Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2143

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 30 1958

/

EconomieschmStatistische”.

t

/

S
t

B_

Huisvrouwen, hin decor en

hun requisieten

K. J. Bordewijk

De grondstoffenmarkten

mde

huidige conjunctuurfase
S

*

C.
Vermey

De tankvaart

1
*

Prof. Dr. J. Kymmeli

De ontwikkeling van de E.E.G.

(Tweede kwartaal 1958)

*:

Drs. H. Linnemann

Libanon

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTI-TUU1

“43e JAARGANG

1

No.2143

WOENSDAG 30 JULI
,
1958

Bij het
Ministerie van Economische

Zaken
is een plaatsingsmogelijkheid voor

ENIGE JONGE AFGESTUDEERDE ECONOMEN

van zeer goede aanleg. Het is de bedoeling, dat zij ten

hoogste twee jaren in de gelegenheid worden gesteld ken-
nis te maken met de werl&aamheden op het departement,

waarna een aanstelling in vaste dienst kan volgen. Ge-
gadigden zullen zich moeten onderwerpen aan een me-

disch en psychologisch onderzoek. Sollicitatiebrieven

onder no. 676R/7188 (in linkerbovenhoek env. en brief)

met afschrift cijferlijst eindexamen van genoten voor-
opleiding en onder vermelding van referenties, te richten

aan het Hoofd van de Centrale Personeelsafdeling van
genoemd Ministerie, le van den Boschstr.
15,
Den Haag.

Leeft met Uw tijd mee!

Leest de
E.-S.B.

verjoarscadeau voor iedere –

watersportbeoefenaor

is en blijft het prachtiqe boek,
gewijd aan het

pri rssesse jacht

lle groene I§raeck
!;

boeiend geschreven
en Ltiisterrijk geïllustreerd.

Prijs slechts f 9.50.

Verkrijgbaar bij Uw boekhandelaar, dan wel bij de

uitgever N.V. Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants te Schiedam.

594

R. Mees & Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Gravenbage
Delft

Schiedam

Vlaardingen

Albiasserdam

Adviezen inzake

levensverzekeringen

en pensioen contracten

E C 0 N 0 MI S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterda”i 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mee: en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
.260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwj/naardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:.
Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam 6.

Abonnementsprjjs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) jÇ 29.—, overige landen
f.
31.— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers
75
ct.

Aangetekende
stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advérlenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich hei recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen ie weigeren.

/

Huisvrouwen, hun decor en hun requisieten
De European Productivity Agency heeit onlangs een

rapport doen verschijnen, dat de resultaten bevat van een

in vijf landen ingesteld onderzoek naar d op het gebied

van levensmiddelen onder huisvrouwen heersende koop-

gewoonten
1).
Het onderzoek heeft ten doel bij te dragen

tot de discussie rond de problemen, welke zijn verbonden

aan de opvoering der produktiviteit in de detailhandel

en, meer in het bijzonder, te doen zien hoe de techniek

vap ,,sample surveys” op dit

terrein kan worden toege-

past. Een groot aantal huis-

vrouwen in elk der landen is

niet alleen gevraagd naar de

koopgewoonten in al hun

facetten, maar o.a. ook naar

hun. wensen ten aanzien van

het distributie-apparaat en

naar hun mening over zelf-

bediening, merkartikelen en

verpakte en bevroren levens-

middelen. Het zal na deze op-

somming geen betoog be-

hoeven, dat dit eenvoudig

gehouden rapport tal van ge-

gevens bevat, waarvan me-

nigen met belangstelling zal

kennis nemen.

Terecht heeft de samen-

steller zich op het standpunt
gesteld, dat koopgewoonten

in belangrijke mate kunnen

worden beïnvloed door de

in de onderzochte landen

heersende. sociale en econo-

mische omstandigheden. Vandaar, dat het rapport aan-

vangt met een beschrijving van het ,,economisch decor”

der huisvrouwen. Hieruit blijkt o.a., dat de Nederlandse

bevolking de laatste jaren veel sneller toeneemt en ook

meer in grotere plaatsen is geconcentreerd dan die in an-

dere landen. Vergeleken met de bevolking in de overige

landen – en met name met die in Oostenrijk – is de onze

betrekkelijk jong. Onze gemiddelde gezinsgrootte wordt

slechts overtroffen door die .van Italië. Ongetwijfeld dragen

1)
,,The consumer’s food-buying habits”. Parijs
1958,
175 blz., f. 5,25.

de
leeftijdsopbouw
en de gdmiddelde gezinsgrootte hier

te lande er toe bij, dat de Nederlandse huisvrouwen in

mindere mate in het arbeidsproces zijn ingeschakeld dan

hun zusters in de andere landen.

Als uitvloeisel van de tot voor kort heersende hoog-

conjunctuur zijn de voor particulier verbruik beschikbare

middelen toegenomen. Een, met name in Italië, groot deel

hiervah wordt besteed voor voedings- en genotmiddelen.

Sedert de oorlon voltrekt zich

binnen het voedingsmidde-

lenpakket een beweging

,,away from the bulky, cheep

foodstuffs to the more con

centrated expensive food-

stuffs”. In het minder wel-

varende Italië is deze bewe-

ging overigens niet zo gepro-

nonceerd als elders. Wat het

distributie-apparaat ten slotte

betreft, verkeert ons land,

blijkens het aantal winkels

per 1.000 inwoners, in een

gunstiger positie . dan de

overige landen.

De in het onderste deel der

tabel tezamen gebrachte ge-

gevens omtrent de huisvrou-

wen zelve en hun ,,requi-..

sieten” behoeven, dunkt ons,

weinig toelichting. Slechts

zij opgemerkt, dat de gerin-

gere verantwoordelijkheid,

die vrouwen in Italië en

Oostenrijk voor voedings-

middelenaankopen dragen, vermoedelijk verband houdt

s
met het feit, dat in eerstgenoemd land vaak meerdere

generaties één huis delen en in Oostenrijk vrij veel bejaarde

gezinshoofden voorkomen, die een deel der huishoude-

lijke verplichtingen op zich hebben genomen. De Neder

landse huisvrouwen zijn er, vergeleken met hun zusters
elders, zeker niet slecht aan toe. Zij mogen dan, wat ijs-

– kasten betreft, wat in het nadeel zijn, maar wellicht wordt

dit wel gecompenseerd, doordat zij, jeugdiger als zij zijn,

op de fiets kunnen stappen om uit een der vele winkels

in de buurt zo nodig ,,gauw even” iets in huis te halen

Decor


Oos-
West-
Ne-
Noor-
ten-
Duit-
Italië
der-
we-
rijk
land
land
gen

Aantal inwoners per km’
. . .

83

202

158

328

10
Gemiddelde gezinsgrootte

.

3,14

3,10

4,02

3,87

3,39
werkende

huisvrouwen

(in

Uitgaven voor

voedings-

en
genotmiddelen (in pCt. der

pCt.)

……………….
27

33

34

10

18

cons. uitgaven)

………..
49,9

47,4

57,8

34,5

38,8
Aantal winkels per 100 huish

17,6

17,6

22,5

33,2

20,4
Aantal winkels per 1.000 in-
woners
……………….
5,6

5,4

5,5

7,6

5,8

Huisvrouwen en’requisieten
(in pCt.)

44
51
49
56
51
Gezinshoofd

ontvangt

inko-
men op geregelde tijdstippen
75
78
56 82
76
Huisvrouw ontvangt regelma-
tig een vast bedrag voor le-
vensmiddelenaankopen
58 60
25
69 38
Huisvrouw verantwoordelijk

Jonger dan 45 jaar
………..

voor levensmiddelenaank.
88
93
75
99
93
22 24
35
25
II
Maakt bij kopen regelmatig of
soms gebruik van:

t

Huishoudelijke nulp
………

4
8
5
6
6
8
9 9
22
28
auto

………………….
telefoon

………………
16
27
21
59 36
fiets

…………………
Heeft een ijskast

………..
18 17 15
5
19

bI
;
uiuJ
I

Blz.

Blz.

Huisvrouwen, hun decor en hun requisieten …..
595

De grondstoffenmarkten in de huidige conjunctuur-

fase, door K. J. Bordewjjk ……………….596

De tankvaart,
door C. Vermey ……………..
599

De ontwikkeling van de E.E.G.; tweede kwartaal

1958, door Prof Dr. J. Kymmeli …………..
601

Libanon, door Drs. H. Linnemann …………..
604

Aantekening:

‘Canadese oliewinning neemt grote vlucht,
door

F.

S. Noordhoff ……………………..

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans …..

Notities:

Goedkoper geld ………………………

Researchuitgayen in Engeland en Amerika …..

Recente publikaties ……………………..

605

606

598

600
607

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Gl

asz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.

Redacteur-Secretaris:
A. de Wit
t
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E.
Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

9

In onderstaande beschouring over de grond-
stoffenmarkten komt de aanwezigheid van- over-
schotten vooral bij koffie, tarwe, maïs, suiker,
tin en andere non-ferro metalen naar voren. Door
nationale maatregelen of internationaal overleg
wordt getracht de prijzen voor te sterke daling
te behoeden. De sterkste prijsverliezen hebben
in het laatste jaar wol, suiker en oljfolie ge-
leden, terwijl de prijs van cacao een afwijkend
verloop vertoonde en aanzienlijk steeg. De te-
ruggelopen export van grondstoffen stoort be-
paalde gebieden van Latijns Amerika,
Azië
en
Afrika ernstig bij
hun
ontwikkelingsstreven. Po-
gingen om langs de weg van internationale samen-
wendng tot een oplossing te komen worden be-
moeilijkt, doordat sonunig
~
e belangrijke landen
een negatieve houding aannemen. Het dieptepunt
van het algemeen prijsniveau der grondstoffen
werd dit jaar in maart bereikt, doch het vaster
worden van het, prijspeil daarna was aan bijzon-dere invloeden te wijten en niet aan een
wijziging
in de conjunctuur.

grondstoffenmarkten

in
cle
huidige

corijunct uurfase
Gedurende
de afgelopen twaalf maanden is het prijs-

niveau van de grondstoffen verder gedaald. De index
van

Reuterstond medio van dit jaar 10
pCt.
lager dan een jaar

geleden. Een beschouwing van de- grondstoffen afzonderlijk

leert, dat de ontmoedigende factoren in de meeste gevallen

de overhand hebben gehad, waarbij de procentuele prijs-

wijzigingen vaak uiteenliepen. Eén van deze factoren was
de afneming van de groei der produktie in de voornaamste

industriële landen gedurende de laatste maanden van 1957.

In het eerste kwartaal van 1958 had het industriële pro-

duktievolume in de Verenigde Staten een geringere omvang

dan in de overeenkomstige periode van het voorafgaande
jaar.

