een eenvoudige vervuilingssituatie: vervuiler A loost een hoeveelheid afval (OT). Als gevolg daarvan
ondervindt persoon B hinder. Hoe diens marginale schade als
functie van de lozing van A verloopt geeft de MS-curve weer 7).
Indien A geen rekening houdt met de door hem veroorzaakte milieuhinder, is de totale schade van B gelijk aan de oppervlakte
van de vierhoek OBAT. A kan evenwel de lozing en derhalve ook
de schade beperken. De marginale kosten van zijn schoonmaakprogramma worden voorgesteld door de MK-curve. In de veronderstelling dat er geen vaste eliminatiekosten zijn, bedragen de
kosten 8) van het totale schoonmaakprogramma oppervlakte
OCT.

studies van die hypothese vertrekt. Als men de beide partijen elk

een stuk recht op het milieu wil toekennen, ontstaat de belangrijke vraag hoe die verdeling in haar werk zal gaan. Naar alle waarschijnlijkheid zal die verdeling gebeuren op basis van informatie
over de kosten en de lasten en de politieke evaluatie daarvan. Op
dat gebied wordt het beleid er door een nieuwe aanpak dus niet
eenvoudiger op. De gerechtelijke praktijk in verband met de huidige Belgische aansprakelijkheidsregeling wijst trouwens uit dat
ook de rechters een radicale keuze zoveel mogelijk uit de weg
gaan 4).
De Belgische voorstellen opteren voor een compromis, het

4) M. Bocken, Het aansprakelijkheidsrecht als sanctie tegen de verstoring van het leefmilieu, Brussel, 1978, biz. 173-174.

5) Voor een goede synthese, zie K. Jaeger, Steuern, Entschadigungen
und das Coase Theorem, Jahrbuchfiir Sozialwissenschaft, 1975, heft 3,
biz. 211-227; A. Endres, Die Coase-Kontroverse, Zeitschrift fur die Ge-

samte Staatswissenschaft, 1978, biz. 637-651; en vooral D.T. Dick, The
voluntary approach to externality problems. A survey of critics, Journal
of Environmental Economics and Management, 1976, nr. 2, biz.
185-195.

6) Onder marginale milieuschade verstaat men de toename van het in
geld uitgedrukte nuts- of winstverlies dat de gehinderden lijden wanneer

,,home steading principe”. Kenmerkend is dat men vertrekt

de vervuiling met een (infinitesimale) eenheid toeneemt. De marginale

vanuit de huidige toestand. ledereen krijgt bij zijn huidige eigendomsrechten de milieurechten die nodig zijn om ongestoord zijn

vervuiling met een (infinitesimale) eenheid te verminderen, b.v. door

(sanerings) kosten betreffen de toename van de kosten die nodig is om de

huidige activiteit op de grond die hij bezit te kunnen voortzetten.
De implicatie hiervan is dat welke milieurechten men zal krijgen
(c.q. op welke milieukwaliteit men recht heeft), afhangt van de

produktie-inkrimping, verandering van grondstoffen, plaatsing van spe-

activiteit die men nu uitvoert.

lager maximaal nut bereikt.

Op dit punt bestaat echter weinig duidelijkheid. Wie het milieu voor produktie gebruikt, krijgt andere milieurechten dan
ESB 30-5-1984

ciale apparatuur.
7) Deze curve stelt de schade voor nadat B op de vervuiling zodanig heeft
gereageerd dat hij opnieuw een, weliswaar lagere, maximale winst of een

8) Het betreft weer de minimale kosten. Met andere woorden, de efficientste techniek wordt gebruikt.

489

Figuur. De onderhandelingssituatie

(TT’) om in geld (DT’TE). De vermogenspositie van B blijft de-

zelfde, doch hij heeft voor hetzelfde bedrag geld omgezet in milieurechten. Ingeval de milieurechten aan B worden toegekend,
zet die een gedeelte van zijn vermogenstoename om in geld (oppervlak OFDT’). Nu blijft de vermogenspositie van A ongewijzigd, maar hij vervangt voor oppervlak OFDT’ geld door lozingsrechten 9).
Coase geeft steeds voorbeelden waarbij slechts twee partijen
betrokken zijn en hij gaat ervan uit dat die het totale voordeel uit
lozing en milieuvriendelijk functiegebruik maximaliseren. De

prijstheorie leert echter dat:
1. het in een dergelijke situatie van bilateraal monopolie niet zeker is dat de onderhandeling resultaat heeft;

2. de econoom de uitkomst van de onderhandeling niet kan
voorspellen;
3. het totale nut dat de beide partijen uit het milieu halen
meestal in de onderhandeling niet wordt gemaximaliseerd.

