D] W
V
I
~iq
1
151 Cal I ” I
K4
oil 9:11 Oki
W tI 4~
GAVEVANjESTIcHTINGHETNEDERLANDScHEcONOMIScHINSTITUUT
53ej;g;
UNCTAD-Il
Verschijnt wekelijks
De resultaten van de tweede wereidhandelsconferentie in New Delhi zijn
niet meegevallen. Sterker nog, door de ontwikkelingslanden wordt ronduit
COMMISSIE
VAN
REDACTIE:
van een teleurstelling gesproken. Raul Prebisch is van mening dat de
L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
conferentie een groot vacuUm heeft achtergelaten omdat ze gefaald heeft
P. J. Montagne;
J. Tinbergen;
A. de Wit.
in het opstellen van een wereldwijde ontwikkelingsstrategie. Nu behoort
ook Prebisch tot die categorie van beroepspessimisten die ,,ervoor betaald
REDACTEUR-SECRETARIS:
worden zich zorgen te maken” én met zijn uitspraken is het dus oppassen.
A. de Wit.
Laten we daarom eerst de belangrijkste resultaten bezien.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
Over de agrarische grondstoffen is een uitgebreid akkoord bereikt,
P.
,4
de Ruiter
dat met name voorziet in een tijdschema voor afzonderlijke onderhande-
lingen over een negentiental grondstoffen, waaronder cacao, oliën en
COMMISSIE VAN
ADVIES
VOOR
BELGIË:
vetten, natuurlijke rubber, harde vezels en jute. Voorts zal door de inter
–
F.
Collin;
J.
E.
Mertens
de
Wilmars;
nationale financiële organisaties een studie worden ondernomen over de
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
–
prijsstabilisatie van grondstoffen. Bovendien zal getracht worden de arme
landen stabielere exportmogelijkheden te geven door middel van markt-
SECREARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
regelingen. E
uck
J.
Met betrekking tot de preferenties, het meest controversiële agenda-
punt van de conferentie, is besloten een speciale UNCTAD-commissie in
het leven te roepen. Deze commissie zal deel uitmaken van de Wereld-
handelsraad en tot taak hebben plannen uit te werken om te komen tot
preferentiële invoerrechten voor de verwerkte landbouwprodukten uit de
ontwikkelingslanden. Expliciet is in de slotresolutie vermeld dat het niet
gelukt is op hoofdzaken ook maar enige vooruitgarg te boeken. Slechts
Drs. A. Kuyven/ioven:
ten aanzien van de invoer van industrieprodukten uit de arme landen is in
UNCTAD-I1
……………..297
beginsel overeenstemming bereikt.
Overeengekomen is de ontwikkelingshulp zodanig op te voeren dat
Prof Dr. P. J. A. ier Hoeven:
deze in 1975 één procent van het bruto nationaal produkt bedraagt. De
i
i
vooruitgang s hier begrepen n een wijziging van het bedrag waarover de
De hypotheek van de werkloosheid 298
hulp wordt berekend. Tot nu toe was dat het netto nationaal inkomen.
Voorts is gepleit voor Verzachting van de voorwaarden waaronder de hulp
Drs. J. Timmers:
wordt verleend. Door de communistische landen is het gehele voorstel
Het einde van de goudwisselstan- afgewezen; vele westerse landen hebben een voorbehoud gemaakt met
daard? (TE) ………………….
301
betrekking tot het jaartal.
Ten aanzien van de suppiementaire financiering is bereikt
–
dat de inter-
ir. B. van Dam:
gouvenementele commissie zal doorgaan het voorgestelde schema te be-
Zuivelpolitiek in de RE.G.
……
305
studeren. Enige vooruitgang is nauwelijks geboekt.
•0
De beoordeling van deze resultaten blijft uiteraard een subjectieve zaak.
Zeker in Nederland zal er veel ach-en-wee geroepen worden. door diegenen
Drs. R. Iwema:
die van UNCTAD-Il een volslagen ommekeer in de internationale ver-
MISHANdeling van het nationaal
houdingen hadden verwacht. Maar ook teruggebracht tot normale propor
inkomen
…………………307
ties blijft UNC1’AD-II een tegenvaller. De bereidheid van de rijke landen
om tot concrete afspraken te komen is niet groot gebleken, zowel van de
1 n ge z o n d e n s
t
u k: westerse landen als van het Oostbiok. Met name de laatste hebben van tijd
H.
Ba,nberg:
Dienstplichtbelasting,
tot tijd enige fraaie ideologische staaltjes ten beste gegeven als het er om
met een
,aschrift
van Drs.
A.
A.
I
ging afwijzing van voorstellen te argumenteren: kapitaalhuip gaat slechts
Soetekouw en
H.
Volien
……..
308
de ,,kapitalistische” landen aan, die een koloniaal verleden te vereffenen
hebben, supplementaire financiering en financiering van buffervoorraden
Mededelingen
310
zijn kapitalistische uitdenksels tot marktbeïnvloeding die niet in een corn-
munistisch systeem passen. Maar ook de westerse landen hebben door
onderlinge onenigheid (de verhoging van de hulp is vooral door Frank-
Prof Dr. C. D. Jongman:
rijk, dat zelf veel geeft, gepousseerd, om Engeland en Amerika een hak te
Geld- en kapitaalmarkt
………312
zetten ten aanzien van het preferentievraagstuk) of door interne moeilijk-
heden het laten afweten. Zodat UNCTAD-Il de geschiedenis zal ingaan
onder de naam: Under No Circumstance Take Any Decision.
A. Knyvenhoven
297
De hypotheek
van de werkloosheid
Nederland maakt eeii cultureel moderniseringsproces door.
Heftige botsingen en trage slijtage hollen het conventionele
patroon van waarden en normen uit. Allerlei eerbied-
waardige instituties en zorgvuldig ingekapselde levens-
terreinen worden aan een kritische toetsing onderworpen.
Veelal gaat dat in een directe stijl, de dingen worden bij de
naam genoemd, er bestaat geen behoefte aan verhulling.
Wil men door de korst van de traditie heenbreken, dan zijn
vriendelijke welwillendheden onmachtig. Bij alle onder-
houdswerkzaamheden moet worden afgebroken en ver-
nieuwd. De schokeffecten hebben in zoverre resultaat, dat
de fronten pro en contra vernieuwing zich duidelijker gaan
aftekenen. De modernisering is daarmee in een nieuwe
fase getreden.
WERKLOOSHEID EN DESINTEGRATIE
Dergelijke omwentelingen kunnen echter het zicht doen
verliezen op yeranderingen, welke op een minder opvallende
wijze verlopen. Het schokkende en het afzichtelijke zijn
evenwel niet per definitie altijd en alleen de aandacht
waard. Er zijn nog immer de alledaagse problemen van
de gewone man. Zij zijn niet opwindend, weinig schokkend
en zelden spectaculair. Toch mag men hun betekenis voor
de toekomst niet onderschatten. Later, soms vele tientallen
jaren later, kunnen de gevolgen aan de oppervlakte komen.
Bij geen verschijnsel is dit duidelijker te constateren, dan bij
een enigszins langdurige periode van werkloosheid. Ook
nu nog wordt de onderzoeker keer op keer geconfronteerd
met de ruïneuze gevolgen, welke de werkloosheid van de
jaren dertig heeft achtergelaten. Wantrouwen en cynisme,
op zijn best nog een afwachtende twijfel, zijn tot vaste
bestanddelen in de denkwereld van veel oudere arbeiders
geworden. Deze trek in het arbeidersdenken, waarnaar bij
mijn weten in Nederland helaas nog nooit een systematisch
onderzoek is ingesteld, verklaart veel van de weerstanden
tegen vernieuwingen. Daar de bittere ervaringen uit die
jaren, met de wijze lessen die daaruit volgen, van generatie
op generatie worden overgedragen, kan men bijna spreken
van een wrekend collectief geheugen. Nu moet worden
toegegeven, dat in die jaren ernstige schade aan de arbeiders
is toegebracht. Studies uit die tijd spreken van emotionele
instabiliteit, een afstompend minderwaardigheidsgevoel,
geestelijk verval, verlies van culturele belangstelling, een
knagend besef van hopeloosheid en machteloosheid,
ondergraven van zelfvertrouwen. Geleidelijk woekerde een
desintegratieproces voort, dat ergens uitmondde in apathie
en ontreddering. Veel minder dan men zou verwachten
op het eerste gezicht, heeft deze sfeer van dofheid en vaal-
heid tot politiek extremisme geleid. Zoals alles heeft ook de
politiek haar betekenis verloren. Massale langdurige werk-
loosheid is slechts de stoffering voor elkaar bestrijdende
minderheden van politieke extremisten. Alleen indirect,
via de hopeloosheid en de apathie, is het een factor van
politiek belang
1).
Deze wanhoopssituatie is geactiveerd in de bestedings-
beperking van 1957. De forse maatregelen van toen zijn
wellicht – ook dit stukje economische politiek moet nog
zijn geschiedschrjver vinden – iets te drastisch opgezet.
Van verschillende vakbondsbestuurders heb ik gehoord
over dramatische vergaderingen, waarin zij aan hun leden
de onvermijdelijke noodzaak van een krachtig ingrijpen
moesten uiteenzetten. Dit gaf enorme weerstanden. Zij
zouden het niet meer opnieuw willen doen. Toen immers
is de grote breuk ontstaan in de naoorlogse Sociale ver-
houdingen, die tot op dat moment als een joint venture
konden worden beschouwd. Plotseling bleek het toch
allemaal – zo schijnen veel arbeiders het te hebben
ervaren – op een onrechtvaardige verdeling van de lasten
neer te komen. Opnieuw! De samenwerking met de werk-
gevers van de erkende Organisatie – kenmerkend de
,,knipoogjesbond” genoemd – bood niet afdoende zeker-
heid. Erger nog, de eigen bestuurders leken in het andere
kamp te zijn beland. Dat was verraad door je eigen mensen.
De bestedingsbeperking is daarom een grote sociaal-
politieke blunder geweest, wat ook de geweldige econo-
misch-politieke voordelen mogen zijn. Toen is de basis
gelegd voor de huidige vertrouwenscrisis.
En nu? Langzamerhand begint de situatie enkele hoogst
onaantrekkeljke aspecten te vertonen. Enig cijfermateriaal,
verstrekt door het Ministerie van Sociale Zaken en Volks-
gezondheid, kan hier dienstig zijn. Medio 1966 begon zich
de werkloosheid af te tekenen, die geleidelijk is opgelopen
tot rond 113.000 personen, hetgeen 2,9 pCt. van de afhan-
kelijke beroepsbevolking is. Uiteraard zijn deze cijfers van
februari 1968 niet voor het seizoen gecorrigeerd, want in
dit betoog gaat het om de feitelijke werklozen. In Drenthe,
Limburg en Groningen liggen de percentages aanzienlijk
boven het landelijk gemiddelde, waarbij nog moet worden
aangetekend dat in die provincies regio’s met zeer hoge
aantallen werklozen voorkomen. De concentratie in be-
paalde bedrijfstakken – bouw, textiel e.d. – is eveneens
bekend. Alle cijfers geven nog een relatief gunstig beeld,
omdat een deel van het latente aanbod, zoals jongeren,
vrouwen, minder geschikten, thans niet is geregistreerd,
doch in een tijd van hoogconjünctuur wel deel uitmaakt
van de werkende bevolking. Hier dringen zich meteen
enkele vragen op. Vragen over de doelmatigheid van het
regionaal-economische beleid, over een vroegtijdige signa-
lering, van structureel-zwakke of overbezette bedrijfs-
takken, over de betekenis van een latente arbeidsreserve.
De antwoorden op die vragen zijn niet slechts van nut
voor het verklaren van het verleden, maar meer nog voor
het voeren van een effectiever beleid in de toekomst. Een
consequent gevoerde arbeidsmarktpolitiek wacht niet af
totdat zich ernstige verstoringen vertonen, doch dient daar
–
op vooruit te lopen en ze te voorkomen of te verzachten.
Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Zo toont de
1)
P. Eisenbergen P. F. Lazarsfeld: ,,The psychological effects of
unemployment”,PsychologicalBulletin,
vol. blz. 35, 1938, 358-390.
298
recente interessante ‘studie
Bouwperspectief
aan, dat op de
verschillende deelmarkten van de bouwnijverheid de vraag
naar arbeid in allerlei opzichten een andere structuur zal
verkrijgen
2).
Het beleid kan op dergelijke ontwikkelingen
inspelen, iodat een redelijk goede aansluiting van vraag
en aanbod ontstaat. Aan dit type arbeidsmarktpolitiek
heeft het echter ontbroken. Het is immers moeilijk aan-
nemelijk te maken, dat zowel de regiorale als de bedrijfs-
taksgewijze spreiding van de tegenwoordige werkloosheid
bijionder verrassend is. Te dikwijls zijn deze gebieden en
deze bedrijfstakken daarvoor al in studie geweest.
