Ga direct naar de content

Kernenergie een dure optie?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 29 1985

•

Energiekroniek

•
~.’~~
r

•••

Kernenergie:
een dure optie?
IR.C.DAEYOUWENS

DRS.S.DEHOO

Inleiding
Een belangrijk argument dat dikwijls
wordt gebruikt om de bouw van nieuwe
kerncentrales te rechtvaardigen is de verwachte lagere kostprijs van elektriciteit.
De algehele lijn van redenering is dat kernenergie goedkoop is. Om de concurrentiepositie van de elektriciteits-intensieve industrie veilig te stellen moeten we wel tot
de bouw van nieuwe kerncentrales overgaan. Weliswaar zijn de kosten van kernenergie in de Verenigde Staten veelal uit de
hand gelopen, maar dat komt doordat
daar verkeerde procedures zijn gevolgd.
Indien echter tot standaardisatie kan wor:Ien overgegaan, er enigermate sprake is
van serieproduktie en gedurende de bouw
van een centrale geen wijzigingen in het
ontwerp meer mogen worden aangebracht,
dan zal het gebruik van kernenergie tot lagere elektriciteitskosten leiden. Als bewijs
wordt daarbij naar Frankrijk verwezen.
Hoewel kernenergie daar op verschillende
wijzen wordt gesubsidieerd overheerst desondanks de overtuiging dat de kosten relatief laag zijn. Tevens loopt ons land door
de aanschaf van kerncentrales in de pas
met de meeste andere EG-landen.
In dit artikel wordt ingegaan op de kostenontwikkelingen zoals die de laatste jaren plaatsvinden. Uitgangspunt is het rapport van de Bezinningsgroep Energiebeleid
over de kosten van elektriciteit opgewekt
met kernenergie 1). Ook recentere gegevens uit 1984 en 1985 worden in beschouwing genomen. Het beeld dat daaruit naar
voren komt, wordt vergeleken met de kostengegevens zoals die in de bijlagen van het
regeringsstandpunt
– opgesteld door het
ESB 5-6-1985

– T. VAN WAAS *

Ministerie van Economische Zaken – over
de BMD zijn opgenomen 2).
Een belangrijke stellingname in dit artikel is dat aan de hand van de huidige kostengegevens geen “meest waarschijnlijke
kostprijs” voor elektriciteit geproduceerd
met kernenergie is te geven. Er is alleen een
marge te geven waarbinnen de kostprijs
naar alle waarschijnlijkheid
komt te liggen. Verder komt als essentieel punt naar
voren dat de initiële investeringskosten van
een kerncentrale (vaste kosten), waar de
aandacht zich zo sterk op richt, een steeds
kleiner deel van de totale kosten gaan uitmaken. De kosten voor ontmanteling van
kerncentrales samen met de kosten voor de
splijtstofcyclus en voor onderhoud en bediening (variabele kosten) beginnen steeds
meer de overhand te krijgen. Daarbij komt
nog >de toenemende onzekerheid over de
mogelijkheid om splijtstof op een economisch verantwoorde manier op te werken.
Blijkt dit geen haalbare kaart – hetgeen in
de verwachting ligt – dan heeft dat ingrijpende gevolgen voor het kweekreactorprogramma en dus voor het lange-termijnbeeld van de kernenergie-optie. De keuze
voor nieuwe kerncentrales betekent ons inziens dan ook dat een groot financieel risico wordt gelopen.
Voordat de verschillende aspecten aan
de orde komen is het goed er nog eens op te
wijzen dat het presenteren en onderling
vergelijken van buitenlandse gegevens een
hachelijke zaak is, zeker als er conclusies
aan worden verbonden aangaande de Nederlandse situatie. Ten eerste moeten de
uitgangspunten waarop de berekeningen
zijn gebaseerd duidelijk zijn geformuleerd.
Bij de kostprijsberekeningen
zijn b.v. van