Als A van de wet mag lozen, moet B betalen om de lozing te
verminderen. A zal daartoe slechts bereid zijn voor zover hij van
B minstens de kosten van het gehele of gedeeltelijke schoonmaakprogramma ontvangt. B zal bereid zijn bij A emissiebeperking af te kopen voor zover dit hem minder kost dan de schade
die hij door de lozing lijdt, en voor zover hij zelf de schade op
geen andere, goedkopere manier kan opheffen. Met andere
woorden, voor zover MS groter is dan MK is er onderhandelingsruimte. Als A en B rationeel handelen, zullen zij de lozing

Omdat de beide partijen elkaars onderhandelingscurve niet
kennen, spelen allerlei psychologische factoren en machtsverhoudingen (b.v. de financiele reserves) een rol 10). Het monopolie zet aan tot ,,tactisch” gedrag. De onderhandelaars verbergen
hun ware bedoelingen (de juiste onderhandelingscurve) en proberen b.v. door middel van wederzijdse afdreiging een zo hoog
mogelijke winst in de wacht te slepen. Worden de eigendomsrechten toegekend aan de vervuiler, dan kan die b.v. proberen

het uitgangspunt van de onderhandeling te verleggen door meer
te lozen dan hij zelfs met een volledig milieurecht zou doen.
Daardoor wordt de schade groter en kan hij vergoedingen eisen
voor lozingsbeperkingen die hem (nagenoeg) niets kosten. Voor
Coase is een dergelijk gedrag op lange termijn uitgesloten. De

maximaal verminderen tot OT’. Tot het punt T’ is het schoon-

onderhandeling is cooperatief. Dat is evenwel in deze situatie een

maakprogramma de gehinderde (B) immers meer waard dan het
de vervuiler (A) kost.
Hoeveel A feitelijk van B zal krijgen, hangt af van de onderhandelingssterkte van beide partijen. Dit kan dus niet uit de fi-

weinig gebruikelijke hypothese 11).
Wanneer tactisch gedrag voorkomt, is een optimale uitkomst
onwaarschijnlijk. Bovendien slorpt dit gedrag ook tijd en kosten
op. Soms moet men de dreigementen ook uitvoeren om bij de te-

guur worden afgeleid. Wel is de onderhandelingsmarge bekend:

genpartij geloofwaardig te blijven, hetgeen macro-economisch

de door A betaalde som is groter dan het oppervlak DT’T (de
kosten van het schoonmaakprogramma) en kleiner dan het oppervlak T’DAT (de milieuschade). Zijn beide partijen even sterk

gesproken op een verspilling van middelen neerkomt 12).
Zelfs al gaat men er van uit dat zulk tactisch gedrag niet zal
voorkomen, dan is het in een dergelijke situatie nog niet zeker
dat men het lozingsoptimum door onderhandelingen kan bereiken. Davis en Whinston 13) bewezen met behulp van de speltheorie wanneer zulks wel mogelijk was bij onderhandelingen tussen twee consumenten. Dat kan met een onderhandelingsprocedure waarbij de partij die de hinder ondervindt aan de andere

en wordt een eenheidsprijs bepaald voor de emissiebeperking,

dan zal die gelijk zijn aan ET. Door de onderhandelingen kan B
dan zijn nut (winst) verhogen met het oppervlak DAE en A met
het oppervlak DET.

