Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2276

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 8 1961

.4

DE PENSIOENRÂAD
vraagt als directe medewerker van
liet hoofd van de afdeling Beleggingen een:

DESKUNDIGE

op financieel-economisch terrein.

Deze functionaris zal met een grote mate van zelfstandig-
heid, financieel-economische en -administratieve zaken
behandelen met betrekking tot de beleggingen van het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Gegadigden dienen te
beschikken over een theoretische opleiding op academisch
niveau en een praktische ervaring te hebben op het terrein
van de beleggingen. Salaris nader overeen te komen. Brieven
binnen 14 dagen na verschijning van dit blad aan de Secre-
taris, Benoordenhoutseweg 46, ‘s-Gravenhage.

Adviezen

en bemiddeling

inzake

levensverzekeringen

en

pensioencontracten

R. MEES & ZOONEN

BOfl’ERDAM

Bankinstelling

zoekt voor haar hoofdkantoor te Amsterdam een

JONG ECONOOM

die een taak zal krijgen op haar afdeling vermogensbeheer.

Het ligt in de bedoeling de des-

betreffende functionaris vooral in

te schakelen bij het speurwerk op

het terrein van balansanalyse, beleg.

gingen, vermogensbeoordeling e.d.

Voor iemand met een wetenschappe-

lijke economische belangstelling is

deze functie aantrekkelijk omdat de

werkzaamheden zeer afwisselend

zullen zijn en aan eigen initiatief

grote waarde wordt toegekend.

Naast het salaris, dat vooral afhan-

kelijk is van ervaring, worden een

gunstige gratificatieregeling en

goede pensioenvoorzieningen ge-

boden.

• Degenen die voor deze functie

belangstelling hebben, wordt ver-

zocht hun brieven met uitvoerige

inlichtingen en pasfoto toe te zen-

den aan dit blad onder no. E.-S.B.

16-1, postbus 42, Schiedam.

E C 0 NO MIS CH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010 of 01800) 5 29 39. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, VOOr Nederland en de
Overzeese Rj/ksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f. 31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400). Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, .Rotterdam-6.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de
N. V.
Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj/
H. A.
M.. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel lof 3).

Advertentie-tarief
f 0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

250

8-3-196 1

Nieuwe wisselkoersen

Plotseling is Nederland gesteld voor de interpretatie van de
herwaardering van de gulden die in het afgelopen weekend haar
beslag kreeg. Enkele kanttekeningen met betrekking tot deze
interpretatie zijn wellicht nu reeds te maken.
Met stelligheid kan wel gezegd worden dat dit onverwachte besluit de monetaire autoriteiten – Centrale Bank en Regering
– niet met onverdeelde blijdschap zal hebben vervuld. Te duide-
lijk is het grote belang van het beginsel van vaste wisselkoersen
in een zich ontwikkelende internationale monetaire orde door
hen uitgedragen, dan dat hetgeen nu geschied is gemakkelijk met dit desideratum te verzoenen zou zijn geweest. Men kan
zich denken dat zij die het systeem van vaste wisselkoersen
voorstaan er nog vrede mee zouden kunnen hebben wanneer
in een land met een verstoord evenwicht, waarvan de valuta
internationaal onmiskenbaar overgewaardeerd is, de daad van
de devaluatie uiteindelijk plaatsvindt.

Argumenten van ook maar vergelijkbare klemmendheid waren
voor hen die aan deze gedachte trouw bepleitten voor de ,,op-
waardering” van de Nederlandse gulden niet te vinden; het is
ondenkbaar een revaluatie van
43/4
pCt. als een onontkoombare consequentie van de herwaardering van de D.M. voor te stellen
in dezelfde zin als zulks voor de devaluatie in het geschetste ge-
val mogelijk zou zijn.

Als men zondagavond naar aanleiding van de Duitse maat-
regel doet wat men op vrijdagavond niet discutabel zou hebben
geacht, dan kan het niet anders dan dat overwegingen van
opportuniteit die van de hoge waarde van de handhaving van
een principiële beleidslijn hebben overstemd. Op tijdstippen
dat dit in het leven gebeurt gevoelt men zich nu eenmaal meestal
niet van vreugde vervuld.

Inmiddels mag naar het ons voorkomt de tegenstelling be-ginsel-opportuniteit hier niet zo scherp worden gesteld als in andere omstandigheden wel geoorloofd en gewenst kan zijn.
Een klein land moge in staat blijken tot ontwikkeling van de
internationale monetaire verhoudingen een krachtige bijdrage
te leveren, zowel wat de denkconcepties als wat de eigen interne
monetaire situatie betreft – en Nederland heeft aan deze eis
ten volle voldaan —; gedragsvranderingen van de grote landen
kunnen zodanig nieuwe elementen in een feitelijke situatie
brengen, dat deze tot een ,,reconsidering” hiervan moeten leiden.

Een relatief klein land met een naar verhouding omvangrijke
buitenlandse handel heeft grote aanpassingsproblemen op te
lossen wanneer de grootste handelspartner ten aanzien van een
principieel punt van monetaire koers verandert. De beslissing in Nederland heeft uiteindelijk geleid tot het volgen van deze
koers, waarmee het belang van de interne waardevastheid van
de gulden heeft geprevaleerd boven dat van de externe waarde-
vastheid. Deze beslissing diskwalificeert nôch het tot nu toe
gevoerde monetaire beleid, nôch het standpunt pro vaste
wisselkoersen. Zij leert wel dat het consequent aanhangen
van dit standpunt minder lang mogelijk is dan men zich op
grond van de verdediging hiervan had voorgesteld.

Van de economen die zich hier te lande met het tot nu toe
afwijzende standpunt tegenover revaluatie niet hebben ver

enigd, is te verwachten dat zij het genomen besluit toejuichen en
als een ,,doorbraak” beschouwen van een gedachtengang, die
zij in strijd met de bedoelingen van de overeenkomst van Bretton
Woods achten, krachtens welke bij een ,,fundamental disequil-ibrium” wisselkoersveranderingen in beginsel mogelijk zijn.

Deze ,,doorbraak” heeft als onmiddellijk gevolg dat klaar-
heid geschapen moet worden over de vraag onder welke ver

houdingen wisselkoersveranderingen, die naar het tot nu toe
door de monetaire autoriteiten ingenomen standpunt uitsluitend in extreme verhoudingen overwogen konden worden, discutabel kunnen
zijn.
Het zou een rampzalige consequentie van de re-
valuatie zijn als de gedachte ingang zou vinden, dat manipulaties
van de wisselkoers voortaan naast de bekende middelen van
economische en monetaire politjek een plaats in het beleid
zouden kunnen vervullen. Noch voor afkoeling, noch voor ver-
hitting van de conjunctuur zullen wisselkoersveranderingen in
de toekomst mogen dienen. De nieuwe grenzen zullen duidelijk
moeten worden getrokken.

Het is tenslotte een interessante vraag hoe niet-monetair ge-
schoold Nederland de revaluatie zal interpreteren. Het is zeer
wel denkbaar dat deze interpretatie, voor zoveel het de indivi-
duele subjecten betreft, overwegend positief zal
zijn.
Men dient
niet uit het oog te verliezen, dat voor het eerst sedert jaren iets
gebeurd is dat niet strookt met de verwachtingen. De Ameri-
kaanse econoom Prof. Galbraith heeft reeds verscheidene
jaren geleden geschreven over een ,,decision of the American
people that infiation is part of their future”. Het is deze ge
dachte die ook de Nederlanders helaas allerminst vreemd is.
De voorstelling dat ,,alles naar boven gaat” en dat de Regering weinig meer kan doen dan het tempo vertragen, is zo wijd ver-breid, dat de revaluatie, die door enkele kranten als het ,,hoger
worden van de gulden” werd bestempeld, verwondering en
wellicht instemming zal wekken en een matigend element in de toekomstverwachtingen kan gaan vormen.

Inmiddels is het duidelijk dat in een aantal sectoren van het
bedrijfsleven wel bezorgdheid zal bestaan. Dit geldt voor de
landbouw, maar in deze meest gemanipuleerde sector van de volkshuishouding kan men stellig compensaties verwachten.
Het geldt voor andere sectoren, voor wie het vinden van com-pensatie moeilijker of niet mogelijk zal zijn. Revaluatie is wel
eens door de voorstanders als een eenvoudige zaak voorgesteld,
waarbij wij ,,met één slag” van allerlei pijnlijke dilemma’s en
problemen zouden worden bevrijd. Dit is stellig niet juist, want
de slag raakt de verschillende sectoren in zeer ongelijke mate.

De revaluatie moge een oplossing van het acute probleem,
geweest zijn waarvoor de Regering zich tijdens het vorig week-
end geplaatst zag, onze economische problematiek wordt er
niet minder veelzijdig door. Wij hebben er zelfs zoals wij zagen
een behoorlijk probleem bijgekregen, nl. om voor de wisselkoers
een nieuwe plaats in de economisch-politieke voorstellings-
wereld in Nederland te vinden.

Blz. Blz.

/
Nieuwe

wisselkoersen ……………………….
251
De wereldscheepsbouw in 1960,
door C. Verincy.
.
261

Reclame en nazorg voor duurzame consumptie-
N o t
i
t ï e s
goederen, door Dr. A. Heertje ……………
252

De betekenis van regionale rekeningen voor onder-
Het bruto nationaal produkt van Zweden ……..
263

zoek en beleid,
door Dr. C. de Galan en Drs. M.
Reclame

……………………………….
Ïelevisiereclame in Engeland ……………….
263 263
C.

Verburg

………………………….
254
De Duitse autoproduktie

………………….
264

Het vestigingsbeleid in beweging,
door Drs. B.
W.
‘Steeds meer kilometers

……………………
264

Buenk

………………………………
259
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
264

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lainbers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris:, A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

8-3-1961

AUTEURSR.EcRT VOORBWiOjJPEN

251

In een hausse dienen de bedrijven die duurzame con-
sumptiegoederen produceren niet zozeer extra bedragen

voor reclame te reserveren, doch te beseffen dat een

stijgende omzet noodzaakt meer aandacht te schenken’

aan de bewaking van de kwaliteit van het produkt en

de verlening van service. Een goede bewaking van het
produkt vanuit de sfeer van de produktie-afdelingen is

op. langere termijn een beter verkoopmiddel dan de

vaak te zeer door het behalen van onmiddellijk geldelijk

voordeel geïmproviseerde politiek van de commerciële
afdelingen. Er ligt voor duurzame consumptiegoederen

op den duur een grotere reclamekracht in het onmiddel-

lijk terzijde staan van de consument, wanneer deze om

welke reden dan ook een minder goed produkt heeft

ontvangen, dan in het voeren van een uitgebreide recla-

mecampagne in de opiniebladen. De beste advertentie

is een consument die de ervaring heeft opgedaan dat
de producent hem niet in de steek laat.

Recla,me en nazorg

:yoor.

duurzame

consuinptiegoederen

r

Inleiding
1)
.

– .

Een’ belangrijk deel van onze nationale bestedingen is

geticht op de aankoop van duurzame consumptiegoedéreii.

Ruini
60 pCt. van het nationaal inkomen wordt gevormd

door de consumptie ‘van gezinshuishoudingen. Een kwart

van deze consumptieve bestedingen bestaat uit duurzamé

gebruiksgoederen. Ook in de gezinsuitgav’en neemt het

duurzame consumptiegoed een- steeds belangrijker plaats

in. Deze toenemende betekenis is één van’ de wijzen waarop

zich de gestegen welvaart manifestëert.

Evenals in andere sectoren van de volkshuishouding

neemt h’ien ook in de sfe’er van de’ duurzame -gebrüiks-
goederen waar, dat een groot aantal merken om de gunst
van het koopkrachtige publiek dingt. Eén van de belang-

rijkste wapenen in ‘deze concurrentiestrijd wordt gevormd

door de reclame. Bewust of onbewust tracht vrijwel elk

bedrijf, dat zich toelegt op de vervaardiging van duurzame

consumptiegoederen zijn omzet te vergroten door ‘het

voeren van meer of minder intensieve reclamecampagnes.

Men kan zich de vraag voorleggen, of de bétekenis’ van

de reclame voor de omzetontwikkeling niet wordt o.’er-‘

schat en of in verband hiermede eeh dëel van het in de’

reclamesfeer geïnvesteerde’ bedrag niet met meer succes

in ëen andere richting kan worden aangewend.’

De overschatting van de reclame.

De ‘groei der’, bestedingen blijkt voor de individuele

bedrijfshuishouding uit het voortdurend stijgen van de

omzet. Deze omzetstijging moet in de eerste plaats ver-

klaard worden uit de toename van het reëel nâtionaal

inkomen. Dit ontgaat vooral die fabrikanten, die grote

bedragen aan reclame uitgeven. Er bestaat de neiging het

omzetaccres uitsluitend toe te schrijven aan het gunstige’

effect van de eigen activiteiten, nI. de reclame en voorbij

te gaan aan de invloed van de macro-economische fac-

toren, nl. de gunstige conjuncturele situatie. ‘Weliswaar is

het juist, dat de koopkrachtstroom door de reclame in

1)
De schrijver dankt Prof. Dr. J. Pen voor zijn kritiek, die
tot verbetering van de tekst heeft geleid.

bepaalde banen kanwo ‘den geleid, maar dit mag ons niet

de ogen doen sluiten voor de primaire oorzaak van de

toename van de omzetten: het beschikbare inkomen van

de subjecten.

Vooral, in de commerciële sfeer van het’ bedrijfsleven

kan men de opvatUng beluisteren, dat de gestegen omzet

vrijwel geheel het gevolg is van de reclameuitgaven. Deze-

opvatting vindt haar weerslag in de wijze waarop in de

praktijk meestal de omvang van, het ‘reclamebudget wordt

vastgesteld. In de regel wordt namelijk een vast percentage

van de omzet van een vorig jaar genomen. Dit ,betekent
dat ook het deel van, de omzet dat uitsluitend berust-,op

de gestegen .welvaart nieuwe uitgaven -voor reclame uit-

lokt. Er is reden te veronderstellen; dat de wet van de toe-

en afnemende meeropbrengst ook van toepassing is op

het verband tussen omzet en reclamebedrag
2).
De mo

gelijkheid bestaat derhalve dat een deel van dext’a’ tilt-

gaven vodr reclamedôeleinden verspild i. Deze situatie is,

actueel indien men dé ‘fase heeft’bereikt, *aarin vergroting

van het reclamebudget ‘geen toename van de omzet meer
,

veroôrzaakt. Hierbijirdt’aangenomen, dat het doel van

de onderneming is de omzet zo hoog’mogelijk op te voeren:
St’reeft de bedrijfsleiding naar hét maximeren van de wihst,

dan kan” het reeds in een éerder stadiüm dôelmatig zijn

alternatieve’ aanwendingen voor het in de reclamesfeer
geïnvesteerde bedrag te zoeken, i’esj. dezë aanwending

geheel achterwege te laten.