Reeds véér de daling van het groeitempo kon men echter

bij sommige grondstoffen prijsdalingen constateren. Deze

waren een gevolg van de ruimere voorziening. De prijs-

dalingen op de markten voor non-ferro metalen, in het

bijzonder koper, hadden bijv. in het eerste halfjaar van
1956

een aanvang genomen als gevolg van de toeneming van de

smelt- en raffinagecapaciteit. Tussen 1950 en
1956
was de

wereldmijncapaciteit en de produktie van non-ferro me-

talen met ongeveer 40 pCt. gestegen.

In 1957 begon een aantal regeringen -de aankopen voor

4e strategische’ voorraden te verminderen en brachten zij

in sommige gevallen een deel van deze voorraden voor de

commerciële verkoop op de markt. De produktie van ver-

schillende belangrijke grondstoffen bleef in dat jaar echter

hoog, zoals de volgende tabel laat zien.

Wereldproduktie van enkele belangrjjke grondstoffen

(zonder de Sovjet-Unie)

gemid-


Grondstéffen

delden

1955

1956

1957
1948/ 52

(x
1.000 ton)


koper …………………………2.260

2.720

3.020

3.020
lood

…………………………1.480

1.770

1.860

1.-9
1
0
zink …………………………..
1.830

2.380

2.480

2.530
tin

…………………………..170

181

180

172
m
aluminiu

………………….

.

..1.400

2.710

2.920

2.910
natuurrubber …………………..1.740

1.950

1.915

1.930
katoen

……………………..

6
..300

7.500

7.100

7.000
wol ……………………………
940

1.110

1.150

1.150
jute ………………………….2.030

2.320

2.300

2.220
(mln, ton)
tarwe ………………………..146

158

1

159

160
suiker ………………………..28,4

34,4

34,8
1

36,1

596

De gevolgen van de gestegen toepassing van synthetische

grondstoffen alsmede bezuinigingen op het gebruik van

grondstoffen als gevolg van verbeteringen in de techniek

lijken in deze periode van flauwe markten het effect van

een dalende vraag geaccentueerd te hebben.

De regeringen en de grote producenten hebben niet

nagelaten meer aandaht aan de prijsdalingen van non-

ferro metalen te besteden. In de Verënigde Staten overweegt

de Regering nieuwe hoeveelheden koper uit de markt te

nemen. Voor lood en zink stelde zij het Congres voor aan

de producenten een vergoeding te geven van het verschil

tussen de marktprijs en een garantieprjs, liever dan in

te gaan op het advies van de Tariff Commission om de

invoerrechten voor deze metalen te verhogen. Intussen, is

per 1 juli weer een invoerrecht van 1,7 dollarcent per

pound voor koper in werking getreden, dat een tijdlang

opgeschort was.
t

De Internationale Tin Raad begon op 15 december 1957

met een controle op de tinuitoer. Gedurende de drie

opeenvolgende controleperioden, die tot 30 september

1958 lopen, heeft-de Raad de toegestane export met 40 pCt.

verminderd. Sinds oktober 1957 heeft de tinprjs zich

rond £ 730 per long ton bewpgen, de mirnmumprijs van

de overeenkomst. Om dit echter te bereiken moest de be-

heerder van de bffervoorraad belangrijke hoeveelheden

tin uit de markt nemen. Twee omstandigheden, die de doel-

treffende uitvoering van de overeenkomst hebben belem-

merd, waren de grote voorraden die nog in de pipeline

zaten en de concurrentie van het Russische tin. Er zullen

nu pogingen ‘worden gedaan om ook Rusland voor deel-.

neming aan de Internationale Tin
Overeenkomst te inte-

resseren.

Met Russische exporten hebben ook de Westerse fabrie-

ken van aluminium te maken. Na een opwaartse prijsbe-

weging van dit metaal, die ongeveer tien jaar geleden

begon, is dit jaar voor het eerst de prjs verlaagd. In de

Verenigde Staten viel de vraag naar aluminium gedurende

meer dan een jaar tegen, hetgeen de tweede vraagcontractie

is sinds de tweede wereldoorlog, een daling die echter dit-

maal van langere duur was. In mei werkte de Amerikaanse

aluminiumindustrie op circa 70 pCt. van de capaciteit,

die men bezig is tot medio
1959
uit te breiden. Ook voor dit

metaal vragen de Amerikaanse prôducenten om tarief be-

scherming, doch’ het lijkt onwaarschijnlijk dat de Regering,

gezien de relaties met Canada welk land grote hoeveelheden

naar de Verenigde Staten exporteert, aan dit verlangen

tegemoet zal komen. Tegenover Rusland zou de kans op

éen dergelijke actie groter zijn. Op een toeneming ‘van de,

Amerikaanse aankopen van aluniiniiim voor de strategi-

sche voorraad mag niet worden gerekend.

In de groep textielvezels moeten allereers,t de prijsdalin-

gen van wol en jute worden genoemd. Gedurende het

vierde kwartaal van 1957 en de eerste maânden van 1958

hadden verscheidene belangrijke wolimportereiide landen

met sterlingvalutamoeilijkheden te kampen, terwijl het

verbruik in West-Europa, dat in de laatste jaren was ge.

stegen, terugliep. Over een periode van twaalf maanden daal-

de de wolprijs met bijna 30 pCt. Nieuw-Zeeland, en Zuid.

Afrika hebben prijssteunschema’s, waarbij wol wordt ge-

kocht die de voor de producent vastgestelde minimumprijs

niet heeft behaald. Australië heeft een dergelijk systeem

nièt ingevoerd, zodat de stabiliserende waarde,’ van dëze

schema’s voor de wereidwolmarkt betrekkelijk is.

Daar er in Pakistan een recordoogst voor jute word t

• verwacht, terwijl ook de oogst in India bevredigend belooft

te zullen worden, zal het de Pakistaanse Regering moeilijk

vallen de minimumprijzen voor deze vezel te handhaven.

Als gevolg van de gereduceerde voorraden en oogsten

in de producerende landen zal het aanbod van katoen in

1958 waarschijnljkafnemen. In 1957 zijn de
prijzen
voor

– kortvezelige katoen tamelijk stabiel gebleven. De lang-

stapelige Egyptische katoen ontmoette daarentegen een

gestaag verslappende markt. Sinds de jaarwisseling ging

de afneming van de vraag vergezeld van dalende prijzen,

waarbij vooral Mexicaanse, Braziliaanse en Pakistaanse.

‘katoen beduidende verliezen leden. In april stabiliseerde

de markt zich. De belangrijkste rol op de katoenprjzen
blijft uitgaan van ‘de regeringspolitiek in de Verenigde

Staten.. In het seizoen’
1958/59
wordt de prijssteun voor

Upland katoen verhoogd. Op de exportprijs zal de Amen-‘
kaanse Regering een subsidie in natura geven, d.w.z. een

hoeveelheid katoen uit de overtollige voorraden van de

Commodity Credit Corporation. Genoemde Regering is

voorstandster van een groter areaal bij lagere binnenlandse

prijs. Eventuele wijzigingen in de huidige katoenwetgeving

zouden echter pas in 1959/60 merkbaar kunnen zijn.

De natuurrubbermarkten stonden in 1957 in het teken

• an de bezorgdheid over de gang van zaken in de auto-

mobielindustrie en van de vrees voor verkopen uit rege-

ringsvoorraden. In de tweede helft van 1957 nam de daling

• van de rubberprijs een aanva1g, een tendens die zich in

1958 voortzette. Produktie en export van natuurrubber

waren in 1957 een weinig hoger dan in het jaar ervoor. De

toeneming van de produktie van synthetische rubber duurde

eveneens voort. In de plenaire vergadering van de Inter-

nationale Rubber Studie Groep in juni jl. kon men het

over de wenselijkheid van een prijsstabiiserende övereen-

komst niet eens worden, waarbij viel op te merken dat

Malakka als producerend land de tegenzin van verschil-

lende verbruikslanden deelde. Deze conferentie liet duide-

lijk het licht op de capaciteitsuitbreiding’van synthetische

rubber vallen.

In de groep voedingsmiddelen vormden cacao en rijst –

• uitzonderingen op het dalende prijsverloop. Eind 1957

lagen de prijzen van cacao 50 pCt. hoger dan een jaar

tevoren. Als gevolg van ongunstige weersomstandigheden,

die ernstige verliezen in Afrika hebben teweeg gebracht. en

in mindere na?e in Latijns Amerika, werd een verminderin

van.de oogst 1957/58 verwacht. In 1958 vervolgden de ca-

caoprijzen hun opwaartse beweging. Onder deze omstan-

digheden kon Brâziië verschillende malen de minimumprijs

onder het schema,dat vorig jaar werd ingevoerd, verhogen.

Verschillende cacaolanden zouden gaarne minder sterke

– prijsfluctuaties zien zoals tot uiting kwam op de zitting

van de Cacao Studie Groep in mei te Hamburg, ‘toen deze

linden met een flexibel bufl’ervoorraadplan kwamen. Een

voorstel dus op een moment, dat cacao geen produktie-

oversclot kent. Vandaar het verzet van de consumptie-

lander tegen het plan; met als gevolg de voorlopige intrek-

king ervan. –

• Ongunstige weeromstandigheden waren het ook die de

rijstoogst voor het seizoen
1957/58
deden tegenvallen. De

voor expoft beschikbare hoeveelheden in 1958 werden ook

lager geraamd, omdat de carry-over van vorige oogsten,

is verminderd. De r&ductie van het aanbod is duidelijker

• voor de mindere dan voor de betere soorten.

Voor de internationale handel in tarwe en mais is het ‘-

surphisprobleem echter een belangrijke factor gebleven.

Een verwacht recordaanbod van tarwe in de Verenigde
Staten dreigt de carry-over weer te vergroten. In West-

Europa verwacht men een tarsSve-oogst die boven het ge-

middelde ligt en ook in de meeste andere gebieden zijn de

– ‘vooruitzichten voor de ogst gunstiger dan een jaar ge-

leden. Voor zover het zich op dit moment laat aanzien zijn

ook de perspectieven voor de maïsoogst in de Verenigde

Staten goed.