Hetzelfde optimum zou worden bereikt indien niet de vervuiler maar de gehinderde eigenaar was van de milieurechten. Coase gaat er immers van uit dat de’ze laatste onmiddellijk en kosteloos de activiteiten kan verbieden die hem (zullen) hinderen. De

De andere partij maakt dan de lozing bekend die hij tegen die
prijs (nog) zal ondernemen, waarna de tegenpartij de prijs her-

vervuiler A moet dus B vergoeden voor de hinder of hij kan zijn

ziet. Er grijpt geen transactie plaats tot beide partijen een ak-

activiteiten niet uitvoeren. Een rationele vervuiler zal derhalve
het lozingsrecht afkopen tot OT’. Indien B rationeel handelt, zal
hij zijn milieurechten gedeeltelijk verkopen. Onder dezelfde
voorwaarden als hierboven komt ook dezelfde eenheidsprijs
(OF = ET) tot stand. A realiseert dan een winst voorgesteld
door oppervlak CDF en B een winst ter grootte van oppervlak

een prijs voorstelt waartegen hij lozingsreductie wil aankopen.

koord hebben bereikt. Zo verkrijgt men uiteindelijk een lozingsprijs die een stabiel evenwicht verwezenlijkt dat behoudens

uitzonderlijke gevallen ook optimaal is. Een dergelijke onderhandelingsprocedure kan volgens hen ook bij producenten worden toegepast. Het is echter zeer de vraag of die onderhande’lingsprocedure realistisch is.

FBD.

Afhankelijk van de ligging van de marginale schadecurve en
de marginale kostencurve kan het uiteindelijke evenwicht ook in
het punt T of in het punt O liggen. Indien de marginale schade

steeds hoger is dan de marginale kosten, wordt de lozing volledig
beperkt (desnoods door de vervuilende activiteit stop te zetten).
De vervuiler zal dan afhankelijk van de verdeling van de eigendomsrechten of wel uit eigen beweging de activiteit volledig stilleggen omdat het de moeite niet loont om de vergoeding te betalen, of wel volledig uitgekocht worden door de gehinderde huishouding. Wanneer daarentegen de marginale kosten steeds hoger zijn dan de marginale schade zullen geen schoonmaakmaatregelen worden getroffen, hetzij omdat de vervuiler het volledig

lozingsrecht van de gehinderde zal afkopen, hetzij omdat deze
laatste hem niet genoeg wil of kan betalen om het programma op
te starten.
Beide allocaties van eigendomsrechten hebben volgens Coase
alleen een verschillende invloed op de verdeling. Indien A de milieurechten krijgt, wordt ten opzichte van de situatie ex ante zijn
vermogenspositie vergroot, maar hij zet een gedeelte daarvan
490

9) E. J. Mishan, The postwar literature on externalities, Journal of Economic Literature, maart 1971, biz. 18-20; F.T. Dolbear, On the theory of
optimum externality, American Economic Review, maart 1967, biz.
90-103; G.A. Wright, The cost-internalization case for class actions,
Stanford Law Review, januari 1969, biz. 392-398.

10) De prijstheorie maakt een onderscheid naargelang de onderhandelingscurve van de tegenpartij al dan niet aan een onderhandelaar bekend

is. In het eerste geval kan de prijs niet, doch de verhandelde hoeveelheid
wel worden bepaald op grond van de gedragshypothese (b.v. winstmaximalisatie). Er kan dan echter worden bewezen dat de overeengekomen
hoeveelheid vanuit het oopunt van de maatschappelijke welvaart niet optimaal is. In het tweede geval kan de econoom de verhandelde hoeveelheid, noch de prijs eenduidig bepalen. Alles hangt af van de kenmerken
van beide partijen en van de door hen gevolgde onderhandelingstactiek.
Zie W. Krelle, Preistheorie, Tubingen, 1961, biz. 405-467 voor een uit-

voerig overzicht.
11) C.C. Veljanosky, The Coase Theorem, Kyklos, 1982, jg. 35, biz. 60.
12) Zie Dick, op. cit., biz. 186; Endres, op. cit., biz. 644-646.

13) D.A. Davis en A. Whinston, Some notes on equating private and social cost, Southern Economic Journal, oktober 1965, biz. 113-126.