Het is merkwaardig steeds ‘weer te ‘constateren, hoezeer

het bedrag, dat men aan reclame uitgeeft als een grootheid

w6rdt opgevat waaraan eveni’iin als aan belatinen te

tornen valt. Noch ‘voor het bedrijfsbeleid, iioch voor het’

commerciële beleid wordt het ‘reclamebedrag als een instru-

ment gezien. De vaak langdurige bësprekingen ôver ‘de

reclame zijn neer gewijd aan de reclamemedia en de

reclame-organisatie dan aan het kwantitatieve verband

tussen reclame en omzet.

2)
Zie over het verband tussen omzët en reclame mijn be-.
schouwing in de ,,Revue der Reclame” van december 1960, blz.
906 e.v.

252

83-1961

De twijfel aan de doelmatigheid van een deel van de in

de reclamesfeer geïnvesteerde bedragen wordt sterker,

wanneer men de indruk’ heeft dat in het bijzonder de be-

drijven, die duurzame consumptiegoederen voortbrengen,

deze gelden met meer succes in een andere richting kunnen

aanwenden.

Verkoop en,produktie..

•’ .

4

‘,

De verkoo$.fdeling vaneen bedrijf wordt ‘oortdurend

bedreigd met het gevaar het contact met de feitelijke gang

van zaken in de produkiiete vèrlièzen. Hiervoor zijn ver-

scheidene oorzaken aan te geven, waarvan wij er thans

slechts één willen noemen, ni. het mentaljteitsverschil tussen

de verkoopafdelinj ‘en de ‘prôdûktie’secfoi. De mentaliteit

van vele in de verkoopsfeer werkende personen staat een

goed inzicht in dewijze.waarop het prodükt’tot stand komt
in de weg. De opvalleride’zorgzaamheid, die men zo vaak

waarneemt bij mensen, die rechtstreeks bij de produktie

betrokken zijn mist men vrijwel geheel in de verkoop-
afdelingen. In de produktiesfeer gaat het om het goed,

in de verkoopafdelingen om het geld. Vaak wordt daarbij

vergeten, dat goed geld alleen maar wordt ontvangen als

het goed goed is.

In het bedrijfsleven neemt men waar, dat ondernemingen
die hun politiek op korte termijn voeren, overwegend op de

commerciële sector georiënteerd zijn, terwijl bedrijven,

die een meer duurzame politiek voerhin deéerte»i5laats’

hun aandacht concentreren op de kwalitatieve verbeterin

van hun .produkten. Bij ‘dze tegenstelling speelt de inspan-

ning die men zich wil getroosten een niet onbelangrijké-rôl.”

Het is gemakkelijker eenbepaald -bedrag af te staan-en

daarvoor een reclamecampagfie Le later özettén, dun de

produktievoorwaarden te vetbeteren. ‘Térwijl het de ‘ro

duktiémensen tot op zekere hoogte te doen is om hetspel,

d.w.z. ‘het.yervaar’digen vn een goed produkt; gaat ‘het dê

meer commercieel’ ingstelden om de knikké’rs, ni.’ ‘het

onafhankelijk van de eigenschappen van het produkt ‘ver

zamelen van zoveël’rnogelijk’ geld. Deze sitiatié-is gezond –

zolang de jacht- naar de knikkers niet oritaardt, waardoor”
het spel een strijd wordt waaraaij de Ondërn’e’rning ô den

duur te gronde gaat.

Een alternatief.’:

Tegen ‘de achtergrond ‘Jan het mentaliteitsverschil ,van,

d cômrnerciël’e en Jpr’oduktie-afdelingen moet men de

alternatieve aanwending beschouwen die wij voor een

belangrijk deel ‘van hèf reclarnebudge( menen te kunnen

aangeven erscheiden’e bedrijven die duurzame con,

sumptiegoedereri voortbrengen blijken namelijk uit het

oôg te ver1izen dat én. grotere ömzef tot, gevolg heeft.,

dat abioli’ui genmei’i eeh, groter aantal ondeugdelijke

exemplareh de consument, bereikt. Men realiseert zich
oivoldoende, dat het vaker voorkomt, dat het apparaat,

dat men produceert produktiefouten yertôont waartegen
de detailhaidel niet isop”gewassén. In derelijke gevallen,

dient de. ‘capaciteit vait d ervicedinst gelijke, tred, te

hôuden met’ ‘de oiVtwikkeling vah de omzet, Het aaptal,

me’nsen,dat fangs dé weg zit behôort groter te zijn wanneer,

de omzet in belangrijke mate toeneemt De fabrikant dient

via de detailhandel zijn produkt fe vogen.

ik

tot het de con-

sument bereikt. Sommige fabranteni van duûzame ge-

bruiksgoederen leveren produkten af, die door de detail-,
handelaar volledig moeten worden gereviseerd, hetgeen

op onvoldoende zorg duidt. Voortdurend dient de onder-

neming het produkt op een ‘voldoend hoog kwalitatief

niveau te houden.’

Uit een en ander kan de-conclusie worden getrokken,

dat het voor tal van bedrijven overweging verdient be-

dragenvande ‘reclamesfeer over te hevelen naâr eenh’iinder•

in het oog lopende, doch daarom niet onbelangrijke sector:’

de nazorg voor het produkt. De -overgehevelde gelden zou-‘

den kunnen ‘worden ‘gebruikt’ om de ëapacitëit.:van de

servicedienst zoda’nig ‘uit ‘te breiden als’ ‘noodzakelijk is

in verband met de stijging van de omzet Dein een husse

toenemende omzet ‘schept verplichtingen. Enerzijds

is

të simplistisch de gunstige omzetsituatie uitsluitend als
het resultaat van de reclamecampagne’ Op’ te vatten en’

anderzijds Aan ‘alleen het: ‘handhaven. van de kwaliteit en;

het verlenen van service de omzet duurzaâm op peilh’ouden.

Soms is’het verstandig de ‘consument’ die.’een ‘ondeug-

delijk .exemplaar-ontvangt niet te helpen.doo’r-. een’.snelle
en doeltreffende «service
f
‘;doch door ‘het ondeugdelijke

exemplaar. onmiddellijk te vervangen.- Het is idenkbaar,’

dat dit laatste,,goedkoper is.dan.het• op’de been’ houden

van een serviceploeg. Wij• zullentook div-gevabondef het’

verlenen van service begrijpen.
‘yr’,’-».

Men zal wellicht tegenwerpen, dat het op korte termijn

niet eenvoudig is extra arbeidskrachten aan, te trekken

indien de arbeidsmarkt overspannen is. Een overspannen

arbeidsmarkt mag men immers in een hausse verwachten.

Waarom zou men het zich moeilijk maken als men het

gevoel heeft dat de omzet en daarmede de winst toc-b’ wel i

stijgt, door rclarne .te maken, zo ,kan’ ‘men vjagen. ‘Dit

bezwaar is, niet, zonder, gr,ond., Er staat ,ecl’ter .tegenver,’,
dat., de, reclamebudgetten. een dusdanige omvang ‘hebbeni

dat ruimschoots de .gelegénheid bestaat van.,deze gelden,

een, bedrag af te,nemen ,waardoor aan potentiële -seryice-,

ionteur voldoend gwlstige arbeidvoorwaardenkunnen

worden aangeboden. .Niettemin ‘is’ hçt-.juist,.dat ‘het: aan’i’

trekken van extra arbeidskrachten ‘de, moderne onder-,

neming minder elastisch, maakt,- Deze.ontwiklçel Ing .is
echter een onderdeel van. een..algemeen ,proces.wolgens

hetwelk, steeds meerkostencomponenten een yast karakter.’.

gaan.. dragen. Terwijl hetreclamebudget op korte,ter.mijn,

kan worden beknot indien- het getij keert, is het afstotén.

vah gekwalificeerde arbeidskrachten. tegenwoordig, een

minder eenvoudig zaak. . ‘ –
PI

Hier staat echter het onmiskenbare -voordeel tegenQver’

dat een,,goede bewaking van het produkt vanuit-de sfeer
Van:de, produktie op langere,,termijn een beter yerkoop-,

middel is ,dan.’ de vaak te zeer,,,door,het behalen yan .o
middellijk geldeljk.voordeel geïmproviseerde ‘politiek van’

de commerciëEe afdelingen.E1kë,reclame-actie’ten, bnhoeve,

van een inferieur produkt resp. ten .behoevvan een artikel

.waarvan de gang naar de consument wordt ,verwaarloosd,

werkt vroeg of laat als een boemerang. Indien het het

oogmerk van het bedrijfsbeleid-is, in korte- tijd veei, winst;

te taken en daarna uit ‘de markt-te verdwijnen. kanhet’

zin hebben
u
het accent volledïg.bij de..vçrkoopsfeete-

leggen, geheel. onafhankelijk van de eigenschappen .yan

het.produkL Verscheidene bedrijven in Nederland,hebbeti.,

de afgelopen jaren een dergelijke politiek -gevojgd. Wenst

men échter duurzaam.in.de
markt te blijven, dan zal men.

moeten begrijpen dat -de afzetverboudingen gebaséerd

dienen te zijn op de,kwalitatieve eigenschappen van het.

gehele prodüktieproces. Er ligt voor duurzame consumptie-,,

goederen’ opden duur.een grotere ,reclamekracht- in-het,

onmiddellijk terzijde staan -van qe consument; wanneer.

deze om welke reden dan ook een minder goed produkt

heeft ontvangen, dan in het voeren van een uitgebreide

reclamecampagne in de opin.iebladen. De’ beste advertentie

8-3-1961

253

Regionale jaarrekeningen maken het mogelijk het
inzicht in het economisch leven van een gewest sterk
te verdiepen en geven een fundering aan het beleid.
Zij maken het regionaal onderzoek evenwel niet over-
bodig. Integendeel, hun betekenis zal vooral in het licht
treden na combinatie met andere economisch-geogra-
fische studies. Wel kunnen regionale jaarrekeningen
het onderzoek op vele punten vergemakkelijken. Voor
het beleid houden de rekeningen de mogelijkheid in,
de consequenties van maatregelen
te overzien en de
beoogde effecten te
verifiëren. Hoewel het beleidsvlak waarom het
hier
gaat niet moet worden overdreven, is
de regionale jaarrekening voor rijks- en provinciale
overheid voor het richten van het beleid en als graad-
meter van de beoogde effecten moeilijk misbaar. Van
bijzonder belang voor onderzoek en beleid is het ver-
gelijken van peildata, waartoe een periodieke herhaling
– gedacht wordt aan een tussenruinite van twee of drie
jaar – de mogelijkheid biedt. Schrijvers geven in dit
artikel de doelstellingen en mogelijkheden van de pro-
vinciale jaarrekeningen — regionale rekeningen met
een speciale geografische
verbijzondering
– nader aan
voor de
provincie Zeeland.

De betekenis van

regionale rekeningen

voor

onderzoek en beleid

Nationale en regionale jaarrekeningen.

Sedert de tweede wereldoorlog publiceert het Centraal

Bureau voor de Statistiek ieder jaar een nationale rekening.

Deze geeft een beschrijving van het economisch proces

dat zich in een jaar heeft voltrokken tussen de voornaamste

sectoren van de nationale huishouding en ten ôverstaan

van het buitenland. De zgn. inzet-afzettabellen geven de

relaties aan die tussen de bedrijfstakken en andere sec-

toren – zoals gezinshuishoudingen en de kapitaalrekening

– bestaan.

Het doel van deze jaarrekeningen is duidelijk. Zij leiden

tot een scherper inzicht in de economische structuur. Niet

alleen wordt de analyse van de bestaande situatie sterk

vereenvoudigd, ook vormen de inzet-afzettabellen een
grondslag voor prognoses omtrent het economisch ge-

beuren. De uitwerking van economische gebeurtenissen

en veranderingen en de gevolgen van maatregelen kunnen

tot in details worden berekend en bestudeerd. Daardoor

(vervolg van blz. 253)

is een consument die de ervaring heeft opgedaan dat de

producent hem niet in de steek laat.

Andere alternatieven.

In het voorafgaande is vooral de nazorg als alternatief

voor de reclame naar voren geschoven. Hieruit mag niet

de conclusie worden getrokken, dat er geen andere alter-

natieven voor een deel van de reclame-uitgaven zijn
3).

Zo kan gewezen worden op het verbeteren van de afzet-
positie door de verkoopprijs te verlagen of door met een

betere uitvoering van het produkt op de markt te koren.

Theoretisch dienen al deze alternatieven zodanig aan hun

trekken te komen, dat de opbrengst van de marginale

gulden in reclame, nazorg, kwaliteitsverbetering en service

gelijk is. De praktische opgave is, deze situatie zo dicht

3)
Zie J. Pen: ,,Over de maatschappelijke betekenis van de
reclame” in de ,,Revue der Reclame”, november
1959,
blz.
588.

vormen de tabellen ook eèn onmisbaar hulpmiddel voor

de econdmische politiek.

Het stelsel van jaarrekeningen is niet alleen toe te passen

op en van betekenis voor de nationale volkshuishouding,

maar evenzeer voor de regionale onderdelen daarvan.

Met in principe gelijke mogelijkheden en doeleinden kan

men regionale jaarrekeningen opstellen., Het is niet toe-

vallig, dat het denkbeeld hiertoe de laatste jaren sterk

naar voren is gekomen. Immers, de regionaal-conomische

analyse is na
1945
verbreed en verdiept; de regionale

economische expansie is onderwerp geworden van studie

en beleid, die zich naar gebieden en sectoren differen-

tiëren
1).
Op de achtergrond staat zowel de onevenredige

bevolkingsspreiding als – vooral de laatste jaren -, dè

benutting van het regionale potentieel. Door de laatste

1)
M. C. Verburg: ,,De regionaal-economische ontwikkeling
in Europa” in ,,E-S.B.” van 15 oktober
1958.

mogelijk te benaderen hetgeen gezien het complex van

factoren niet eenvoudig is. Wij hebben op de nazorg het

accent gelegd, omdat wij menen, dat juist dit alternatief

tot de achterblijvers behoort.

De detailhandel.