WERKLOOSHEIDSDIJUR
Belangrijker dan die beleidsvragen zijn echter de ervaringen
van de werklozen zelf: .Een ruwe indicatie hiervoor geeft
de duur van inschrijving van de geregistreerde arbeids-
reserve. Van de 113.020 ingeschreven mannen en vrouwen
blijken er
51.255
– dus ruim 45 pCt. – drie maanden of
langer te zijn ingeschreven. Dit getal geeft te denken. Het
was overeenkomstig de verwachtingen uit vooroorlogse
studies wel duidelijk gewordei, dat de duur van de werk-
loosheid een belangrijkefactor is voor de verklaring van
de psychische afbraakprocessen. Men neme nu drie maan-
den, uiteraard geheel hypothetisch, als een grens, waarbij
iemand zijn hoop opgeeft, nog spoedig werk te vinden.
Hij heeft in die periode ruimschoots gelegenheid gehad,
zijn kansen op de arbeidsmarkt te verkennen. Dat punt is
zelfs waarschijnlijk al. na -ecn maand bereikt. Voor het
vastleggen van een grens, waar de mogelijkheid van ernstige
spanningen sterk toeneemt, is de driemaandelijkse periode
dus een voorzichtige keus. Relateert men dit nu aan de
leeftijd, dan krijgt men het volgende beeld van de toestand
per eind febrüari 1968:
Arbeidsreserve met inschrjjvingsduur van drie maanden –
–
of langer
–
absoluut in pCt. van
leeftijdsklasse
onger dan 19 jaar
2.368
0,5
–
20 t/m 24 jaar
7.496
0,9
15.062
1,3
40 t/m 49 jaar
9.340
1,5
25 t!m 39 jaar
…………..
16.989
–
2,5
50 t/m 64 jaar
…………..
Totaal
…………………
‘
,
51.255
1,3
De percentages toren het aandeel van de werklozen in de
afhankelijke beroepsbevolking van ‘dc onderscheiden
leeftijdsklassen. De invloed van de leeftijd is ‘evident:
naarmate men ouder is, neemt het risico van langdurige
werkloosheid toe. Dit gegeven is in overeenstemming met
de meeste onderzoekingen van de arbeidsmarkt, waarbij
als grens voor moeilijke plaatsbaarheid een leeftijd van
rond de 45 jaar werd gevonden. ‘bf men nu mag conclu-
deren, dat zo de natuurlijke ontwikkeling automatisch
zorgt voor een veria”ging van de pensioengerechtigde leef-
tijd, staat niet vast. Er is blijkbaar sprake van een door-
stronhingproces, waardoor, na een korter of Iaiger ver-
blijf in het werklozenbestand, men opnieiw werk vindt.
Naar schatting zou toch 60 â 70 pCt. van de werkzoekenden
weer binnen 6 maanden aan de slag komen. Het cijfer-
materiaal doet evenwel vermoeden, dat juist in de oudste
groep die doorstroming het kleinst is. Er worden dus wel
ouderen uitgeschakeld, doch hun aantal is weinig om-
vangrijk.
Dat overigens ook de jeugdwerkloosheid nauwelijks tot
een gematiga optimisme aanleiding kan geven, heeft de
recente regeringsnota wel aangetoond. Eris ondertussén
weliswaar enige verbetering. Niettemin was eind februari.
1968 van de categbrie werklozen jonger dan 19 jaar 68 pCt.,
en van de categorie 19 t/m 24 jaar 73 pCt. een maand of
langer werkloos. Zij vormden 1,3 pCt., ‘resp. 2,0 pCt. van
hun leeftijdskiasse, voor zover die tot de- afhankelijke
beroepsbevolking is.te rekenen. Hun geografische spreiding
is duidelijk: concentratie in de zwakke provincies. Een
deel van de jongere geschoolden is gedwongen geplaatst
in een niet passend beroep. De iets grotere kwetsbaarheid
van de categorie 19 t/m-22 jaar, welke de regeringsnota
toeschrijft aan onvoldoende vakbekwaamheid, kon dus
wel eens net zo goed aan geheel ândere oorzaken zijn te.
wijten. Zonder exact onderzoek, waarbij een groep per-
sonen van maand tot maand gevolgd wordt in zijn feitelijk
arbeidsmarktgedrag, zijn weinig klemvaste conclusies te
trekken. Vast staat in elk geval, dat een niet-onaanzienlijk
aantaljeugdigen thans, aan het begin van zijn loopbaan,
een min of meer langdurige werkloosheidservaring opdoet.
De doorstroming is groot, de werkloosheidsduur niet kort.
De deelname aan het arbeidsproces verloopt schoksgewijs.
De inschakeling doet al even dubieus aan als de uit-
schakeling.
EEN IDEOLOGIE VAN HEt BEHOUD?’
Er zijn veel meer cijfers, waarover nog allerlei te zeggen
zou zijn. Het is hier niet nodig daarop verder in te gaan.
Belangwekkender zijn enkele andere aspecten. Ten• eerste
is er de reactie van de verantwoordelijke beleidslieden.
In de laatste Miljoenennota werd gewaagd van ,,gerichte
maatregelen” ter bestrijding van deongelijkmatig verdeelde
werkloosheid. Ondertussen is een aantal van dergelijke
initiatieven genomen, doch zonder veel aanwijsbare resul-
taten. Er is wat geretoucheerd, zonder dat een programma
van gerichte maatregelen, gekoppeld aan duidelijke criteria
voôr het meten van succes of mislukken, daarbij werd ge-
hanteerd. De verzekeringen over de gerichte maatregelen;
op zichzelf een bijzonder interessant denkbeeld, blijken
meer en meer een justificatie voor een afwachtende houding
te zijn. Daarbij speelt op de achtergrond mee het ,,structu-
rele” karakter van deze werkloosheid. Globale maat-
regelen zijn ongewenst, ten
–
einde in het Westen van het
land geen evenwichtsverstoring te veroorzaken. De open-
heid vn onze economie vraagt nauwlettende zorg voor
het evenwicht op de betalin’gsbalans. Deze argumenten,
waarmee overigens blijkbaar niet iedere economist kan
instemmen, kunnen juist of onjuist zijn. Dat is hier niet
• van belang. Zelfs al zouden deze meningen onbetwistbaar
zijn, dan zou men nog alternatieve beleidslijnen kunnen
– ontwikkelen. Een landelijk programma voor structurele
veranderingen is een dergelijk alternatief. Helaas kan men
in de bemoeiingen met het Noorden of met Limburg niet
de aanzet tot een dergelijk beleid herkennen. Om van
Twente en Midden-Brabant maar ‘geheel te zwijgen.
Interessanter is daarom de vraag of op zichzelf juiste weten-
schappeljke inzichten hier niet als verhulling van een
politieke stellingname worden aangewend. De sociale
functie van dergelijke wëtenschappelijke inzichten dient
men immers loste zien van hun waarheid of hun juistheid.
Door het beklemtonen van structuur en evenwicht in
politicis bepleit men de belangen van bepaalde groepen en
2)
Economisch Instituut Tilburg
m.m.v.
Zuid Nederlandse
Aannemers Vereniging:
Bon wperspectief, 1968.
E.-S.B. 3-4-1968
–
–
–
.
.
–
–
–
299
schaadt men de belangen van andere groepen. Die termen
hebben in de huidige omstandigheden een crypto-apolo-
getische betekenis. Dergelijke opvattingen hebben thans
onder andere de sociale functie een iechtvaardiging te
leveren voor het uitblijven van krachtiger maatregelen
tegen de werkloosheid. Zij vormen een onderdeel van de
ideologie van het behoud.
Tegen dit type beleid is weinig in te brengen, zolang een
redelijke afweging van kosten en baten heeft plaatsgevon-
den. Of die afweging, hetwelk uiteraard een politieke zaak
is, indei’daad ooit is verricht, mag evenwel worden be-
twijfeld. Nog nooit zijn, behalve dan in wat vage termen,
de kosten van de werkloosheid gemeten. Vooral niet die
kosten, welke aangeven, wat men deze mensen, die ruim
honderdduizend werklozen, eigenlijk aandoet. Nu is er
reeds gewaarschuwd, uiteraard van werkgeverszijde!, om
niet in ongenuanceerde of emotionele termen over de
werkloosheid te denken. Dat lijkt een verstandige raad.
Vandaar dat gevoelens van machtelooheid, psychische
desorganisatie of verstoring van de gezinsverhoudingen
hier buiten discussie zullen blijven
3).
Er is echter meer.
Voor het concipiëren van een economische politiek is er
een aantal kosten, dat nagenoeg altijd buiten de be-
schouwing blijft. Iedere langdurige werkloosheidsperiode
kweekt een aantal houdingen aan, die voor het welslagen
van een toekomstige economische politiek zeer nadelig
kunnen zijn. Men komt door de fouten die men nu maakt
met een hypotheek te zitten, waarvan rente en aflossing de
loyale medewerking van de arbeiders tot een steeds onwaar
–
schijnlijker zaak maken. Zolang dergelijke factoren niet
in de beschouwing zijn betrokken, kan van een billijke
afweging van kosten en baten geen sprake zijn. De kostn
worden vrij eenzijdig op één groep afgewenteld, zonder
dat men de gevolgen in de calculatie betrekt. Tot op heden
is door de verantwoordelijke personen zelfs nagelaten,
zich een scherp en realistisch beeld te vormen van dit kosten-
aspect. Bewogenheid, bekommernis en medeleven zijn in
dit opzicht onvoldoende en overbodig.
Enkele illustraties mogen duidelijk maken, dat men deze
problematiek ten onrechte heeft vérwaarloosd. Ten eerste
ziet men spanningen op institutioneel terrein. Het overleg-
orgaan van de vakcentralen heeft reeds vroeg en herhaal-
delijk geprotesteerd tegen dit beleid. Er is lange tijd gepleit
voor een Raad voor de Werkgelegenheid. Op verschillende
regionale congressen is duidelijke taal gesproken. Veel
concreets is van deze activiteiten niet gekomen. Of dat het
vertrouwen in de gebaande institutionele wegen zal hebben
vergroot, is nauwelijks aan te nemen. Bij de individuele
organisaties lijkt de stemming nog minder opwekkend.
Hun bestuurders zijn in de loop van de laatste jaren nogal
wat illusies kwijtgeraakt. Hun houding is radicaler ge-
worden, hun vertrouwen in de erkende wegen ondergraven.
In menig opzicht is het tekenend, dat de bonden van de
bouwvakkers – uitgerekend de bedrijfstak met de grootste
werkgelegenheidsproblemen – een demonstratie tegen het
ministerieel loonbeleid organiseren. Is men daarmee op
zijn uitgangspunt teruggekomen: moeten de problemen
ten slotte toch weer op de straat worden beslecht? Hoe het
antwoord op die vraag ook moge luiden, het geloof in de
doelmatigheid van institutionele vormen is danig onder-
mijnd. Met deze kosten wordt te weinig rekening gehouden.
Spanningen zijn ten tweede reeds geruime tijd bemerk-
baar op het terrein van de houdingen van de arbeiders.
De drang naar bestaanszekerheid, maar dan in de vorm
van reële werkzaamheden, is bekend genoeg. Alleen onder
die voorwaarde kan een institutioneel gebonden contract-
denken wortel schieten. Een langdurige werkloosheids-
periode ondermijnt deze voorwaarde, omdat daarmee de
duurzame afhankelijkheid van onderneming en arbeids-
markt scherp wordt ingeslepen. Arbeid blijkt, zo zou men
die opvattingen kunnen samenvatten, toch koopwaar.
Wellicht een bijzondere vorm van koopwaar, maar niette-
min in principe afhankelijk van vraag en aanbod. Dit
bevordert een situationeel marktdenken, waarbij de kansen
moeten worden gegrepen, zodra die zich maar voordoen.
Zekerheid bestaat niet; daarom dient elke mogelijkheid
hier en nu te worden uitgebuit. Of dat nu betrekking heeft
op de loonvorming in een tijd van hoogconjunctuur, dan
wel bij de toepassing van de werkloosheidsvoorzieningen,
tijdens conjuncturele aarzelingen, is van geen belang.
Uiteraard stimuleert men daarmee het ontstaan van zwarte
lonen, zodra men die maar kan binnenhalen. En even van-
zelfsprekend ontwijkt en ontduikt men de voorschriften en
de aanwijzingen van de organen van sociale verzekeringen
en van arbeidsbemiddeling.
,,Onordelij ke toestanden op loongebied”, ,,arbeids-
schuwheid” en ,,pendelnioeheid” krijgen pas reliëf tegen
de achtergrond van dit situationeel marktdenken. Het zij
toegegeven, dat hierop geen behoorlijk beleid te bouwen
valt. Dit is geen basis voor een economische politiek, die
ten slotte voor haar welslagen afhankelijk is van de mede-
werking van de economische subjecten. Als echter op dit
moment hele provincies en hele bedrijfstakken door de
werkloosheid worden geteisterd, dan kan men moeilijk veel
anders verwachten. Zowel ouderen als jongeren maken,
juist ook door de doorstroming in het werklozenbestand,
voor korter of langer tijd kennis met hun overbodigheid
en hun machteloosheid. Ook zij, die niet werkloos raken,
leven onder de beklemmende druk, misschien zonder werk
te komen. Over de terroriserende werking, die van deze
angst uitgaat, mag men niet te licht denken. De effecten
daarvan zijn ook in het Westen van het land te bemerken.