Of de onderhandeling tot een optimale en een stabiele oplossing leidt, hangt ook af van de vorm van de betrokken (marginale) curven. Problemen van niet-convexiteit en verscheidene lokale optima kunnen de onderhandeling bemoeilijken. In dergelijke

maximaliseren door:

In het door K. Jaeger gehanteerde model voor zuivere concurrentie heeft chantage van beide partijen in principe geen invloed
op de allocatie, wel op de verdeling van de allocatiewinst. Eist
men echter dat de dreiging eerst waar wordt gemaakt voor men
betaalt, dan wordt de allocatie wel be’invloed. Meestal slaagt deze dreiging niet vanwege de concurrentie. Afdreiging is trouwens
in tegenstrijd met de hypothese van volledige en kosteloze informatie die in het model van zuivere concurrentie gebruikelijk is.
Toewijzing van de eigendomsrechten aan de gehinderde huishoudingen kan eveneens ,,valse” onderhandelingen uitlokken:
men beweert schade te lijden terwijl dit niet het geval is. Men
mag evenwel aannemen dat dit bedrog gemakkelijker aan het
licht zal komen dan afdreiging bij de vervuilers.
In de realiteit wordt afdreigen echter bemoeilijkt door de hoge
transactiekosten voor de initiatiefnemer (zonder dat hij de zekerheid heeft dat de andere partij ook zal betalen). En als de afdreiging gemeengoed is, wordt de kans groot dat de tegenpartij
de tactiek doorziet. Bovendien kan de tegenpartij soms de be-

1. de totale allocatiewinst zo hoog mogelijk te maken (in de fi-

dreigingen met tegendreigingen beantwoorden. Ten slotte kan

gevallen zouden de onderhandelaars immers inzicht moeten heb-

ben in de volledige onderhandelingscurven. Een stapsgewijze
onderhandeling kan dan slechts bij toeval tot een optimaal resultaat leiden. De beide partijen zijn ook niet steeds even sterk.
Evenmin is het zeker dat zij de onderhandelingen op basis van
marginale kosten en schade zullen voeren. Omdat zij beiden we-

ten dat de overeengekomen lozingsprijs de ornvang van him
winst zal bepalen, is het onrealistisch van hen te verwachten dat
zij die alleen zullen aanpassen op basis van het verschil tussen
vraag en aanbod. Doen zij dat niet, dan blijft het mogelijk dat zij
een akkoord bereiken dat hen beiden bevredigt, maar wordt de
vervuiling niet optimaal gereduceerd 14).
In dit bilateraal monopolie kan men de eigen winst immers

guur opp. DAT als de onderhandeling uit T vertrekt of opp.
CBD als ze uit O vertrekt);
2. bij de onderhandeling een zo gunstig mogelijk aandeel in de
allocatiewinst te bekomen.
In de optimale oplossing van de figuur verdeelt de lozingsprijs
OF de allocatiewinst CDB door aan de vervuiler een voordeel
van oppervlak CDF en aan de gehinderde een voordeel van oppervlak FDB toe te kennen. Als de gehinderde zijn aandeel in de
allocatiewinst opvoert door een hogere prijs (b.v. OF’) voor de

lozing te bedingen, dan kan het optimum OT’ niet meer worden
bereikt. De emissie zal dan OT” worden. Dat levert de gehinderde een dubbel voordeel op: F’GHF aan extra inkomsten en
HZDT’T” minder schade. De vervuiler heeft evenwel nog meer
kosten: F’GHF extra betalingen en GDT’T” extra saneringskosten. Per saldo gaat de totale welvaart met oppervlak GDZ
achteruit.
Zolang men er dus niet in slaagt de onderhandeling over de
verdeling van de allocatiewinst los te maken van die over de optimale allocatie, leiden onderhandelingen zelfs in die eenvoudige
vervuilingssituaties niet tot een (efficient) resultaat 15).
Wanneer veel vervuilers met veel gehinderden moeten onder-

handelen, zou de toestand op de milieumarkt met de zuivere concurrentie kunnen worden vergeleken. De MS-curve en de MKcurve fungeren dan (afhankelijk van de toekenning van de eigendomsrechten) als globale vraag- en aanbodcurven. Zij zijn niet
alleen de weerspiegeling van het verloop van de marginale kosten
voor emissiebeperking bij iedere vervuiler en de marginale schade bij iedere gehinderde, maar ook van (de evolutie in) het aantal
gehinderden en in het aantal vervuilers. Bij de zuivere concurrentie komt de (lozings)prijs tot stand in het snijpunt van de sectorale vraag- en aanbodcurven, zodat men dus in principe een
optimaal lozingsniveau verkrijgt.
Men kan nu nagaan in hoeverre de oorspronkelijke Coase-