Nijpend is het koffiprobleem. Brazilië heeft, zoals zo
vaak in het verleden, te kampen met een sterke aanwas
van de voorraden. Voor dat land was de scherpe daling

van het exportvolume in 1957 zelfs van meer betekenis dan

de prijsdaling. De voornaamste producerende landen

voerden als compenserende maatregel een politiek van

handhaving vn minimumpnijzen. In oktober 1957

sloten zeven belangrijke Latijnsamerikaanse koffielanden

(70
pÇt.
van de wereldproduktie) de overeenkomst van

México, volgens welke zij zich verplichtten koffie van de

markt te houden dodr limitering van exporten en aan-

leggen van reservevoorraden:

Er zijn aanwijzingen, dat de wereldproduktie van thee

in 1958 hoog zal ‘blijven. Terwijl kwaliteitsthee altijd ge-

makkelijk markten vindt, zullôn de producenten van ge-

wone thee lage
prijzen
kunnen ontmoeten. Een stijgende

concurrentiefactor voor de gewone thee uit India is de

Afrikaanse thee. –

• De Cubaanse suikerpnijs is de afgelopen twaalf maanden

op de wereldmarkt met 40 pCt. gedaald, waarmede onge-

veer het peil, dat bestond v66r de scherpe
stijging
in het

laatste kwartaal van 1956, werd bereikt. Op 13 november

1957 werden beperkingen op de, invoer uit de niet-deel-

nemende landen onder. de Internationale Suiker Overeen-

komst, zoals bijv. Brazilië, weer ten volle vah toepassing

en op 19 november 1957 werden de. quota en beperkingen

op de, export weer hersteld toen de gemiddelde prijs, ge-

durende de voorgeschreven periode van 17 opeenvolgende

dagen, onder 3,90 dollarcent per pound was gedaald.

Indonesië is nu ook toegetreden tot de Suiker Overeen-

komst. De vooruitzichten voor de werelduikerproduktie

in 1958 lijken gunstig.

Er was een algemene daling gedurende 1957 in de prijzen

van oliën en vetten met uitzondering van kokosolie en

kopra, terwijl de wereldproduktie zich uitbreidde met ca.

.4 pCt. en de handel een rec6rdniveau bereikte. De von-

/


1

597

k

a) Geen veilingen in de Britse dorninions

ziening zal vermoedelijk in 1958 niet veel van die in het
jaar ervoor

verschillen.

De daling van het algemeen prijsniveau van oliën en

vetten kwam in oktober 1957 tot stilstand en daarna be-

woog het zich binnen nauwe grenzer. In de eerste maanden

van
1958
was de carry-over in de Verenigde Staten en

andere belangrijke exportlanden klein. Bij het begin van

dit jaar lag de olijfolieprijs 30 pCt. beneden de notering

van een jaar tevoren. Er werd een gewijigde olijfolie-

overeenkomst opgesteld, die thans ter tekening gereed ligt

tot 1 augustus. Een in te stellen raad zou tot taak krijgen

aanbevelingen voo’r de stabilisatie van de olijfoliemarkt te

doen, eventueel ook tot oprichting van een internationaal

fonds, doch restricties op produktie en export zouden

niet zijn toegelâten.

Goedkopèr geld

De over de gehele wereld waarneembare ten-

dentie tot goedkoper geld trad ook in de eerste

week van juli duidelijk aan de dag. In de Ver-

enigde Staten, het land met de laagste rente-

voeten en met de diepste recessie, daalde het

disconto voor schatkistpapier zelfs tot
3,/
pCt.

In Duitsland, waar de produktie nu ook dalen-

de is, heeft men het bankdisconto begin juli

eveneens verlaagd, wellicht mede onder invloed

van een versnelde toestroming van vreemde va-

luta naar dit land. België, Nederland, Italië,

Japan en het Verenigd Koninkrijk hebben alle

de afgelopen maanden hun bankdisconto ver-

laagd.

Hoog- 1 jan
tePUflt

1958

Thans
1957

verenigd Koninkrijk
…………..
7

7

5
verenigde Staten
…………….
34

3

1
West-Duitsland

……………..
5

4

3
Frankrijk ………………….5

5

5
Nederland
………………….

5

5

34
Belgifl
…………………….
44

44

3

Onder de belangrijke landen hebben alleen

Frankrijk, India en Nieuw-Zeeland hun bank-
disconto’s op het topniveau van 1957 gehand-

haafd, doch zij moeten meer aandacht besteden

aan het chronische deviezentekort dan aan de

lichte teruggang van hun economie, aldus ,,The

Economist” van
5
juli jI.

Groothandeisprjzen van
grondstofJèn
1954 tot heden

gemiddelden
medio
25/7/58
1954

1955
1956 1957 1957
1958

488 494
485
460
462
415
420
249 352

.
329
219
216
196
203
106
116
97
90
73 72
91
98
82
75
63
64
Tin,

idem
719 740 788
755
762 730
735
23,7
26,0
27,5
27,10 26,10 26,10
33
28 26 27
224
23

Reuters index,

basis

18-9
2
31

=
100
……………………..

id
28,4
24,4 24,8
24,7
24,6
24,25

Koper,

£/long

ton

………………………………….
Lood,

idem

…………………………………..97

Wol,

idem

…………………………
128
.107
113 125 133
96 a)

Zink,

idem

………………………………….78

Aluminium,

$cent/pound

…………………………….21,8
Natuurrubber,

pénce/pound

…………………………..20

98
103
114
120 108 110

…………………………………..

Cacao,

shilling/1 12

pnd.

…………………………..
440
291
206 237 235 380
364

Katoen,

em

……………………………32,2

.
81
57,1 58,1
56,9
56,0
48,0
48,5

Jute,

£/long

ton

……………………………………10
2

..

177
176
172
167


166
167
Koffie,

$cent/pound

…………………………………78,
7

Tarwe,

$cent/60

pounds

………………………. …..
16
0

141
145
130
130 133 129
Mals,

$cent/56

pounds

……………………………
3,26 3,24
3,47
5,16
6,15
3,41
3,52
Suiker,

$cent/pound

……………………………….
Kopra,

£/long

ton

…………………………………
7
5
,
3

67,6
66,4
64,9
63,2 69,5
73

Het verloop van de

grondstoffenprjzen wordt in boven-
staande tabel sainengevat.
Eén van de ernstigste consequenties van de gedruktheid

der goederenmarkten, die bovendien gepaard gaat met

een lichte opwaartse beweging bij de
prijzen
van fabri-

katen, is de achteruitgang van de exportinkomsten in ver-

scheidene landen van Latijns Amerika, Azië en Afrika.

Wat het Westen aan de ontwikkeling van ,deze gebieden

bijdraagt wordt in verschillende gevallen weer geheel of

gedeeltelijk door de vermindering van de exportwaarde

onthomen. In 1957 bleef de waarde van de export van

de ontwikkelingsgebieden van Latijns Amerika, Azië en
Afrika nog stabiel of steeg zij een weinig in vergelijking

met de gemiddelde jaarlijkse toeneming van
5 â 6
pCt.

in de voorafgâan’de drie jaar. In de tweede helft van 1957

echter waren de exportinkomsten reeds lager dan in de

eerste helft en deze tendens zette zich in 1958 voort.

Het verlangen naar internationale samenwerking tot

stabilisatie van grondstoffenmarkten in de door achter-

uitgang van deviezeninkomsten getroffen gebieden wordt

sterker. Nieuw in deze situatie is dat men nu ook in de

herfst eén studieconferentie van de Verenigde Naties voor’

koper, lood en zink
bijeen
wil roepen, terwijl kortgeleden
voor koffie een studiegroep weid gevormd. Verschillende

instanties, zoals de Commissie voor de Internationale

Grondstoffenhandel ) van de Vérenigde Naties en de

F.A.O.-Commissie voor Grondstoffenproblemen, houden

zich met internationale grondstoffenvraagstukken bezig,

doch hun taak is beperkt. Bovendien neemt een aantal

landen, waaronder de Verenigde Staten en Engeland, een

enigszins negatieve houding aan tegenover de’ Commissie

voor de Internationale Grondstoffenhandel, die uit 18

landen, meest ontwikkelingsgebieden, bestaat.

Na medio maart van dit jaar, toen Reuters index tot

409 was gedaald, werd er aan de verdere daling van het

algemeen prijsniveau der grondstoffen voorlopig een halt

toegeroepen, doch het aantrekken van de prijzen van

cacao, maïs en koper, waaraan de grotere vastheid was toe

te
schrijven,
was een gevolg van bijzondere invloeden en

niet van conjuncturele aard. De prijsstijgingen in juli waren

e’enmin een gevolg van wijzigingen in de conjunctuur,

doch uitsluitend van de politieke toestand in het Midden-

Oosten.

‘s-Gravenhage.

.

K. J. BORDE WIJK.

1)
Deze commissie liet onlangs een ,,Commodity Survey
1957″ het licht zien, dat ook de ontwikkeling van produktie
en handel gedurende de laatste twintig jaar bespreekt.

598

Het draagvermogen der tankvloot, dat in 1948
ruim 23 mln, ton bedroeg, is sindsdien meer dan

verdubbeld: begin 1958 beliep het W. circa 50 mln.

ton. Per 7 juli jI. waren, 371 schepen met een

draagvermogen van 6,05 mln, ton opgelegd. Aan
het begin van dit jaar was in totaal circa 33 mln.

draagvermogen in aanbouw, resp.

Ofschoon het wereldolieverbruik

de recessie ten achter bij het tempo, waarin de

wereldtankvloot is en nog steeds wordt uitgebreid.’

Tenzij op grote schaal tot annulering van bouw-

opdrachten wordt overgegaan, zal er voor de

zichten zijn bepaald niet rooskleurig en met een

verdere toeneming van het aantal uit de vaart ge-

nomen tankers moet rekening worden. gehoucfen.

Ofschoon het verbruik van minerale olieprodukten
sedert het einde van de ôorlog en daarmede de vraag

naar tanktonnage aanzienlijk zijn toegenomen, heeft de

al te grote uitbreiding, welke aan de wereldtankvloot

is gegeven, tot een surplus aan scheepsruimte en dien-t

tengevolge scherpe daling der tankvrachten geleid.
/
Gedurende ‘de laatste tien jaren is het draagvermogen

der tankvloot, dat in 1948 ruim 23 mln, ton bedroeg,

meer dan verdubbeld. Begin
1958
bedroeg het totalë

draagvermogen namelijk circa 50 mln. ton. De grotere

snelheid van het moderne tankschip en de eweneen be-
langrijk grotere pompcapaciteit beïnvloeden bovendien

de potentiële vervoerscapaciteit der wereldtankvloot,

welker draagvermogen bij het uitbreken van de oorlog
minder dan een derde van bovengenoemd totaal in het

begin van dit jaar bedroeg.

Ofschoon er thans reeds/zoals blijkt uit de opgelegde

tankvloot, die op 7 juli jI. 371 schepen met een

draagvermogen van 6.052.286 ton telde, een , aan-

zienlijk surplus aan tanktonnage is, waren in het be-

gin van het jaar in totaal circa 33 mln. ton draagver-

mogen, d.w.z. circa 66 pCt. der tegenwoordige vloot, in

aanbouw resp. bestelling. Wanneer deze schepen in de

vaart komen, stijgt het aandeel der oliemaatschappijen
in de totale tankvloot der vrije landen tot circa 40 pCt.