belang de gehanteerde rentevoet, de bouwtijd, de levensduur, de belastingsfactor van
de centrale en het jaar waarvoor de berekeningen gelden. Verder moet zijn aangegeven of de ontmantelingskosten
zijn inbegrepen en hoe de eerste kernlading is doorgerekend. Voorgaande gegevens worden in
de literatuur niet altijd even duidelijk vermeld. Ten tweede zijn koersverschillen niet
eenvoudig te verrekenen en zijn subsidiemaatregelen veelal weinig doorzichtig. Ten
derde verschillen de veiligheidseisen van
land tot land. Ten slotte zullen in een land
dat veel centrales bouwt ook de toeleverende industrieën beter zijn uitgerust om de
nodige onderdelen tegen relatief lage prijzen te leveren en werkzaamheden efficiënt
uit te voeren. Aan de ene kant moet de informatie uit het buitenland dus met de nodige scepsis worden bezien, aan de andere
kant echter is de hoeveelheid en inhoud van
de informatie van dien aard dat, met een
kritische afweging van de gegevens, toch
verantwoorde uitspraken zijn te doen.

Algemeen
De kosten van kernenergie hebben een
drastisch
veranderingsproces
doorgemaakt. Werd kernenergie aanvankelijk gezien als de bron om goedkoop elektriciteit
te produceren, op het ogenblik is het de
vraag of kernenergie, economisch gezien,
nog wel interessant is 3). De bouw van de
centrales is o.a. duurder geworden doordat
meer verantwoorde
veiligheidseisen zijn
gesteld en verschillende schakels in de
splijtstofcyclus veel duurder bleken uit te
vallen dan algemeen werd verwacht.
De vraag is nu of deze algehele tendens
van de toeneming van de kosten voorbij is;
we spreken immers over kerncentrales die
in de jaren negentig in bedrijf zullen gaan.
Verschillende studies uit landen zoals de
Bondsrepubliek
Duitsland,
Japan
en
Frankrijk en van het IAEA (International

* Leden van de Bezinningsgroep

Energiebeleid.
I) Bezinningsgroep Energiebeleid, Kosten van
elektriciteit opgewekt met kernenergie, Stichting
Energie en Samenleving, juni 1984 (p/a Donkerstraat 17, Utrecht, tel.: (030) 33 13 28).
2) Rapport inzake de elektriciteitsvoorziening
in de jaren negentig, Ministerie van Economische zaken, Den Haag, januari 1985>
3) U. Hansen, Di.e Entwicklung der Wirtschaftlichkeit der Kernenergie, Atomwirtschaft,
mei
1984, blz. 238-245.

553

Atomic Energy Agency, Wenen) laten zien
dat vrij algemeen wordt aangenomen dat
de kosten zullen blijven stijgen 4). Het gaat
dan om reële stijgingen van b.v. I tot 2070
per jaar. De verwachte kostprijs van elektriciteit komt daarbij in de jaren negentig
rond de 14 cent per kWh te liggen, dit ter
vergelijking met de 8,7 cent per kWh die
het Ministerie van Economische Zaken als
huidige prijs hanteert en zelfs constant veronderstelt tot het jaar 2000 (de getallen zijn
gegeven in centen van 1984).

Investeringskosten
De investeringskosten van kerncentrales
hebben, los van inflatie, het afgelopen decennium een toeneming te zien gegeven van
5 tot 13 % per jaar. De laagste stijging
vindt in Frankrijk plaats en de hoogste in
de VS 5). De spreiding van de investeringskosten is groot. Dit wordt o.a. veroorzaakt
door verschillen in bouwtijd, veranderingen in de veiligheidseisen (b.v. tijdens de
bouw), wel of geen standaardisatie
e.d.
Hierdoor is het moeilijk om de “bouwkosten” van kerncentrales te geven. Als
voorbeelden kunnen de centrales te Lingen
(Duitsland)
en Leibstadt (Zwitserland)
worden gegeven, te meer daar ze tijdens de
controversezitting
over de kosten van
kernenergie, georganiseerd in het kader
van de Brede Maatschappelijke
Discussie
(BMD) 6), vrij grondig zijn geanalyseerd
door KIVl/NIRIA.
De centrale in Lingen
blijkt ongeveer 30% duurder te worden
dan aanvankelijk was begroot en de investeringen komen volgens de huidige
schattingen, exclusief de bouwrente, neer
op f. 4.200 per kW(e) (de centrale gaat
waarschijnlijk in 1988 in bedrijf 7». De investeringskosten van de centrale te Leibstadt, waarvan de engineering voor een
groot deel door het Nederlandse bedrijf
Nucon is verzorgd, bedragen uiteindelijk
f. 6.400 tot f. 6.900 per kW(e) (afhankelijk
van de koerswaarde die wordt ingezet) 8).
De centrale in Leibstadt levert nu inmiddels stroom voor 16 cent per kWh aan het
net (12 rappen) 9).
Ook een offerte op “turn key”-basis
maakt aan deze onzekerheid betreffende
de investeringskosten geen einde. Immers,
wat gebeurt er als de kosten, zoals gebruikelijk bij vrijwel alle grote projecten, tijdens de bouw toch toenemen? Uiteindelijk
draait de consument er op de een of andere
wijze voor op.
In de studie van de Bezinningsgroep
Energiebeleid zijn als grenzen voor de investeringskosten, inclusief de bouwrente,
f. 3.700 en f. 5.300 per kW(e) aangehouden