stellingen geldig blijven voor de korte en de lange termijn,
respectievelijk met een vast en met een variabel aantal vervuilers
en gehinderden.
K. Jaeger 16) toonde aan dat als een vervuilende en een gehinderde industrietak allebei door zuivere concurrentie worden gekenmerkt, de allocatie optimaal is wanneer zij de onderhandelingen voeren op basis van de verloren gegane winst die ontstaat
doordat de ene partij moet betalen en de andere haar activiteiten
moet beperken. Ook het tweede deel van de Coase-stelling is dan
geldig: ongeacht de toewijzing van de eigendomsrechten krijgt
men steeds hetzelfde resultaat in de onderhandeling, ondanks
het feit dat voor een bepaalde sector de winst met toekenning van

de eigendomsrechten hoger is dan die zonder toekenning van
eigendomsrechten. Die uitspraak is evenwel op lange termijn
slechts geldig als bij toekenning van de eigendomsrechten aan de
vervuilers, de gehinderden ook potentiele vervuilers betalen om
te voorkomen dat zij gaan vervuilen en vervuilers betalen en blijven betalen om hun activiteiten te stoppen. Op die manier wordt
door de betalingen van de gehinderden immers ook het aantal
vervuilers vastgesteld 17). Onnodig crop te wijzen dat een dergelijk gedrag onrealistisch is omdat het de deur openzet voor chantage vanwege valse ,,potentiele” vervuiling.
ESB 30-5-1984

men ook het gerechtelijk apparaat voor de beteugeling

inschakelen.
Bij andere compensatiesystemen dan de verloren gegane winst

is optimaliteit niet verzekerd. Dat is b.v. het geval wanneer de
onderhandelingen worden gevoerd op basis van de verloren gegane omzet of de door de externe effecten veroorzaakte kosten-

stijging bij gegeven output van de gehinderde ondernemingen.
Doeltreffendheid
Kunnen het toekennen van milieurechten en het voeren van

private onderhandelingen de milieuproblemen oplossen? Creeren van eigendomsrechten op het milieu is een doeltreffende
maatregel indien daardoor vruchtbare onderhandelingen ontstaan tussen vervuilers en gehinderden over het lozingsniveau.
Of die onderhandeling tot een op grond van hun preferenties optimaal lozingsniveau leidt, is een efficiencyprobleem, dat later
aan bod komt. Uit het niet op gang komen van onderhandelingen mag men nochtans niet zonder meer de ondoeltreffendheid
afleiden. Het vraagstuk van de doeltreffendheid blijft immers
nauw verbonden met dat van de efficiency. Wanneer de kosten
om tot een akkoord te komen groter zijn dan de voordelen van
het akkoord en er geen betere instrumenten bestaan, dan is het
ten voile verantwoord dat geen onderhandelingen plaatsvinden.
Het is dan efficienter de verontreiniging niet op de lossen. Bij
sommige kleine vervuilingsproblemen is dat ook zo. De Coase-

oplossing veronderstelt in ieder geval een duidelijke en ondubbelzinnige allocatie van de eigendomsrechten op het milieu.
Meningsverschillen over de eigendomsrechten kunnen tot gevolg hebben dat geen onderhandelingen worden begonnen, omdat de partijen het er niet over eens worden of zij als vragers dan
wel als aanbieders moeten optreden. Zelfs nadat de overheid de
eigendomsrechten duidelijk heeft omschreven, zijn meningsverschillen nog niet uitgesloten (b.v. als gevolg van onduidelijke
overeenkomsten tussen de partijen).

De eigendomsrechten moeten niet alleen duidelijk worden
omschreven, ze moeten ook afdwingbaar zijn. Dat laatste vergt
een goed werkend juridisch systeem van schadevorderingen. Nu
blijkt gerechtelijke schadevordering in de praktijk een allesbehalve eenvoudige zaak. Naar de rechter gaan kost veel tijd en
geld. Niet iedereen kan en wil zich dus een duur milieuproces veroorloven. Daarom pleit men er b.v. voor dat de vervuilers aan de
gemeenten verplicht informatie over hun emissie zouden
doorspelen en dat milieu-arbitrageregelingen zouden worden
opgezet (naar analogic met wat b.v. bij de reisagentschappen gebruikelijk is). Om de procesvoering te versoepelen is men voorts
voorstander van vonnissen en arresten met algemene draagwijd-

te. Als b.v. een gezin in de omgeving van een vervuilend bedrijf
er langs gerechtelijke weg in slaagt schadevergoeding te krijgen,

14) Dick, op.cit., biz. 186.