Men zal wellicht het gevoel hebben, dat de detaillist

in het bovenstaande is verwaarloosd. Meestal is het im-

mers zo, dat de consumenten hun wasmachines, koelkasten,

televisietoestellen e.d: bij een winkelier kopen. Wanneer

erklachten zijn, dient de consument zich dan ook tot de

detaillist te wenden. Soms is de winkelier inderdaad in

staat de helpende hand te bieden. In het algemeen dient
men echter te bedenken dat de functie van de winkelier

steeds sterker georiënteerd raakt op het financiële aspect

van de koophandeling; de technische kennis komt steeds

meer op de achtergrond. Heel vaak blijkt de winkelier

niet in staat betrekkelijk eenvoudige technische fouten

254

8-3-1961

wordt de groeikracht van de nationale economie op een

bredere basis geplaatst. In overeenstemming met deze
ontwikkeling is de regionale analyse zich aan het ver-

diepen; naast de grove benaderingsmethode via de arbeids-

plaatsen ontstaat behoefte aan het opsporen van relaties

tussen economische grootheden. Hieraan voldoet het in-

strumentarium van de regionale jaarrekeningen.

Zowel in het buitenland als in Nederland is met de

samenstelling van deze rekeningen al een begin gemaakt.

Van een systematische en algemene aanpak is in Nederland

echter nog geen sprake; wel bestaan er plannen in deze

richting bij de Economisch Technologische Instituten, in

samenwerking met het C.B.S. Wij zullen in het onder

staande de doelstellingen en mogelijkheden van de pro-

vinciale jaarrekeningen – dit zijn dus regionale rekeningen

met een speciale geografische verbijzondering – aan-

geven, in het bijzonder voor de provincie Zeeland. Op

de toe te passen technieken zal niet worden ingegaan
2).

Doeleinden ën mogelijkheden.

Evenals de nationale jaarrekeningen hebben de regionale

zowel theoretische als praktische betekenis. Zij vormen

dus een instrument voor het onderzoek en voor het be-

leid, dit laatste voor de Overheid op verschillende niveaus

en voor het bedrijfsleven. Deze meervoudige betekenis

komt tot uitdrukking in de verschillende initiatiefnemers
voor het opstellen van dit soort rekeningen in het buiten-
land; zowel de landelijke overheid (bijv. in Frankrijk. en

Italië), de provinciale overheid (Luik) als researchinstituten

en bedrijfslëven (Verenigde Staten) hebben op dit terrein

activiteiten ontwikkeld.

Op het voetspoor van Isard wordt de uitsplitsing per

2)
Zie hiervoor W. Isard: ,,Interregional and regional input-
output analyses: a model of a space economy” in ,,The Review
of Economics ând Statistics”, Vol. 33, november 1951, no. 4.
P. E. Venekafnp: ,,Een nieuw hulpmiddel van gemeentélijke
economische pôlitiek” in ,,De Economist” van november 1957;
idem: ,,De methodiek van rekeningen voor stad en bedrijf” in
,,De Economist” van september 1958; idem: ,,Nieuwe ontwik-kelingen in het stelsel der regionale rekeningen” in ,,De Econo-
mist” van november 1960; H. Rijken van Olst: ,,De provincie
Groningen en overig Nederland”, 1958; H. B. Chenery en R. G. Clark: ,,Interindustry economics”, New York 1959;
T. Barna (ed.): ,,The structural interdependence of the economy”
New York 1957.

te corrigeren. In dergelijke gevallen dient de fabrikant

met zijn grotere technische kennis snel ter plaatse te zijn.
Tal van bedrijven wier omzet in de hausse toch wel stijgt

vergeten dit en krijgen later wanneer zich minder gunstige

tijden aankondigen de rekening gepresenteerd. Hierop in

de huidige hausse te wijzen is de bedoeling van dit artikel.

Conclusie.

In een hausse dienen de bedrijven die duurzame con-

sumptiegoederen produceren niet zozeer extra bedragen

voor reclame te reserveren, doch te beseffen dat een stij-

gende omzet noodzaakt meer aandacht te schenken aan

de bewaking van de kwaliteit van het produkt en de ver-
lening van service. Bij deze conclusie zijn niet-commer-

ciële facetten van. de reclame buiten beschouwing gelaten,

omdat wij deze in Nederland van ondergeschikt belang

achten.

Naarden.

Dr. A. HEERTJ.

regio als even belangrijk beschouwd als de gebruikelijke

per bedrijfstak. De eerste is ten onrechte verwaarloosd.

De ruimtelijke distributie van economische eenheden en
hun onderlingebewegingen hangen nauw samen met het
spreidingspatroon van de bevolking. Hun analyse brengt

ons dan ook nader tot het juiste wezen van het begrip

regio
3).

Inzicht in de regionale economische structuur.

De jaarrekeningen geven een beeld van de structuur der
regionale economie. Ook de onderlinge economische rela-

ties tussen regionen en met Nederland als geheel komen

tot uiting, evenals de verhouding tot het buitenland. Er

ontstaat dus een basis voor economische analyse. Het vol-

ledige netwerk van transacties tussen de bedrijfstakken,

de consumenten, de overheid en andere eenheden levert

een schat aan informatie op, evenals de mogelijke optel-
lingen zoals de totale loonsom, de export, de besparingen

en de regionale produktiewaarde. Een vergelijking van

deze grootheden met hun omvang in andere provincies

en geheel Nederland wordt mogelijk. Zo kan men de

provinciale besparingen en investeringen, gerelateerd aan
de bevolkingsaantallen, afwegen tegen de landelijke. Met

nadruk moet overigens worden vastgesteld, dat de jaar-

‘rekeningen het onderzoek niet vervangen. Zij vormen het

uitgangspunt, waarop grondige analyses kunnen worden

gebaseerd.

In het bijzonder valt daarbij ook te wijzen op sectorale

onderzoekingen. Bedrjfstaksgewijze analyses, die voor het

inzicht in de regionale economische structuur onmisbaar

zijn, kunnen hun basis vinden in de jaarrekeningen. Indus-

trie, recreatie, landbouw, visserij en verkeer, waaromtrent

regionale economische gegevens niet of slechts moeizaam

verkrijgbaar zijn, zullen met behulp van het rekeningen-

stelsel veel diepgaander kunnen worden bestudeerd. In

het volgende zullen wij hiervan enkele voorbeelden geven

met betrekking tot de provincie Zeeland.

Doordat het met behulp van de jaarrekeningen ook

mogelijk is redelijk gedetailleerd de betekenis aan te geven

van een te verwachten economische gebeurtenis of ver-

andering, vormen zij ook een basis voor prognoses. Zij

bieden dus een verfijning van de techniek van het voor-
uitzien, waaraan in de provincie grote behoefte bestaat;

te vaak immers moet worden volstaan met het aanduiden

van een globale ontwikkelingsljn of met een ruwe schat-

ting. Enerzijds kan worden nagegaan welke de conse:

quenties zijn van een industriële vestiging of van stijgend
recreatiebezoek. Anderzijds kunnen leemten in de econo-

mische structuur en ontwikkeling, bijv. op het gebied van

de inkomensvorming, worden aangetoond. Zo is uit onder-

zoekingen in de Verenigde Staten gebleken, dat de reper-

cussies van de vestiging van een staalfabriek en een alu-

miniumfabriek verschillend zijn
4);
heeft de eerste meer

W. Isard: ,,Some emerging concepts and techniques for
regional analysis” in ,,Zeitschrift für die gesamte Staatswissen-
schaft”, 1953, blz. 240-253.

Zie W. Isard en R. E. Kuenne: ,,The impact of steel upon
the greater NewYork-Philadelphia industrial region” in ,,The Re-
view of Economics and Statistics” van november 1953; R. E. Miller: ,,The impact of the aluminium industry on the Pacific
Northwest; a regional input-output analysis” in idem, mei 1957. Vergelijk ook Z. W. Hirsch: ,,Interindustry relations of a metro-
politan area”, in idem, november
1959; G.
E. Thomson: ,,An
investigation of the local employment multiplier” in idem,
februari 1959,

8-3-1961

255

betekenis voor de uitbreiding van de werkgelegenheid, de

‘tSveede doet het regionale inkomen meer stijgen. De regio-

nale ,,multiplier” ten aanzien van het inkomens- en werk-

‘gelegenheid seffect kan vrij nauwkeurig worden begroot.

‘Ook bij een dréigende inkrimping van èen régionale eco-

riomi – zoals in’ gebieden met kolenmijnen – is dit

inzicht ‘van belang. Hoewel in Nederland geen selectief

beleid tén aanzien van indiistrievestiging wordt gevoerd,
is het onderkennen van dergelijke verschillen vöor advi-

‘e’ ende instituien en het bedrijfsleven zelf van grote betekeni.

Th het algmeen kan hier nog aan worden toeg’evoegd,

‘dt het regionalé inkomen een onderschatte en onvol-

doende geanalyseerde grootheid vormt, mede doordatop

– dc werkgeleenheidsfactor een onevenredige nadruk wordt

g’iilegd. Economische ‘ontwikkeling en welvaart hebben

‘niettemin belangrijke ihkomenfacetteii, waarvan de be-

nadering met behulp van het rekeningenst’elsel mogelijk

is. De in omvang sterk groeiende recréatie bijv. heeft veel

rheer betekenis voor de provinciale welvaart dan voor de
werkgelegenheid; zij ‘werkt via eén multipliereffect doör

op vele ‘sectoren ‘v’an de regi6iiale èconomie maar dit
erschijnsel is dp het ogenblik vrijwel niet kwantitatief

‘t’e benaderen. Het effect van’ de rnchanisatie in de land-

bouwis niet loutér negatief de Werkgelegenheid – maar

1âii positiéf zijn voor het regionale inkomen.

‘Hulpmiddel voor hèt beleid.

• ‘De veidieping van het inzicht’heeft’niet alléen theore-

tische betekenis;’ ‘zij’is
evenzeer van belang voor’het fun-

‘dérei van beleidsbeslissingen en wel op driéërlei niveau:

landelijk, provinciaal en bij ‘het-bedrijfsleven.

• De rijksoverheid heeftop de economische politiek een

‘&verheersende invloed. De meeste ‘econoniisch-politieke

-mafregëlen’hebben eën regionale itwerking; in ‘het ‘bij-

;zonder;geidt dit’natuurlijk oor de regiofiaal-economische

politiek. Zonder een kwantitatiefinziht’in de provinöiale

‘écoriomische structuur ‘ishet’ echter •vaak niet tnogeljk
• deze uitwerking aan te geven of’elfs fnaârtebenatleren.
Wat:bètekent de heffing• van’omzetbélasting of invoer-
r’cht, het verlenen an een subsidie cf hët verrichten’ van

ee’WiuiVesteriiig’vo&r de tegionaleecnomie? Het zijn deze
‘regionalê’uitzonderingen’van lândeljke maatregelen, die ‘de

te’iouale jaarrèkening ons kaft versëhaffen.
n
In het bijzo

‘der’ ‘de kwantificeririg is daarbij van betekenis. Illuist’ratief

ï’in’dit verband het ‘voOrbeeld van de lauidböuwpolitièk.

– Dé betëkënis van prijssijbidies en cultuiirtechnische-wei-

.ken voor de regionale ecönômie is ‘in feite niet bekend,

libéwel zij voor vele’ streken bijzönder bélangnijk is. –

Niet alleen is het’beoordelen ‘,’an maatregelen van de

‘rij ksoverheid mogélijk; ook het adviseren en ‘richten van

“dit 8eleid vanuit de provin’cie krijgt door de jaarrekeningen

‘en’ betere grondslag. Aantoonbaar \vordt hoeveel de prô-

vinciale volkshuishouding aan ‘hetRijk betâalt en hoeveél

zij, terug ontvangt; op grond van sectoranalysesen bijv.

yan exportcijfers kan, op beleidsmaatregelen, worden aan-

-gedrongen. Berekeningen en kwantitatieve bewijzen zijn
aak nodig voordat regionalt projecten als de’inpoldering

van de Lauwerszee en het Sloeplan worden verwezenlijkt.

op:ond van de 9terke ‘en’zwakke punten in de regionale

structuur kan’ een doelbewust regionaal beleid worden ge-
Vo
r
md&). Dit geldt bijv voor een regionale middenstands-

‘politiek, waaraan grote behoefte béstaat, maar waarvoor

fundarneiit op het ogenblik ontbreekt.

5)
VergeljkÂ. T. leacock ei; D. G. M. Doser: ,,Regionai
input-output analysii and government spending” in ,,Scottish
journal of political economy” van oktober 1959.

256

‘elk aandeel,

Veenigd

Bezit van

1
8
9.4”

vormt in

feite een

deskundig’

:sanëngeste’1dé

-aandèlen-.’

ptefëuIlÏe”…’..”

• Dit is mogelijk omdat ‘Ver-

-‘

– eenigçl Bezit’ een b,eleggingsmaat-,,
schappij is, die de gzamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
2
‘ bôlegt ir’ ruim 175 zorgvuldig
‘gselécteerde’fonden. Zodoende
wordt een belang verkregen bij ;
– tal ,van-,bedrijfstakken in bin-
nen- ,en buitenland. Elk aandeel,
‘Vereenigd Bezit ,yan. 1894’

– , verschaft U’ een aantrekkelijk,
rendement met beperking van,

risico.

Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.

N.VVEEE’N-IGD” –

BEZIT VAN.1894′.
-.

De voordelen vau aandelenbezit’net
.beperking van risico,

– – WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM

8-3-1961

Het hier genoemde beoordelen en beïnvloeden van de

landelijke economische politiek is grotendeels de taak van

de provinciale overheid. Hierin ligt voor haar een groot

deel van de betekenis van de regionale jaarrekeningen. Toch

• is het inzicht dat de jaarrekeningen lieden ook voor het

• eigen beleid van de provincie van belang. Het effect van

•leningen, subsidies en investeringen en de aandacht die

de diverse sectoren verdienen kunnen. iauwkeuriger wor-

den nagegaan. Een object als de brug over de Ooster-

schelde, dat op het ogenblik wordt bestudeerd en op de

provinciale begroting een zware last legt, is op grond van

de input-outputtabel beter in zijn consequenties te schatten

dan nu mogelijk is. Is het niet beter de hiervoor nodige

investeringen in de recreatiesector te döen plaats vinden?

Eveneens in de verkeerssector liggen de tarieven voor de

veren over de Westerschelde, waarvan de kwantitatieve

betekenis voor het bedrijfsleven moeilijk is te achterhalen,

zeker in haar regionale aspect.