Figuur 1. Gemiddelde belastingsfactor

~

80

~

.
.:~. .
…..

554

PHWR

-..

•

1980

1981

.

..-. .

.9 60
-;
:::l
C
C

: 50

~

:>
‘”
<: 40
1973

1974

1975

1976

1977

1978

1979

1982

1983

a) Het overgrote deel van de centrales is van het type PWR en BWR.

voor een 1.000 MW centrale die in 1984 in
bedrijf komt. Het is mogelijk om aan de
hand van literatuurgegevens
met lagere
waarden (b.v. Frankrijk), maar ook met
hogere (b.v. de VS) te komen. In tabel 1
zijn, in vergelijking met de getallen van het
Ministerie van Economische Zaken, de
consequenties voor de kWh-kosten vermeid. In de hoge waarden van de Bezinningsgroep zijn dus enerzijds de kosten opgenomen van tegenslagen die tijdens de
bouw haast onvermijdelijk zullen optreden
en anderzijds ook de verdere stijgingen van
investeringskosten in de loop van de tijd
zoals die in het buitenland algemeen worden verwacht.
In tabel lis verder te zien dat ook rond
enkele kostenbepalende grootheden, zoals
de belastingsfactor en de levensduur, verschillen van inzicht bestaan. De belastingsfactor (verhouding van de hoeveelheid elektriciteit die een centrale per jaar
levert ten opzichte van wat maximaal kan
worden geleverd, uitgaande van continue
vollast) ligt op het ogenblik gemiddeld
over alle kerncentrales (geen Oostblok)
rond de 60% en is de laatste jaren vrijwel
constant (zie de figuur) 10).
Borssele heeft een hoge belastingsfactor
van bijna 80% en behoort op dit punt tot
de beste centrales ter wereld. Goed getraind personeel en grondig onderhoud
kunnen tot een hoge belastingsfactor bijdragen. De Bondsrepubliek Duitsland voldoet echter aan deze twee voorwaarden en
toch is ook daar de belastingsfactor niet indrukwekkend, hoewel daar het laatste jaar
een verbetering in is opgetreden. Een analyse van oudere centrales wijst uit dat de
belastingsfactor na 15 jaar snel afneemt en
veel centrales dan zelfs al meer dan een jaar
stilliggen. De onderhoudskosten
nemen
voortdurend toe en worden op een gegeven
moment te hoog om een centrale nog op

Lage waarde

Kosten in cent per kWh

..•..

a)

.”
t’
TabelI. Vaste kosten van een kerncentrale in cent per k Wh(e); reële rente: 4%; vermogen:
1000 MW(e); prijzen 1984; inclusief bouwrente en zonder ontmantelingskosten

Investeringskosten
in gld. per kW(e)
Levensduur, in jaren
Belastingsfactor (Of.)
Bouwtijd, in jaren

.._

I.

70

typen reactoren

.. .

..•…..