15) Endres, op. cit., biz. 642-643.
16) Jaeger, op. cit., biz. 211-227.
17) Dick, op.cit., biz. 193; Jaeger, op.cit., biz. 225-226.

491

zouden de andere omwonenden door b.v. bij de griffie het bewijs te leveren dat zij ook in de getroffen buurt leven automatisch dezelfde financiele vergoeding kunnen vorderen.
Het verhaal is nochtans niet volledig. Dat ene gezin zal slechts
naar de rechter gaan als de eigen schade groter is dan de proceskosten. Wanneer een aanzienlijke totale schade resulteert uit vele relatief kleine schadegevallen, loopt de vervuiler weinig gevaar. Niemand zal het initiatief alleen willen bekostigen. Afspraken tussen de gehinderden om samen op te treden, lopen meestal
spaak omdat velen wel willen genieten, maar niet meebetalen

heeft dus geen vat op de snelheid van de onderhandelingen; die
hangt volledig van de betrokkenen zelf af. Ook hier zijn de bovenvermelde factoren als het aantal betrokkenen, hun motivatie, de transactiekosten, de afdwingbaarheid van de eigendomsrechten, de marktvorm van belang.

(het ,,free rider”-verschijnsel).

is, hangt af van een hele reeks van factoren.
De milieukwaliteit wordt bepaald door de preferenties van de
betrokkenen zelf en niet door die van de overheid. Bij eenvoudige lokale vervuilingsproblemen is dat – zeker vanuit liberaal
oogpunt – een pluspunt. Waarom zou de overheid immers beter
weten dan de betrokkenen welke milieukwaliteit gewenst is. Wie
het politick bedrijf dagelijks meemaakt, weet dat de daar genomen beslissingen dikwijls meer de belangen van de politici, ambtenaren of pressiegroepen dienen dan de belangen van de burgers. Dat is althans min of meer het stokpaardje van de ..public
choice”-economen. Voor meer complexe problemen heeft de
medaille evenwel een keerzijde. Doorzien de betrokkenen wel altijd de milieuproblemen? Dikwijls is grondig wetenschappelijk
onderzoek noodzakelijk. En nog, wie zal opkomen voor het algemeen ecologisch evenwicht en voor de bescherming van de komende generaties?
Er zal slechts dan een optimaal resultaat worden bereikt indien alle bij het vervuilingsprobleem betrokken partijen ook aan
de onderhandelingen deelnemen. Daarnaast is ook hun motivatie van belang. De Coase-oplossing veronderstelt – zowel bij de
vervuilers als bij de gehinderden – een houding van kostenmini-

Het moet voorts voor iedere potentiele deelnemer aan de onderhandelingen mogelijk zijn de andere partij(en) te identificeren en de aard van de vervuilingsrelatie te onderkennen. Met andere woorden, wie milieuhinder ondervindt moet weten door wie