Hieruit volgt al, dat ook voor het bedrijfsleven de jaar-

rekeningen van belang zijn Uit het samenvattende over-

zicht van de regionale economische”structuur blijkt de

betekenis van een bepaalde bedrijfstak voor een gewest

veel exacter dan uit het aantal arbeidsplaatsen volgt. De
gebruikelijke onderscheiding tusen stuwênde en verzor-

gende bedrijfstakken kan er door worden verfijnd. Ook

voor het marktonderzoek kunnen de gegevens nuttig zijn,

• mede omdat de onderlinge relatieittet andere bedrijfs-

takken naar voren komt
6).
Zo zou het voor de tuinbou’v

in Zeeland van belang zijn uia te gaan in hoeverre de groei

van het toerisme op afzet en prijzen van invloed is.
Wij kunnen dus concluderen, dat de jaarrekeningen het

inzicht in het economisch leven van een gewest sterk ver-

diepen en dat zij een fundering aan lèt beleid geven. Zij
maken het regionaal onderzoek niet overbodig. Integen-

deel, hun betekenis zal vooral in het licht treden na com-

binatie met andere economisch-geografische studies. Wel

kunnen d8 rekeningen het onderinek op’ vele punten ver-

gémakkeljken,,'” , . .

Voor het beleid houden de rekeningendë.mogeljkheid

in de consequenties van maatregelen t6 overzien en de

beoogde effecten, te verifiëren. Hoewel het beleidsvlak

waarom het hier gaat niet moet worden overdreven
7),

is de regionalerekening voor rijks- en provinciale overheid

voor het richten van het beleid en als graadmeter van de

beoogde effecten ri

ioeilijk niisbaar. Van, bijzonder belang

is voor onderzoek eb beleid het vergelijken van peildata,

waartoe een periodieke herhaling – gedacht wordt aan

eeitussenruimte van’twee of drie ‘jaar – de.mogeljkheid

geeft.

Enkele voorbeelden.

Tot zover is dezë beschouwing vrij algemeen en theore-

tisch geweest. Het is gewenst haar toe te spitsen op de

praktijk om duidelijker aân te geven waar de mogelijk-

heden liggen en op welke punten de kennis uit de jaar-
rekeningen vooral wordt gemist. Wij zullen daartoe de

Als landelijk voorbeeld kan worden genoemd een onder-
zoek naar de betekenis van’ een prijsverhoging van kolen;
G. H. M. Geertman en J. F. Koopmans: ,,De invloed van een
kolenprijsverhoging op de prijzen van bedrijfstakken en op de
kosten ‘an levensonderhoud” in ,,Economie” van mei
1958.
Het gaat, wat ver hierbij ook rente- en handelspolitiek te –
noemen en het socialebeleid en dat van vakverenigingen, zoals Rijken van Olst doët (cf. t.a.p., blz.
53).
Het is bovendien goed
te bedenken: dat de rekeningen sléchts momentopnamen bieden,
dus een periodiek’ herhaalde statistische analyse, -zodat niet
zonder meer reacties -en geolgen worden aangegeven.

8-3-1961

provincie Zeeland nader onder de loep nemen, maar

mutatis mutandis zijn voor de andere gewesten gelijke

beschouwingen te geven.

Een provinciale rekening voor Zeeland ontbreekt tot

dusverre. Niettemin is op bescheiden schaal al eens van

de inzet-afzetanalyse gebruik gemaakt bij het berekenen

van de onder andere in deze provincie geleden ramp-

schade in 1953. Op basis van de nationale rekeningen,

aangevuld met gegevens uit andere bronnen, is toen de

betekenis van het rampherstel voor diverse bedrjfstaklcen

nagegaan
8);
de secundaire en tertiaire effecten konden
daarbij nog niet in de beschouwing worden betrokken.

De ramp is natuurlijk een uitzonderlijke gebeurtenis ge-

weest, waaran de betekenis van de rekeningen niet is af

te meten, maar het is duidelijk, dat ook andere, minder

ingrijpende, gebeurtenissen in hun consequenties kunnen

worden berekend.

Een algemeen punt waarbij de betekenis van de jaar-
rekeningen naar voren komt is de omvang van het pro-

vinciaal produkt. Hoewel omtrent de regionale verdeling

van het mitionaal inkomen wel schattingen zijn gemaakt
9),

vormt het provinciaal produkt nog een onbekende groot-

heid. Nog belangrijkër echter dan dit totaal is de samen-

stelling van het ,produkt; omtrent deze analyse van de

eèonomische sectoren zullen wij enkele praktische voor-
beelden noemen en problemèn aangeven.

In de
industriële sector
is een belangrijk .vraagstuk, dat

van de betekenis van uitbreidingen en nieuwe vestigingen

voor het regionale niveau en de werkgelegenheid. Het is

op het ogenblik vrijwel niet mogelijk na te gaan in hoeverre

een doorstroming van het inkonen plaatsvindt. De werk-

-gelegenheidsmultiplier wordt veelal op grond van landelijke

verhoudingen’ op circa 2. geschat; doch het is. duidelijk

dat ook hier een regionale verfijning nodig is; het. al
,aan-

gehaalde voorbeeld van staal- en aluminiumbedrjven be-

wjst dit. Dit speelt-vooral-een rol bij de regionale .indus-

.trialisatiepolitiek, mede met het oog op de ruimte die de

lokale arbeidsmarkt biedt
..

– Het is duidelijk, dat de invloed van, een industriële

•vestiging niet zonder meer uit de jaarrekeningen blijkt.

Nadere analyses en een periodieke vergelijking zullen veelal

nodig zijn. Bovendien is hetnoodzakelijk te. weten welk

deel’vandetoelevering in eigen provincie is of zal worden

gevestigd. Wij ,zullen, dus willen weten ‘in hoeverre. de

omgeving profiteert van de vestiging,van metaal- of che-

mische bedrijven, dus in hoeverre een maximale door-

stroming van het inkomenbinnen het gewestkan.worden

verwezenlijkt. De inzet van een bedrijfstak zal dus regio-
naal gesplitst moeten kunnen worden. In de voor Amster

,dam opgestelde rekeningen is dit niet mogelijk, .daar hierin
-inzet en afzet als saldi verschijnen
10).
De door
Dr:
Rijken

van Olst voor de provincie Groningen opgestelde tabel

maakt wel onderscheid tussen de leveranties .van binnen

en buiten de provincie
11)•

– 8)
Zie ,,Enkele berekeningén betreffende de gevolgen van het
vermogensverlies ontstaan door de overstromingen in februari
1953″
in ,,Statistische en Econometrische Onderzoekingen”,
1953
III. . . . • –
Zie bijv.: ,,De regionale verdeling va’n liet nationale in-
komen in
1946″
in ,,Statistische en Econometrische Onderzoekin-
gen”,
1949 1;
,,Enkele berekëningen betreffende het inkomen
in het rampgebiedin
1952″,
idem,
1953 IV; P. E.
Venekamp:
,,Geografische verdeling van het nationale inkomen” in ,,Sigma”, 1957,
no. 2. P. E. Venekainp in ,,De Economist” van november
1957.
Vergelijk de belangwekkende beschouwingen in ,,De
provincie Groningen en overig Nederland”, blz.
62
e.v.

257

Voor het ontwerpen van industrieterreinen en het decen-

tralisatiebeléid is het noodzakelijk een inzicht te hebben

– in de regionale verdeling van de export, opdat de betalings-

balanspositie niët te lijden krijgt onder een vestigings-

plaatsbeïnvioeding die uit anderen hoofde wellicht wel

maar uit deviezenoogpunt niet aan te bevelen is. Voor

welke bedrijfstakken is decentralisatie zonder schade mo-

gelijk? Kan de vestigingspolitiek per bedrijfstak worden

gedifferentieerd?
12).

Ook voor de sector
recreatie
bestaat behoefte aan nauw-

keurig economisch onderzoek. Het is slechts na moeizame

studie mogelijk de betekenis van het toerisme voor de

provinciale economie te benaderen. Het Economisch Tech-

nologisch Instituut voor Zeeland heeft hiervoor een me-

thode ontwikkeld
13),
doch deze is zonder twijfel voor ver-

betering vatbaar. Ook dit vereist een gedetailleerde tabel,

die wellicht in eerste opzet niet is te verwezenlijken. Deze

detaillering is onder andëre nodig voor ,het berekenen

van de exportwaarde van het toerisme. In Zeeland ver-

blijven vele biitenlandse toeristen; de deviezenopbrengst

is op ongeveer f. 30 mlii. per jaar
becijferd,
welk bedrag

geleidelijk toeneemt. Het zou eveneens interessant zijn

na te gaan in hoeverre het buitenlandse recreatiebezoek

in feite kôoptoerisme is. De jaarrekeningen zullen niet

zonder mëer een ‘oplossing bieden voor de hier gestelde

problemen, maar wel zullen zij de analyse vergemakkelijken.

Nog sterker is dit het geval met een ander vraagstuk,

ni. dat van de toelevering aân de horeca bedrijfstak, dus

van de doorstroming der uitgaven van toeristen naar

middenstand en andere sectoren als tuinbouw en bouw-

nijverheid. Voor Zeeland, waar de bevolking der platte-

landsgemeenten gelijk blijft of zelfs afneemt, is dit \’an

betekenis, omdat het toerisme het vestigingsklimaat voor

• de genoemde bedrijfstakken kan verbeteren.

Een laatste vaagpunt is dat van de investeringen in de

recreatieve sector. Volledige rendementsberekën ingen in

dit opzicht zullen- voor de Overheid (gemeentelijk, pro-

vinciaal en nationaal) een eigenlijk onmisbaar beleids-

riêhtsnoer vormen. De jaarrekeningen zullen voor het
regionale beleid rond middenstand en toerisme uiterst

&ruikbare gegevens verschaffen.

Gebrek aan gegevens bestaat ook in de
agrarische

sector.
In de eerste plaats is de totale agraische produktie-

waarde en de verdeling ervan over akkerbouw,’ veeteelt
-en tiiinbou’w van belang. Met name de vergelijking van

de gegevens in de loop van een aantal jaren kan ons leren

h’oe het agrarisch inkomen verandert. Hieruit is’ af te

‘leiden in hoev&rre de op grond van uitstekende vestigings-

facioren te verwachten uitbreiding van de tuinbouw in

Zeeland zich metterdaad voltrekt. Bovendien kunnen
5
de

gegevens na nader onderzoek bijv. opheldeting geven om-

trent de gevolgen – van de belangrijke cultuurtechnische

in’esteringen.

Een tweede veld van onderzoek is dat van de toelevering

5
aan het agrarisch bedrijf. De veel gehoorde ôpvatting,
dat het agrarisch bedrijf steeds meer werk afstoot naar

gespecialiseerde ondernemingen als loonwerkers, sorteer-

inrichtingen, aan- en verkoopcoöperaties e.d., is zonder

L. H. Klaassen: ,,De economische problematiek van de
ruimtelijke ordening” in ,,Economie” van april
1957,
blz.
3 11:313.

Zie ,,Het toerisme in de provincie Zeeland en zijn econo-mische betekenis”;
1957
en ,,De betekenis van het toerisme in
de provincie Zeeland in
1957″, 1959.
Binnenkort verschijnt een
nieuwe publikatie, betrekking hebbend op de jaren
1958-1960.

het rekeningènstelsel niet kwantitatief te verifiëren. Voor

de ‘ierkgelegenheid en de’ opbouw van het platteland is

dit een belangrijke factor.

Ook is het nuttig te weten welk deel van de agrarische

produktie geëxporteerd wordt. Daarbij zou aan het effect

van importbelemmerende maatregelen in het buitenland

aandacht kunnen worden besteed. In .het kader van de

toenemende vrijmaking van de Europese handel is dit

van belang.
Als vierde bestaansbron kan de
visserij
worden genoemd.

In Zeeland is het vraagstuk van een eventueel vertrek of

‘een handhaving op kunstmatie wijze van de schaal- en

schelpdierencultures urgent in verband met de uitvoering

van de Deltawerken. De berekeningen van de betekenis

dezer cultures en van hun indirecte effect op de plaatselijke

samenleving, zoals door het E.T.I. voor Zeeland en door

de Stichting voor Economisch Onderzoek van de Uni-

versiteit van Amsterdam
14)
zijn uitgevoerd, waren nauw-

keuriger en aanzienlijk eenvoudiger geweest indien zij op

basis van provinciale jaarr’ekeningen hadden kunnen wor-

den ‘verricht. Hoewel ook hierbij duidelijk zal zijn, dat

aanvullend regionaal-technologisch onderzoêk onmisbaar

is, zou het rekeningenstelsel een uiterst doeltreffend hulp-

middel hebben gevormd. Dit geldt ook voor het ontwerpen

van de benodigde compenserende beleidsnâtrgeen.

Tenslotte wijzen wij. op de sector
verkeer en vervoer.

Het verkeer vormt voor de regionale ecohomie een dyna-

mische factor bij uitstek; de relaties met andere sectoren

zijn menigvuldig en tweezijdig. Enerzijds bepaalt de vër-

keersontsluiting grotendeels het niveau van de regionale

bedrijvigheid, anderzijds is de regionale economische

structuur bepalend voor de verversvraag. In Zeeland met

‘zijn bijzondere verbrokkeling in geografisch opzicht speelt

dit keer sterk. Het zou nuttig zijn uit de provinciale reke-

ningen na te gaan in hoeverre de vervoérskosten hoger

‘zijn dan elders en welke bedrijfstakken hiervan hebben

te ljdn.

Voor de analyse van de economische situatie in het

wegvervoer
15)
en’ als b’asis voor het vergunningënbeleid

zijn jegevens •omtreit’ de proviniale produktie en de

onderverdeling daarvan en’ omtrent im- en export in feite

onmisbaar. In de sectoi van het verkeer liggen ook voor

een belangrijk deel de overheidsinvesteringen, – waarvan

de’ resultatenberekening zonder voldoende kwantitatieve

gegevens in het duister blijft. Niet de btekenis voor’ de

ontsluiting is uit de jaarrekeningen af te leiden – hiervoor

dienen andere methoden te worden gevolgd – doch wel

de directe betekenis van de overheidsuitgave voor de

regionale economie.

Besluit.