Natuurlijk mag men bij het aantrekken van de bedrijvigheid
op een voegzaam arbeidersbestand rekenen, doch blijkens
eerdere ervaringen beldijft die onderworpenheid slechts
ongeveer Ij â 2 jaar. Daarna heeft men niet met institutio-
neel contractdenken, maar met situationeel marktdenken
te maken. Dat zijn dan de direct economisch-relevante
gevolgen van langdurige werkloosheid, die elke econo-
mische politiek tot een moeilijk voorspelbaar avontuur
met vele marges doen uitgroeien. Ook deze kosten heeft
men te betalen, want sancties hebben te weinig effect.
Economische politiek, zo zou men kunnen concluderen,
waarbij het risico van een uitgebreide langdufige werk-
loosheid wordt genomen, dient ook de kosten op het ge-
bied van institutionele relaties en van marktachtige hou-
dingen in de afweging te betrekken. Dat is bepaald onvol-
doende gebeurd. Ook op dit gebied is men hard aan
modernisering toe. Daartoe is nodig:
dat werkloosheid niet als een zuiver economisch ver-
schijnsel wordt benaderd, doch wordt beschouwd als
een maatschappelijke ingreep, die een groot aantal
economisch-relevante effecten heeft;
dat breed opgezet sociaal-wetenschappelijk onderzoek
naar de gevolgen van langdurige werkloosheid wordt
verricht, zodat een realistische en verantwoorde af-
weging van kosten en baten mogelijk wordt.
P. J.
A.
ter Hoeven
3)
Zie hierover G. J. Nijhof: ;,Collectief ontslag en psychische
volksgezondheid”,
Maandblad voor de geestelijke vo!ksgezond-
Izeid,
jrg.
22, 1967, blz. 140-150.
300
Het einde
van de goudwisselstandaard?
UP
*
Blijkens het communiqué der açtieve leden van de goudpool
op 17 maart jl. hebben de presidenten van de centrale
banken van België, West-Duitsland, Italië, Nederland,
Zwitserland, Engeland en Amerika besloten tot opheffing
van de goudpool en tot splitsing van de goudmarkt in twee
nieuwe goudmarkten, ni. een officiële en een vrije. De
officiële goudprijs voor monetaire transacties blijft $
35
per ounce, doch op de vrije markt zal de prijs voor goud
worden bepaald door vraag en aanbod.
Deze maatregel moest worden genomen om de wilde
speculatie te beteugelen en om tijd te winnen ten einde
de stabiliteit op de valutamarkten te herstellen. De instel-
ling van de dubbele goudmarkt houdt uiteraard een instabi-
liteit in, die men hoopt te beheersen door de afspraak dat
men voortaan geen goud aan monetaire autoriteiten zal
verkopen ter vervanging van goud dat op particuliere
markten (tegen hogere
prijzen)
werd verkocht. In wezen
betekent dit dat de vrije omwisselbaarheid van de dollar
in goud is opgeheven, want bij de omruil van dollars in
goud zal men niet aan een zekere ,,verantwoording” ten
aanzien van de aanwending kunnen ontkomen.
Uit het communiqué is niet duidelijk of de nu bestaande
dollarvorderingen bij de centrale banken nog in goud
kunnen worden omgewisseld. Overigens zou Amerika met
de haar ter beschikking staande voorraad deze omwisseling
beslist niet kunnen realiseren. Aankoop van goud tegen
een hogere prijs op de vrije markt om aan die verplichtingen
te voldoen, kan de bestaande moeilijkheden alleen nog
maar vergroten. Het is
begrijpelijk
dat Amerika alle hoop
heeft gesteld op de ,,demonetisatie” van goud door de
instelling van de speciale trekkingsrechten in het kader
van het I.M.F. In liet communiqué van de zeven centrale
banken staat dan ook vermeld, dat het niet langer nood-
zakelijk wordt geacht goud van de markt te kopen, omdat
de bestaande voorraad aan monetair goud voldoende is in
verband met de komende totstandkoming
van de mogelijk-
heid der bijzondere trekkingsrechten (de zgn. ,,special
drawing rights”).
Tijdens de jongste jaarvergadering van het I.M.F. te
Rio de Janeiro in september 1967 is men principieel
overeengekomen tot instelling van de ,,special drawing
rights” (S.D.R.). Op de bijeenkomst van de Ministers van
de ,,Groep van Tien” eind maart te Stockholm zullen deze
voorstellen definitief moeten worden.
Deze voorstellen vinden hun oorsprong in de overtuiging
dat het huidige internationale geidstelsel niet adequaat
functioneert.
DE BEDOELING VAN BREON WOODS
De basis voor het naoorlogse stelsel werd gelegd tijdens de
besprekingen te Bretton Woods in 1944, die werden be-
heerst door de gebeurtenissen in de vooroorlogse periode
als de vâl van de gouden standaard, de daarmee parallel
lopende ineenstorting van de internationale handel en de
daaruit voortvloeiende depressie. Daarbij werden opge-
richt het I.M.F. en de Internationale Bank voor Herstel
en Ontwikkeling (I,B.R.D.).
Werd de gouden standaard gekenmerkt door a. vaste
wisselkoersen; b. de vrije internationale goudbewegingen
en c. een monetaire politiek die op een
extern evenwicht
was afgesteld, met de oprichting van het J.M.F. beöogde
men de vestiging van een stelsel, waarvan de spelregels
een herhaling van de monetaire en financiële chaos tussen
de beide wereldoorlögen moesten voorkomen. Het aldus
aanvaarde monetaire stelsel had ten doel: 1. met aanvaar-
ding van een systeem van stabiele wisselkoersenen 2. door
middel van internationale kredietverlening binnen het kader
van het I.M.F. bij
tijdelijke
evenwichtsverstoringen, een
gelijke prioriteit aan de
externe en de interne
stabiliteit
der nationale economieën te kunnen verlenen. De nadruk
dient daarbij nog wel op de
tijdelijke
evenwichtsverstoringen
te worden gelegd. Voor ]angdurige kredietverlening werd
immers naast het I.M.F. de I.B.R.D. opgericht. Voor
gevallen, waarin sprake was van een fundamentele oneven-
wichtigheid, werd binnen het I.M.F. de mogelijkheid van
wisselkoersaanpassing opengelaten.
De economische problemen van het herstel na de tweede
wereldoorlog waren zo onvoorzienbaar groot dat het
I.M.F. daarvoor geen oplossing kon bieden, ook al omdat
het daartoe niet was ontworpen. De impuls tot de uit-
eindelijke wederopbouw van Europa werd gegeven door
het Europese Herstelprogramma (E.R.P. of Marshall-plan)
en mogelijk gemaakt door het tot stand komen van de
Europese Betalingsunie (E.B.U.).
Het I.M.F. stond niet op zichzelf, doch was een aanvul-
ling op een stelsel, dat in zijn praktische verschijningsvorm
als de gouden kernstandaard is te omschrijven omdat:
de monetaire autoriteiten van elk land de goudwaarde
van de eigen nationale geldeenheid fixeren;
de salderingen in het internationale betalingsverkeer
uitsluitend door middel van goud plaatsvinden;
de externe waarde der nationale geldeenheid primair
wordt gehandhaafd. Dit laatste weliswaar niet auto-
matisch als bij de gouden standaard, maar door het
geheel der aanpassingsmethoden uit de economische
politiek naar aanleiding van optredende fluctuaties in
de goudreserves.
–
In technisch opzicht wordt er binnen een stelsel,dat is
gebaseerd op een combinatie van het I.M.F. en de gouden
kernstandaard voldoende tijd (nâmelijk 3 â
5
jaar) geboden
om betalingsbalansonevenwichtigheden op te lossen.
Deze combinatie zou het inderdaad mogelijk maken een
onmiddellijke subordinatie van de interne aan de externe
stabiliteit van een land, met alle desastreuze gevolgen
van dien, te vermijden.
* 1 in
E.-S.B.
van 27
maart jI., blz.
280-282.
Daarin dient
een kleine correctie te worden aangebracht. Op blz.
281,
rechter-
kolom, laatste alinea, derde regel staat: ,,ongeveer $ 1 mrd.”.
Dit moet echter luiden: ,,ongeveer $ 10 mrd.”.
E.-S.B. 3-4-1968
301
HET FALEN ‘VAN
DE OPZET
VAN
BRETTON WOODS
De vraag kan nu terecht gesteld worden, waarom dan na
de tweede wereldoorlog deze combinatie van de gouden
kernstandaard en I.M.F. toch geen voldoende basis voor
een bevredigend functioneren van het internationale geld-
stelsel kon bieden. Prof. Dr. C. D. Jongman noemt met
betrekking tot het I.M.F.-model terecht drie redenen
1
):
het eer beperkte gebruik van wisselkoersaanpassingen
in geval van een fundamentele onevenwichtigheid;
het vrij geringe gebruik van de in de I.M.F.-regeling
opengelaten mogelijkheid de internationale kapitaal-
bewegingen te reguleren;
de grote, niet voorziene betekenis der sleutelvaluta’s.
Deze drie punten vertonen bovendien een nauwe samenhang
in die zin dat het eerste punt voortvloeide uit het laatste
punt en dat de kapitaalbewegingen na 1958 juist het
Amerikaanse betalingsbalanstekort veroorzaakten en daar-
mee de omvang der sleutelvaluta’s deed toenemen.
De monetaire geschiedenis kent meerdere voorbeelden
van het gebruik van sleutelvaluta’s. De goudwisselstandaard
na de eerste wereldoorlog werd door. de conferentie van
Genua in 1922 aanbevolen wegens het toen eveneens
veronderstelde tekort aan goud voor de officiële reserves.
De oorzaak van dit tekort aan goud aan de aanbodzijde
was overigens niet alleen een daling in de wereldproduktie
van goud als gevolg van een algemene prijsstijging, maar
mede een gevolg van een niet daarmee parallel lopende
goudprijsverhoging.
DE PRIJS VAN HET GOUD
De reden waarom de prijs van het goud toen niet werd ver-
anderd moet gezocht worden in de verdeling van de goud-
reserves na de eerste wereldoorlog. Zoals blijkt uit de
volgende opstelling is Amerika sinds 1914 prijszetter van
het goud geweest en is de dollar sindsdien niet meer op het
goud, maar het goud op de dollar gebaseerd.
Aandeel van de Amerikaanse goudreser ves
in de totale vereldgoudreserves
2)
(in pCt.)
1914
……………………….
23
1918
……………………….
39
1923
………………………..
44
1928
………………………..
37
1933
………………………..
34
1938
……………………….
57
Omdat de Ve’renigde Staten, ondanks een grote infiux van
goud na de eerste wereldoorlog, reeds jaren de’ prijs van
het goud niet meer hadden veranderd, konden zij later
vanwege het enorme verkregen vermogensbelang niet anders
meer doen dan die goudprijs handhaven. De enige fun-
damentele verandering in de politiek van de Verenigde
Staten met betrekking tot het goud sinds 1914 vond plaats
in 1933, toen het goud uit de interne circulatie werd ge-
nomen en,in handen van de regering werd gesteld,’ die de’
prijs van het goud toen substantieel verhoogde. ,,Con-
trairement au sterling, le dollar des Etats-Unis fut dévalué,
non pas sous la pression de forces extérieures,mais dans
une tentative délibérée d’améliorer les très graves conditions
financières et économiques dans lesquelles la nouvelle
administration assuma ses fonctions en mars 1933″
3)
De prijs werd ten slotte door de
Gold
Reserve Act
van
januari 1934 op
S
35 per ounce gebracht en is sindsdien op
die waarde gehandhaafd. Het is belangrijk te onderkennen,
dat in het systeem van de gouden kernstandaard de hoogte
van de goudprijs zonder bezwaar als gevolg van het aanbod
van de ter beschikking komende geproduceerde hoeveëlheid
kan veranderen. Die goudprijsvèrandering zal simultaan
voor alle convertibele geldsoorten gelden. Een door een
individueel land toegepaste goudprjsverandering komt
dan evenwel neer op een wisselkoersaanpassing. Bezwaren
tegen een ‘algemene goudprijsverandering ontstaan eerst
wanneer het monetaire goudbezit bijvoorbeeld door het
gebruik van sleutelvaluta’s geforceerd ,,scheef” is verdeeld.
Zo zal in dé huidige situatie een verandering in de goudprijs
a priori
omdat er sprake is van een goudwisselstandaard en
afortiori
door het disproportionele goudbezit in de wereld,
een oneerlijke verdeling van baten en lasten over de ver-
schillende landen met zich brengen. Rueff beschouwt het
daarom als ……a crime to speak of the change in the
price of gold without speaking of the reimbursement of
the dollarclaims, because the change of the price of gold
has no other justification, it is only the means to liquidate
a situation which is the result of our past errors”
4).
De
zwaarwegende monetair-economische bezwaren van een
dergelijke goudprijsverhoging werden overigens door
Prof. S. Posthuma reeds duidelijk aangetoond
5).