De resterende 60 pCt. behoort aan particuliere rederijen

die, en dit geldt met name voor Noorwegen, haar sche-

pen deels op lange termijn aan de oliemaatschappijen

hebben verhuurd.

Verleden jaar werden nieuw gebouwde tankers met

een draagvermogen van
5,5
mln, ton aan de reeds be-

schikbare vloot toegevoegd, hetgeen een’ uitbreiding met

12 pCt. betekende. Dit jaar komen, onvoorziene om-

standigheden voorbehouden, opnieuw circa 7 mln, ton

gereed, in 1959 wederom circa 7 mln, ton en in 1960

circa 6 mln. ton. Ofschoon in de daarop volgende jaren,

tenzij intussen nieuwe omvangrijke bouwopdrachten

zouden worden geplaatst, het tempo waarin vrdere

schepen aan de bestaande vloot worden toegevoegd, min-

der snel zal zijn, zal de wereldtankvloot op basis der

thans lopende bestellingen in het tijdvak 1961-1963 met

10

tankvaart

nog eens circa 13 mln ton draagvermogen worden uit-

gebreid.

Bijna 62 pCt. der wereldtankvloot, t.w. ruim 30,5 mln.

ton, bestaat uit schepen welke na het einde van de

oorlog werden gebouwd, terwijl circa 24 pCt. bestaat uit

voornamelijk gedurende de, oorlog gebouwde tankers.

Niet slechts zijn de snelheid en de pompcapaciteit van

het modern tankschip belangrijk groter dan die der

tijdens en vooral v66r de oorlog gebouwde tankers,

maar ook het draagvermogen gaat aanzienlijk uit boven

dat der 16.000 ton grote T-2 tankers, welke tijdens de
oorlog werden gebouwd en die toen tot de grootste in

de vaart zijnde tankschepen behoorden..

Het draagvermogen van de zgn. ,,general purpose”
tanker bedraagt thans 16/18.000 ton. Al spoedig ging

men echter over tot de bouw van schepen van resp.

24.000 en 30.000 ton, terwijl de laatste jaren een aantal

schepen met een draagvermogen van 50.000 enT 65.000

ton is besteld. Bovendien is ook een beperkt aantal, nI.

circa een half dozijn, tankers van 100.000 ton in aan-

bouw, resp. bestelling. Rubriceert men schepen van

24.000 ton en groter onder de zgn. ,,super”-klasse, dan

blijkt, dat begin 1958 681 tankers, elk met een draag-
vermogen van 24.000 ton of groter, en met een totaal

draagvermogen van circa 27,5 mln, ton in bestelling

waren.

Het gemiddeld draagvermogen der huidige tankers

bedraagt circa 17.750 ton, dat der tankers, welke in

het tweede halfjaar 1957 werden opgeleverd 28.000 ton,

terwijl de thans nog in bestelling zijnde ‘tankers een ge-

middeld draagvermogen van 33.727 ton hebben. De

40.000 ton tanker, welks draagvermogen en snelheid

zoveel groter zijn dan die van het conventionele type,

‘is stellig voordeliger in exploitatie dan de ,,general pur-

pose” tanker, maar de voordelen komen slechts volledig

tot hun recht, indien continu emplooi op basis van een

langdurig time- dan wel aemise-charter kon worden

geregeld: De particuliere reder, die tijdens de jongste

hausse supertankers heeft besteld zonder van emplooi

verzekerd te zijn, zal er, indien oplevering binnen de

beide eerstvolgende jaren plaatsvindt, nauwelijks in sla-

599

/

gen het schip in de vaart te houden. Zo werd o.a. de

verleden jaar opgeleverde nieuwe Noorse tanker ,,Inger

Knudsen” met een draagvermogen van 30.020 ton op-

gelegd! –

Researchuitgavei in Engeland en Amerika

Waren er tot dusver voor de Verenigde Sta-

ten slechts cijfers over 1953 betreffende de

researchuitgaven beschikbaar, thans zijn die

voor
1956
bekend en samengevat in een voor-
lopig verslag van de ,,National Science Foun-

dation”. ,,The Economist” van
5
juni jl. heeft

hierin aanleiding gezien de Engelse cijfers –

over 1955 – te vergelijken met de Amerikaan-

se:

Research- en ontwikkelingsuitgaven in Engeland

en de Verenigde Staten

Totale research- en ontwikkelings- uitgaven
…………………
$ 5,4

$ 9,0

£ 300
mrd.

mrd.

mln.
In pCt. van het bruto nationaal
produkt

……… ……….

.1,5

2,1

1,6
Uitgaven in de industrie in pCt. van
,het bruto nationaal produkt….

0,9

1,5

1,1
Deel der uitgaven dat door de in-
dustrie zelf wordt gedragen in
pCt. van het bruto nat. prod….

0,59

0,75

0,36
Percentage van de totale uitgaven
voor research en ontwikkeling
dat door de Regering wordt ge-
financierd

……………….
52

58

75
Percentage van de industriële re-
search- en ontwikkelingsuitgaven
dat door de Regering wordt ge-
financierd

……………….
37

49

68
Vliegtuigresearch in pCt. van de
totale industriële research

22

32

45-50

Het meest opvallend is dat, afgezien van

veranderingen in• het prijsniveau, de Ameri-

kaanse researchuitgaven van S
5,4
mrd. tot

$ 9,0 mrd. zijn gestegen, d.w.z. met 67 pCt.

Uitgedrukt in een percentage van de toege-
voegde waarde bedroegen in 1953 en
1956

de uitgaven van de Amerikaanse industrie voor

research en ontwikkeling resp. ‘3 1/3 en 4 1/3

pCt.; voor Engeland was dit cijfer – voor

1955
– 2,6 pCt.

Financierde de Amerikaanse Overheid in
1953 nog slechts 37 pCt. van de industriële

researchuitgaven, in
1956
was dit reeds 49

pCt. ,,The Economist” schrijft dit toe aan de

sterk gestegen uitgaven voor defensie-research

(raketten!). De grote stijging van de research-

uitgaven voor raketten in de Verenigde Staten

kan echter de totale stijging in de periode,1953-

1956
niet geheelverklaren.

Het – verschil tussen wat de particuliere

industrie op dit gebied in Engeland en de Ver-

enigde Staten doet is groter geworden. Afge-

zien van verschilleit veroorzaakt door een stij-

gend prijsniveau, kan geconstateerd worden dat

de Amerikaanse industrie, uitgedrukt als een

percentage van de toeevoegde waarde, voor

eigen rekening in
1956
bijna driemaal zoveel
aan research en ontwikkeling besteedde als de

Britse industriëlen in
1955
deden.

De president-directeur der ,,London & Overseas

Freighters Ltd.”, de heer Basil N. Mavroleon, wiens

rederij over een aantal, goeddeels op termijn bevrachte

fankers beschikt, verklaarde op de jaarvergadering, wel-

ke op 7 juli ji. werd gehouden, dat z.i. gedurende de

beide eerstvolgende jaren nauwelijks op een stijging der

huidige, abnormaal lage, tankvrachten mag worden ge-

rekend. Hij grondt dit oordeel op het reeds betaande

surplus en de omvangrijke, nog in bestelling zijnde ton-

nage en ineent eveneens dat slechts sloop op grote schaal

der oudere schepen en annulering van bouwopdrachten

voor tankers waarvoor geen efnplooi geregeld is, tot een

geleidelijke sanering kan leiden. Deze mening wordt

overigens door andere tot oordelen bevoegden gedeeld.

Ofschoon het wereldolieverbruik jaarlijks toeneemt,
blijft de stijging ten gevolge der recessie ten achtei bij
het tempo, waarin de wereldtankvloot is en nog steeds

wordt uitgebreid. Zelfs indien de prognose van één der

oliemaatschappijen juist blijkt en het verbruik van mi-

nerale olieprodukten jaarlijks met 6 pCt. zou toenemen,

zal er onvoldoende emplooi zijn voor de tankvloot, die

volgens raming der firma John T. Jacobs te Londen, dit

jaar met
14,5,
pCt., volgend jaar met 16,42 pCt., in

1960 met 13,9 pCt., in 1961 met 11,6 pCt. en het jaar

daarop met 8,9 pCt. wordt uitgebreid, tenzij inmiddels

op omvangrijke schaal tot annulering van bouwcontrac-

• ‘ ten wofdt overgegaan.

Ofschoon, zoals reeds opgemerkt, de Noorse rederijen

bij de door haar gevolgde politiek van vlootuitbreiding

over het geheel voor langdurig emplooi ten tijde der

bestelling hebben gezorgd, lopen naarmate de terugsiag

langer duurt, de lopende bevrachtingsovereenkomsten

der reeds in de vaart zijnde schepen geleidelijk af en zijn

de reders dan aangewezen op het schaarse aanbod van

lading tegen de geldende lage vrachten.

Van de 148 tankers met een ttaal draagvermogen van

4.169.300 ton, welke voor Noorse rekening in aanbouw
resp. bestelling zijn, werden, er 93, d.w.z. circa 63 pCt.
op termijn bevracht. Gedurende de tweede helft van dit

jaar en in de loop van 1959 komen o.a. 13 tankers met

een draagvermogen van
279.350
ton gereed, en deze

schepen zijnnog onbevracht. Tussen 1961 en 1964 wor-

den nog 42 tankers met een draagvermogen van

1.227.450
ton en wel,voornamelijk in de jaren 1960 tot

1962 opgeleverd. Voor deze laatste schepen werd even-

min emplooi geregeld. Van de in bestelling zijnde, on-

bevrachte .Noorse tankers vallen tenminste negen in de

zgn. ,,super”-klasse. Gevreesd moet dan ook worden,
dat verschillende Noorse rederijen gedwongen zullen

zijn een aantal der schepen na gereedkomen op te leg-

gen.

Hoe aanzienlijk de tankvrachten zijn gedaald blijkt

uit een vergelijking der huidige vracht met die, -welke

gedurende de beide eerste maanden van het afgelopen

jaar – d.w.z. v66r de heropening van het Suezkanaal –

gold voor het vervoer van donkere olie van de Perzische

Golf naar het Verenigd Koninkrijk/Continent, nl. resp.

50 pCt. beneden en 350 pCt boven de schaalvracht!

Devooriitzichten zijn bepaald niet rooskleurig en met

de gebruikelijke seizoenslapte voor de deur moet dan ook

met een verdere toename van het aantal uit de vaart

‘genomen tankers rekening worden gehouden.

Rotterdam.

C.
VERMEY.

600

De ontwikkeling van de
Ë.E.G.

