■ Hans Wisman en Paul de Vries (Kadaster)
In 2019 bereikte het aandeel koopstarters op de Nederlandse woningmarkt een nieuw dieptepunt. In de afgelopen jaren daalde het aandeel koopstarters van 48 procent in 2013 naar 32 procent in 2019. Minder dan één op de drie woningen wordt nu dus aan een koopstarter verkocht. Sinds 2006 is dat aandeel niet meer zo laag geweest.
Wie denkt dat de daling van de koopstarters verband houdt met de oplopende huizenprijzen, heeft het mis. Op de plekken waar de prijzen het sterkst oplopen, zoals in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag (G4), zien we het aandeel van starters weliswaar vanaf de crisis teruglopen, maar niet sterker dan in de rest van Nederland. Nog altijd is het aandeel van starters in de grote steden het hoogst.
Wel leggen de starters in de grote steden gemiddeld steeds meer geld neer voor hun eerste woning. Deze trend is ingezet vanaf 2013, het jaar dat het einde van de woningmarktcrisis inluidde. Met de stijgende woningprijzen is het verschil tussen de G4 en de rest van Nederland alleen maar groter geworden: in het afgelopen jaar al meer dan een ton.
Overigens krijgen starters daar niet ‘meer woning’ voor: de oppervlakte van de starterswoning in de grote steden blijft door de jaren heen verrassend constant, gemiddeld ongeveer tachtig vierkante meter.
Wel lijkt het profiel van de stadse starter te veranderen. Uit andere gegevens van het Kadaster leiden we af dat ze ouder worden. Gemiddeld zijn ze in de G4 nu een jaar ouder dan in 2006 en twee jaar ouder in vergelijking met de starters in de rest van Nederland.
Ook kopen starters steeds vaker samen met een ander de eerste woning – dat gebeurt nu in de helft van de gevallen. Wat we nog niet weten, is met wie deze mensen dan een woning kopen: een partner, familielid, of wellicht een andere partij zoals een goede vriend of vriendin. En ook de financiering van de aankoop is nog onbekend. Wel lijkt het erop dat koopstarters en de financiers, door het samen kopen, meer financieel risico lopen dan vroeger.