De Econoinist, 1966, btz. 678-698,
inz.
blz. 682
e.v.
Société des Nations:
L’expérience monétaire internationale,
Genève
1944.
Berekening aan de hand van
Annexes statistiques
1,
iv;
en
blz. 100. Ibidem, blz.
145.
J.
Rueff en F. Hirsch: ,,The Role and the Rule of Gold;
an Argument”,
Essays in International Finance
no.
47,
Princeton
University, Princeton
(NJ)1965,
blz. 11.
De Econotnist, 1966,
blz.
723-748,
inz. blz.
728
e.v.
(I.M.)
302
DE BIJZONDERE TREKKINGSRECHTEN
Kuntten de voSrtellen, welke thans te Stockholm ter tafel
liggen, de bestaande problemen werkelijk ‘oplossen? Het
uitgangspunt voor de creatie van de S.D.R. is steeds ge-
weest dat er in de toekomst
inogeljkerwijze
een tekort aan
internationale liquiditeiten ‘zou ontstaan. Overigens heeft
men tot nutoe eti directe relatie tussen de omvang van de
internationale handel en de omvang van die internationale
liquiditeiten nog niet aangetoond.
Voorwaarden vodr de instelling van deze bijzondere
trekkingsrechten waren dan oôk uitdrukkelijk dat:
er inderdaad een tekort aan internationale liquiditeiten
zou worden vastgesteld. Hieraan heeft men vooral onder
druk van Amerikaanse zijde (begrijpelijk vanuit haar
debiteurenpositie) via het thans voorgestelde auto-
matisme van deze trekkingsrechten weten te ontkomen;
eerst de betalingsbalanstekorten van desleutelvaluta-
landen zouden zijn opgeheven. Deze voorwaarde schijnt
thans algemeen, behalve door Frankrijk, te zijn vergeten,
mede gezien de spoed waarop vooral Amerika en de
ontwikkelingslanden op de inwerkingtreding van deze
hervorming aandringen.
De S.D.R. zijn te vergelijken met de traditionele trek-
kingsrechten in het kader van het J.M.F., doch verschillen
wezenlijk slechts in de terugbetalingscordities. Om namelijk
deze S.D.R. naast of in plaats van het goud ter saldering
van betalingsbalanstekorten te kunnen gebruiken en te
doen aanvaarden behoeft slechts gedeeltelijke terugbetaling
(door middel van compromis op 30 pCt. gesteld) plaats
te vinden. De tralitioneie trek ki ngsrechten hebben steeds
slechts gediend om een directe goudsaldering te vermijden
en tijd te geven een tijdelijke evenwichtsverstoring met het
buitenland te corrigeren. Het eventueel toch moeten afstaan
van goud fungeerde dan als een goede psychologische rem
op een vôortzetten van een onevenwichtige economische
ontwikkeling.
De S.D.R. nu, die min of meer op dezelfde wijze als de
andere, trekkingsrechten worden gecreëerd, vormen uiter-
aard niet zo’n dergelijks rem. De creatie van een dergelijk
betalingsmiddel berust op een veronderstelde analogie niet
het nationale papiergeld, dat in de gehele wereld het
goudgernunte geld heeft vervangen. Die vervanging kon
nationaal plaatsvinden ‘omdat die het vertrouwen in de
overheid en de centrale bank’als basis heeft. ‘Een I.M.F. is
echtër geen supranationale overheid. In ‘het voorgestelde
systeem kan bijvoorbeeld via het I.M.F. wel koopkracht
worden gecreëerd, doch het is niet goed in te zien hoe deze
is te beperken, zoals dat nationaal wel mogelijk is.
Het vorenstaande komt erop neer, dat men eigenlijk
met de creatie van de S.D.R. de oplossing van het bestaande
probleem als gevolg van het gebruik van sleutelvaluta’s
tracht uit te stellen, vooral omdat deze S.D.R., ondanks
het feit dat zij een goudgarantie zullen’ krijgen en rente-
dragend zullen zijn, vanwege de wijze van creatie en de
gedeeltelijke terugbetaling het wezen van krediet béhouden
en derhalve nimmer het karakter van ,,owned reserves”
Vals goud kunnen krijgen.
De uiteindelijke afloop van de besprekingen te Stockholm
zal voor een belangrijk deel bepaald worden door de mate
waarin de verschillende standpunten met elkaar in over-
eenstemming kunnen worden gebracht. Omdat de EEG.-
landen in het nieuwe systeem een crediteurenpositie zullen
gaan innemen, hebben deze’ landen
s
een vetorecht be-
dongen, om zodoenae nog een rem op de creatie van de
S.D.R. te kunnen bewerkstelligen. De Franse regering heeft
bovendien als voorwaarde gesteld, dat ieder lid, dat deze
overeenkomst tekent, het recht moet hebben aan één of
meer van deze’tranches niet deel te nemen. Wanneer door _-
middel van een compromis te Stockholm de instelling van
de bijzondere trekkingsrechten toch op één of andere wijze
in de toekomst verzekerd lijkt, zal dit Amerika wel meer
armslag kunnen bieden vôor haar directe economische en
monetaire politiek. ‘De realisatie van de S.D.R. in de toe-
komst is echter, gezien de bestaande weerstanden, nog niet
zeker omdat een eventuele ôvereenkomst te Stockholm
door de onderscheidene parlementen zal moeten worden
geratificêerd. Het is goedin dit verband te herinneren aan
het feit, dat de Europese Defensie Gemeenschap in 1952
geen doorgang kon vinden, omdat het Franse parlement
de gesloten overeenkomst achteraf niet goedkeurde.
Het probleem dat thans werkelijk opgelost dient te
worden, blijft dat het gebruik van sleutelvaluta moet
worden beëindigd. Zulks impliceert dat het chronische
Amerikaanse betalingsbalanstekort wordt opgeheven. De
vastberaden politiek van de Amerikaanse regering om de
waarde van de dollar door hiertoe geëigende fiscale en
monetaire maatregelen te verdedigen en het met een’ hoge
prioriteit nastreven van een aanzienlijke verbetéring van de
Amerikaanse betalingsbalans (aldus het communiqué der
goudpoollanden) kunnen de gerechtvaardigde twijfel ten
aanzien van het welslagen daarvan niet wegnemen.
GEEN HERVORMING MAAR CORRECTIE
Uitgaande van een evenredige verdeling der goudreserves
kan de gouden kernstandaard tezamen met het J.M.F.
eventueel aangevuld met officiële bilaterale kredietfacili-
teiten voor plotseling optredende destabiliserende kapitaal-
bewegingen, een voldoende fundament vo6r een adequaat
internationaal monetair stelsel vormen. Het gebruik van
sièutelvaluta’s dient daarbij terzijde te worden gesteld.
Wezenlijk vereist deze benadering zelfs geen hervorming
van het huidige stelsel, omdat immers de opzet daarvan
reeds in 1944 gereed was; er zijn slechts correcties op be-
paalde ontwikkelingen nodig.
Voorwaarde voor een dergelijke correctie zou dus zijn
het uitschakelen der sleutelvaluta’s, hetgeen – wil dat
praktisch uitvoerbaar en’ politiek aanvaardbaar zijn –
uiteraard slechts geleidelijk kan geschieden, ook al omdat
een prijsverandering van het monetaire goud in dit stadium
af te wijzen
.is.
Dat zou betekenen dat het goud lechts
langzaam aan een rol bij de verrekeningen van een deficit
(I.M.)
E.-S.B. 3-4-1968
1 ‘
S
. ‘
.
303
kan gaan spelen; Wellicht zou een variant van het plan-
Posthuma
6)
het mogelijk maken nog uit de huidige impasse
te geraken, vooral omdat het door de flexibiliteit ervan
politiëk meer acceptabel is dan welk voorstel ook dat tot
nu toe is gedaan. Bovendien kan het als enig voorstel
bogen op een reeds gerealiseerde praktische en succesvolle
uitvoering in de vorm van de E.B.U. Het lijkt overigens
niet onwaarschijnlijk dat reeds bij een gedeeltelijke ver-
vanging van de sleutelvalutacomponent het verlies aan
goud zijn uitwerking niet zal missen, ook al omdat, wanneer
een regeling met betrekking tot een veranderde wijze van
deficit-salderingen eenmaal door partijen is aanvaard,
,,Roosa-bonds” e.d. moeilijk meer zullen worden geaccep-
teerd en de door het wederzijds aanvaarde systeem opgelegde
discipline wel zal moeten worden aanvaard.
Op deze
wijze
zou de huidige geforceerde ,,scheve” ver-
deling der goudreserves in de wereld kunnen worden opge-
heven. Op dat moment zou met het verlaten van het gebruik
van sleutelvaluta’s, de uitkomst van latere goudprijsver-
anderingen als gevolg van de aangeboden hoeveelheden van
bijv. nieuw geproduceerd goud niet bekend zijn en behoeft
er ook geen vrees voor speculatie te bestaan. Het lijkt goed
om in dit verband er aan te herinneren dat in 1937 (dus
15 jaar na de Conferentie van Genua) de Bank voor Inter-
nationale Betalingen in haar jaarrapport zelfs de wenselijk-
heid van een beheersing der• goudproduktie of een ver-
laging van de goudprijs overwoog in verband met de over-
vloed aan goud door ontpotting en een toegenomen pro-
duktie! De pogingen om door de creatie van de S.D.R.
het goud onbelangrijk te maken door het te trachten te
,,demonetiseren” en het te vervangen door wat men niet
anders dan verguld papier kan noemen, betekenen in
feite een maskering van de fouten van het huidige stelsel
en een trachten het einde ervan uit te stellen.
CONCLUSIE
De huidige goudwisselstandaard houdt niet alleen het
gevaar in van een steeds toenemend koersrisico en een
infiatoire ontwikkeling ten laste van andere dan de sleutel-
valutalanden, doch vooral ook dat van een uiterst labiele
internationale kredietstructuur, welke technisch gezien
tot een zelfde catastrofe als in de jaren dertig kan leiden.
De instelling van twee gescheiden goudmarkten wordt
algemeen als een noodmaatregel gezien en kan uiteraard
de bestaande labiliteit, die de laatste maanden duidelijk
aan het licht is getreden, niet wegnemen. Het vertrouwen
alom dat de voorgestelde creatie van speciale trekkings-
rechten binnen het I.M.F. wel de oplossing voor de be-
staande problemen zal bieden, lijkt niet gerechtvaardigd
en integendeel slechts de gevaren te vergroten.
Een
hervorming
van het huidige internationale monetaire
stelsel lijkt niet zozeer noodzakelijk, omdat een combinatie
van de gouden kernstandaard en het I.M.F., zoals de opzet
van Bretton Woods in 1944 was, voldoende fundament
daarvoor vormt. Een
correctie
in de zin van het opheffen
van het door het gebruik van sleutelvaluta’s geforceerd
,,scheef” verdeelde monetaire goudbezit, alsmede het
terzijde stellen van het gebruik van sleutelvaluta’ is echter
wel voorwaarde voor een gezond internationaal geldstelsel.
Drs. J. Timmers
8)
S. Posthuma: ,,The International Monetary System”
in
Banca Nazionale de! Lavoro Quarterly Review, no. 66,
september
1963,
blz.
239-261,
en
De Econoinist, 1966,
blz.
732.
304
In zijn artikel ,,Een bankroet van het melk- en zuivel-
beleid?” in E.-S.B.
van 28 februari 1968 heeft Prof. Friete-
ma een vraagteken achter de titel van dit artikel geplaatst.
Ik hoop dat hij zodoende een discussie op gang brengt,
zowel in als buiten de zuivelsector, die tot een grondige
bezinning leidt op de situatie waarin deze sector nu ver-
keert. Een openhartige waardering van het beleid tot
dusver mag daarbij niet vermeden worden, maar belang-
rijker is het, om geleerd door de lessen uit het verleden,
tot een zinvolle zuivelpolitiek voor de toekomst te komen.
Ik ben het helemaal met Prof. Frietema eens wanneer hij
aan het slot van zijn artikel zegt: ,,Aan een voortdurend
,,kurieren am Symptom” heeft de wereld geen behoefte”.
In het onderstaande hoop ik een bijdrage tot deze discussie
te leveren.
BEOORDELING VAN HET DOEL
VAN HET ZUIVELBELEID
Met betrekking tot het waarderen van het zuivelbeleid
in de E.E.G. meen ik, dat we onderscheid moeten maken
tussen een oordeel over het doel dat voor dit beleid is
gesteld en een antwoord op de vraag in hoeverre het ge-
stelde doel is bereikt. Mijn oordeel over het doel van het
zuivelbeleid in de E.E.G. is altijd geweest, dat dit te een-
zijdig gericht is op het inkomen van de veehouders. In de
considerans van de Verordening no. 1 3/64/EEG. van de
Raad lezen wij o.a.: ,,Overwegende dat, om voor de pro-
ducenten van de Gemeenschap de noodzakelijke waar-
borgen op het gebied van de werkgelegenheid en de levens-
standaard te blijven verzekeren, jaarlijks in iedere Lid-
Staat een richtprjs voor melk af boerderij behoort te
worden vastgesteld”. Het hele systeem, van drempel-
prijzen, variërende heffingen bij import en restituties bij
export, inleveririgsmogeijkheid en stockage-regelingen voor
boter en directe of indirecte subsidie van het gebruik van
mager melkpoeder als grondstof voor kunstkalvermelk,
zoals dit in bovengenoemde verordening is vastgelegd, is
gericht op het bereiken van die richtprijs.