(Tweede kwartaal 1958)

Sinds het vorige kwartaaloverzicht
1)
is de Europese

Economische Gemeenschap weer een stap dieper gewikkeld

geraakt in de twee op de voorgrond tredende economisch-

politieke problemen in Europa, t.w. de chronische maar

nu ook weer acuut geworden moeilijkheden in Frankrijk

en het vraagstuk van de Vrijhandelszone. Daarnaast heb-

ben de Commissie en de Raad enkele eerste stappen gedaan

om een begin te maken met de uitvoering van het Verdrag:

Met de conferentie in Stresa wdrd begonnen aan de uit-

voering van het landbouwhoofdstuk van het Verdrag. Ook

werden op het punt van de organisatie van de Gemeen-

schappen verdere vorderingen gemaakt. Helaas was er wat

dit betreft één grote mislukking, namelijk de onmogeljk-
heid van de regeringen om overeenstemming te bereiken

over de vaststelling van de zetel van de Gemeenschappen.

De situatie in Frankrijk.

In mei werd de situatie in de E.E.G. in belangrijke mate

gedomineerd door de moeilijkheden in Frankrijk. De

belangrijkste dreiging was de aanvânkelijke onzekerheid

bij de verdragspartners en de Europese Commissie of het

nieuwe bewind van Generaal de Gaulle überhaupt bereid
zou zijn de E.E.G. te erkennen. Deze zorg is thans ria de

verklaringen van de Generaal wel weggenomen, maar een

bereidverklaring om de bestaande verdragsverplichtingen

na te komen, is nog niet hetzelfde als de bereidheid in de

praktijk op basis van compromissen en wederkerige con-

cessies de Gemeenschap bevredigend ‘te doen functioneren.

Wat het laatste betreft zijn op dit ogenblik de zorgen nog

niet volledig weggenomen, vooral gezien de instelling van

de huidige Franse Regering, voor wie de ,,politique de

grandeur” voor Frankrijk zozeer het uitgangspunt van hun-

politiek denken vormt.

Bij dit alles kwamen de economische moeilijkheden in

Frankrijk. Ondanks onmiskenbare budgettaire beperkingen,

welke de Regering zich voor 1958 had opgelegd, bleef het

tekort op de Franse betalingsbalans schrikbarend groot

en werden de leningen, welke dit land begin
1958
had ge-

kregen, zo snel opgesoupeerd, dat de Regering Pflimlin

overwoog verdere invoerbeperkende maatregelen te nemen

– dit nadat de liberalisatie in de O.E.E.S. reeds geheel was

opgeheven. Dergelijke maatregelen iouden Frankrijk niet

slechts in de O.E.E.S. in moeilijkheden brengen in verband

met zijn toezegging op 1 juni 1958 de deliberalisatie ge-

deeltelijk weer op te heffen, maar eveneens in de E.E.G.

in verband met de verdragsbepalingen, waarin een stand-

stil wordt voorzien voor alle kwantitatieve beperkingen

in het onderlinge goederen- en dienstenverkeer. Eventuele

nieuwe restricties zouden dan ook de goedkeuring van de

Gemeenschap – in dit geval de E.E.G.-Cornmissie –

moeten hebben onder in werking stelling van de procedure

ex art. 108 of 109 van het Verdrag. Dit laatste is, zij het

enigszins op de valreep-achtig, geschied.

Toen de Franse Regering op het punt stond maatregelen

uit te vaardigen teneinde de beschikbaarstelling van devie-

zen voor buitenlands toerisme te bperken, interveniëerde

de E.E.G.-Commissie en wees zij de Franse Regering, op

de noodzaak van een voorafgaande goedkeuring dezer

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 23 april 1958.

maatregelen door de Conmiissie op grond van art. 108. De

Franse Regering heeft de voorgeiTomen maatregel toen

enkele dagen opgeschort, teneinde de Commissie in de

gelegenheid te stellen haar standpunt te bepalen. Aange-

zien art. 108 bepaalt, dat de Commissie geen beslissing

mag nemen zonder de Raad van Ministers voorstellen te

doen omtrent een eventueel te verlenen bijstand, moest de

Raad op zeer korte termijn bijeen worden geroepen. De

Raad kwam op 23 mei daartoe
bijeen.
Het resultaat is

geweest, dat de regeringen aankondigden een eventueel

gezamenlijk optreden ten gunste van Frankrijk bij andere

internationale organisaties (waarmee voornamelijk de

O.E.E.S. werd bedoeld), als yorm van wederzijdse bijstand

te zullen overwegen. Onmiddellijk daarna nam de Com-

missie de beslissing Frankrijk te machtigen de reeds ge-

nomen maatregelen met betrekking tot de toewijzing van

toeristendeviezen te nemen.

Hoewel de Commissie materieel dus geen invloec op de

Franse beslissing heeft uitgeoefend, heeft zij toch wel op

deze wijze de Gemeenschap als zodanig in het spel gebracht.

Het zal interessant zijn na te gaan, wanneer de Commissie

een positie zal hebben verworven, dat zij ook materieel

in staat is in te
grijpen
in bepaalde voorgenomen nationale

beslissingen.

Vermeld zij ten slotte, dat de verdere contingenterings-

maatregelen, welke de Franse Regering – d.w.z. de Re-

gering Pflimlin – in portefeuille had, niet zijn uitgevoerd,
na het aan het bewind komen van de Regering de Gaulle.

Geschiedde dit om verdere kritiek en bemoeiingen van de
E.E.G.- en de O,E.E.S.-partners te voorkomen? Of omdat

de Franse Regering ook zelf inzag, dat dergelijke maat-

regelen op geen enkele wijze het fundamentele euvel be-

strijden, namelijk van de binnenlandse en vooral de

regeringsoverbestedingen? In ‘ieder geval is door deze

houding van de Franse Regering het dilemma omzeild of

de nieuwe Franse restricties alleen op de niet-E.E.G.-leden

van de O.E.E.S. zouden moeten worden toegepast of op

alle O.E.E.S.-leden inclusief de E.E.G.-lidstaten.

De ‘Vrijhandelszone.

Het andere grote en ernstige probleem, waarvoor de

E.E.G. gesteld werd, en in de komende maanden en waar-

schijnlijk zelfs jaren nog gesteld zal worden, is de Vrij-

handelszone, een plan dat sinds kort is herdoopt in de

Europese Economische Associatie. Gerecapituleerd moge

worden, dat de onderhandelingen daarover reeds sinds

oktober
1957
worden gevoerd in het Intergouvernementele

Comité onder leiding van de Engelse Minister Maudling
in het kader van de O.E.E.S. Sinds eind maart stagneren

deze onderhandelingen, omdat de zes E.E.G.-landen uitstel

hebben gevraagd, teneinde eerst onderling overeenstemming

te bereiken met betrekking tôt de belangrijkste elementen

van deze associatie-overeenkomst. Helaas is het in de afge-

lopen maanden niet mogelijk gebleken tot een dergelijk

gemeenschappelijk stândpunt tussen de Zes te komen,

hetgeen in hoofdzaak mag worden geweten aan de Franse
houding. De Franse Regering staat om economische rede-

nen en mede onder druk van het bedrijfsleven in wezen

afwijzend tegenover deze associatie. ‘In Frankrijk beschouwt

601

men het plan voor een Yrijhandelszone voornamelijk als

een Engelse vinding, welke ten doel heeft Engeland binnen

de E.E.G. dezelfde rechten te geven als de Lidstaten, zonder

echter gebonden te zijn aan de verplichtingen van het

E.E.G.-verdrag.

In deze Franse visie heeft men
bijzonder
weinig oog

voor de in de Benelux-landen en Duitsland bestaande op-

vattingen, dat het associatie-verdrag een volstrekt nood-

zakelijk complement vormt van de E.E.G. Tijdens de

laatste
bijeenkomst
van de E.E.G. Raad van Ministers op

1 en 2 juli ji. bleek de nieuwe Franse Regering geen op-

vatting te hebben, die van meer visie – politiek en econo-

misch -, getuigde dan haar. voorgangers. Formeel betoogde

Minister Couve de Murville, dat de Franse Regering op

dit ogenblik zelfs nog geen standpunt had met betrekking

tot de Vrijhandelszone. Sindsdien is de nieuwe Franse

Regering niet alleen door haar E.E.G. -partners, maar ook

dor Engeland en enkele andere O.E.E.S.-landen onom-

wonden duidelijk gemaakt hoeveel vooral ook politiek

belang men, in Europa hecht aan de spoedige totstand-

koming van het onderhavige associatie-verdrag en dat men

verwacht, dat Frankrijk op de eerstkomende vergadering

van het Comité Maudling in ieder geval standpunten heeft

over de meest essentiële elementen van dit Verdrag. Het

betreft hier het vraagstuk van de origine-regeling, de be-

handeling van de landbouwprodukten, de coördinatie van

de handelspolitiek, de behandeling’ van de onderontwik-

kelde O.E.E.S.-landen en ,,last but not least” een eventuele

interim-regeling.

Deze interim-regeling komt op het ogenblik meer op de
voorgrond, omdat een definitieve regeling van de vele ge-

compliceerde problemen van het associatie-verdrag deze

herfst nauwelijks meer te verwachten is. Aangezien de ver-

traging voornamelijk moet worden geweten aan het feit,

dat de Zes regeringen onderling niet tot overeenstemming

konden komen, heeft de E.E.G.-Commissie de suggestie

gedaan, dat de Zes aan de elf het voorstel zouden doen

van een voorlopige regeling per 1 januari a.s. Deze regeling

zou dan inhouden, dat de 17 landen alle onderling op het

gebied van de tariefafbraak en de contingentenverruiming

hetzelfde zouden doen als het EE.G.-verdrag voorziet.

De zin van een dergelijke interim-regeling zou dan zijn,

dat het gevoel van discriminatie wordt vermeden bij de elf

en dat vast een eerste, in feite natuurlijk prejudiciërende

stap in, de richting van een soort Vrijhandelszone zou

worden gedaan. Een beslissing hierover zal in de komende

weken genomen moeten worden.

Zelfs indien deze regeling tot stand zou komen, is hier-

mede het algemene probleem hoe de associatieregeling van

de E.E.G. met een zo heterogene groep van elf andere

Europese landen moet worden, nog niet, opgelost. Niet

alleen de regeringen van de E.E.G.-landen, maar ook de

Commissie en het Europese Parlement hebben zich in het

afgelopen kwartaal uitvoerig met deze problemen bezig

gehouden. De heer Rey heeft het standpunt van de Com-

missie uiteengezet aan het Europese Parlement. Dit laatste
nam op basis van een rapport, uitgebracht door onze land-

genoot Mr. P. A. Blaisse, een uitvoerige resolutie met be-

trekking tot de Vrijhandelszone aan, waarin de belangrijk-

ste beginselen, welke aan het associatie-verdrag ten grond-

slag zouden moeten liggen, zijn opgenomen.