de hinder wordt veroorzaakt. Indien verscheidene vervuilers
hem terzelfder tijd hinder berokkenen, moet hij tevens ieders
aandeel kennen. Dat is bij complexe vervuilingsgevallen zeer
moeilijk. Een zelfde persoon zou trouwens op vele milieumarkten terzelfder tijd moeten onderhandelen. Iedere soort van lozing zou een andere onderhandeling vereisen, maar wegens de
band die er tussen verschillende soorten van lozing kan bestaan
(b.v. als gevolg van synergic) zouden sommige onderhandelingen elkaar overlappen.
Ook het collectieve karakter van sommige vervuilingsgevallen
schept problemen. De baten van de lozingsreductie zijn dan immers niet exclusief: eventuele niet-betalenden profiteren mee.
Dat stimuleert ,,free rider”-gedrag bij de groep die de eigendomsrechten op het milieu niet bezit. Men probeert de eigen baten te verbergen om niet mee te hoeven betalen voor de emissiebeperking. Als iedereen dat doet komt er van de onderhandeling
uiteraard weinig terecht. Het ,,free rider”-verschijnsel komt
vooral voor in grote groepen: daar valt niet-deelname minder op
en is het gemakkelijk de eigen preferenties te verbergen.
Indien aan een kant het aantal betrokkenen beperkt is, zou
men kunnen proberen het ,,free rider”-verschijnsel uit te uitschakelen door de milieurechten te geven aan die kant. Dat is
center geen goede oplossing omdat daarbij een ,,hold out”verschijnsel dreigt: voor zover de eigendomsrechten effectief afdwingbaar zijn en alle gebruikers van milieuvriendelijke functies
terzelfder tijd worden gehinderd, is voor de vervuiler de toestemming van alle partijen noodzakelijk om een overeenkomst over
de lozing te kunnen afsluiten. Iedereen die milieurechten bezit,
heeft er dan belang bij zolang mogelijk te wachten met de verkoop van zijn rechten ten einde er een hogere prijs voor te bedingen. Het ,,hold-out” verschijnsel lijkt wel een kleinere hinderpaal voor doeltreffende onderhandelingen dan het „ freerider ” -verschijnsel.
Om de onderhandelingen vlotter te laten verlopen (en dus de
doeltreffendheid te verhogen) kan men juridisch in de mogelijkheid van groepsacties voorzien. Verscheidene gehinderden kunnen b.v. een persoon machtigen om in nun naam te onderhandelen en om zo nodig in hun naam bij de rechtbank stillegging van
de vervuiling en schadevergoeding te vragen. Zo krijgt de onderhandelaar voldoende autoriteit. Men moet dan wel akkoord
gaan over ieders contributie in de proces- en onderhandelingskosten en over de verdeling van de vergoeding 19). Het ,,free rider “-verschijnsel bemoeilijkt ook hier een akkoord.
Transactiekosten kunnen verklaren waarom onderhandelingen niet plaatsgrijpen in complexe vervuilingsproblemen met
veel betrokkenen die individueel slechts een beperkt belang hebben bij de verbetering van het leefmilieu. De kosten voor deelname aan de onderhandelingen zijn voor iedere betrokkene veel

hoger dan de baten die hij kan verkrijgen. Transactiekosten kunnen echter ook de onderhandeling hinderen als er slechts een beperkt aantal deelnemers is. Mede omdat de tegenpartij de eigen
kostencurve niet kent kan tactisch gedrag de transactiekosten
zodanig verhogen dat de onderhandeling niet tot een resultaat
leidt. In dat verband werd b.v. gewezen op de moeilijkheid een
markt te laten functioneren als de twee betrokkenen door hun
activiteit elkaar wederzijds schade berokkenen (wederkerige externe effecten) 20).
Voor de beoordeling van de doeltreffendheid is ook de snelheid waarmee een oplossing tot stand komt, van belang. Bilaterale onderhandelingen zijn een indirect instrument. De overheid
492

Efficiency
Of de tussen de betrokkenen overeengekomen lozing efficient

malisatie (ingeval zij geen eigenaar zijn van de milieurechten) en

nuts- of winstmaximalisatie (ingeval zij wel eigenaar zijn van de
milieurechten). Is aan die voorwaarde niet voldaan, dan gedragen de betrokkenen zich niet rationeel. Bij gevolg worden de onderhandelingen niet gevoerd op basis van de respectieve marginale kosten- en schade-curven en is de uitkomst zeker niet optimaal. Juist wanneer maar een beperkt aantal personen moet onderhandelen en de Coase-oplossing dus het doeltreffendst is,
kan men zelfs in de modellen van de prijstheorie, de optimale
oplossing niet garanderen.
Uitvoerbaarheid

Bilaterale onderhandelingen kosten de overheid relatief weinig. Zij laat immers de regeling van de milieuhinder over aan de
betrokkenen zelf. Dat is uiteraard een politiek voordeel, zeker
voor wie weinig overheidsingrijpen voorstaat: de overheid hoeft
zich niet in te laten met het bepalen van doelstellingen; zij hoeft
niet de vervuilers te identificeren, de aard van de vervuilingsrelatie te onderzoeken, en de marginale kosten en schade vast te stellen. Dat alles wordt aan de betrokkenen zelf overgelaten. In gevallen waarin die daartoe gemakkelijk in staat zijn, komt dit duidelijk de efficiency ten goede.
Veralgemenisering van de Coase-oplossing voor milieuproblemen zou van de overheid geen informatie vergen. Ook dat betekent een duidelijke kostenbesparing. Het is alleen noodzakelijk dat zij de eigendomsrechten op een klare en ondubbelzinnige
manier toekent.