Subsidies aan producenten of consumenten zijn niet
geoorloofd omdat het gehele markt- en prijsbeleid in de
landbouw gericht is op de realisatie van het adagium dat
de consument in de E.E.G. de kostprijs voor de landbouw-
produkten moet betalen. In deze politiek wordt dus eigen-
lijk maar één functie van de prijs van belang geacht. De
prijs is namelijk alleen een middel om een zekere opbrengst
per eenheid produkt te verkrijgen. Als regulator van de
totale afzet in relatje tot de te verwachten produktie
worden de zgn. operationele prijzen (inleveringsprijzen
enz.) niet gebruikt. Ik ben van mening dat dit een funda-
mentele fout in dit beleid is, omdat daardoor een andere
doelstelling, welke voor de gemeenschappelijke landbouw-
politiek in het Verdrag van Rome is geformuleerd, nl. het
verkrijgen van een stabiele markt, waardoor de voorziening
gewaarborgd is tegen redelijke
prijzen
voor de consument,
in het gedrang moest komen, althans wat betreft de markt
voor zuivelprodukten.
Verder ben ik van mening dat het beleid in de tijd te
beperkt is. Het gaat er namelijk niet alleen om nti een hoge
prijs voor de melk te maken, maar ook in de toekomst
moet nog een redelijke valorisatie van de melk mogelijk
zijn. Ik meen daarom dat ten minste evenveel aandacht
geschonken moet worden aan de industrie die de melk
verwerkt en de handel die de zuivelprodukten verkoopt.
De zuivelindustrie immers neemt in de zuivelkolom een
sleutelpositie in, omdat die van de moeilijk hanteerbare
Nivelpolitiek in de
–
E.E.G.
en weinig duurzame melk produkten maakt, die in het
economisch verkeer waarde hebben. Dit is nu de functie
van deze industrie, maar deze taak moet zij ook in de toe-
komst verrichten in een zich snel veranderende maat-
schappij met o.a. snel veranderende behoeften van de con-
sumenten. De aanpassing, technisch,’ organisatorisch en
commercieel, van deze industrie aan deze veranderende
omstandigheden dient op tijd te gebeuren. Het markt-
ordenend beleid kan deze tijdige aanpassing bevorderen
door enerzijds een zekere stabiliteit aan haar bestaan te
verschaffen, doch anderzijds de noodzaak en de mogelijk-
heid voor initiatieven te laten bestaan. In deze evolutie
speelt de handel een belangrijke rol als ,,trait d’union”
tussen de behoeften en verlangens van de consumenten en
de zuivelindustrie.
IS HET GESTELDE DOEL BEREIKT?
Gemeten aan het beperkte doel, dat in feite aan het zuivel-
beleid is gegeven, ni. het behalen van de richtprjs, meen ik
dat dit beleid tot dusver geslaagd mag heten. Aan het
rapport van de Europese Commissie over de economische
situatie in de zuivelsector in de Gemeenschap ontleen ik
dienaangaande de gegevens; vermeld in tabel 1, waarin de
melkprjs voor de veehouders voor het melkprjsjaar
1960/61 op 100 is gesteld.
TABEL 1
Index melkprjzen af boerderij
(melk met 3,7 pCt. vet)
–
..
Belgie
Frank-
rijk
Duits- land
Italië
Neder-
land
Luxem-
burg
1g60161
100 100 100 100 100 100
100
104
105
102
98
104
105
lii
109 107 105
107
117 115
115
119
110
115
1961 /62
………..
133 117
118
140 122
115
1962/63
………..
1963164
………..
137 117
120
141
125 115
1964/65
………..
1965/66
………..
1966167
………..
137
–
120
–
118
–
135
–
‘126
–
115
–
Men ziet. dus dat vanaf het ogenblik, dat het E.E.G.-
zuivelbeleid zijn schaduw (of licht, al naarmate men er
tegenaan ziet) vooruit werpt, ni. in 1962/63, overal de
melkprjs stijgt, voornamelijk in België, Italië en ons land.
De cijfers voor 1966/67 hebben betrekking op de richt-
prijzen. Bij de beoordeling van deze cijfers dient men te
bedenken dat, althans in ons land, de door de boeren
werkelijk ontvangen prijs in het algemeen veelal boven de
richtprjs ligt.
Ondanks de sterke
stijging
van de consumentenprjzen
is het hoofdelijk gebruik van de voornaamste melk-en
zuivelprodukten, gemiddeld uitgedrukt in volle-melk-
equivalent, voor de hele Gemeenschap vrijwel gelijk ge-
bleven. Tabel 2 geeft een beeld van de ontwikkeling van het –
hoofdelijk gebruik tussen 1960 en 1966 van enkele pro-‘
dukten.
TABEL 2.
Gebruik in kg per hoofd
Landen
Consumptiemelk
1
Boter
Kaas
1960 1966
1960
1966 1960
1966
België/Luxemburg
110,4
116,8
9,3 7,9
5,8
6,0
113,9
107,4 8,3
9,3 9,8
12,3
106,8
96,6
8,2 8,4
6,9
8,4
Frankrijk
……….
62,7 66,8
1,9 1,8
7,8
9,4
Duitsland
……….
Italië
…………..
Nederland
……….
78,2
–
155,4
–
5,2
–
4,4
–
8,3
–
8,6
In
vrijwel
alle landen is het hoofdelijk gebruik van
consumptiemelk achteruit gegaan, terwijl het kaasgebruik
overal is toegenomen. Het botergebruik in Frankrijk is
ondanks de prijsstijging belangrijk toegenomen. Het ge-
bruik van boter per hoofd in Nederland daarentegen is
sterk gedaald.
Grosso modo is men erin geslaagd de consumenten in
de Gemeenschap voor de meeste zuivelprodukten de kost-
prijs te laten betalen. Een stabiele markt is, zoals te ver-
wachten was, echter niet bereikt. Door een sterke toe-
name van de melkproduktie, maar een onvoldoende toe-
name van het gebruik (alleen veroorzaakt door de bevol-
kingstoename), is er een overschot ontstaan dat niet tegen
de kostprijs op de gemeenschappelijke markt kon worden
afgezet. De prodüktie van koemelk nam in de Gemeenschap
van 63 mln, ton in 1960 tot 71 mln, ton in 1966 toe. Men
zou met een dergelijke toename van de produktie rekening
hebben moeten houden. In het rapport
Het gemeenschap-
pelijke zuivelbeleid in de landen van de Europese Econo-
mische Gemeenschap,
dat het Produktschap voor Zuivel
in januari 1960 in de vier talen van de Gemeenschap liet
verschijnen, is op een mogelijke sterke
stijging
van de
produktie gewezen. De verwachting werd uitgesproken
dat aan het einde van de overgangsperiode, toen nog 1972,
een produktie van 76 mln. ton ,,geenszins uitgesloten”
moest wôrden geacht. Dit rapport wees er ook op, dat
vooral een te verwachten toename van de aflevering van
melk aan de fabriek het aanbod van zuivelprodukten aan-
merkelijk zou vergroten. Aan de afzet van deze toenemende
stroom van zuivelprodukten werd de nodige aandacht
besteed. Het veronderstelde, ,,dat het uiteindelijk zal gaan
om de additionele afzet van een pakket melk- en zuivel-
produkten, dat 300.000 â 400.000 ton melkvet bevat”.
Met betrekking tot het geadviseerde prijsbeleid ging men
uit van de noodzaak, door middel van de prijs zowel de
opbrengst per eenheid als de totale afzet te bepalen. Het
Bestuur van het Produktschap, dat in november
1959
dit
rapport had vastgesteld, hield toen nog rekening met de
mogelijkheid, dat de op deze wijze bepaalde prijzen. on-
voldoende zouden zijn om aan de veehouders, de indus-
triëlen en de handelaren een redelijk inkomen te ver-
schaffen. In het rapport werd bij de opsomming van de
middelen die in het E.E.G.-gebied dienden
te
wordçn
toegepast, o.a. het volgende enoemçi; –
E.-S.B. 3-4.1968
.
‘
305
,,het verlenen van toeslagen uit algemene middelen, voor zover
de landbouwers, de verwerkende industrie en de handel geen
inkomen zouden ontvangen overeenkomstig de maatschappelijke
waarde der aangewende produktiefactoren (arbeid, kapitaal,
grond en ondernemerschap) met dien verstande dat in dergelijke
omstandigheden dient te worden overwogen, in hoeverre wel-
licht tot herorientering van de aanwending der produktie-
factoren zal moeten worden overgegaan”.
Ook latere ramingen gaven steeds aan dat men met ope-
rationele prijzen op basi van de richtprjs in toenemende
mate met overschotten te niaken zou krijgen.
TOENEMENDE OVERSCHOTTEN;
AFZET IN ONTWIKKELINGSLANDEN
Het vetoverschot is nu manifest geworden in de vorm van
een boteroverschot van 130.000 â 150.000 ton, maar in
feite gaat het om een melko.’erschot. De afzet van mager
melkpoeder aan de vëevoederindustrie tegen lagere prijs
dan voor menselijke consumptie betekent, dat voor dit
poeder de kostprijs niet wordt bétaald efi is daarom in
strijd met het beginsel dat de consument de kostprijs moet
betalen. Indien dit voor alle zuivelprodukten moet gebeuren,
zie ik niet in waarom het anafmisch kalfsvlees de consu-
ment gesubsidieerd moet worden voorgezet. Overigens is
de ontwikkeling van de magere-meikpoederproduktie zo,
dat het volgend jaar dezeoverschotsituatie manifest zal
worden.
Indien de cijfers, die het rapport van de Europese Com-
missie geeft over het gebruik van volle melk, ondermelk
enz. voor veevoeding (tabel 3), de best mogelijke zijn, dan
is de vervanging .van volle melk’ voor dit doel door kunst-
kalvermelk aan te merken als dè oorzâak van het boter-
overschot.
TABEL 3.
Tot veevoeder verwerkte melk in de Gemeenschap 1960-1967
(in mln, ton)
1960
1961
1962
1963
1964
1965
1966
1967a)
Volle melk b)
..
10,0
9,8 9,6
9,3 8,9 8,5
8,0
7,5
Magere melk, totaal
waarvan
17,5
17,3
17,5 18,3
19,4
19,8
19,4
20,0
–
als bijprodukt op landbouw-
btdrijven
…..
3,8 3,8 3,7
3,7
3,4 3,6
3,5
3,5
–
terugverkochte
–
vloeibare magere
melk
van
de
zuivelfabrieken
1 l,5
11,2
11,1 10,1
9,5
8,9
8,0
7,5
-in de vorm van
–
magere
melk-
poeder
……..
1,3
0,7 0,5
1,6
1,7 1,7
0,8 0,7
–
in de vorm van
mengvoeders
0,9
..
1,6
2,2 2,9 4,8
5,6
7,4
8,3
Totaal
…………
27,5
27,1 27,1
27,6
28,3 28,3
27,4
27,5
Raming.
.
Volgens berekeningen van de afdeling melkprodukten.
Het valt op dat de behoefte aan melk vdor veevoeder-
doeleinden over de in beschouwing genomen jaren blijkbaar
gelijk is. Verminderd is echter het meikvetgehalte van die
plas. Dit betekent, dat in 1967 t.o.v. 1960 per saldo 90.000 â
100.000 ton meikvet meer in produkten voor menselijke
consumptie moest .worden verwerkt. Enige twijfel is echter
wel gerechtvaardigd of de cijfers betreffende het volle-
melkgebruik op de; boerderij, welke het rapport vermeldt,
wel de best mogelijke zijn. Het Bureau voor de Statistiek
der Europese Gemeenschappen geeft namelijk voor de
jaren 1960 tot en met 1965 verbruikscijférs die zich be-
wegen om de 10 mln, ton, zonder dat van een duidelijk
dalende téndens kan worden gesproken. Het lijdt evenwel
geen twijfel dat de produktie van kunstmelkvoeder sterk
is toegenomen en dat dit produkt, zowel door het iebruik
van goedkope plantaardige en dierlijke vetten als door het
subsidiëren van het melkeiwit – dus langs twee wegen –
in een uiterst gunstige concurrentiepositie is geplaatst ten
opzichte van de volle melk.