0

Ü

van de belangrijkste

Hoge waarde

EZ-waarde

3.700
20
70
7

5.300
20
60
7

3.500
25
65
6

4.4

7,4

3,9

een economisch verantwoorde manier in
bedrijf te houden. Het is dus niet zeker of
kerncentrales gezien de afnemende beschikbaarheid en stijgende onderhoudskosten langer dan 15 jaar in bedrijf zullen
worden gehouden. Met een zeker optimisme is in de studie van de Bezinningsgroep
20 jaar aangehouden. Wat de bouwtijd betreft is in de EZ-studie 6 jaar aangehouden.
Dit is in tegenstelling tot de algehele verwachting van langere bouwtijden; zelfs
Frankrijk verwacht dat de bouwtijd aan
het eind van de jaren tachtig ongeveer 7
jaar zal zijn 11).

Ontmanteling
Met de kosten van de ontmanteling van
kerncentrales is nog nauwelijks ervaring
opgedaan. Ook bestaat er geen overeenstemming over het tijdstip van ontmantelen; direct na het stilleggen van de centrale
ofb.v. 30 jaar daarna 12). De opzet van de
berekeningen van het Ministerie van Economische Zaken is, analoog aan die van
het KIVI/NIRIA, om aan het einde van de
bouw een bedrag te reserveren dat vervolgens toeneemt met een reële rente van 4%
per jaar. Het ministerie gaat uit van f. 450

4) Stromerzeugungskosten
in Kohlen- und
Kernkraftwerken;
ein Vergleich neuerer Untersuchungen,
Kernforschungsanlage
Jülich
GmbH, Jülich, september 1983; Nucleaire energie in Japan net zo duur als kolen, Economisch
Dagblad, 20 november 1984; K. Schmidt, Assessing prospeets for smaller reactors, IAEA Bulletin, 26 (4),1984, blz. 29-35; Cost edge kept over
coal, Nuc/ear Engineering International, maart
1985, blz. 23.
5) C. Flavin, Worldwatchpaper 57, Worldwatch Institute, januari 1984.

6) Controversezitting “Kosten Kernenergie”,
Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Energiebeleid, Den Haag, september 1982.
7) Gegevens verstrekt door Kernkraftwerke
Lippe-Ems.
8) Atomwirtschaft,
juni 1984, blz. 272.
9) Gegevensverstrekt door Nucon Engineering.
10) Nuc/ear Engineering
International,
mei
1984.
11) Trends in average construction times for
light water reactors, IAEA, Wenen, 1984.

12) Europeans told economics may favor immediate decommissioning, Nuc/eonics Week, mei
1984, blz. 4-5.

mln. (f.450 per kW(e» voor de ontmanteling.
In de eerste plaats zijn er analyses gemaakt die uitkomen op f. 700 per kW of
zelfs op 40010van de bouwkosten, dus ongeveer f. 1500 per kW 12). In de tweede
plaats blijkt dat voor een van de eerste centrales ter wereld die wordt ontmanteld
(Shippingport in de VS), de ontmantelingskosten worden geschat op ruim $ 98 mln.
De centrale is indertijd in eerste instantie
ontworpen voor een vermogen van 150
MW, hetgeen later echter 72 MW is geworden. De ontmantelingskosten
bedragen
dus in ieder geval meer dan f. 2.000 per
kW(e). Weliswaar gaat het hierbij om een
relatief kleine centrale, maar daar staat tegenover dat deze ontmanteling relatief eenvoudig is 13).
Hoe betrekkelijk de huidige waarden
zijn, blijkt wel uit de recente gegevens over
de kosten van de verwerking van licht
radio-actief materiaal. De kosten zijn in
Nederland snel toegenomen van enkele
honderden guldens per 100 I. vat enkele jaren geleden 14) tot meer dan f. 3.000 (incl.
BTW) op het ogenblik voor niet samenpersbaar vast materiaal 15). Per massa
eenheid zijn samenpersbare materialen dus
nog duurder.
De kosten zijn in de eerste plaats toegenomen nadat de dumping op zee is gestopt
en in de tweede plaats nadat de verwerking
van het afval eind 1984 door COVRA op
commerciële basis is overgenomen. Aan de
hand van literatuurgegevens
16) is aantoonbaar dat alleen al aan verwerkingskosten van licht actief materiaal de ontmanteling f. 360 mln. zal kunnen bedragen
(f. 360 per kW), een bedrag dat bijna gelijk
is aan de totale kosten die EZ aanhoudt
voor de totale ontmantelingskosten.
De
KIVI/ NIRIA-studie stelde overigens dat
de verwerking van licht radio-actief restmateriaal slechts f. 18 mln. zou kosten 17)!
Er bestaat overigens geen eenduidigheid in
ons land over de vraag wat onder radioactief afval moet worden verstaan.
Nemen we als grenzen f. 700 en f. 1.500
per kW aan, dan betekent dit bij een levensduur van 20 jaar en een belastingsfactor van 65010resp. 0,4 en 0,9 cent per kWh.
Ter vergelijking:
Economische
Zaken
houdt 0,2 cent aan.