Met betrekking tot de opvattingen van de Commissie

zij het volgende vermeld. Ten aanzien van het moeilijke

originevraagstuk, dat rijst als gevolg van het ontbreken

van een gemeenschappelijk buitentarief, prefereert de

Commissie een stelsel van ompenserende heffingen in de

geest zoals enige tijd geleden is voorgesteld door.de
Itli-

aanse Minister Carli, zij het dat de Commissie bereid is

uitzonderingen te erkennen op dit beginsel. Voorts is de

Commissie van mening, dat op het gebied van de landbouw

de Britse landbouwsubsidie-politiek moeilijk onaangetast

kan blijven; de Britse Regering zal hieraan iets moeten

doen. Interessant is de opvatting van de Commissie over

de institutionele opzet van de Vrijhandelszone. Zij meent,

.dat de Gemeenschap als zodanig en a19 eenheid moet

optreden in de op te richten organen van de Vrijhandels-

zone. Zij wenst een deelneming’ van de zes regeringen als
afzonderlijke 1eden van de Vrijhandelszone te vermijden.

Over elk door de Gemeenschap in te nemen standpunt zal

dus voorafgaand overeenstemming moeten zijn bereikt

binnen de kring van de Zes.

De belangrijkste elementen uit de zeer uitvoerige en

positief gestelde resolutie van het Europese Parlement zijn

de volgende. In het Verdrag van de Vrijhandelszone zouden

met betrekking tot de non-dis’criminatie het concurrentie-

regime en de sociale harmonisatie soortgelijke bepalingen

moeten worden opgenomen als in het E.E.G.-verdrag.

Verder wenst men een zo ver mogelijke harmonisatie van

het buitentarief en zodanige origineregels, dat een zo groot

mogelijk gedeelte van het handelsverkeer Vrij wordt (hoe

deze.origineregels zouden moeten zijn, wordt niet vermeld).

Ten aanzien van de institutionele opzet prefereert het

Parlement een Raad van Ministers, waarin alle deelnemen-

de landen één lid en één stem hebben; voorts een Raad

van Plaatsvervangers, een Hof van Arbitrage, een Sociaal-

Economisch Adviescollege, een Raadgevend Parlementair

Orgaan en ten slotte een objectieve instantie, welke de

voorbereidingen moet treffen voor de door de Raad te

nemen beslissingen. Een en ander in analogie met de posi-

tie van de Europese Commissie in de E.E.G. De Commissie

van de E.E.G. zelve dient in de Raad van Ministers met

adviserende stem vertegenwoordigd te zijn. Ten slotte be-

veelt het Parlement voorzieningen aan voor economische

hulp aan minder-ontwikkelde gebieden binnen de Vrij-

handelszone en een associatie zowel van de overzeese ge-
bieden van de E.E.G. als van de Gemenebestlanden met de

Vrijhandelszone. De totstandkoming van de Vrijhandels-

•zone wenst men parallel te doen verlopen met de Gemeen-

schappelijke Markt, dus in-drie etappes met een over-

gangsperiode van maximaal 15 jaar.

Landbouwconferentie Stresa.

Naast de twee voorgaande problemen, welke de grond-
slagen van haar bestaan raken, heeft de E.E.G. zich uiter-

aard ook nog met andere vraagstukken bezig gehouden,

waarvan enkele met een beleidskarakter en enkele van meer

organisatorische en procedurele aard.

Het toekomstig landbouwbeleid
vah de Gemeenschaps-

instellingen was het thema van een speciale regeringscon-

ferentie der E.E.G.-landen in Stresa onder voorzitterschap

van het lid yan de Europese Commissie, de heer Mansholt.

Deze laatste is in het bijzonder met alle landbouwaange-

legenheden belast. Op deze conferentie waren alle Ministers

van Landbouw aanwezig, elk omstuwd door een indruk-

wekkend aantal nationale deskundigen.

Deze conferentie, bijeengeroepen op grond van art. 43

van het Verdrag, had ten doel ,,het landbouwbeleid der

Lid-staten te vergelijken met name door een overzicht op

te stellen van hun middelen en behoeften, teneinde zodoen-

de de E.E.G.-Commissie in de gelegenheid te stellen een

602

gemeenschappelijk landbouwbeleid uit’ te stippelen”. De

Commissie zal dan binnen twee jaar na de inwerkingtreding

van het Verdrag voorstellen inzake dit landbouwbeleid

moeten doen aan de Raad. Het doel van deze conferentie

was dus bepaald niet het nu reeds vaststellen van de be-

ginselen van dit gemeenschappelijk landbouwbeleid. Niet-

temin slaagde de conferentie erin, behalve een uitstekend

rapport over de problemen van de landbouw in West-

Europa, ook een resolutie op te stellen, waarin een a’antal

algemene beginselen met betrekking tot het toekomstig

landbouwbeleid zijn opgenomen, waarover de regeringen

en de Commissie het eens bleken te zijn.

De belangrijkste dezer beginselen lijken mij de volgende:

– de uitvoering van het Verdrag dient tot een geleidelijke

uitbreiding van het handelsverkeer in landbouwpro-

dukten binnen de Gemeenschap te léiden, waarbij echter

rekening dient te worden gehouden met de noodzaak

ook betrekkingen met derde landen te onderhouden;
– er dient een nauw verband te’ zijn tussen het beleid tot

onderlinge structuuraanpassing in de landbouw en het

marktbeleid; de onderlinge structuuraanpassing dient

‘bij te dragen tot het dichter bij elkaar brengen van de

kostprjzen en een rationele oriëntatie van de produktie;

het marktbeleid dient zo te worden gevoerd, dat de

verhoging van de produktiviteit wordt bevorderd;

– de inspanningen tot verhoging van de produktiviteit

dienen gelegenheid te bieden tot het voeren van een
prijsbeleid, waarbij zowel overproduktie wordt ver-

meden als de mogelijkheid wordt geschapen om con-

currerend te blijven of te worden;

er diént naar evenwicht tussen produktie en afzet-

mogelijkheden te worden gestreefd, rekening houdend
met de mogelijke in- en uitvoer;

– de afschaffing van de subsidies, welke in strijd zijn met

de geest van het Verdrag, wordt van essentieel belang

geacht;,,

– de verbetering van de landbouwstructuur dient te mo-

gelijkheid te bieden aan de in de Europese landbouw
gebruikte kapitaal- en arbeidskrachten een vergelijk-

bare beloning te verschaffen als deze in de, overige

sectoren vân de economie zouden ontvangen;

– men wenst het gezinskarakter van de Europese land-

bouwbedrijven te behouden en hun concurrentiever-

mogen zoveel inogeljk te verhogen.

De resolutie eindigt met de aandacht van de E.E.G.-

Commissie te vragen voor een aantal van de meest urgente

problemen, die in het kader van de landbouwpolitiek

opgelost moeten worden. De belangrijkste hiervan zijn de

voorstellen met betrekking tot de gemeenschappelijke

ordening van de markten van bepaalde agrarische produk-

ten, het geleidelijk tot elkaar brengen van de prijzen der

grondstoffen, met name van de voedergranen, het beschik-

baarstellen van kapitaal aan de landbouw en de onderlinge

aanpassing van de wetgeving op sociaal en economisch

gebied.

De voor de hand liggende vraag, welke een kritische,

niet uit de landbouw afkomstige buitenstaander zich kan

stellen bij het lezen van dit alles, is of hierdoor nu in de
toekomst zijn brood, zijn melk, boter en kaas, zijn vlees

en zijn groenten en fruit goedkoper zullen worden. Het is

niet ondenkbaar, dat deze buitenstaander hierover sceptisch

‘zou zijn bij lezing van de passages over de afschaffing der

subsidies, het behoud van de familiale structuur der be-

drijven, de vefgelijkbare beloning met de industrie en het
tot elkaar brengen van de grondstoffenprijzen. Inderdaad
is een sterke oriëntatie op de belangen van de boeren on-

miskenbaar. Daarstaat echter tegenover, dat met name

ook van de zijde van de Commissie het belang van een ver-

betering van de landbouwstructuur en een opvoering van

de produktiviteit in de agrarischè bedrijven bij herhaling

is onderstreept. Dit zijn ook voor de niet-agrarische be-

volking essentiële factoren in hun voordeel.

Een opmerking van de voorzitter aan het slot van de

conferentie is vooral voor Nederland met zijn agrarische

exportbelangen nog relevant. Hij zei namelijk, dat hij tij-

dens de conferentie generlei autarkische klanken had ver-

nomen; nieman4 wil de poorten van de Gemeenschap

sluiten.

• Het wachten is thans op de voorstellen van de Com-

missie. Zij heeft daarmee tot 1 januari 1960 de tijd. Ver-

voljens zijn het 4e regeringen die hun eigen beginselen

waar moeteit maken.

Zetel eti Hof.

Wat de organisatorische werkzaamheden van de E.E.G.

betreft zij allereerst vermeld het totstandkomen van een

regeling ex art. 6 van de Toepassingsovereenkomst voor de,

overzeese gebiedsdelen inzake de storting van, het beheer

over en de uitkeringen uit de gelden, welke door de Lid-

staten zullen worden gestort in het speciale fonds van de’

overzeese gebieden.

Voorts kwam’tot’tand het statuut van het comité van

vervoersdeskundigen voorzien in art. 83 van het Verdrag.

Het Monetaire Comité hield zijn eerste bijeenkomst

onder leiding van onze landgenoot Jhr.s Mr. E. van Len-

nep. Het besprak de situatie in Frankrijk in verband met

een eventuele, aanbeveling van de E.E.G.-Commissie aan

dat land.

Een succesloze regeringsconferentie vond plaats op 1

juli teneinde te komen. tot een vaststelling van de zetel

voor alle instellingen der drie Gemeenschappen en voor

‘de benoeming van de leden van het E.E.G. Hof van Justitie.

Het Hof zal wel op 1 juli jl. worden geacht in werking te

zijn getreden, alhoewel nog niet alle zeven leden definitief

zijn benoemd. Officieus is wel bekend, dat onze landgenoot

Prof. Donner het Nederlandse lid zal zijn en tevens Pre-

sident van het Hof zal worden. Er zij aan herinnerd, dat

dit Hof voor de drie Gemeenschappen in de plaats treedt

van het thans bestaande Hof ioor de E.G.K.S.