Naar mijn mening dient zo snel mogelijk een einde ge-
maakt te worden aan de subsidiëring van ondermelk in
welke vorm dan ook voor veevoding. De betere valori-
satie die zodoende voor de vetvrije droge stof van de melk
ontstaat, laat dan een verlaging van de boterprijs toe,
waardoor de stabilisatie van de botermarkt -wordt be-
vorderd. De E.E.G.-politiek is tot dusver evenwel net van
een tegengestelde prijsstelling uitgegaan. Er is krachtens dit
beleid steeds gestreefd naar een zodanige prijs voor boter,
door middel van inleveringsprijs en stockage-regeling, dat
de consument de kostprijs moest betalen, terwijl het magere
melkpoeder door middel van een verlaagde drempelprijs
•
en een zgn. denaturatietoeslag, behalve voor menselijke con-
sumptie minder dan de kostprijs opleverde. Op directe of
indirecte wijze is het gebruik van-mager melkpoeder in
veevoeder dus gesubsidieerd. In plaats van deze subsidiëring
zou ik, de rnelkproduktie’ als gegeven beschouwend, ter
ondersteuning van de zuivelmarkt een beleid willen zien,
dat melk- en zuivelprodukten (het zal voorlopig wel voor
–
namelijk mager melkpoeder zijn) op de markt aankoopt
ten behoeve van ontwikkelingslanden.
Ondanks eventuele structuurmaatregelen gericht op
vermindering van de melkproduktie, moeten we de eerst-
komende jaren nog rekening houden met een toenemende
melkproduktie. Verschillende vormen van afzet van deze
aangekochte voorraden zijn praktisch mogelijk. In de
eerste plaats is er behoefte aan mager melkpoeder bij de
verschillende ,,milkschemes” in India, Pakistan en eventueel
elders. Dit jaar was er alleen in India al een ongedekte
behoefte van 16.000 ton mager melkpoeder. Daardoor was
er een ernstige stagnatie opgetreden in de-melkvoorziening
in steden, waar men enige jaren geleden een ,,milkscheme”
was begonnen. De verkoop zou kunnen plaatsvinden tegen
betaling van rupees, die later weer gebruikt zouden kinnen
worden voor de nieuwbouw, uitbreiding of verbetering
van deze ,,schemes”. Een deel van deze produkten zou
gebruikt kunnen worden als bijdrage in natura van de
E.E.G. aan het wereidvoedselprogramma, Unicef en andere
internationale organisaties. Ik ben ervan overtuigd dat
dit, zowël politiek als economisch gezien, een verantwoorde
besteding zou zijn van het geld uit het E.O.G.F.L.
Afgezien van de bijdrage die langs deze weg geleverd kan
worden aan de economische ofitwikkeling van deze landen,
is het mogelijk dat men markten ontwikkelt die op den
duur voor de Europese zuivelindustrie van belang kunnen
zijn. We,moeten in dit verband niet alleen aan de traditio-
nele zuivelprodukten denken, mar onderzoeken welke
produkten het beste passen in de bestaande eetgewoonten.
Ik zou daarom dit afzetbeleid, gericht op de ontwikkelings-
landen, gepaard willen doen gaan met technische en markt-
research. Door anderen, Amerikanen, Australiërs en Nieuw-
Zeelanders, is al het een en ander op dit gebied gedaan.
Contact en zo mogelijk samenwerking met hen zou door
de E.E.G. mijns inziens moeten worden gezolht.
Ir. B. van Dam
t-.
306
‘
MISHANdefing
•’
–
van het
–
nationaal inkornen
,,De’produktiemachine van eenwelvaartsstaat (maakt) niet
alleen schaarse goederen minder schaars, maar ook vrije
goederen schaars”. Aldus Drs. R. Hueting in zijn bijdrage•
,,Welvaartsparadoxen” aan het speciale nummer
De
kosten van economische groei
van
E.-S.B.
van 20 maart
1968. Nu is het muteren van vrije in economische goederen
als gevolg van de economische groei geen specifiek ver-
schijnsel van de huidige welvaartsstaat. Men denke slechts
aan het drinkwater dat in de industrielanden reeds in een
vrij ver verleden deze mutaiie doormaakte. Daar de econo-
mie zich nu eenmaal uitsluitend met economische goederen
bezighoudt, wordt het bedoelde fenomeen, precies als de
introductie van andere nieuwe (economische) goederen,
zoals de kleurentelevisie, door de economist als wel-
vaartsvermeerdering gecalculeerd. En in de nationale
rekeningen paraisseren de voortdurend toenemende inves-
teringen ten behoeve van de voorziening in de voormalig
vrije goederen dan ook als bestanddelen van nationaal
produkt en nationaal inkomen.
.Zowel Drs. Hueting als Prof. Pen – in zijn artikel
Groeipessimisme
in hetzelfde nummer.— tekenen hiertegen -,
bezwaar aan. Eerstgenoemde tilt echter duidelijk het
zwâarst aan deze onvolkomenheid in de nationale boek-
houding en wil dan ook op de berekening van het nationaal
inkomen een aantal correcties aanbrengen. Deze komen er,
kèrt gezegd, op neer dat hij de produktiekosten van voor-
malig vrije goederen van het nationaal inkomen wil af-
trekken, en dat – van zijn standpunt uit terecht – oaf-
hankeljkvan het feit of deze goederen al of niet reeds
geproduceerd worden. Tn het laatste geval moet hij dus een
‘fictieve kostenraming opstellep. Nu heeft schrijver dezes;
eerlijk gezegd, ook wel eens met deze gedachten gespeeld,
maar hij is daarbij tot de wellicht niet zeer verrassende
conclusie gekomen dat een en ander volkomen onbe-
gbnnen werk is.
Wanneer we bedenken hoe moeilijk het in de praktijk
reeds blijkt te zijn om bij de berekening van het nationaal
inkomen met in wezen veel eenvoudiger complicaties,
zoals de niet in dienstverband verrichte huishoudelijke
arbeid en de hoeveelheid genoten vrije tijd, rekening te
houden, dan moet ons bij de hier gesuggereerde bereke-
ningen de moed wel geheel in de schoenen zinken. Daar het
jjyel nooit zo is dat bepaalde voorzieningen – zowel
private als colJectieve -iiitsluitend ter compensatie van
groei-,,diseconomies” plaatsvnde, ontstaat en in beginsel
onoplosbaar toerekeningsvraagstuk.-Het is trouwens al•
moeilijk genoeg de ,,diseconomies” van de economische
groei zelf te scheiden van die welke louter het gevolg van
de bevolkingstoeneming zijn, een omstandigheid waarop
onlangs Prof. Dr. F. Hartog in dit tijdschrift nog wees
1).
Ook rijsi de vraag hoe ver we terug moeten gaan in het –
verleden bij het opsporen van voormalig vrije goederen.
Ik jneernjn_lat niemand de dninkwaterleiding uit ç._.
nationale rekeningen wil schrappenaar van welk tijdstip
ifloeth de maatschappelijke kosten van het urbanisatie-
‘roces in
van het, nationaal ipkomen worden
gebracht? Het zal ten slotte duidelijk zijn dat we bij het
evaluere van (nog) niet gecompenseerde ,,diseconomies”
(die inderdaad wel ongeveer allemaal in het omzetten van
vrije goederen – zuiver water, zuivere lucht, stilte, privacy
enz. – in ec6nomische goederen vertaald kunnen worden),
helemaal alle grond onder de voeten verliezen. Laat ons
nuchter blijven; de berekening van ons nationaal inkomen
bevat reeds meer dan genoeg arbitraire elementen.
Dit alles doet natuurlijk niets af aan de waarde van
Huetings suggestie als gedachte-experiment. Wellicht heeft
hij het ook uitsluitend als zodanig bedoeld. Waarvoor is
namelijk Hueting – en misschien ook Pen – bevreesd?
Dat het op de traditionele wijze berekende nationaal
inkoen als richtsnoer voor ons welvaartsstreven zodanig
tekort schiet, m.a.w. dat ons nationaal inkomen en onze
welvaart zodanig uiteen gaan lopen, ,,dat we een punt
(zouden kunien) hebben bereikt waarop we al werkend en
ploeterend en ondanks al onze produktiviteitsverbeteringen
in feite in welvaart achteruitgaan”. Betekent verwerping
van de voorgestelde correcties op het nationaal inkonien
nu niet dat dit gevaar althans theoretisch bestaat? Mijns
inziens zal het zo’n vaart niet lopen. Uiteraard is bestrijding
van de ,,disutilities” noodzakelijk, maar – en nu kom ik
eindelijk tot wat bedoeld is als de pointe van dit verhaal –
ik geloof niet dat zij achterwege behoeft te blijven ook
wanneer we uitsluitend op het traditionele nationaaL
inkomen als kompas blijven varen.
Er is namelijk nog een aspect aan deze hele zaak dat in de
beschouwingen over de kosten van de economische groei
– en ook in het speciale nummer van
E.-S.B.
– dunkt
me wat in de verdrukking is geraakt eii dat is de negatieve
invloed van al die ,,disutilities” op de arbeidsproduktiviteit.’
Recente onderzoekingen wijzen in de richting van een tot
dusver sterkonderschatte positieve invloed van verbetering
in woonklimaat, recreatiemogelijkheden, medische zorg
enz. op de produktiviteit
2)
Dit betekent dat de opgeroepen
,,disutilities” – ook zonder correcties – wel degelijk in het
nationaal inkomen tot uitdrukking komèn en wel door de
stijging daarvan af te remmen. Het betekent tevens dat het
,redresseren van de door de economische groei veroorzaakte
verstoringen in het leefmilieu wel eens het meest effectieye
middel zou kunnen zijn om het nationaal inkomen te ver-
hogen, hetgeen in belangrijke mate een eerherstel van dit
laatste als richtsnoer voor ons econoi’iisch handelen zou
inhouden
3),
R. Iwema
Zie
De kosten van econo,nische groei
in
E.-S.B.
van 1 novem-
ber 1967.
Behalve ,het werk op dit gebied ‘van het United Nations
Research Institute for Social Development in Genève, noem ik
L. S. Burns ,,Housing as social overhead capital”
inEssays in
iirban land economics, Los
Angeles 1966
en L. H.
Klaassen
Amenities in Area Economie Growth,
O.E.C.D., Parijs 1968
(nog niet gepubliceerd).
Alleen voor het leefmilieu van de postactieven, wier
produktievermogen niet meer interessant is, vrees ik het ergste.
/
E.-S/B. 3-4-1968
–
4e4L
,J
1
d
37.
Ingezonden stuk
Dienstplichtbelasting
In
E.-S.B. van 28 februari 1968 houden Drs. A. A. Soete-
kouw en H. Volten een pleidooi voor het invoeren van een
dienstplichtbelasting. Toen ik dit artikel las, dacht ik een
moment een nummer van
E.-S.B.
van het begin van deze
eeuw te lezen, maar dat kon niet, want z6 oud is
E.-S.B.
nog niet. Het pleidooi voor, in het kort gezegd, ,,dienen of
betalen” doet mij – naar ik meen niet ten onrechte –
denken aan het verfoeilijke remplaçantensysteem, dat
gelukkig lang geleden is afgeschaft.
Aan het voorstel van beide heren zijn naast principiële
ook praktische bezwaren verbonden. Hoe hadden de
schrijvers zich in hun systeem bijvoorbeeld een oplossing
gedacht voor degenen die in verband met kostwinnerschap
worden vrijgesteld? Komen dezen voor vermindering of
vrijstelling van dienstplichtbelasting in aanmerking?
Een veel betere oplossing van het probleem lijkt mij, dat
wij ertoe overgaan de kostbare apparatuur waarmee een
modern leger is uitgerust (voor de luchtmacht en de marine
geldt dit in nog sterkere mate), uitsluitend te laten be-
dienen door beroepskrachten. Dezen zullen voor een deel
uit kortverbanders moeten bestaan, omdat voor ver-
schillende taken in het leger er – net als bij beroepsvoet-
ballers – een leeftijdsgrens is, waarboven de prestaties
sterk afnemen. Wij krijgen dan weliswaar een kleinere, maar
in ieder geval ook een efficiëntere, krijgsmacht.
Voor zover de kosten hiervan hoger zijn dan in de huidige
situatie, zullen de meerdere kosten niet ten laste van een
bepaalde groep mogen komen, maar door de gehele be-
volking moeten worden gedragen. Hiertegenover staat
bovendien winst voor onze economie, omdat nu niet een
groot aantal jongeren gedurende lange tijd aan het pro-
Eigenlijk alles
op het gebied van
genummerd
controle-drukwerk
aan rollen
ROELANTS
S CHI EDAM
afd. waarde-drukwerk
Blijf bij!
Lees ,,E.-S.B.”
AI
KNI6HT WEGENSTEIN
v
Wij zijn een vooraanstaand internationaal adviesbureau
voor management en techniek.
Voor één van onze Nederlandse relaties, die actief is op
het gebied van opslag en vervoer, met het hoofdkantoor
in het westen van Nederland en vestigingen in vele Neder
–
landse en Europese steden, zoeken wij een
ECONOOM
• met een opleiding op academisch niveau
• minimaal 5 jaar ervaring in
marktonderzoek
• bij voorkeur met ervaring op het gebied van
vervoers-
economie
• de candidaat moet samenwerken met een operations
research specialist om economische modellen op te
zetten.
Belangstellenden worden verzocht zich schriftelijk in ver-
binding te stellen met ons hoofdbureau voor Europa:
KNIGHTWEGENSTEIN A.G.