De splijtstofcyclus
De splijtstofcyclus is opgebouwd uit verschillende schakels. Voor een deel hebben
ze betrekking op bewerkingen voor het gebruik van het uranium in de centrale (uraniumwinning,
chemische
omzettingen,
verrijking, elementen fabricage, transport)
en voor een deel op bewerkingen na gebruik in de centrale (tijdelijke opslag, opwerking,
afvalverwerking,
eindopslag,
transport). Het voert te ver om hier op alle
schakels in te gaan. Alleen enkele onderdelen die omstreden zijn komen ter sprake, te
weten de kosten van natuurlijk uranium,
de opwerking en de definitieve opslag.
De kosten van uranium zijn op het ogenblik relatief laag. Aangezien wordt verwacht dat de komende jaren de vraag naar
ESB 5-6-1985

uranium in evenwicht zal komen met het
aanbod zal de prijs weer gaan stijgen 18).
Hierbij mOet worden bedacht dat de bewezen voorraden aan uranium nauwelijks
vóldoende zijn om de bestaande en in aanbouw zijnde centales gedurende hun levensduur van brandstof te voorzien. Zelfs
indien er nieuwe voorraden worden aangetoond, moet rekening worden gehouden
met het feit dat de aanleg van een mijn al
gauw tien jaar in beslag neemt, zodat voorlopig met de bewezen voorraden moet worden gerekend. De waarde die het ministerie
aanhoudt van $ 80 per kg uranium is dan
ook wel erg laag, zeker als men zich realiseert dat een recent tienjarig contract dat is
gesloten tussen Australië en de VS, uitgaat
van een prijs die ongeveer twee maal zo
hoog is 19). Uitgaande van de lage uraanprijs en de huidige gegevens voor dit deel
van de splijtstofcyclus, zoals door de firma
NUKEM nu worden aangehouden, komt
het neer op 1,7 cent per kWh 20). Uitgaande van een uraanprijs van rond de $ 150 per
kg zal dit deel ongeveer 2,3 cent per kWh
bedragen.
Voor het deel van de cyclus dat na het gebruik van het uranium in de centrale
plaatsvindt zijn de kosten nog steeds speculatief. Met name de opwerkingskosten
hebben een explosieve ontwikkeling doorgemaakt van ongeveer f. 300 per kg gebruikte splijtstof in het begin van de jaren
zeventig tot ruim f. 3.500 op het ogenblik.
Een aspect dat sinds kort onder de aandacht is gekomen is de vraag wat de opslag
van het vrijkomende plutonium gaat kosten nu het kweekreactorprogramma
voorlopig stil ligt en het plutonium dus daar
niet meer voor kan worden gebruikt. Economische Zaken kent aan het plutonium
nog een waarde toe van f. 5.000 per kg, terwijl de opslag gedurende tien jaar meer
dan f. 100.000 per kg kan kosten 21). Dit
betekent dat de opslag van het plutonium
een kostenverhoging van 0,4 cent per kWh
kan inhouden. Het plutonium moet overigens na opslag opnieuw worden opgewerkt
wil het nog kunnen worden gebruikt.
Voor de opwerking is een bedrag van
f. 3.500 per kg splijtstof aangehouden indien het plutonium niet moet worden opgeslagen, en f. 4.000 indien dit wel het geval is. Voor de tijdelijke en blijvende
opslag van het radio-actief afval is een bedrag van f. 500 per kg splijtstof genomen;
dit laatste bedrag is echter vrij onzeker. De
kosten voor dit deel van de splijtstofcyclus
komen dan uit op resp. 2,3 en 2,7 cent per
kWh.
Voor de totale cycluskosten betekent het
dat de kosten liggen tussen de 4,0 en 5,0
cent per kWh; het ministerie komt op 3,5
cent.