– Met de bovenstaande voorbeelden is de hanteritigs-

mogelijkheid der regionale jaarrekeningen zeker niet uit-

puttend weergegeven. Voor Zeeland zou
bijv.
nog te wijzen

zijn op een nadere analyse van de betekenis van de grens-
positie vah de provincie, op een resultatenmeting die door

periodieke herhaling-in vele sectôren mogelijk zal worden

en waaraan veel behoefte bestaat – en op het Delta-

Zie de Stichting-publikaties: ,,De economische betekenis
voor Nederland van de oester- en mosselcultuur in de Zeeuwse stromen”, Leiden
1959;
,,Het indirecte economische effect van
de oester- en mosselcultuur voor de stedelijke kern van de
gemeente Yerseke” in ,,De Economist” van oktober
1960.
Het E.T.I. voor Zeeland zal hierover binnenkort een rap-
port uitbrengen.

258

.

S

8-3-1961

plan dat in zijn aspect van ,,river-basin development”

project veel studie vereist. Bij alle genoemde onderzoe-

kingen wordt de kwantitatieve basis van het rekeningen-

stelSel tot op heden gemist; het bestaan ervan zou de

studie aanzienlijk vergemakkelijkt en verdiept hebben.

Zeker zullen de jaarrekeningen niet op alle hier ge-
opperde vraagpunten een antwoord kunnen geven; en

evenzeer is nader onderzoek, zoals al herhaaldelijk is op-

gemerkt, noodzakelijk. Maar zowel in het buitenland als

in Nederland is al gebleken, dat aan dit hulpmiddel grote

waarde kan worden toegekend. Een spoedige realisering

van de plannen, die bij de Eçonomisch Technologische

Instituten en het C.B.S. in dit opzicht bestaan, is dan ook

in hoge mate gewenst
16).
Verwacht mag worden dat hier-
aan verschillende branche-onderzoekingsinstituten als het

Landbouw-Economisch Instituut hun medewerking zullen

verlenen. Evenzeer is er aanspraak op een bijdrage van

de Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek,

aangezien een deel van de research – het wezen van de

regiones en hun hiërarchisch verband – in haar sfeer ligt.

Tenslotte wijzen wij erop dat de tijd is aangebroken, het

omvangrijke arsenaal van de economische wetenschappen

op de regionale economie toe te passen.
Dr. C. de GALAN.
Middelburg.

Drs. M. C. VERBURG.
16)
Zie voor een pleidooi in deze richting ook F. J. de Jong
en H. Rijken van Olst: ,,Economische aspecten van de ontwik-
keling van het Noorden” in ,,E.-S.B.” van 7 november
1959,
blz.
940-942.

Het vestigingsbeleid in beweging

Volgens haar aanhef is het doel van de Vestigingswet

Bedrijven 1954 – die langzamerhand de taak van haar

voorgangster als raam voor een samenstel van besluiten

overneemt – een goede bedrijfsuitoefening te bevorderen.

Ergo mag zij een goede bedrijfsuitoefening niet in de weg

staan, geen belemmering vormen wanneer blijkt dat er

structurele veranderingen ontstaan in het beeld van de

door haar bestreken sectoren: voornamelijk detailhandel

en ambacht. Hier komt één oorzaak voor moeilijkheden

naar voren: dit beeld ligt niet voor altijd vast.

De indeling in ,,bedrijven”.

De besluiten die op grond van het bepaalde in de vesti-

gingswet worden afgekondigd delen het bedrijfsleven in

,,bedrjven” in. Gaat men een branche bezien dan blijkt

dat de ondernemingen daarin tot verschillende ,,bedrijven”
kunnen behoren. De branchevervaging is niet van vandaag
of gisteren: zij ontstond in de tijd toen de detailhandel zich

van het ambachtelijke losmaakte. Ovérigens komen ook

in het ambacht wijzigingen in de bedrijfsactiviteit voor,

zij het niet zo dikwijls. .Maar de broodbakker die via

brood- èn banketbakker tenslotte baziketbakker wordt –

ëen natuurlijke verfijning vanzijn ambachtsuitoefening –

schept vestigingswettechnisch een groot probleem. En hij is

niet de enige ambachtsman die dat doet.

Nu gaf het bestaan van de branchevervaging in de detail-

handel oorspronkelijk niet zoveel moéilijkheden, maar het
aantal nam geleidelijk toe. In de eerste jaren na het inwer-

kingtreden van een vestigingsbesluit zijn er voldoende

personen die over ,,historische rechten” kunnen beschikken:

hun bedrijfsuitoeféning omvatte op het tijdstip dat een

regeling van kracht werd ergens wel een stukje van het

bedrijf waarvoor de regeling gold. Het aantal van deze
bevoorrechten is beïnvloed loordat er
,
yoor het afkon-

digen van een vestigingsbesluit of een beschikking een

hausse is in familiefirmacontracten, een hausse die op

bepaalde momenten ook tijdens de oorlog ontstond als

gevolg van maatregelen van 1e bezetter. Daardoor heeft

een categorie van destijds jongeren zich – bewust of

onbewust – rechten verzekerd. Wie op het moment dat

een besluit of een beschikking werd afgekondigd recht-

matig een bedrijf uitoefende dat zijn bedrjfsactiviteit

faakte bleef dit rechtmatig uitoefenen.
De moeilijkheden kwamen pas later, in de jaren vijftig.

Zelfs degenen die een aantal vakdiploma’s hadden behaald

bemerkten bij het overnemen van een zaak dat in het

bedrijf dat zij wilden gaan uitoefenen ook goederen werden

verkocht waarvoor zij geen diploma bezaten. Anderen,-

opgegroeid in een middenstandsbedrjf – waren niet tot

studie gekomen of hadden deze om enige reden niet

kunnen voltooien. Vaak hadden zij al jaren de zaak beheerd:

de bepalingen van de vestigingswet waren oorzaak dat de

zaak ,,op naam van vader moest blijven staan”. Maar op

een bepaald moment moest de juridische situatie aan de

feitelijke worden aangepast en dan was Leiden in last.

Soms was er enig soelaas als gevolg van de leeftijd, waar-

door men een examen in de vorm van een al dan niet een-

voudige proef kon afleggen.

Subjectieve en objectieve verruiming.

De Vestigingswet Bedrijven 1954 – waarvan de eerste

besluiten op 1januari1959 in werking traden – gaf al wat

meer ruimte. In de eerste plaats ten aanzien van de personen

die op het moment van het inwerkingtreden’ van een

besluit bedrijfsleider (belast met de algemene leiding van

een onderneming) of beheerder (belast met de dagelijkse

gang van zaken) waren of zijn, tenminste in een Onder-
neming die rechtmatig een bedrijf uitoefent. Zij kunnen

op grond van art. 25 van genoemde wet, wanneer zij aan.

bepaalde door de Minister te stellen eisen voldoen, een

verklaring van handelskennis of van vakbekwaamheid

verkrijgen, mits die binnen vijf jaar na de afkondiging van

een besluit wordt aângevraagd. Deze verklaringen .geven

hen mogelijkheden voor toekomstige activiteiten.

In de tweede plaats geeft art. 15 van de wet aan de

Minister het recht ontheffing te verlenen van een verbod

tot uitoefening van een bedrijf om bepaalde redenen.

Allereerst kan dat zijn het feit dat in de-onderneming al

een vergunning is voor een bedrjfsactiviteit die het hoofd-

bestanddeel van de bedrijfsuitoefening uitmaakt. Daar-

naast kan de Minister van dit recht gebruik maken wanneer

,,gewichtige belangen daartoe aanleiding geven”. Deze

,,ontheffingen” kunnen aan bepaalde beperkingen worden

gebonden. Op zichzelf schiep deze nieuwe bepaling een

scheve situatie. Er ontstonden namelijk mogelijkheden voor

branches waarvoor een nieuw besluit was afgekondigd,

welke onthoudeii bleven aan de andere waarvoor besluiten
in voorbereiding waren: omdat de oude wete&n dergelijke

bepaling niet kende. In de leemte werd voorzien door aan

de oude wet een nieuw artikel (11 aa) toe te voegen hetwelk

.nogal rumoer veroorzaakte doordat liet de diepvrieskip

bij de kruidenier bracht,

8-3-1961

259

Deze artikelen 15 en 11 aa bieden de Minister de moge-

lijkheid om iemand die niet aan de -eisen van een besluit

voldoet toch toe të staan een bedrijf – of weleen tak van
bedrijf – uit te gaan oefenen of te blijven uitoefenen. Er

was inmiddels wel sterk behoefte gekomen aan bepalingen

als deze omdat in ieder besluit in principe een regeling voor

één bedrijf wordt getroffen. Er komen weliswaar op vele

plaatsen bepalingen in besluiten voor welke de wrjving

op grensvlakken beperken maar er zijn zoveel combinaties

denkbaar en aanwezig dat een sluitende regeling voor alle
combinaties niet kan worden bereikt.

Bezwaren naast voordelen.

Ofschoon het beleid op deze
wijze
enerzijds elasticiteit

verkrjgt -en anderzijds centraal kan worden vastgesteld

zowel als uitgevoerd is het resultaat toch niet in alle op-

zichten bevredigend.
Het eerste bezwaar is de ondoorzichtigheid. De aanvra-

ger is afhankelijk van een beleidsinstantie die haar beleids-

regels niet publiceren -kan en die – wil zij’ haar beleid

rustig kunnen voeren afstand dient te bewaren tot de

aanvragers. Maar de ondernemer die met plannen rond-

loopt en die vaak op korte termijn beslissingen moet nemen

is van de goedkeuring van die plannen door de beleid-
instantie afhankelijk. Niemand kan hem, tevoren enige

toezegging doen of enig advies geven. Op de aanvrage môet

binnen vier maanden worden beslist; aan de beslissing gaat

een advies ensoms een rapportering vooraf.

Naast de ondoorzichtigheid wordt vaak als bezwaar

vernomen dat ‘deze procedure te traag verloopt. Het resul-

taat is dan ook dikwijls dat – ondanks een zo snel moge-

lijk aanvragen – het bedrijf al gevestigd -is wanneer de

beslissing wordt genomen.
Zichtbare regelen.

‘Daarom is het verheugend dat het onlangs— gelijktijdig

met enkele andere – afgekondigde vestigingsbesluit voor

de levensmiddelenbedrjven zelf reeds de, mogelijkheid

inhöudt van een-
vrijer-bedrijfsbeleid
voor de ondernemers

,van •de- tot deze .sector behorende branches. Het laatste

-van ‘de- twee voor dit besluit uitgebrachte adviezen werd

besproken in ,,E.-S.B.” van 13 juli 1960. mde uiteindelijke

opzet verschilt het van dit advies, zij het niet in belangrijke

mate. De ‘verschillen komen – in grove trekken – neer

op het volgende.

-, De Commissie Adviezen Vestigingsregelen van de

Sociaal-Economische Raad had in haar advies de klein-

handel in zuivelprodukten opgenomen, die naar de -mening

van de Ministers in zijn winkels een’ assortiment voert

dat steeds meer overeenkomt met dat van de kruidenier.

Vandaar dat er geen afzonderlijk besluit voor is gekomen.

De huis- en verbandmiddelen zullen voorshands niet door

de kruidenier mogen worden verkocht; ,,in verband met

de consequenties van dit advies vereisen enkele vraag-

stukken nader- onderzoek”. Een belangrijk deel van deze

groep vraagstukken zal evenwel moeten worden opgelost
aan de hand van een onderzoek naar de economische ge-

volgen van parallellisatie voor het huidige distributie-

apparaat ‘>an verpakte geneesmiddelen. -Het is zonder meer

niet duidelijk welk verband er is tussen deze gevolgen en

de ,,goede gedrijfsuitoefening” uit de aanhéf van de wet,

tenzij men hier onder ,,goede” wil verstaan ,,goed lonende”..

De .verbandmiddelen mogen bijv. wel in de markt- en

straathandel vrij worden verkocht! Enkele met name ge-

noemde, eenvoudige, geneesmiddelen, zoals hoesttabletten

zijn wel in het kruideniersassortiment opgenomen doch

het ,,aspirientje” niet. –

– Een regeling voor de verkoop van-huishoudelijke arti-

kelen werd niet opgenomen; daarmee dient, gewacht te

worden totdat het vestigingsbesluit voor dat bedrjf,nader

wordt vastgesteld.

De binnenlandse appel. zal dezelfde rechten krijgen als

de sinaasappel: hij mag onverpakt verkocht wôrden door

de kruidenier. Diepvries zal – evenals -geconserveerde

levensmiddelen – in alle levensmiddelenzaken mogen

worden verkocht. Gesteriiseerde melk en melkprodukten

komen in de gemeenschappelijke .ljst voor, doch verpakte

gepasteuriseerde melk zal – behalve door ‘de melkhandel

alleen door de kruidenier mogen worden verkocht, met dien

verstande dat de automatenverkoop vrij is.

Grappig is overigens de regeling voor het broodverkopers-

bedrijf. Deze regeling beoogt niet iemand het recht te

geven brood te verkopen, doch uitsluitend het assortiment
van een filiaal van een, bakkerij te kunnen uitbreiden met

alle gemeenschappelijke waren.
— –

De rijdende winkel tenslotte is verwezen naar de ambu-

lante handel.

:parallellisatjevrijJeid.

Als geheel is er dus wat minder- vrijheid gekomen dan

de Commissie had voorgesteld. Maar «in het algemeen

biedt het besluit in de meeste delen van de levensmiddelen-

detailhandel meer mogelijkheden om het assortiment aan

te passen -aan de wens vai’t de consument. In de,eerste

plaats’ door de uitbreiding van de assortimenten, in de

tweede plaats doordat op eenvoudiger wijze het reçht kan

worden verkregen tot, uitbreiding (bijv: met eeh.detail-

handel in vers vlees als deel van een kruideniersbedrijf).

Hieraan is bepaald behoefte in vele bedrijven, vooral in

nieuwe nog niet uitgegroeide wijken waar een beperkt aan-

tal wiiikels een .rede1jk omzet kunnen halen. Daar wil

men graag vrijheid bij de samenstelling van het assortiment.

Behoefte
bij ondernemers.

‘Op zichzelf kan’men de vraag-stellen :,waarom.laat men

– wanneer die ondernemer,zo,op vrijheid yan handelen

• gesteld is – hem niet vrij? Als men de indiyiduele ,bedrjfs-

genoten vraagt naar hun behoefte aan

regelingen dan

blijkt dat de meningen – nogal uiteenlopen. 1!j bepaalde

branches waar men het gevoel heeft -in
:de.
knel te zitten

vindt men een groter aantal voorstanders van een,.egeling

dan in branches waar men .expansiever is. Dit,wil trouwens

niet zeggen dat het -door de bedrijfsgenoten beoogde doel

bereikt wordt wanneer zij om een regéling vragen. Als

voorbeeld moge dienen de detailhandel in tabaksartikelen.