Titlisstrasse 48,
Zurich-8032
Zwitserland
308
duktieproces worden onttrokken. Tot het tijdstip waarop
deze m.i. optimale situatie zal zijn bereikt, zal de beloning
voor degenen, die moeten dienen ten minste zodanig
moeten zijn, dat zij hieruit hun normale uitgaven kunnen
bekostigen. Bij het verlaten van de dienst zal bovendien
een zodanige uitkering moeten worden’ verstrekt, dat de
dienstplichtigen in staat zijn hun her-entree in de burger-
maatschappij te maken zonder hiervoor een beroep op
hun ouders behoeven te doen. Ik betreur het dan ook zeer
dat de regering gemeend heeft de verdere verbetering van
de beloning van de dienstplichtigen nog niet in 1968 in te
moeten voeren.
H. Bamberg
Naschrift
De zienswijze, dat een niet op dienstplicht gebaseerde
legervorming de voorkeur verdient, is in belangrijke mate
juist. Een der ondergetekenden heeft op een eerder moment
in
E.-S.B.
deze visie nader uitgewerkt. In het artikel,
waarop de heer Bamberg reageert, werd een andere proble-‘
matiek aangesneden, uitgaande van de feitelijke om-
standigheid, dat legervorming zonder dienstplicht thans niet
mogelijk is, omdat nog onvoldoende beroepsmilitairen
kunnen worden geworven. Het actuele vraagstuk is, welke
maatregelen nodig zijn ter voorkoming van een situatie,
waarbij een in naam algemene dienstplicht in feite op min-
iop dan eenderde van betrokkenen zal gaan drukken.
De oplossing te zoeken in een beroep op de algemene
middelen is wellicht een eenvoudige, maar daarom nog niet
een meest juiste uitweg. Er is geen logisch verband, eerder
strijdigheid, tussen het leggen van een wettige last op allen
en het uitbreiden van een beloning voor hen, op wie de
last komt te rusten wanneer niet meer van allen die dienst-
vervulling wordt gevraagd. Er is wel een duidelijk verband
zichtbaar tussen ererzijds de kleiner wordende wereld, de ver-
schuiving van nationaal naar mondiaal denken en anderzijds
de omzetting van een nationale plicht in eën internationaal
gericht offer. In dit opzicht heeft het door ons neergelegde
voorstel een grote rechtvaardigheidsgrond, die niet ieder
in gelijke mate zal aanspreken – al verhelen wij niet te
hopen op positieve reactie van de tegenwoordig zo prin-
cipieel bezige jongerenorganisaties. Juist omdat een beginsel
van hoge orde in het geding is, menen wij dat het niet juist
is de discussie reeds bij de aanvang ondoorzichtig te maken
door te treden in het vlak van de uitvoering,
A. A. Soetekouw
H. Volten
SYSTEEM-
PROGRAMMEUR
Het
PRODUKTSCHAP VOOR PLUIMVEE EN EIEREN
vraagt een
ECONOMISCH MEDEWERKER
Gezocht wordt een academisch gevormd e
c o n o o
m, met belangstelling voor
de agrarische veredelingssector of een
landbouwkundig ingenieur
met economi-
– sche specialisatie.
Leeftijd tot ± 35 jaar.
Hij zal onder meer worden belast met:
onderzoek en analyse
•
van algemene economische trends, produktie- encon-
sumptie-ontwikkelingen van de produkten uit de pluimveehouderijsector,
marketingproblemen, EEG. en – andere internationale aangelegenheden.
Vaardigheid in mondelinge en schriftelijke kennisoverdracht noodzakelijk; spreek-
en schrijfvaardigheid in de moderne talen gewenst.
Salarisgrenzen vcor deze functie (afhankelijk van leeftijd en ervaring: f 1320,-
tot f 2194,— per maand met mogelijke uitloop tot f 2514,— per maand (exclusief
6 procent vakantietoelage).
Kandidaten dienen bereid te zijn zich eventueel aan een psychotechnisch onder-
zoek te onderwerpen.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Prd’duktschap voor Pluimvee en Eieren,
Utrechtseweg 31 te Zeist, ônder vermeldrig op het couvert: ,,ln handen van de
voorzitter”. *
heeft nog tijd beschikbaar om
te programmeren. Ervaring
op IBM
1401 .1410
en in
COBOL.IBM en
Brieven onder no. ESB 14-1,
postbus 42, Schiedam.
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
N ETN U MM ER
E.-S.B. 3-4-1968
309
Mededelingen
INTERNATIONAL ECONOMIC ASSOCIATION
De International Economic Association organiseert van
2-7 september 1968 in Montreal een congres over ,,The
future of international economic relations”.
Dit congres
is toegankelj/k voor alle leden van de Vereniging voor de
Staat huishoudki,nde.
Het programma ziet er als volgt uit:
Monday 2 September
Morning
H. Myint (London School of Economics)
International Tradeand the Developing Countries
AJter,zoon
Organization Session for afternoon Round tabies
Presidential Address by Paul A. Samuelson (Massachusetts
Institute of Technology)
Tuestlay 3 September
Morning
H.
Johnson (London School of Economics and Chicago)
The Theory of International Trade
Afiernoon
Round table discussions on International Trade and the Develop-
ing Countries, and on the Theory of International Trade
Wednesday 4 September
Morning
A. Nove (Glasgow), 1. Vajda (Budapest)
The Problems of East-West Trade
(Afternoon free)
–
Thursday 5 September
Morning
G. Ohlin (Stockholm)
Tntersational Trade in a non-Laissez-Faire World
–
A. Marchal (Paris)
The Problems of the Common Market
Afiernoon
Round
takle
discussions ori the Problems of East-West Trade,
–
and on International Trade in a non-Laissez-Faire World
Hoogovens IJmuiden vraagt voor haar afdeling VERKOOP
enkele
ervaren
. ..
commerciele
medewerkers
Het ligt in de bedoeling aan ieder van hen na een
inwerkperiode de leiding te geven over een deel van het
Verkoopkantoor voor wals&rjprodukten.
Dit kantoor verzorgt, in nauwe samenwerking met andere
afdelingen, de verkoop van plaat- en profielstaal
in vele variëteiten in binnen- en buitenland.
In verband hiermede is, behalve een vooropleiding op
tenminste middelbaar niveau, een goede kennis van de
moderne talen vereist.
Aan gègadigden met een academische opleiding of met
ervaring op het gebied van de verkoop van staal
zal speciale aandacht worden geschonkèn.
Leeftijd: bij voorkeur tussen 30 en 40 jaar.
Sollicitaties met beschrijving van opleiding en ervaring worden, onder vermeldIng van
ons nummer ED 72, Ingewacht bij de afdeling Personeelsvoorzienlng (Hoofdkantoor).
Nadere inlichtingen worden desgewenst telefonisch verstrekt door de heer Van Kieef,
telefoon 02510-91259.
HOOGOVENS IJMUIDEN
as
–
U wilt
mijnheer
zelf
spreken?
en
liefst
in zijn vertouwde
stoel? Dat
kan!
Een zeer zorgvuldig
voor-
bereid Iezerskringonder-
zoek heeft
namelijk niet
alleen
geconstateerd
dat
E.-S.B.
bij de leiding van
het
Nederlands
bedrijfs-
leven
bijzonder goed
is in-
gevoerd, maar ook dat het
blad zeer algemeen ge-
lezen wordt.
–
De sterke toename
van
het
advertentievolume van
E.-S.B., is dan ook niet
,,zomaar” tot
siand
ge-
komen.
–
Wij
zenden
u dit lezers-
kringrapport (71 pagina’s)
gaarne
ter
inzage, in de
overtuiging dat u
zich
dan
E.-S.B.
zult weten
te her-
inneren
als u
iets te zeggen
– heeft,
wat
mijnheer zelf
moet weten.
Adm. E.-S.B.
–
Postbus
42 –
Schiedam
.310
Friday 6 September
1%lorning
Tibor Scitovsky (Berkeley, California)
International Liquidity and Basic-Mechanism Reform
4
fler
,
zocm
Round table dircussions on International Liquidity and Basic-
Mechanism Reform
Saturday 7 September
Morning
Summary Reports by five Chairmen of afternoon Round tables
Non,:
Close of Congress
Some 40 to 50 experts are being asked to contribute to the program by opening
discussions, organising round tables and in other ways. Aniong those who
have atready accepted are J. Benard, K. Boulding, R. E. Caves, E. D. Domar,
M.
Friedman, M. Kemp, C. P. Kindleberger, F. Machlup,
J. M. Montias,
J. Rueff, R. Triffin.
Nadere inlichtingen over het congres zijn te verkrijgen bij
het bureau van de International Economic Association:
92, rue d’Assas, Paris
60,
France.
VERENIGING VOOR BELASTINGWETENSCHAP
De Vereniging voor Belastingwetenschap zal op zaterdag
27 april 1968 een algemene ledenvergadering houden in de
Beatrixzaal van het Groothandeisgebouw te Rotterdam.
Aanvang 10 uur. De agenda vermeldt o.a. lezingen van
de heren Mr. C. P. Tuk en Mr. A. E. de Moor over de
B.T.W., gevolgd door debat, en een debat over het tweede
conceptantwoord aan de Minister van Binnenlandse
Zaken in verband met de adviesaanvrage betreffende ue
,,proeve van een nieuwe Grondwet”.
TO
Qa
Het Koninklijk Technicum PBNA is in de wereld van het schriftelijk-
en bedrjfsonderwijs een vertrouwde naam. Tienduizenden cur
–
sisten vertrouwen hun opleiding toe aan dit instituut. Met ca. 500
Nederlandse ondernemingen bestaan vaste relaties in verband met
op-het-bedrijf-gerichte bijzondere leergangen. –
Gezien de toenemende onderwijsbehoeften, fascinerende onder
–
wijsontwikkelingen en internationale activiteiten, zoekt PBNA een
dynamisch
staffunctionaris financieel-economische zaken
Tot zijn taak zal ondermeer behoren:
Het adviseren van de directie bij het vaststellen van het finan-
cieel-economisch beleid.
De leiding van alle financiële en bedrijfseconomische werk-
zaamheden.
De bewaking van de administratieve Organisatie en de interne
controle.
De coördinatie en interpretatie van de interne berichtgeving.
De controle op de uitvoering van het financieel-economische
beleid bij de dochterondernemingen.
Plaats in de organisatie/revenuen
In de Organisatie van PBNA zal de aan te stellen functionaris
rechtstreeks onder de directie ressorteren. Over salaris, pensioen-
regeling en andere faciliteiten zullen in een eventueel sollicitatie-
gesprek alle details worden medegedeeld.
Opleiding/ervaring/leeftijd
In verband met het gewicht dat wij hechten aan deze functie staat
reflecteren open voor een registeraccountant of een bedrjfseco-
noom. Voor beiden geldt dat zij ervaring hebben opgedaan in een
vergelijkbare functie en dat zij bekend zijn met moderne admini-
stratie-technieken.
De leeftijd stellen wij op ca. 35 jaar.
Wij verzoeken u uw sollicitatiebrief eigenhandig te schrijven. U
kunt hem richten aan de Directie van PBNA, met op de envcicp
_______________ PBNA
“Vertrouwelijk, SFEZ”. U moet wel rekening houden met een
psychotechnisch onderzoek en een Ccuring.
Koninklijk Technicum PBNA
Velperbuitensingel 6
Arnhem
E.-S.B. 3-4-1968
311
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
Zoals ik in de vorige kroniek heb beschreven, werkten in
de op 18 maart eindigende week drie factoren ten gunste
van een verruiming van de geldmarkt, ni. de daling van de
bankpapiercirculatie, het overschot van betalingen boven
ontvangsten van de Staat en een stijging van de deviezen-
reserve van De Nederlandsche Bank. Een ongewone
mutatie op de rekening van ,,andere ingezetenen” duidde
erop, dat niet het gehele bedrag voortvloeiende uit de
wijziging in de drie genoemde posten de markt ten goede
is gekomen. In de op 25 maart eindigende zevendaagse
periode toonden de omvang van de bankbiljettencirculatie
en het tegoed van het Rijk bij de Centrale Bank slechts
beperkte bewegingen. De deviezenvoorraad van De
Nederlandsche Bank daalde echter, maar het verkrappende
effect hiervan werd grotendeels gecompenseerd door het
wederom teruglopen van de post ,,andere ingezetenen”.
Inmiddels heeft de invloed van de ultimostijging van de
bankpapiercirculatie zich weer doorgezet waardoor, wel-
licht mede door een invloed uitgaande van de Schatkist,
de markt de afgelopen week verkrapte. In de laatste dagen
der maand maart vond dan ook een verhoging van het
tarief voor daggeld plaats, nl. in drie etappes van 11 pCt.
tot 41 pCt. op 29 maart.