Over een zetel is men het niet eens kunnen worden, zulks

ondanks de vele adviezen welke zijn uitgebracht, o.a. door

het Comité van Stedebouwkundigen, het Europese Parle-

ment en de Voorzitters resp. van de Hoge Autoriteit, de

E.E.G.-Commissie en de Atoomcommissie. De huidige

situatie is, dat de regeringen niet meer hebben kunnen doen

dan de instellingen van de E.E.G. en Euratom aan te be-

velen afwisselend Brussel en Luxemburg als ,,plaats hunner

werkzaamheden” te kiezen. Daarmee is hetzelfde resultaat

bereikt als destijds in de E.G.K.S. toen de regeringen ook

de Hoge Autoriteit en het Hof hebben aanbevolen Luxem-

burg als plaats hunner werkzaamheden te kiezen.

De E.E.G.-Com missie heeft inmiddels aangekondigd,

dat zij Brussel – dus met weglating van Luxemburg – als

plaats harer werkzaamheden heeft, vastgesteld. De Raad

van Ministers zal ook daar wel als regel bijeenkomen,

mede omdat daar ter plaatse de Permanente Vertegenwoor-

digers zijn gevestigd. De keuze van het Hof en het Europese

Parlement zullen nog moeten worden afgewacht.

‘s.Gravenhage.

Prof. Dr. J. KYMMELL.

603

Libanon

De Libanese republiek is, zowel naar oppervlakte als

naar bevolkingsomvang, de kleinste onafhankelijke staat

in het Midden-Oosten. Zijn oppervlakte (10.400 kin
2
) be-

draagt minder dan één-derde van die van Nederland.

De bevolking werd medio 1956 geschat op 1.450.000;

bovendien bevonden zich toen op Libanees gebied ruim

100.000 Palestijnse vluchtelingen. Het is bijzonder moeilijk

de bevolking in groepen te verdelen naar verschil in land

of landstreek van afkomst,, enerzijds wegens de grote
verscheidenheid van deze groepen, anderzijds wegens

de gedeeltelijke versmelting er van tot niet nader te defi-
‘niëren ,,Levantijnen”. Deze bonte verscheidenheid wordt

weerspiegeld in het religieuze leven; ook daar treft men

een groot aantal verschillende gemeenschappen aan,

waarvan de Maronitische Kerk de grootste is. Tezamen

genomen vormen de Christenen iets meer dan de helft

van de bevolking; het overblijvende deel behoort vrijwel

zpnder uitzondëbng tot een der Islamitischegroeperingen.

Gevarieerdheid, nie’t alleen mde bevolking, maar ook

in het klimaat. De ligging langs de Middellandse Zee

waarborgt een overvloedige regenval, met name ook door

de aanwezigheid van,twee noord-zuid lopende bergruggen.

Naar het oosten gaande neemt de jaarlijkse regenhoeveel-

heid snel af tot op één-derde van de hoeveelheid aan de

kust. Ongeveer de helft van het land ligt op 1.000 m hoogte

of daarboven. Door de niveauverschillen is
.
de landbouw

produktie zeer gévarieerd: van bananen en ananas (kust-

vlakte) tot appelen en aardappelen (hoogste niveau).

Een nadeel van de berggebieden is, dat slechts een deel

van de grond in cultuur kan worden gebracht. Voor Li-

banon in zijn geheel wordt geschat dat maximaal 40 pCt.

van het land voor landbouwproduktie geschikt kan wor-

den gemaakt; het huidige bebouwde oppervlak neemt ca.

25
pCt. in. De bodem is arm aan mineralen; ondanks

‘intensief zoeken heeft men ook geen olie kunnen vinden
in hoeveelheden, die exploitatie mogelijk maken.

Het grootste (naar schatting twee-derde) deel van de

bevolking
4
,’indt zijn bestaan in de landbouw. Verbouwd

worden: tarwe en gerst (voor de binnenlandse markt),

vrijwel alle soorten fruit, voorts aardappelen, uien, katoen

en tabak. Veeteelt is van ondergeschikt belang; zoals in

de meeste landen van het Midden-Oosten vindt men er

slechts de geit in groten getale. Dit dier heeft grote schade

aangericht aan de bossen, evenals de in het verleden ge-

pleegde roofbouw. De gevolgen zijn ontbossing en bodem-

erosie op grote schaal.

De betekenis van de industrie is beperkt. De lichte

industrie, die aanwezig is, richt zich pp de verwerking

van landbouwprodukten en de textielfabricage. Er is

een belangrijke cementindustrie. Ook moeten genoemd

worden de olieraffinaderijen in Tripoli en Saida. Tripoli
is het eindpunt van een van de takken van de olieleiding

van de Iraq Petroleum Company; de andere takkçn lopen

naar Haifa in Israël (sinds 1948 buiten werking) en Banias’

in Syrië. In Saida eindigt de Trans-Arabische leiding van
de Aramco. Hoewel Libanon’ zeker geen industriegebied

genoemd kan worden, is het in dit opzicht toch verdér

ontwikkeld dan zijn Arabische buurlanden.

De grootste bekendheid geniet Libanon echter als

handels- en financieel centrum, meer speciaal de hoofd-

stad Beiroet. (ca. 400.000 inwoners). De gunstige ligging,

de beperkte bestaansmogelijkheden in de landbouw en de

,,general disposition to truck, barter, and exchange” van

de Libanees hebben deze streek en deze stad gemaakt
tot het commerciële centrum van het Midden-Oosten.

De capaciteit van de haven en de goede vërbindingen met

het achterland maken Beiioet uitermate geschikt voor

de transitohandel, die in 1957 naTar waarde rond het acht-

voudige was van de eigen export. Bovendien is het een

zeer belangrijk centrum van de internationale goudhandel..

In toeristisch opzicht maakten het goed ontwikkelde ver-

keersapparaat en het aangename, voor het Midden-Oosten

unieke, klimaat Libanon tot het ,,Zwitserland van het

Oosten”.

Vergeleken met zijn Arabische buurlanden is Libanon

een welvarend land: Een ruwe schatting van het nationaal

inkomen per hoofd der bevolking geeft voor 1957 een

bedrag van rond f. 1.250, wat meer dan het dubbele is

van het overéenkomstige
cijfer
voor Syrië, waarschijnlijk

iets hoger is dan dat voor Turkije, maar minder dan de

helft bedraagt van het inkomen per hoofd in Nederland.

De sector handel en bankwezen tezamen droeg hieraan

bij voor ruim 30 pCt.; dit percentage bedroeg voor land-

bouw en industrie resp. 16 en 14. De bankbiljettencir-

culatie was per ultimo 1957 voor 87 pCt. door goud ge-

dekt.

De Libanese export gaat voor een zeer belangrijk deel

naar het Arabische achterland. De importen, die de ex-

porten vele malen overtreffen, zijn o.a. afkomstig uit het

Verenigd Koninkrijk, Syrië (tot 1957 de belangrijkste

importeur), de Verenigde Staten en Frankrijk. Het grote

tekort op de handelsbalans wordt meer dan gecômpen-

seerd door de export van diensten, door particuliere ka-

pitaalimport en door schenkifigen of overmakingen van

emigranten
(4
tot 1 mln. Libanezen, hoofdzakelijk wo-

nend in Noord- en Zuid-Amerika). Er zijn vrijwel geen

– restricties op goederen- en kapitaalbewegingen.

Het meest belangrijke overheidsproject voor de verdere

ontwikkeling van het land is het bouwen van een stuw

dam in de Litani-rivier, waardoor zowel de elektriciteits-

voorziening als de waterhuishouding’ aanzienlijk zullen

worden verbeterd. Andere projecten betreffen stadsont-

wikkeling, gezondheidszorg, verkeer en overige commu-

nicatiemiddelen. Verdereindustrialisatie zal worden be-

vorderd.

De politieke ontwikkeling in het Midden-Oosten sedert

het einde van de tweede wereldoorlog heeft de Libanese

economie sterk beïnvloed. Slechts enkele punten zullen

hier worden gereleveerd. Allereerst valt te noemen de

oorlog met Israël, met als consequenties het beëindigen

van de Palestijnse handelscontacten en het binnenkomen

van de vluchtelingenstroom. Lag het aanvankelijk in de

bedoeling Libanon min of meer tot industrieel centrum

van het Arabische ‘Midden-Oosten te maken, in 1950

werd de tolunie met het buurland Syrië beëindigd, o.a.

daar dit land zelf wilde gaan industrialiseren en de Liba-

nese vrijhandelspolitiek van de hand wees. Handel en

industrie ondervonden hiervan enige weerslag, temeer

waar Syrië zijn in- en uitvoer gedeeltelijk verlegde naar

de Syrische haven Latakia. Libanon heeft echter zeer

geprofiteerd van de politieke ontwikkeling in Egypte, die
(met name na 1951) vele buitenlandse ondernemingen er

604

1.J

toe bracht hun hoofdkantoor voor het Midden-Oosten

te verplaatsen van Cairo naar Beiroet, Dé betekenis van

deze stad nam van jaar tot jaar snel toe.

Als
gevolg van het Suez-conflict van 1956 werd de

olie-aanvoer uit Irak tijdelijk onderbroken, -maar de schade

toegebracht aan ‘s lands economie was zeer klein. Het-

zelfde kon aanvankelijk gezegd worden van de omwenteling

in Syrië en de totstandkoming van de Verenigde Arabische

Republiek. Van een potentiële bedreiging van de Libanese

economie, die in deze unie’besloten lag, is het tot een acuut

gevaar geworden door de meest recente gebeurtenissen,
die geleid hebben tot de sluiting van de grens met Syrië.

De transitohandel ligt vrijwel geheel stil, evenals het toe-

ristenverkeer. De politieke onzekerheid heeft een omvang-

rijke kapitaalvlucht veroorzaakt. De 1evensvoorwaarden
voor de goudmarkt van Beiroet (na New York en Zürich
de belangrijkste ter wereld) zijn vrijheid en politieke sta-

biliteit in Libanon. Zijn functie van entrepot en doorvoer-

centrum voor het Midden-Oosten kan Libanon alleen

behouden indien de relaties met de Verenigde Arabische

Republiek althans redelijk goed zijn. De huidige crisis

beslist daarom niet slechts over
,
de politieke, maar ook

over de economische toekomst van Libanon.

Rotterdam.

H. LSNNEMANN.

Canadese oliewinning neemt

grote vlucht

V66r 1938 was de petroleumproduktie van Canada vrij-

wel niet van belang. In dat jaar bereikte de produktie nl.

het niveau van 1 mln, ton, een peil, dat gehandhaafd bleef

tot 1947, in welk jaar te Leduc, ten zuidwesten van Edmon-

ton7 in de provincie Alberta, belangrijke vondsten werden

gedaan. Tot 1950 nam de produktie geleidelijk toe tot

3,89 mln, ton. De daaropvolgende jaren gaven een snelle

ontwikkeling te zien, waardoor de produktie in 1953 ruim

10 mln, ton bedroeg en in 1957 bijna
25
mln, ton. Door

deze ontwikkeling nam Canada’s afhankelijkheid van inge-

voerde olie snel af. Moest dit land in 1945 nog 90 pCt. van

de benodigde olieprodukten importeren, in 1957 was dit

percentage gedaald tot 35. Hierbij dient nog te worden

bedacht, dat Canada na de Verenigde Staten het land is met

het grootste olieverbruik per hoofd.