Deze artikelen mogen inmiddels in een aantal andere zaken

– waaronder het kruideniçrsbedrijf – worden, verkocht

zonder dat daarvoor één hindernis -genomen moet worden

(al’gezien dan van het voldoen aan de bepalingen van de
Tabakswet, een merkwaardig conglomeraat van sociale, –

econdmische en fiscale wetgeving). Een belangrijk deel

van het doel van de oorspronkelijke aanvragers, tw. het

behoud van’ deze artikelen voor hun branche, is beslist

-niet bereikt. – –

Merkwaardig is het ook dat er besluiten zijn gecreëerd

-waarom in feite nimmer is gevraagd. De slagers waren de

eersten die in 1938 om toepassing van dé wet van 1937

vroegen ‘ten aanzien van de slagérsbedrijven. Met gebruik-

-making-van art. 29 van de Vestigingswet Bedrijven 1954,
kan voor een bedrijf waarvoor reeds een vestigingsvèrb’od

260

8-3-1961

gild, een nieuw besluit worden vastgesteld zonder dat

daarom is verzocht door een publiekrechtelijk bedrijfs-

orgaan of een representatieve vereniging. In het Vesti-

gingsbesluit Levensmiddelenbedrijven vindt men een rege-

ling voor de kleinhandel in vlees, in de toelichting. aange-

duid als een nieuw bedrijfstype. De vraag rijst, of het buiten

toepassing laten van het bepaalde in art. 4 van de wet

van 1954 wel mogelijk was, ergo of dit deel van het be-

sluit wel grond vindt in de destijds ingediende aanvraag

om een regeling voor het slagersbedrijf.

Een overeenkomstige situatie vindt men bij de andere

creatie: het beperkt- levensmiddelenbedrijf, een bedrijf

waarvan het assortimènt bestaat uit twee groepen van de

lijst van gemeenschappelijke waren van de levensmiddelen-

sector. Er zijn voor allerlei sectoren regelingen gevraagd,

maar voor dit type niet. –

Is men voldaan?

De meeste interesse heeft de ondernemer voor verboden

die een deel van het door hem als compleet assortiment

gevoerde goederen betreffen. Wanneer een ander door een
verruiming aan zijn assortiment mag knabbelen komt stee-

vast de opmerking: ,,wanner dat mag kunnen ze de hele

wet wel opdoeken”. En daarom was de opmerking die

men -van -de zijde van vele individuele kruideniers thans
hoort, -wel te verwachten: ,,door ons is gevraagd om een

vestigingsbesluit in 1939; het resultaat is dat in 1961 – ieder

in ons vak -zit en wij maar zeer beperkte mogelijkheden

hebben”. De huishoudelijke artikelen, de verbandmiddelen

en de aspirientjes: en behoorlijke winstmogelijkheid

per dm
2
bedrijfsruimte en op vele verkooppunten een goede

service ten opzichte van het publiek, zijn buiten het ‘pakket

gebleven. Maar verpakte groenten en fruit, de appelen

en de verpakte melk zijn op zichzelf ookniet oninteressant.

Niet in de eerste plaats door de winstmogelijkheden, maar

omdat de klant hierdoor regelmatig in de winkel wordt

gebracht
1)

Structuurveranderingen?

Zowel in het advies als in de toelichting is aandacht

besteed aan de vraag in hoeverre deze wijziging in de

ordening verandering zal brengen in de detailhandel. Te

weinig is er hierbij van uitgegaan dat deze wijzigingen

primair hun invloed zullen doen gelden in de groothandel

en dat deze- groothandel vaak nauw verweven is met de

detailhandel.

Voor de grossier in levensmiddelen die in enig organisa-

torisch verband samenwerkt met kruideniersbedrijven

wordt voor een expansie de kans geboden ruimte te zoeken

in de breedte van het assortiment. Voor de vrije grôssier

ligt een andere mogelijkheid meer voor de hand en wel

om het aantal verkooppunten voor zijn goederen vergroot

te krijgen door andere levensmiddelenbedrijven tot klant

te maken.. –

– Het zal in de eerste plaats van de activiteiten van de groot-

handel afhangen in hoeverre in het algemeen de parallelli-

satie – die toch al voortschreed —versterkt za gaan-door-

werken als gevolg van de thans geboden nieuwe mogelijk-

heden. De detailhandel is weliswaar een zelfstandig on-

derdeel – maar verschillende omstandigheden zijn er

oorzaak van dat zelfstandigheid hier een betrekkelijk

begrip is geworden. –

Schoonhoven.

Drs. B. W. BUENK.

1)
‘Zie Drs. C. Timmer in ,,E.-S.B.” van 14december 1960.

D,e weretdscheepsbouw in 1960

Blijkens de jongste door Lloyd’s Register gepubliceerde

gegevens is de eind vorig jaar in de verschillende landen

in âanbouw z’ijnde tonnage, vergeleken met twaalf maanden

geleden; 4ederom verminderd, •nl:- van 1.488 schepen

mètende’8811:416 brt. tot 1.398 schepen met een inhoud

van 8667.082 brt. In deze cijfers zijn niet begrepen de

schepen van minder’ dan »100 brt: ‘noch die welke in de

Chinese Volksrepubliek, de Sowjet-Unie en Oost-Duitsland

in aanbouw zijn, daar gegevens betreffende’ de scheepsboüw

in deze landen ontbreken. De orderportefeuille varieert

overigens -in dë verschillende landen. –

West-Duitsland.

In de-kringen van de Westduitse scheepsbouw heeft men

de indruk dat de terughoudendheid der reders wat het

plaatsen van- bouwopdrachten betreft minder gepronon-

ceerd is. Immers, wat de groteWestduitse werven betreft,

staat tegenovër een totaal van ca. 1,2 mln. brt. aan gereed

gekomen tonnage praktisch eenzelfde tonnenmaat aan

nieuwe bestellingen. Dit geldt overigens niet voor de

middelgrote en kleine werven, welker orderportefeuille

dringend aanvulling behoeft. Vermoedelijk zal eerlang

blijken dat de Howaldtwerke, Kiel, met zeven gereed

gekomen schepen, draagvermogen
337.035
ton; een hoge

plaats op de rangljst inneemt. –

Evenals in vorige jaren domiierden in 1960 de bestel-

lingen van .buitenlandse’opdrachtgevers. Niet minder dan

ca. 78 pCt. der in 1960 door Westduitse werven opge-

leverde ‘tonnage was voor-export bestemd. De Verenigde

Staten behoorden tezamén met Scandinayië tot de belang-

rijkste opdrachtgevers. – Daarnaast verdient de bestelling

der Sowjet-Unie van twee factorijschepen voor de walvis-

vaart, met een draagvermogen van 25.000 ton elk, welke

door de Howâldtwerke worden gebouwd, vermelding.

— Een Engelse deskundige wees er kortgeleden op dat

tegenover een gemiddelde bouwtijd in Engeland ‘van ca.

19 maanden, Westduitse werven een levertijd van 10 maan-

den -stellen. Bovendien zijn de lonen in de Westduitse

scheepsbouw ca. 20 pCt. lager’ dan in Engeland, terwijl in
West-Duitsland speciale voorzieningen zijn getroffen ten-

einde de.scheepsbouw in staat te stellen op het stuk van

gemakkelijke betalingsvoorwaarden faciliteiten te verlenen.

Eind vorig jaar was de Westduitse orderportefeuille ca.

5.000 brt. groter dan het jaar. tevoren. Een geringe voor-

uitgang weliswaar, maar gezien de daling van de totale in

aanbouw zijnde tonnage niet onbevredigend.

Zweden.

‘De Zweedse Vereniging van Scheepsbouwers’ is eveneens

optimistisch over de gang van zaken. De bij de Vereniging

aangesloten 21 werven hadden eind vorig jaar schepen met

een inhoud van ca. 2,4 mln. brt., ca. 3,6 mln, ton draag-

vermogen in bestelling, waarin begrepen 70 tankers met
een draagvermogen van ca. 2,4 mln, ton. Hiervan waren

ca. 2,3 mln, ton draagvermogen voor buitenlandse op-

drachtgevers bestemd. In het afgelopen jaar werden
50

83-1961

261

nieuws bouwopdrachten, ca. 500.000 ton draagvermogen,

voornamelijk voor binnenlandse rekening geboekt. Het

optimisme der Zweedse werfdirecties is begrijpelijk, daar

men nog steeds op volle capaciteit werkt en slechts hinder

ondervindt van het tekort aan geschoolde arbeiders. De

Zweedse orderportefeuille was eind vorig jaar ca. 59.000
brt. groter dan het jaar tevoren.

Noorwegen.

De orderportefeuille der Noorse werven was eind vorig

jaar ca. 45.000 brt. groter dan het jaar tevoren. Verwacht

werd dat de produktie in 1960 ruim Fmln. brt. zou bedra-

gen. De opleveringstermijn der in bestelling zijnde schepen

is echter veelal langer dan die der voor Noorse rekening

in het buitenland bestelde schepen. Ofschoon slechts in
enkele gevallen in het buitenland schepen voor levering

eind 1963 zijn besteld, bedraagt de bij Noorse werven

bestelde tonnage met oplevering na 1963 ca. 300.000 brt.,

terwijl bij een der. Noorse werven zelfs een helling is ge-

reserveerd voor de bouw van een schip dat eerst in 1967 zal

worden opgeleverd.

In tegenstelling tot vroeger, toen de Noorse werven zich

hoofdzakelijk toelegden op de bouw van kleinere schepen

kan men thans dank zij uitbreiding en modernisering der

werfoutillage ook opdrachteii voor de bouw van grote

schepen accepteren. Het. grootste Noorse scheepsbouw-

concern is de Akers-groep, waatoe Akers Mek. Verksted,

Nylands Verksted, Tangen Verft en Stord Verft behoren.

Bovendien is kortgeleden een rneé’rderheidsbelang ver-

worven in Trondjhems Mek. Verksted. Een der grootste

tot dusver in Noorwegen gebouwde schepen, t.w. de motor-

tanker ,,Polarsol” met een draagvermogen van 33.000 ton,

is enige tijd geleden aan opdrachtgevers overgedragen,

terwijl eerlang de eerste van een serie van vijf tankers met

een draagvermogen van 50.000 ton door Rosenbergs Mek.

Verksted voor rekening der bekende Bergesen-groep zal

worden opgeleverd.

Ofschoon het merèndeel der Noorse bouopdrachten
nog in het buitenland wordt geplaatst gaan de ‘Noorse

reders er geleidelijk meer toe over in eigen land te bouwen.

Blijkens voorlopige gegevens van Det Norske Veritas

werden verleden jaar 50 motorschepen en een turbineschip,

tezamen metende 133.200 brt., 1 erts-olie-tanker, 3 ,,reefer”-

schepen, 7, passagiersschepen, ferries en diverse kleirere

vaartuigen door Noorse werven opgeleverd.

Japan.

De orderportefeuille der Japanse werven is minder be-

vredigend. Weliswaar werd gedurende het tijdvak april-

novembef 1960 door het Ministerie van Vervoer de bouw

voor buitenlandse rekening van 42 schepen metende 384.236

brt., waarvan 38 vrachtschepen mcl. 10 bulkcarriers met

‘een inhoud van 151.400 brt., goedgekeurd,terwijl in de-

cember jI. goedkeuring volgde voor de bouw van 11 lijn-

vrachtschepen, 3 schepen voor de algemene vrachtvaart

en twee tankers metende resp. 101.590, 32.350 en 57.800

brt. voor Japanse rekening in het kader van het zestiende

met regerïngssteun uit te voeren bouwprogramma, maar

van een volledige werfbezetting is nog geen sprake.

Gedurende de haussejaren
1955/56
en 1956/57 — het

fiscale jaar eindigt in Japan in de maand april – werden

door de Japanse werven opdrachten ter grootte van resp.

2.232.000 brt. en 1.784.000 brt. geboekt. In de beide volgende

jaren daalden de exportorders tot resp. 997.000 brt. en

763.000 brt. In het laatste fiscale jaar 1959/60 werd slechts

331.000 brt. aan buitenlandse’opdrachten geboekt. De in

het tijdvak april/juli 1960 geboekte exportorders, ni.

246.000 brt., waren op zichzelf niet onbevredigend daar

voor het gehele fiscale jaar op 500.000 brt. was gerekend.

Uiteraard ondergingen ook de Japanse bouwprijzen de

invloed van de scherpè ‘concurrentie. Het in Tokio ver-

schijnend tijdschrift ,,Japan Shipping & Shipbuilding”

verstrekte enige tijd geleden cijfers over de gemiddelde

Japanse bouwprijzen voor tankers, nl.:

‘aar

gemiddeld

prijs per ton
draagvermogen I draagvermogen

1957.1958

………………………
44.000

$235 (r84)
1958-1959

……………………..
.44.500

$155 (f55)
1959-1960

………………………
32.500

.

$ 150 (f53)
1960 (4 maanden)

………………
20.000

$180 ( 67)

In laatstgenoemd tijdvak van vier maandeit werd slechts

één tanker besteld; de bouwprjs van
S
180 lijkt dan ook

niet representatief. Hiër staat echter tegenover dat de

bouwprijzen in de jaren 1959/60 een dieptepunt bereikten.

De in april/juli van het afgelopen jaar geboekte bestellingen

ter grootte van 246.000 brt. betreffen niet slechts tankers

maar ook vrachtschepen; ‘ca: ’30 pCt. dezer opdrachten

werd geplaatst door opdrachtgevers in Zuid-Oost Azië en

het Midden Oosten. De overige 70 pCt., nl. 173.000 brt.,

werd door Noorse en Panamese rederijen besteld. Het

geldt voornamelijk de bouw van bulkcarriers met een

draagvermogen van resp. 15.000 en 25.000 ton. De gemid-

delde bouwprijs bedraagt ca. $ 140 (1 50) per ton draag-

vermogen ,voor de bulkcarriers van 25.000 ton en ca
$ 160 (k
57)
voor de kleinere schepen.

Als regel wordt genoegen genomen met betaling van 70

pCt. der bouwsom gedurende zes jaren. Blijkens de door

Lloyd’s gepubliceerde gegevens was de daling van de

exportorders in het afgelopen jaar bij de Japanse werven

het grootst. Japans aandeel in de totale voor buitenlandse

rekening ‘in de verschillende landen in aanbouw zijnde

tonnage bedroeg eind vorig jaar, namelijk 16,3 pCt., ver-

geleken met 23,7 pCt. het jaar tevoren.

Engeland.