Once through cycle
Zoals al gesteld roept de opwerking, met
het overschot aan plutonium, problemen
op. Nu kan plutonium in gemengde vorm
met uranium ook in lichtwaterreactoren
worden gebruikt (z.g. MOX-elementen).
Hierbij gaat het echter om materiaal dat
zeer radio-toxisch is en daardoor lastig te

hanteren. Door deze problematiek van de
opwerking die zich o.a. uit in sterk toenemende kosten komt steeds meer het beeld
naar voren om met een .. once through”cyclus te gaan werken. De brandstofstaven
worden dan zonder verdere bewerkingen
opgeborgen; dit houdt volgens het Zweedse concept in dat het afval eerst tijdelijk
wordt opgeslagen voor een periode van 35
tot 40 jaar, waarna een definitieve opberging moet plaatsvinden 22). China en de
Sovjetunie bieden aan om het afval voor
$ 1.500 per kg over te nemen 23). Afhankelijk van de dollarkoers die wordt ingezet,
komt dit uit op 2,6 tot 2,9 cent per kWh.
De kosten voor de hele cyclus zijn dus vrijwel gelijk aan die van een cyclus met
opwerking.
Belangrijke consequenties van de toepassing van de “once through”-cyclus
zijn: het extra beroep op de relatief kleine
wereldvoorraad uranium en de mogelijkheid dat het kweekreactorprogramma
komt te vervallen.

Onderhoud

en bediening

Deze post is tot nu toe duidelijk onderschat. De Z.g. commissie-Beek (commissie
bestaande kerncentrales) komt voor Borssele op waarden die liggen tussen de 2,7 en
3,3 cent per kWh die voor Dodewaard zelf
kunnen oplopen tot 8 cent per kWh 24).
Een gemiddelde voor 63 grote kerncentrales in de VS geeft aan dat deze kosten op
het ogenblik op 3 cent per kWh liggen 25).
Hierbij moet voor ogen worden gehouden
dat de meeste centrales nog geen tien jaar
oud zijn en dat de kosten dus alleen nog
maar hoger zullen worden. Het gaat bij de-

13) Planning the decommisioning of Shippingport, Nuclear Engineering International, oktober 1984, blz. 21-23; Nucleonics Week, 25 april
1985, blz. 7.
14) J. Kuypers, Ontwikkelingen in decontaminatietechnieken,
Energiespectrum, februari
1985, blz. 49.
15) Gegevens van COVRA te Petten.
16) T.S.la Guardia, Nuclear Safety, 20 (I), 15,
januari-februari
1979; A. Martin, Nuclear Engineering International, juni 1979, blz. 37; Atomwirtschaft, november 1984, blz. 567.
17) De kosten van elektriciteitsopwekking in
Nederland, KIVI/NIRIA, september 1982.
18) J. Hoffman en K. Schreiber, Wachsendes
Angebot stützt Wirtschaftlichkeit der Kernenergie, Atomwirtschaft, maart 1985, blz. 137.
19) Nuclear Engineering International, maart
1985, blz. 25.
20) Atomwirtschaft, april 1985, blz. 168.
21) K.P.Messer,Fuelcycieback – endoptions
and the uranium market, Uranium Institute,
Londen, 1984.
22) Zweedse installaties voor opslag van kernafval; in ieder geval indrukwekkend, Elektrotechniek, 63, maart 1985, blz. 223.
23) Soviet Union offers to take Austrian spent
fuel for storage, Nucleonics Week, 26 (8), 21 februari 1985, blz. I.
24) Commissie Bestaande Kerncentrales,
Ministerie van Economische Zaken, januari 1983.
25) Vergleich der Stromerzeugungskosten
aus
Kernenergie, Kohle, ÖI in der USA 1983, Atomwirtschaft, december 1984, blz. 665; Atomwirtschaft, maart 1984, blz. 114.