18) Zie dienaangaande W. Schultzc en R.C. D’Arge, The Coase proposition, information constraints and long-run equilibrium, American Economic Review, September 1974, biz. 763-772; J.R. Marchand en K.R.
Russel, Externalities, liability, separability and resource allocation,
American Economic Review, September 1973, biz. 611-620 en de commentaren erop van P.R. Coelho, American Economic Review, September 1975, biz. 721-723; A. Gifford en C.C. Stone, idem, biz. 728-729 en
Reply van Marchand en Russell, idem, biz. 730-732; evenals Koon-Lam
Shea, Coase Theorem, liability rules and social optimum, Weltwirtschaftliches Archiv, 1978, heft 3, biz. 540-551.
19) Zie b.v. G.A. Wright, The cost-internalisation case for class actions,

Stanford Law Review, januari 1969, biz. 403-419.
20) C.A. Davis en A. Whinston, Externalities, welfare and the theory of
games, Journal of Political Economy, juni 1962, biz. 241-262.

Daarnaast moet de overheid zorgen voor de naleving van de
eigendomsrechten en van de aangegane overeenkomsten. Geschillen over de toewijzing van de eigendomsrechten en over de
contracten die daaruit voortvloeien moeten worden beslecht.
Ook zijn maatregelen noodzakelijk om erge gevallen van bedrog
tegen te gaan (b.v. fictieve vervuiling met de bedoeling door
chantage inkomen te verwerven).
Ten einde de onderhandelingen te vergemakkelijken, kan de
overheid wel zelf informatie aan de betrokkenen ter beschikken
stellen over de aard van de vervuilingsrelatie en de omvang van
zekere kosten of schade. Dit is vanuit efficiency-oogpunt verantwoord wanneer zij die informatie tegen lagere kosten kan verzamelen dan de betrokkenen zelf en de daarmee gepaard gaande
kosten kleiner zijn dan het welvaartssurplus dat bij de onderhandelingen kan worden verkregen. Zij kan ook een institutionele
structuur voor de onderhandeling verschaffen (b.v. onafhankelijke bemiddelaars). De kosten kunnen eventueel door middel
van een heffing op de afgesloten contracten worden gedekt.
Niets zegt nochtans dat per se de overheid aan de informatiebehoefte moet voldoen. In een liberate context is het goed mogelijk
dat particuliere instellingen, b.v. milieuverenigingen, die taak
op zich nemen.
De Coase-oplossing biedt dus ten opzichte van de andere
milieu-instrumenten het voordeel dat ze weinig beheerskosten
vergt. Wie een drastische beperking van de overheidsuitgaven
voorstaat, zal dat toejuichen. In Belgie keurde de liberale partij
een afgezwakt Coase-voorstel goed, de z.g. dubbele normering.
De overheid zou door publiekrechtelijke maatregelen een zekere
minimale milieukwaliteit moeten garanderen. Wie meer wil, kan
met de vervuilers onderhandelen. Nog afgezien van het doeltreffendheidsvraagstuk, mag men toch niet verdoezelen dat wie veel
geld heeft, uiteraard over meer middelen daartoe zal beschikken. Een discussie omtrent de inkomensverdeling zal in dit verband niet uit de weg kunnen worden gegaan.
Conclusie

De liberale oplossingen voor de milieuproblematiek bevatten
een aantal interessante gezichtspunten. Daartoe rekenen we b.v.
de pleidooien om parken en bossen aan milieuverenigingen in
eigendom te geven. Al met al lijkt een algemene toepassing van
de liberale voorstellen evenwel nogal utopisch. Privaatrechtelijke regelingen en gerechtelijke schadevorderingen zijn wel nuttig
als aanvullende beleidsinstrumenten. Het toekennen van zekere
grondrechten ten aanzien van het leefmilieu maakt het een ieder
mogelijk telkens wanneer het overheidsbeleid te kort schiet en
zijn belangen fors geschonden worden, zelf de nodige stappen te
ondernemen om zijn rechten te handhaven. Aldus verhoogt een
liberale milieupolitiek zoals hier beschreven de mondigheid van
de burgers, wat voor een democratische en vrije samenleving ongetwijfeld een goede zaak is.
M. de Clercq

ESB 30-5-1984

Auteur