De Engelse scheepsbouw’gaat volgens de voorzitter van

de ,,Shipbuilding Employers’ Federaion”, de’ heer John

Rannie, een zeer moeilijk jaar tegemoet. Weliswaar bedroeg

de eind vorig jaar bij de Engelse en Noordierse’werveti in

bestelling zijnde tonnage in totaal 3,25 mln. brt., maar de

nieuwe bouwopdrachten bedroegen minder dan de helft

der in aanbouw zijnde tonnenmaat, nl. 1,69 mli.. brt. De

achteruitgang spreekt nog sterker indien men de eind vorig

jaar in bestelling zijnde tonnage vergelijkt met de omvang

der orderportefeuille in 1956, t.w. meer dan -7 niln. bit.

Bovendien hebben opdrachtgevers in een aantal gevallen

de werfdirecties verzocht met de bouw te temporiseren i.,aar-

door uiteraard hiaten in het werkschema ontstaan.

De heer Rannie wees erop dat aan het eind, van het

afgelopen jaar slechts ca. 357.000 brt. op stapel stond,

d.w.z. minder dan een derde der tonnage die eind 1959 in

aanbouw was. Tenzij op korte termijn een.aantal nieuwe

bestellingen wordt verkregen dreigt dan ook een érnstige

werkloosheid te ontstaan. Weliswaar komen de bestellingen

de laatste tijd iets vlotter binnen, zij het tegen scherp con-

currerende prijzen die niet eens altijd de bouwkosten

dekken, maar desondanks vertegenwoordigden de bouw-

opdrachten die gedurende de twaalf maanden eindigend

innovemberj.l.- werden geboekt minder dan zes maandén

produktie. De voorzitter der ,,Shipbuilding Employers’

262

1
. .

.

.

8-3-1961

,
,,INTERUNIE’

VOOR VERANTWOORD
BELEGGEN IN AANDELEN

Vraag Uwbank of

cornnzissionair nadere

gegevens over

A

U
INTERUNIE”

Italië.

W
L
.1

De situatie in de

(advertentie)

Italiaanse scheeps-

bouw is al evenmin

rooskleurig. Weliswaar bracht het bouwprogramma der

Finmare-groep enige verlichting maar sommige werven
moesten bij gebrek aan werk reeds worden gesloten. De

produktie was in het afgelopen jaar nog vrij bevredigend;

de thans nog in aanbouw zijnde tonnage is echter verge-

leken met 1959 aanzienlijk, ni.. met 115.524 brt., gedaald.

De werfcapaciteit wordt dan ook slechts voor 60 pCt.

benut. Men hoopt dat een wijziging der zgn. Tambroni-

wet en speciaal ook grotere kredietfadiiteiten de order-

portefeuille ten goede zullen.komen, maar voorshands zijn
de vooruitzichten voor de naaste toekomst minder gunstig.

Nederland.

De in Nederland per ultimo december in aanbouw zijnde
tonnage, t.w. 616.919 brt., toont vergeleken met eind 1959

een daling van 22.517 brt. Het aandeel der Nederlandse

werven b
e
d
roeg
eind 1960 ca. 7,12 pCt. van het wereld-

totaal. Opgeleverd werden 174 schepen, metende 555.096

brt., waarin begrepen 13 tankers metende 219.950 brt.

welke aan de bestaande vloot onder Nederlandse vlag zijn

toegevoegd. Bovendien werden 3 tot dusver onder Engelse
vlag varende Shell-tankers met een inhoud van 24.449 brt.

onder Nederlandse vlag in
:
de vaart gebracht; 14 tankers

metende 103.015 brt. werden voôr sloop en 4 met een in-

houd van 33.327 brt. voor de vaart verkocht. Van de ver-

leden jaar gereedgekomen schepen waren 57 metende

367.349 brt., d.w.z. 10,7 pCt. van het wereldexporttotaal,

voor buitenlandse opdrachtgevers bestemd. Van de eind

vorig jaar in Nederland in aanbouw zijnde tonnage was

244.000 brt. voor de tankvaart bestemd, een daling van

rûim 50.000 brt. vergeleken met eind 1959.

Nederlandse opdrachten voor de bouw van droge-lading-

schepen daalden eveneens met ca. 50.000 brt., waar tegen-

over staat dat voor rekening van buitenlandse opdracht-

gevers bestellingen voor de bouw van 275.000 brt. aan

droge-lading-schepen werden geboekt. Engelse lijnrederjen

plaatsten in het afgelopen jaaf verscheidene bouwopdrach-

ten, maar Scandinavische reders behoorden wederom tot

de belangrijkste cliënten. Zo zijn o.a. voor Deense rekening

verscheidene schepen waaronder enkele met een draag-

vermogen van 4.300 ton, in aanbouw resp. bestelling, ter-

wijl Noorse reders o.a. 2 bulkcarriers met een draagver-

mogen van 24.000 ton’ elk hebben besteld. De ,,Swedish

East Asiatic Co.” bestelde 2 Iijnvrachtschepen met een

draagvermogen van 10.600 ton, terwijl aan een voor

Finse rekening in aanbouw zijnde tanker van 19.900 ton

de laatste hand wordt gelegd. Vermelding verdient ten-

slotte nog de opdracht door Ghana aan ,,De Schelde”

voor de bouw van 8 motorvrachtschepen met een draag-

vermogen’van ca. 7.000 ton, waarvan er 2 in Duitsland

zijn uitbesteed.

Samenvatting.

Zoals uit het voorgaande blijkt loopt de situatie in de

besproken landen uiteen. Van een volledige werf bezetting

is slechts in een enkel geval sprake. Nieuwe bouwopdrach-

ten zijn niet talrijk genoeg om een optimaal gebruik van

de produktiecapaciteit te verzekeren. Reeds eerder is erop
gewezen dat deze laatste te groot is voor de bestaande be-

hoefte. Niettemin gaat men, met name in Zuid-Amerika,

over tot de bouw van nieuwe werven. De nog steeds voort-

durende recessie in de tankvaart animeert niet tot uitbrei-

ding der bestaande vloot. Hiermede is een der potentiële

afzetgebieden voorshands aa’n de wereldscheepsbouw ont-

vallen. Het zijn dan ook voornamelijkbulkcarriers en droge-

lading-schepen in het algemeen waarmede de orderporte-

feuilles worden aangevuld. De concurrentie zowel wat
bouwprijzen als wat kredietfaciliteiten betreft is, zoals

reeds opgemerkt, scherp. De bestaande surplus-capaciteit

is bovendien een factor, waarmede in de naaste toekomst

rekening moet worden gehouden.

Rotterdam.

C. VERMEY.


NOTITIES

Het
bruto nationaal produkt
van Zweden

Tussen 1949 en 1959 is de waarde van het bruto natio-

naal produkt van Zweden meer dan verdubbeld. Ook de

samenstelling van het bruto nationaal produkt was in

deze’periode. aan belangrijke wijzigingen onderhevig. De

meest opmerkelijke verandering is’ wel de toenemende be-

tekenis van de dienstverleningssector: zijn aandeel steeg

van
38pCt.
in 1949 tot 42 pCt. in
1959.
Het aandeel yan

de landbouw daalde van 8 pCt. tot
5
pCt., hetgeen –

volgens ,,Index”, een uitgave van ,,Svenska Handels-
banken” – wijst op een voèrtgaande verschuiving van

arbeid uit de landbouwsector naar de steden. Terwijl het

volume van de industriële froduktie tussen 1949 en 1959
met een derde steeg, veranderde de agrarische produktie

nagenoeg niet.

Reclame

Blijkens een onderzoek ingesteld door de ,,lnternational

Advertising Association” besteden thans zes landen meer

dan 2 pCt. van hun nationaal inkomen aan reclame. Uit

een staat, gepubliceerd in ,,International Management

Digest” van november 1960, valt af te leiden dat vier van

deze landen zijn: Australië (2,3 pCt.), Canada (2,25 pCt.),

het Verenigd Koninkrijk (2,1 pCt.) en de Verenigde Staten

(2,79pCt.). Dit laatste percentage betekent dat in dit land

meer dan
$
11 mrd. voor reclat’iedoeleinden wordt uit-

gegeven. Courantenreclame is nog altijd het meest popu-

lair. De hiervoor bestede bedragen overtreffen in de ge-

noemde vier landen de bedragen uitgegeven voor radio-

en televisiereclame tezamen.

Televisiereclame in Engeland

Sedert 1955 is het bedrag, dat in Engeland voor tèle-

visiereclame wordt uitgegeven, vervijfvoudigd. In 1960

bereikte het, aldus ,,The Financial Times” van 15 januari

1961, een hoogte van bijna £ 77 mln. Oktober
.
1960 was

Federaflon”

schuwde voor de

gevolgen van nieu-

we loonronden en

de voortdurende

arbeidsconflicten

en stelde met na-

druk dat alles in

het werk moet wor-

den gesteld om de

produktie te ver-

groten.

8-3-196f

.

263 –

een topmaand met een besteed bedrag van £ 8,45 mln.;

in augustus daarentegen werd het laagste bedrag uitgegeven,

ni. £
4,65
mln.
De Duitse autoproduktie

De grote autofabrieken in Duitsland hebben in 1960′

aanzienlijk meer personenauto’s geproduceerd dan in het

jaar 1959. De produktiecijfers bedroegen: Volkswagen

740.221 stuks (een vermeer-

dering van 29 pCt.), Opel

350.951 stuks (12 pCt. meer),

Ford 213.879 stuks (63 pCt.

meer), Mercedes ca. 122.440

stuks (14 pCt. meer) en

Auto-Union ca. 120.000 stuks

(67 pCt. meer). De afzet-

mogelijkheden voor de ko-

mende jaren worden – zo

beriht ,,The Financial

Times” van 10 januari ji. –

als zeer gunstig beschouwd,

aangezien Duitsland in ver-

gelijking met andere ‘hoog

geïndustrialiseerde landen

nog steeds ,,under-moto-

rised” is. In een recente

marktstudie gaat Opel ervan

uit, dat erin Duitsland aan

het einde van de jaren zestig
in plaats van 4,3 mln, auto’s,
geregistreerd op 1 juli 1960,

7,5
mln, zullen zijn.

NJ

Ter uitbreiding van zijn organisatie zoekt het,

BUREAU VOOR GROEPSVÉRZEKERJNG?

‘vande

NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.

ende

N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ,
van
DE NEDERLANDEN VAN 1845

een functionaris

die na een degelijke opleiding belast zal worden met de zelfstandige .
behandeling van collectieve contracten. Aan deze verantwoordelijke
functie is een dienovereenkomstige honorering en een pénsioen-
voorziening verbonden..’

‘ .

Gegadigden dienen te beschikken over tenminste een middelbare
schoolopleiding, acquisitie- en organisatievermogen en enige ervaring
in het bedrijfsleven. Een opleiding als accountant, belastingconsulent
e.d. strekt tot aanbeveling.

De maximumleeftijd is 35’jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met een uitvoerige beschrijving van
levensloop en een recente pasfoto onder, letters BVG te richten aan de
Steeds meer kilometers

directie van de Nationale Levensverzekering-Bank N.V., Postbus 796,

De concurrentie dwingt de

Rotterdam.

Amerikaanse verkopers een

steeds intensiever gebruik te

maken van hun auto’s. Een

grote autoverhuurmaatschap-

pij heeft volgens ,,Dun’s
VEREENIGDE ACCOUNTANTSKANTOREN
Review” van oktober 1960

uitgerekend dat in de eerste

zoeken een
staffunktionaris/ekonoom
met bij voorkeûr ervaring –
zeven maandén van dat jaar

op het gebied der accountancy, aan wie in de funktie van
het aantal afgelegde kilo-

meters met,ruirn -10 pCt. is

toegenomen. Zij die werk-

zaam zijn in de branche:

auto-onderdelen en toebe-

horen, leggen de grootste af-

standen af, nI. ongeveer 1400

belangrijke taken op het gebied van de voorbereiding van de

km per maand. Onder aan

maatschapsvergaderingen, het uitvoeren van genomen beslissingen,

de lijst staan de verkopers

en de administratie zullen worden ove’rgedragen.
van drogisterij-artikelen; zij

rijden slechts 2.500 km per

Hij zal daarnaast belast worden met de behandeling van persoreels-
maand.
aangelegenheden en eventueel met .de leiding van dokumentatie-

werkzaamheden. Standplaats’ ‘s-Grverihage.

Blijf. bij

Leest ,,E.-S.B.”

264

Eigenhandig geschreven brieven

met uitvoerige gegevens worden –

onder nummer
47
ingewacht bij

Psychologisch Adviesbureau’

L. Deen en Dr.J. G. H. Bok’slag

Nwe Binnenweg
474,
R’dam.

8-3-196 1

Geldmarkt.

In de 27 februari eindigende week keerde f. 160,5 mln.
schatkistpapier, een maand eerder door de Centrale Bank

in het kader yan een openmarkttransactie aan de banken

verkocht, weer terug. De liquide middelen, die de banken

in ruil ontvingen; werden onmiddellijk doorgegeven naar

het publiek,, dat; zoals gebruikelijk, tegen het einde van

de maandmeer bank5apier in de zak wenst. D ,,ultimo-

spanning”, die gezien de ruime kaspositie der banken toch

al nauwélijks als spanning te herkennen was, bleef hier

door helemaal achterwege. Van liquiditèitsstandpunt uit

werd de storting op de staatslening op 1 maart een bij-

zonder moeiteloe opgave, nog verder vergemakkelijkt

door het tegelijkertijd vervallen van schatkistpapier.

Het binnenlandse, zoals uit het bovenstainde is duidelijk

geworden, bepaald niet sensationele geldrnarktnieuws,

werd zaterdag overspoeld door de revaluatie met ca. 5 pCt.

van de D.M. Elke die dag opgestelde analyse van de

gevolgen voor Nederland werd echter reeds rhaandag de

b6dem ingeslagen door de prompte reactie van de Neder-
landse Regering die eveneens tot revaluatie van de munt-

eenheid besloot. Het.algemene doel, van deze maatregel,

vermindeiing van de nu al jaren door het buitenland op

Nederland uitgeoefende economische druk, zal via de

betalingsbalans onze geldmarkt beïnvloeden in die zin dat

verkrappende factoren meer kans krijgen. Directe reper-

cussies kunnen voo’rtvloeien uit de liquidatie vn de tot

nu toe met speculatieve oogmerken aangehouden
JD.M.-

posities.

ders profiteren hiervan eerst wezenlijk, wanneer in volgende

jaren het dividendpercentage niet, althans niet evenredig,

wordt verlaagd. Doch dan wordt de bonus niet meer een

eenmalig jubileumgeschenk, maar een zich repeterend

cadeautje.