555

ze post overigens niet alleen om de toeneming van het onderhoud, ook de personele
bezetting neemt in de loop van de tijd aanzienlijk toe. EZ houdt 1,1 cent aan, terwijl
voorgaande gegevens eerder wijzen in de
richting van 2,5 tot 3,5 cent per kWh.

Kosten die niet zijn meegenomen
Vaak wordt gewezen op de vele extra
kosten die verbonden zijn met de introductie van kernenergie. Hier wordt slechts ingegaan op de subsidies en de risico’s van
grote bedrijfsstoringen.
Voor de Bondsrepubliek Duitsland is berekend dat tussen 1974 en 1984 aan kernenergie voor ruim Dm 17 mrd. aan subsidies is uitgegeven; per jaar neemt deze subsidie alleen maar toe. Wordt dit bedrag
omgeslagen over de centrales die gedurende deze periode zijn gebouwd, dan betekent dit dat globaal genomen de kWhkosten met 2 cent toenemen 26). Voor ons
land is een voorbeeld de komst van een speciale dienst Nucleaire Veiligheid (200 man,
f. 20 mln. per jaar). Indien de financiering
van dit personeel aan de bouwkosten zou
worden toegerekend betekent dit ongeveer
0,3 cent per kWh indien één centrale wordt
gebouwd.
Uit een Amerikaanse studie blijkt dat
veel voorkomende ongelukken, die niet direct tot grote gevolgen voor de omgeving
hoeven te leiden, aanzienlijke financiële
consequenties hebben. De kostprijs van
elektriciteit zou door dit soort ongelukken
met 20070 kunnen toenemen 27). Deze extra
kosten zijn verder niet meegenomen in het
kostenoverzicht; zij geven echter aan dat
de hogere waarden binnen de marge eerder
te rechtvaardigen zijn dan de lagere.

de variabele kosten, samen met die voor de
ontmanteling, steeds ongeveer gelijk of hoger dan de vaste kosten. De gemiddelde
waarde van 14,1 cent komt overigens vrij
goed overeen met de waarde die in een
Duitse studie is berekend 28). In vergelijking met het rapport van de Bezinningsgroep Energiebeleid moet worden opgemerkt dat vooral de schattingen van de
kosten voor ontmanteling en voor onderhoud en bediening hoger zijn komen te liggen (zie noot 1).

Het belang van de beslissing

Kostenoverzicht

Het zal duidelijk zijn dat de ontwikkelingen rond kernenergie van dien aard zijn
dat een behoorlijk financieel risico wordt
gelopen indien ons land zou besluiten om
tot de bouw van nieuwe centrales over te
gaan. Wordt het regeringsstandpunt in een
breder kader geplaatst, dan wekt het toch
wel verbazing dat een alternatief, zoals is
uitgewerkt door de Bezinningsgroep 29) en
dat in lijn is met de uitkomsten van de
BMD 30), niet door de overheid als uitgangspunt voor het te voeren beleid is genomen. Zowel t.a.v, het milieu als van de
werkgelegenheid biedt het alternatief aantrekkelijke perspectieven en leidt tot lagere
elektriciteitskosten.
Ook moet hier nogmaals het belang van de industrie worden
benadrukt. Zowel wat betreft de kosten
voor de industrie, maar zeker als het erom
gaat om nieuwe produkten voor o.a. de export op de markt te brengen, is de weg met
kernenergie nauwelijks aantrekkelijk.
Ons land heeft onderhand behoefte aan
een zekere rust op het terrein van het energiebeleid, waarbij er voor een periode van
b. v. 10 jaar duidelijke lijnen zijn uitgestippeld. Het beleid zoals het zich nu gaat aftekenen, kan leiden tot grotere polarisatie en
onzekerheid.

Zo komen wij tot de volgende cijferopstelling (zie tabel 2).