De cijfers over januari 1968 van de handelsbanken ken-
merken zich door een sterke groei van het buitenlandse
actieve bedrijf, nl. met f. 393 mln., waarvan het grootste
deel betrekking heeft gehad op een toeneming van de uit-zettingen op de buitenlandse geldmarkten (in het bijzonder
Eurocurrency markten) en een gematigde expansie in het
bruto actieve binnenlandse bedrijf. De kredietverlening
aan de particuliere sector nam met f. 186 mln. toe, waarbij
het middellange krediet zelfs met f. 27 mln, daalde. De
banken verhoogden het aanbod op de binnenlandse kapi-
taalmarkt met f. 68 mln.
De deelneming van de AMRO-Bank in een buitenlandse
bank (tezamen met de drie banken Deutsche Bank, Mid-
land Bank, Société Générale de Bânque, waarmee deze
instelling reeds jarenlang nauwe betrekkingen onderhoudt
onder de naam Europese Advies Commissie) is op zichzelf
niet nieuw. De AMRO-Bank heeft al lange tijd een ves-
tiging in België (Amsterdamsche Bank voor België), een
instelling gespecialiseerd in de financiering van diamant-
trânsacties, De Algemene Bank Nederland exploiteert sinds jaar en dag een eigen kantoor in New York. Het
belangwekkende zit in het gezamenlijk optreden van
Europese banken in de Verenigde Staten, een bijzonder
moeilijk land om te bankieren.
KAPITAALMARKT
De eerste cijfers in 1968 over de spaargelden liggen aan
de hoge kant. De traditionele spaarbanken boekten
namelijk in januari en februari een spaarverschil van
f. 338 mln, tegen f.
245
mln, in de eerste twee maanden
van vorig jaar. De handelsbanken zagen in januari hun spaartegoeden met f. 106 mln, oplopen. De toeneming van de spaartegoeden bij een deel der instellingen, via
welke het totale bedrag der besparingen loopt, leidt nie
tot een daling van de ‘kapitaalrente. Het tegendeel is het
geval. Het eerste kwartaal van 1968 begon met een rente-
voet voor langlopende staatsleningen van 6,30 pCt. Sinds-
dien hebben stijgingen overheerst, waardoor eind maart
de rente op een niveau van 6,44 pCt. is aangekomen.
KOERSSTAAT
Endexcijfers aandelen
29 dec.
H.
&
L.
22 maart 29 maart
(1953
=
100)
1967
1968
1968
1968
Algemeen
……………….
374
386
–
359 376
386
Internationale concerns
…….
514
555 —495
535 555
Industrie
………………..
357
359 – 341
342 347
Scheepvaart
……………..
109
113-107
109
110
Banken en verzekering
……..
185
200— 179
190
200
Handel enz .
……………..
168
170— 160
160 164
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen a)
Kon. Petroleum
………….
f. 155,60
f. 152,50
f. 157,70 Philips
…………………
f. 127,40
f. 125
f. 131,20
Unilever, cert.
……………
f. 108,40
f. 117,20 f. 124,25
Zout-Organon
……………
f. 160
f. 162,30
f. 161,80
Hoogovens, n.r.c
………….
f. 125,40
f. 120 f. 124,50
A.K.0
…………………
f.
66
f.
72 f.
74,35
AMRO-B
.
ank
……………
f.
47,20
f.
47,20
f.
48
Nat. Nederlanden
…………
619
663
722
K.L.M
…… …………….
f. 276
f. 164,20
f. 178,50
Robeco
…………………
f. 228,40
f. 227
f. 219,90
New York
Dow Jones Industrials
……..
905
825
841
Rentestand
Langlopende staatsobligaties b)
6,27
6,41
6,44
Aandelen: internationalen b)
4,0
lokalen b. ………
4,2
Disconto driemaanda schatkist-
papier
………………..
44
‘
4
3
/
8
4
1
/
8
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D.
Jongman
29 februari,
(I.M.)
sinds 1917
–
sinds 1917
STE NOG RA FE NB U R EA Ii
W. STEMMER
&
ZN N.V.
Lieven de Keystt 77, tel. (010)200686, Rotterdam-14
vervaardigt o.a. de officiële gemeenteraadsverslagen
van Arnhem, Baarn, Dordrecht, Eindhoven, Gronin-
gen, Haarlem, Hilversum, Maastricht, Renkum en
Rotterdam.
Wij
leveren nu ook
NOTULEN VAN DIRECTIE- EN
AANDEELHOUDERSVERGADERINGEN
De jarenlange gedegen ervaring van ons bureau, toe-
passing van moderne geluidsopnametechniek en voor-
al onze eersteklas medewerkers garanderen snel en
accuraat werk, uitgevoerd op uiterst betrouwbare en
discrete wijze.
312
I “
I?
remko
r
~
–
‘
1
1
,11
1
0
N.V. LEVEN SVERZ EKERI NO MAATSC HAPPI J BTL
een sterk expansief levensverzekeringsbedrijf met een verzekerd bestand van ruim
1,5 miljard gulden
vraagt
EEN JONG ACADEMICUS
ter versterking van de leiding van haar verkooporganisatie.
Zijn taak zal omvatten
• het geven van leiding aan en het stimuleren van de eigen buitendienst-
organisatie, bestaande uit een veertigtal leveninspecteurs
;
• het onderzoeken van ontwikkelingen in de behoeften aan risicodekking en van
wiizigingen in spaargewoonten en het ontwerpen van aangepaste verzekerings-
constructies.
De aan te stellen functionaris zal dienen te beschikken
• over inventiviteit, gemakkelijke omgangsvormen, goede uitdrukkingsvaardig-
heid in woord en geschrift en gevoel voor samenwerking in teamverband,
zulks te meer daar de Levensverzekeringmaatschappij BTL op het terrein van de
acquisitie nauw samenwerkt met 4 zelfstandige schadeverzekeringmaatschap-
pijen.
De voorkeur gaat uit naar een jurist of econoom met enige praktijkervaring op het terrein van de verkoop, bij voorkeur in deverzekeringsbranche.
Aan deze zeer belangrijke functie is een adequate honorering verbonden met
–
–
bij gebleken geschiktheid
–
kans op snelle promotie.
Belangstellenden voor deze functie wordt verzocht zich rechtstreeks schriftelijk te wenden tot: Directie van
de N
.
V. Levensverzekeringmaatschappij BTL, Nieuwe Parklaan 107, te ‘s-Gravenhage.
Sollicitaties
.
worden strikt vertrouwelijk behandeld.
Vraag eens
proefnummers
aan
voor uw kennissen
die
,,E.-S.B.”
nog niet kennen
E.-S.B. 3-4-1968
313
:
“
:EE:
‘.
rbt
Tweemaandelijks tijdschrift
onder redactie van
RAADGEVEND BUREAU DR. IR
. A. TWIJNSTRA
Prof. P. Hennipman,
adviseurs voor bedrijfsorganisatie in de bouwnijverheid
Prof. A.
M.
de Jong,
–
Prof. F. J. de Jong,
zoekt voor spoedige indiensttreding
Prof. Th. C. M. J. van de
organusatiedeskundigen
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Larnbers,
die zelfstandig adviezen uitbrengen aan:
Prof. F. W. Rutten,
–
Prof. J. Tinbergen,
– bedrijven, bureaus en instellingen in de bouwnijverheid
Prof. J. Zijlstra.
inzake
• het ondernemingsbeleid
*
• de organisatiestructuur
• de functionering van de organisatie
• de bedrijfsinformatie
Erevoorzitter:
–
deelnemers in de realisering van grote bouwprojecten inzake
Prof. G. M. Verrijn Stuart.
• de opbouw en werking van de tijdelijke organisatie
• de opstelling van programma’s van eisen
• de coördinatie van voorbereiding en uitvoering
*
• de begeleiding van de voortgang
–
• de budgettering en kostenbewaking.
Tevens verrichten wij op de praktijk gerichte bedrijfsorganisato-
Abonnementsprijs f. 36; voor
rische studies.
studenten f. 18.
De bedrijfs- en projectorganisatie in de bouwnijverheid is in
sterke ontwikkeling en leidt in toenemende mate tot de groei
van het beroep van op dit gebied gespecialiseerde deskundigen.
*
Voor de vervulling van de vakatures denken wij aan
civiel ingenieurs en bedrijfseconomen,
Abonnementen worden aan-
die bij voorkeur over een aantal jarèn praktijkervaring
genomen door de boekhandel
beschikken en zich als adviseur, en organisator voor de toe-
en door de uitgevers
passing van de bedrijfsorganisatie willen inzetten.
De aard van onze werkzaamheden houdt in, dat ruimschoots
DE ERVEN F. BOHN
tijd voor studie beschikbaar is.
Sollicitaties, die vertrouwelijk worden behandeld, kunt u richten
TE HAARLEM
aan de heer Drs. A. Gudde, Raadgevend Bureau Dr. Ir. A. Twijn-
stra, Havezatelaan 2 te Deventer, telefoon 05700- 15970.
S
chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel
elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.
Advertentie-opdrachten te richten aan:
ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B., POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 260260
314
••.<1:’::. .:
•’
LA
/
SAMEN VERSLAAN WIJ DE DORST
Wij zijn werkgevers. Wij hebben te
zorgen, dat er voor ons personeel een
appeltje voor de dorst is: een pensioen
bij ouderdom en invaliditeit.
Wij verzekeren hen en dragen het ri-
sico samen. Onderling. Als werkgevers
onder elkaar maken wij een premiepot
waaruit deze collectieve voorzieningen
betaald worden.
Nu wij in deze tijd op de kleintjes
moeten passen, is zo’n onderlinge ver-
zekering dubbel welkom. Onze gepen-
sioneerden plukken er de vruchten van.
Naast onze vereniging voor verzeke-
ring van collectieve pensioenvoorzie-
ningen, hebben wij ook andere onder-
lingen voor bedrijfrisico’s.
Voor verzekering tegen storm, molest,
brand, W.A. Men kan lid zijn van de
ene onderlinge zonder lid te moeten zijn
van de ander.
Wél hebben zij samen één admini-
stratie, één beheer. Dat is Centraal
Beheer, C.B,, waarin de leden het zelf
voor het zeggen hebben.
Wij blijven dus eigen baas. Speciaal
bij schade en pensioen-uitkeringen zijn
wij.daar heel content mee: wij zijn
zeker van een prettige regeling.
Wie kan er nu toetreden tot zo’n ver-eniging? Eigenlijk elke werkgever met
een gezond bedrijf. Die voorwaarde
moeten wij stellen om onze leden te
beschermen.
Maar verder is voor ons een floris-
sant éénmans bedrijf niet geringer dan
een middelgrote of grote onderneming.
Centraal Beheer heeft op deze manier
de “onderlingen” groot en sterk ge-
maakt.
En als u zelf aan het hoofd van zulk
een florerende onderneming staat, is
het verstandig eens met C.B. te praten.
Samen plukken wij er de vruchten van.
CENTRAAL BEHEER VAN ONDERLINGEN VOOR VERZEKERING TEGEN BRA ND- EN BEDRIJFSSCHA DE, MOLEST EN STORM, WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID, .4 UTOMOBIELEN, TRANSPORTRISICO’S EN VOOR PENSIOEN VERZEKERING, ALSMEDE DIENSTVERLENING D.M. V.
ELEKTRONISCHE .4 PPA RA TUUR. BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1 AMSTERDAM. W. TEL. 1349 71 POSTBUS 8400.
E.-S.B. 3-4-1968
315
/
SOMmige
e mensen vinden
clat het an
zo weinig van leer trekt,
Die kritiek is juist. Van leer trekken
Wij hebben meningen, maar die zijn
ontaardt gauw in heksenjagerij en daar
gebaseerd op feiten, niet op hebben we geen behoefte aan.
vooroordelen. Er zijn ménsen, die ons
•
We hebben de wijsheid niet in pacht.
hierom wat saai vinden. Zij kopen
Het lijkt ons ook niet de eerste
–
liever een krant die overwegend bestaat
taak van een krant om tegen iets of
uit sensaties en liflafjes.
iemand aan te schreeuwen, om je
Het zij zo.
•
bloeddorstig in een strijd te werpen. We moeten die mensen blijven teleur-
Wel om alle belangen’ tegen elkaar af te
stellen. Kan niet anders. wegen en alles zo volledig en obkjektief
We blijven voorstanders van openhartige
mogelijk uit de doeken te doen, zodat u
belangeloze informatie.
uw eigen oordeel kunt vellen.
Daar heeft u het meeste aan, denken we.
Wat is het Handelsblad eigenlijk voor een krant?
–
–
Ik wil het Handelsblad wel eens lezen.
03 weken voor f.1,25 ter kennismaking
(oormaul betaalt u per
week
1,20).
Deen kwartaalabonnement â t.
1550; om het Handelsblad over
een langere tijd te kunnen beoordelen.
2 weken graSs, daarna gaat pas
Eerst krijgt u do krant
het abonnement in.
Streapt u uw keuze even aas?
Naam:
s
.
–
Adres:
–
Plaats:
–
–
–
Datum:
Handtekening:
•
•
Stuar do bon aan: Abonnementen-afdeling Algemeen Handels-
——————–
blad, Postbus 596 Amsterdam of bel 020-23 5811.
– –
q—LI
iQUWQ tflstQrbam544
&urant
• ALGEMEEN HANDELSBLAD
316