Dat enkele dividendverhogingen in de scheepvaarthoek

op een fundamentele
wijziging
op de internationale scheep-‘

vaartmarkt
wijzen,
is hoogst onwaarschijnlijk. Andere mo-

tieven vormen de hoofdfactor. Het vertrouwen van ‘onzé

beleggingsfondsen in de Verenigde Staten blijft dalen.

Terwijl Robeco het accent verder van Amerika naar

Europa verschoof, heeft de Beleggings Maatschappij voor

Sociale Fondsen radicaal alle beleggingswaarden in de

Verenigde Staten geliquideerd. Reeds heeft Kennedy zich

aangegord om deze stroom te keren. Lukt’zijn politiek,

dan zal dit waar’schijnljk ook in de portefeuilles .van

Nederlandse fondsen zijn weerslag vinden.

Iodexefers aandelen.
29 dec.
H.
&
L.
24 febr.
3 maart
,
(1953
=
100)
1960 1961
1961
1961

Algemeen
……………….
395
450

391
439


450
Intern, concerns

………….
564
634
.’-.
555


624


634
Industrie

……………….
329
388

331
371.
388
Scheepvaart

…………….
176
223

177
207

.
222
Banken

………………..
220 237


218.
232
231
Handel ens
……………..
149
174

150 167
174

Ren,,: A N P –
CflS.. Priincni,rant
-.-,.-..

api aa
mar
,

,

,

.

.

Een uitspraak over de situatie -op de kapitaalmarkt met
betrekking tot het al dan niet in voldoende mate aanwezig

zijn van de middelen welke voor bepaalde doeleinden nodig

zijn

wij’ doelen vooral op r-isicomijdend ën risicoaan-
vaardend vermogen

is altijd moeilijk en kan in elk

geval alleen slaan op een beprkte ‘periode. Zeer velen

zijn het er thans over eens, dat in elk geval in het laatste

Aandelenkoersen.

29dec.
,

.

1960
,

.
Kon. Petroleum

………….
f. 123,10

Philips G.B.

……………..

l,I83’/

:

:

:

::::::::


A.K.0.

…………………

.486′!,
Kon, Ned. Zound,, n.r,c.

….

1,035
zwanenberg-organon

………
870
Rotterd. Droogdok

: : : :
::::::

.
Amsterd. Bank

……………
392

.

24 febr.

1961
.

..
f.,146.40
1.2264

.

.’
.’

5484

1.200
9744

.

2530
3774

.3 maart
1961

f.

147,10
1.248


553
1.390
9994

f.0
3771

jaar het aanbod relatièf raim is. ‘Met argusogen bestudeert

mn de mogelijkheden, die het aanbod van beleggings-

materiaal zouden kunnen vergroten en het ligt voor de

29 dec,

New York

,

Dow Jones Industrials

…….
616

24 febr.
1961

656

3 maart
1961

672

hand, dat-men daarbij ook het aandelenbezit van de Staat
.,

.

.,

..,.

,.

.
in.
,,

.
e

oog va


Recente uitspraken van de Regering hebben de kansen,

dat bepaalde onderdelen van dit bezit in particuliere handen

Renttand.

.
Langl. staatsobl. a)
………..
Aand.: internationalen a)

….

loks!en a)
…………
Disconto driemaands schatkist-

papier

……………….

4,20 2,80
3,38
.
1,50

.

.

.

.,
4,10 2,50
3,22

,
11/,,

.
4,09

1

zullen overgaan, – vergrôot.

Zover’ is het ‘nog niet:en het ‘

Tro,
Veertiendaags beursaverzicht Amster’damschë Bank.
vdor verkoop in aanmerking komende staatsbezit is trou-

.C. D. JONGMAN.

wens ook niet zo groot,. dat belangrijke.wijzigingen op de

kapitaalmarkt verwacht mogen worden.

– tin zekere zin zijn de jubileumgiften van de A.K.U. in

mindere mate toekomstmuziek. Merkwaardig is, , dat een

deLel hiervan
,
toch weer, uit ,een verschuiving naar de toe-

kdmst bestaat nl.’een.uitgifte van een bonus. De’Twentsche

Bank volgde kortgeleden dezelfde methode. Aandeelhou-

ASSISTENT

HET LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT

vraagt ‘oor de afdeling Streektrnderzoek:

TWEÈ SÔCIAAL-ECONOMISCHE

MEDEWERKERS ec.drs. of’ir.

die in Groningen resp. in Leeuwarden gestationeerd zullen
worden.T’De voorkeur wordt gegeven aan degenen die enige jaren werkzaam zijn geweest op socia’aI-econoinisôh terrein.
Salarisgrenzen van f.
699,77
tot f.
1.113,77
‘èvt.
f. 1.276,77
per maand, exclusief huurcompensatie
1960. –
Brieven met uitvoerige inlichtingen naar Conradkade 175,
Den Haag.

op de economische afdeling van het Sociografisch ‘Bureau –

Zaanstreek. Deze functionaris zal worden belast met o.a.

het assisteren bij het 6nderzoekingswerk, het opstellen en’

uitwerken van rapporten en het verzamelen van statistische

gegevens.

Vereist wordt één van de volgende opleidingen: M.B.A.,

S.P.D., akte M.O. Economie.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen en met opgave van

verlangd salaris te richten aan: Burgemeester en Wethouders

van Zaandam.

8-31961′

265

KABINET VAN DE GEVOLMACHTIGDE MINISTER

VAN SURINAME

NATIONALE

LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.

Schiekade 130 – Rotterdam

vraagt

1!I
1F
D E
1F
RK
1F
R

voor

rEnsoiutELszAKEN

Leeftijd,25-35 jaar.

De te benoemen functionaris zal tot taak

krijgen de chef-Personeelszaken te assisteren

o.m. bij de werving, selectie, aanstelling en
introductie van personeel.

Academische of’ daarmede gelijk te stellen
vorming en enige ervaring op het terrein van
personeelszaken gewenst.

chrifteljjke sollicitaties te richten tot de afdeling
ersoneelszaken, Postbus 796, Rotterdam.

Ten behoeve van het Ministerie van Openbare Werken en
Verkeer in Suriname wordt gevraagd een

BEDRIJFSECONOOM

Gegadigden moeten het doctoraal examen economie (met
hoofdvak: bedrijfseconomje) met goed gevolg hebben
afgelegd.
Uitzending: in tijdelijke dienst met een dienstverband van
drie of vijf jaren;
Bezoldiging: Sur. crt. f. 6.720 tot f. 10.320 ‘s jaars
(10x 1 x
Sf. 360,—). Inpassing in de salarisschaal geschiedt naar
gelang van de opgedane ervaring;
Kortverbandtoelage: 10% van de gedurende de werkzaam-
stelling in Suriname te verdienen bezoldiging, uit te betalen né afloop van het. dienstverband;
Uitrustingskosten: voor gehuwden
1/4
gedeelte van het toe
te kennen jaarsalaris; met een maximum van Sur. crt.
f. 2.500; voor ongeffuwden
1/
gedeelte van die bezoldiging;
Overtocht: voor Landsrekening, c.q. ook voor het wettig
gezin, van Nederland naar Suriname, en nâ afloop van het
dienstverband van Suriname naar Nederland.
Sollicitaties in duplo (één exemplaar op luchtpostpapier) vermeldende volledige opleiding en levensloop, alsmede
een recente pasfoto en een opgave van referenties binnen
14 dagen na het verschijnen van deze advertentie te zenden
aan het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van
Suriname, Alexander Gogelweg 2, Den Haag.

waar u heengaat

de
1P%4t$41JPlJ3
gaat metumeet

V
minifon, de
handige

zakdicteermachine

van 8
ons,

die – dank
zij
werking

op
batterijen,

autoaccu
of lichtnet

overal
paraat is.

thans in 4 modellen:

Attaché
voor dictaat onderweg of op kantoor;

P 55
voor ononderbroken
opname tot 5 uur;

HiFi
ook voor perfecte muziekopname
(tot 12.000 Hz);

Olfice
voor kantoorgebruik;
tevens voor het uitwerken
van op de attaché
opgenomen tekst.

S
,

Vraag prospectus E

kantoorrnacliines
17

en vermeld a.u.b. het

model waarin u belang

stelt.

Rotterdam, Goudsesingel 108, tel. (010) 120196 Amsterdam, Keizersgracht 480, tel. (020) 33898 – Hengelo, Enschedesestraat 39, tel. (05400) 8565

266

8-3-1961

Grote Bankinstelling
vra

1
medewerker

I

voor haar

ECONOMISCH BUREAU

De. functionaris, bij voorkeur een econoom met acade-

mische opleiding, zal vordçn belast met research-

werkzaamheden en de verzorging van economische

publicaties. Vereist wordt het bezit van een goede stijl

en een vooral practische belangstelling voor financiële

en economische vraagstukken.

Eigenhandig geschreven sollicitaties onder opgave van re-

ferenties en met insluiting van pasfoto te richten aan de ad-

ministratie van dit blad, onder nr. E.S.B. 16-2, postbus 42,

Schiedam.
preferably with experience
in oil for research and
advisory servicès in Euro-
pe. Salary open. Please.
submit full r6umé to,

H. J. Frank, 9 rue Chanez,
Paris 16e.

8-3-1961

IN

DIT BLAD

ADVERTEERT

U

MET SUCCES!!

267

NEDERLANDS-NOW-GUINEA

Ten behoeve van het Bureau Statistiek van de Dienst van
Economische Zaken te Hollandia worden gegadigden opge-
roepen voor de navolgende betrekkingen:

1 AMBTENAAR ALGEMENE ECONOMISCHE
AANGELEGENHEDEN 1811.

2. VAKKUNDIG AMBTENAAR le M.

Aanstellingseisen:
einddiplomaH.B.S. 5-j.c. of Gymnasium + het diploma
Statistiek A of B van het Centraal Bureau v. d. Statistiek
te Den Haag of enig ander getuigschrift, waaruit blijkt
dat hij over voldoende statistische kennis beschikt, zomede
ten minste 11 jaar praktische ervaring op een Statistisch
Bureau.
einddiploma H.B.S. 5-j. c. of Gymnasium, zomede
praktische ervaring op een statistisch bureau waarbij hij
ten minste gedurende édn jaar een werkgroep van ten
minste 3 personen moet hebben geleid; het bezit van een
diploma Statistiek van het Centraal Bureau v. d. Statistiek
strekt tot aanbeveling.
Bezoldigingsschaal voor 1: f. 1041,— tot max. f. 1185 p. m.
De bezoldiging ad f. 1041,— p.m. kan slechts worden
geboden aan hen die inderdaad kunnen wijzen op 11 jaar
ervaring; voor 2: f. 416,— tot max. f. 920,— p.m.
‘Duurtetoeslag: gehuwden 171 %, ongehuwden 5
Kindertoelage: 10 % per kind tot 21 jaar tot max. f. 100
per kind per maand.
Tegemoetkoming in de uitrustingskosten: gehuwden tot
max.
f.
3000,—; ongehuwden tot max. f. 2000,—.
Dienstverband: kortverbandovereenkomst voor drie jaar met
na afloop daarvan belastingvrije uitkering van kortver-
bandtoelage ad 25 % der totale genoten bezoldiging en een bonus ad édn maand laatstgenoten bezoldiging per
vol jaar der overeenkomst. Ook is uitzending in vaste
dienst mogelijk met opname in de pensioenregeling en
aanspraak op periodiek buitenlands verlof.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties met opgave van refe-
renties en duidelijke vermelding van de geambieerde betrek-
king te richten tot de Afd. Pers. Zaken van de Directie Fin. en Ec. Zaken voor Nederlands-Nieuw-Guinea, Plein no. 1,
Den Haag.

DIENST VAN STADSONTWIKKELING

EN WEDEROPBOUW

Bij de afdeling Structuuronderzoek en Pro-
gramstudie worden gevraagd:

een sccoIoog

en

een econoom

(bij voorkeur bedrijfseconomische richting).

Vereist: Bezit van de graad van drs., alsmede
belangstelling voor problemen betreffende de
ruimtelijke ordening.

Benoeming geschiedt in de rang van assistent-
planonderzoeker. (Salarisgrenzen: f 6367,- –
£7917,-, excl. de huurcompensatie ad 24% met
een minimum van f17,40 per maand en de
vakantietoeslag ad 4%).

Aanstelling boven het minimum is mogelijk.

Aan gehuwden worden in het algemeen de reis-
of pensionkosten en verhuiskosten vergoed.

Sollicitaties te richten tot de chef van het
bureau Personeelvoorziening, kamer 331, stad-
huis, Rotterdam, binnen 14 dagen onder no. 118.

Economist,

1

f
•-

Voorjaarsbeur’s`

Utrecht.

GEBRUIKSGOEDEREN

(Artikelen voor huishoudelijk en persoonlijk gebruik)

Terrein Vredenburg
13-18 MAART

Terrein Croeselaan
1322 MAART*

(Groepen Elektrische huishoudelijke apparaten – Verlichting-
Verwarmings- en kookapparaten – Sanitair – Gereedschappen.)

INDUSTRIE EN SCHEEPSBOUW

(Industriële uitrustingen en techxiische inTstallatles)

Terrein Croeselaan
13-22 MAART

(4/
)
Belangrijke buitenlandse collectieve Inzendingen
Handelsinformaties en Voorlichtingscentrum voor de

Middenstand.

1′
Voordelige NS.relsbiljetten

Voordelige gecombineerde Jaarbeurs/NS-vervoerbiljetten zijn
verkrijgbaar op een groot;.aantal .
NS-stations. Vraag :in1ich
. .
tingen bij Spoorwegen
en
Jaarbeurs:

Gratis Jaarbeurs, busdensten

Voor bezoekers aan. de Jaarbeurs Is. er een grtis busdienst
tussen het Centraal Station en de beide terreinen.

Openingstijden

U

De beurs is geopend dagelijks van 9-18 uur. Zondag gesloten.

Toegangsprijs

De toegangsprijs bedraagt-f 2.50. Iedere kaart geeft op’de dag
van afstempeling eenmaal toegang tot beide terreinen of twee-

!4
U.

maal tot hetzelfde terrein.

Catalogus

.

.,

De handige Jaarbeurscatalogus wordt u toegezonden na stor-
!’lP
tlng van
f
3

op giro nr. 12778 t n v de Jaarbeurs

268

8.3-1961′

Auteur