Conclusie

De marge in de kWh-kosten zoals die in
de tabel is gegeven, moet worden gezien als
een band waarbinnen de kostprijs naar alle
waarschijnlijkheid komt te liggen. Hogere
en lagere waarden zijn niet uitgesloten,
maar onwaarschijnlijk.
De kostenontwikkelingen zijn echter van dien aard dat de
kans op de hogere waarden slechts toeneemt. Zoals verder in tabel 2 is te zien zijn

Tabel 2. Overzicht van de kWh-kosten in
centen van 1984 voor de produktie van
elektriciteit uit kernenergie
Lage
waarde

Totaal

4,4
0,4
4,0
2,5

7,4
0,9
5,0
3,5

3,9
0,2
3,5
1,1

16,g

8,7

Gemiddeld

=

556

EZ

11,3

Investeringen
Ontmanteling
Splijtstof
Onderhoud en bediening

EZ

Hoge
waarde

Ministerie van Economische

14,1
Zaken.

Wat de kostprijs van elektriciteit opgewekt met kernenergie zal zijn in de jaren
negentig is vrij onzeker. Op grond van de
huidige gegevens en de over het algemeen
in het buitenland verwachte verdere toeneming van de kosten kan worden gesteld dat
kernenergie duurder zal zijn dan door het
Ministerie van Economische Zaken wordt
aangenomen; dit geldt zowel voor de vaste
als de variabele kosten, waarbij de variabele kosten de neiging hebben om een steeds
groter deel van de totale kosten in te
nemen.
Van verschillende onderdelen worden de
kosten te laag ingeschat. Dit geldt onder
meer voor de kosten voor het natuurlijke
uranium, de opwerking waarbij de opslag
van plutonium wel eens duur kan uitvallen
en de tijdelijke en definitieve opslag van
radio-actief afval. Ook de prijs van het
verwerken van laag radio-actief afval is nadat het op commerciële basis wordt verwerkt aanzienlijk hoger geworden. Verder
kan op goede gronden twijfel worden uitgesproken aan een levensduur van 25 jaar
voor een kerncentrale.

In dit artikel is aan de hand van litera-‘
tuurgegevens aangetoond dat de kostprijs
van elektriciteit opgewekt met kernenergie
tussen de 11,3 en 16,8 cent per kWh (centen
van 1984) kan komen te liggen; een gemiddelde waarde van 14,1 cent moet dan vergeleken worden met de 8,7 cent die het ministerie aanhoudt. Ook voor de “onee
through” -cyclus, waarbij niet wordt opgewerkt, kunnen deze kostengegevens geiden. De marge moet worden gezien als een
band waarbinnen de kostprijs waarschijnlijk zal komen te liggen. Al met al wordt
een groot financieel risico gelopen indien
tot de bouw van nieuwe kerncentrales
wordt overgegaan.
De vraag komt naar voren in hoeverre de
getallen die het Ministerie van Economische Zaken hanteert nog als een verantwoorde schatting van de kosten zijn te
zien, te meer omdat is gesteld dat de kostprijs tot zeker het jaar 2000 niet zal
veranderen.
De beslissing om kerncentrales te plaatsen doorkruist de mogelijkheid om een beleid, gebaseerd op de uitkomsten van de
BMD, op te zetten. Voor een dergelijk beleid is door de Bezinningsgroep een scenario opgezet dat tot lagere elektriciteitskosten leidt en verder t.a.v. aspecten als
milieu en werkgelegenheid aantrekkelijke
perspectieven biedt. Ook de industrie
krijgt in dit beleid kansen om te innoveren
en met nieuwe produkten op de markt te
komen.
C. Daey Ouwens
S. de Hoo
T. van Waas

26) Energie, september 1984, blz. 14.
27) N.C. Rasmussen (red.), Economie risk of
nuc/ear power reactor accidents, april 1984.
28) Zie voetnoot 3.
29) Elektriciteit: een bezinning op 2000, Stichting Energie en Samenleving, Utrecht, september 1984.
30) C. Daey Ouwens en S. de Hoo, De BMD en
de kosten van de energievoorziening, ESB, 22
augustus 1984, blz. 770-775.

Auteurs