Onderstaandetabel geeft een indruk hoe de olieproduktie
in de loop der jaren over de verschillende Canadese provin-

cies was verdeeld.

1947
1

1955
1

1956

(in mln,
ton)
0,912
120,559
Brits-Columbia

…………………..

0,021

0. 033

~
16,148

0,592
0,827
N.W.

Territories

……………………..

Alberta

……………………………..
….

0,058
0,064
Manitoba

……………………………

0,074
.
1,616
3,011
Saakatchewan …………………………
Oost-Canada

…………………………
0,022
1
0,077
0,088
Totaal ……………………………..

.1,041

118,491

124,570

Bron:
,,Petroleum Week” van 14juni1957.
Naast deze produktie kan Canada bogen op het bezit

van aanzienlijke oliereserves, die in 1956 werden geschat

op 407 mln, ton. Er mag echter worden aangenomen, dat,

het land nog over zeer grote niet aangetoonde reserves aan

olie en aardgas beschikt. Voor de eerstkomende tien jaren

wordt een verdrievoudiging van de produktie verwacht,

terwijl de reserves dan waarschijnlijk eveneens driemaal zo

groot zullen zijn. Deze verwachtingen vinden steun bij de

mening van Canadese oliedeskundigen, die stellen, dat van
de ruim 190 mln. ha land, waar olie kan worden gevonden,

nog slechts 6 mln. ha intensief-is onderzocht. Zelfs wordt

een oppervlakte genoemd van 1.800 mln. ha, waar mogelijk

olie kan worden gevonden. Buiten deze raming staan dan

nog de oliereserves, die zich in de teerwoestijn langs de

rivier de Athabasca in de provincie Alberta, moeten be-

vinden en waar wellicht een reserve van 48 mrd. ton ruwe
olie, of meer dan het dubbele van de geschatte wereldolie-

reserves, aanwezig is. Zou men erin slagen deze reserves op
– –

rendabele wijze te exploiteren dan zou de Westelijke wereld

grotendeels onafhankelijk kunnen wôrden gemaakt van de

olie uit het Midden-Oosten.

De aanwezigheid van grote hoeveelheden olie in de teer-

woestijn langs de Athabasca is reeds eeuwenlang bekend.

Al 60 jaren wordt getracht een proces te vinden, waardoör

de olie op economisch verantwoorde wijze uit hét teerzand

zou kunnen worden afgezonderd. Thans zou de Royalty

Company erin geslaagd zijn de isolering der olie op renda-

bele wijze te doen plaatsvinden. Deze maatschappij zou

bereid zijn f. 220 mln, te investeren in de bouw van reusach-

tige centrifuges, die-de olie uit het modderige za,nd van het’

75.000 km
2
grote gebied moeten slingeren. In 1960 hoopt

zij een volledige installatie in bedrijf te hebben, welke naast
de centrifuges,een raffinaderij, een insteekhaven, een vlieg-

veld, woonplaatsen voor 2.000 arbeiders en een oliepijp-

leiding van 500 km naar Edmonton zalomvatten. Worden

deze plannen verwezenlijkt, dan zal de produktie in 1960

20.000 vaten per dag bedragen, hetgeen overeenkomt met
câ. 1 mln, ton per jaar. Behalve door figuren uit het Cana-

dese bedrijfsleven wordt de Royalty Company gesteund

door Amerikaanse industriëlen. Ook- andere oliemaat-

schappijen, waaronder de Shell, hebben concessies in het

Athabascagebied.

Juist wat deze buitenlandse belangstelling voor de petro-
leumindustrie betreft is er een groot verschil tussen Canada

en Mexico. Nadat Mexico in 1938 de petroleumindustrie

had genationaliseerd, kon het niet meer rekenen op de’

financiële steun van het Amerikaanse bedrijfsleven. In

Canada daarentegen hebben de Amerikaanse maatschappij-

en zeer grote bedragen geïnvesteerd, vooral in de petroleum-

industrie, doch ook in andere-industrieën. Reeds in 1949
waren nieuwe rijke olievelden in Alberta voor 85 pCt. in

Amerikaanse handen. Behalve de grote sommen die de,

Amerikanen hier in de loop der jaren hebben besteed aan

exploratie, zijn zij nu bereid
$
85 mln, te investeren in de

aanleg van een pijpleiding van 1.850 km lengte en een ver-
voerscapaciteit van 70.000 vaten per dag, die zal lopen van

Edmonton in Alberta naar de Amerikaanse haven Superior
aan het Boven Meer. Vooral de Standard 011 ‘Company of
New Jersey is hierbij sterk geïnteresseerd o.a. via de Inter-

provincial Pipe Line Company. Voorts heeft de Gulf Oil

Company grote belangen in Canada.

In 1954 bedroegen de nieuwe investeringen der Verenigde

Staten in het buitenland $1,4 mrd., waarin de beleggingen

in buitenlandse aandelen en dollarobligaties, tot een even

groot bedrag, niet waren begrepen. Hiervan ging
$
700 mln.

naar Canada. Bijna de helft van dit bedrag werd in de aard-

olie-industrie en in de mijnbouw gestoken. Het totaal der

Amerikaânse investeringen in Canada bedroeg per ultimo

1954
$
6 mrd.; daarvan was ruim
$
2 mrd. belegd in mijn-

en aardoliebedrijven. In 1955 en 1956 hebben de Amen-

605

kaanse investeringen in Cnada resp. $ 770 mln, en $ 900

mln, bedragen.

Er heeft een goede saiïienwerking bestaan tussen Ameri-

kaanse en Canadese olie-industriëlen, niettegenstaande het
feit dat de Amerikaanse maatschappijen dank zij hun grote

financieringsvermogen vaak een aanzienlijke invloed wisten

te verwerven in Canada. Zo werden grootse plannen ont-

wikkeld voor een gemeenschappelijke olie- en aardgas-

voorziening
1)
van het gehele Amerikaanse noordwesten en

voor westelijk Canada. Een uitgebreid pijpleidingnet dat

deels gereed en deels iiog aan te leggen is, vindt men in de

Amerikaanse staten Washington, Oregon, Utah, Wyoming

en Colorado, voor leveranties van olie door Canada aan de

Verenigde Staten. Tevens is erspraké geweest van de leve-

ring van 300 mln, kubieke voet aardgas (per dag) door

Canada aan de Verenigde Staten. Canada met zijn grote
voorraden aardgas en zijn relatief kleine bevolking is de

aangewezen leverancier van aardgas aan de Verenigde

Staten, welker eigen vçorraden aardgas onvoldoende zijn

voor het nationale verbruik.

Van Canadese zijde werd verwacht, dat de olieleveranties

aan de in de nabijheid van Canada liggende Amerikaanse

staten niet verboden zouden worden: Begin 1958 gingen de

Verenigde Staten echter toch over tot stopzetting van deze

invoer. Canada betoogt, dat de Verenigde Staten wel ge-

steld zijn op de Canadese samenwerking bij de verdediging

der beide landen en bij de bevaarbaarmaking van de

St. Lawrence rivier voor zeeschepen, maar bij de handel

een geheel andere koers volgen.

Door het verbod van uitvoer van olie naar de Verenigde
Staten vindt voorlopig de aanleg van nieuwe pijpleidingen

door Amerikaanse en Canadese oliebelangen geen doorgang.

Dit moet echter worden gezien als uitstel en niet als afstel,

want zodra de normale olie-uitvoer wordt hervat, zullen

deze plannen weer actueel worden.

Haarlem.

F. S. NOORDI-IOFF.

1)
Als het gehele net voltooid is, zullen de leidingen in
Canada in staat zijn, 660 mln, kubieke voet natuurgas
per
dag af te leveren.

De geldmarkt.

De geldmarkt is in de loop van de virslagweek ruim

geweest, medè ten gevolge van de k’artaalsuitkering, die

het Rijk op
25
juli aan de gemeenten heeft verricht. Hier-

mee was een bedrag gemoeid van f. 270 mln., dat is f. 14

mln. meer dan het saldo dat de Schatkist op 21juli bij

De Nederlandsche Bank aanhield.

Zelfs als de Staat moeite zou hebben gehad met de be-

taling aan de gemeenten, dan nog zullen deze moeilijk-
heden van korte duur zijn, want op maandag 28 juli zal

bij de Agent van het Ministerie van Financiën de inschrij-

ving op schatkistpapier openstaan. Wat er van de kwartaal-

uitkering ,,in de markt?’ is gekomen, zal dus weer snel

naar de Schatkist kunnen terugkeren. Ditmaal kan bij

de tender worden gekozen tussen 3- en 12-maandspapier.

De bij vorige gelegenheden aangeboden 6- en 9-maands-

promessen ontbreken deze keer op het appèl. Men heeft

zich dus kennelijk willen beperken tot de termijnen die

op het ogenblik het meest populair worden geacht. Het

jaarspapier is dit voor hen, die van het huidige rendements-

peil zo lang mogélijk willen profiteren, of dit papier van

node hebben, buy, als tegenhanger voor termijncieposito’s

met een lange looptijd. Het 3-maandspapier is ideaal


omdat, als het vervalt (ult. oktober), de zware betalingen

van vennootschapl,elastiïig juist gaande zullen zijn.

De verhoging van het kaspercentage van 8 tot 9 pCt.

voor de 22 juli ji. begonnen kasperiode is voor de banken

op een betrekkelijk gunstig tijdstip gekomen, ni. juist
in een periode dat de Schatkist grote betalingen moet

verrichten. De verhoging v’erd ditmaal door de Bank

in verband gebracht met de verlaging van het kaspercen-

tage van 7 tot 6 pCt., die in maart 1957 heeft plaats ge-
vonden. De banken hadden zich omstreeks die tijd ver-

bonden om de door een aantal institutionele beleggers

aan de Bank voor Nederlandsche Gemeenten verstrekte

lening voor te financieren, en De Nederlandsche Bank

heeft toen, ter vergemakkelijking hiervan, het kaspercen-

tage verlaagd. Deze maatregel, waaraan in het jaarverslag

1957 van de Bank (blz. 84) een ,,ontegenzeggelijk infiatoir

karakter” wordt toegekend, is thans ongedaan gemaakt.

Ondertussen heeft het kaspercentage thans bijna de

hoogste stand sinds de toepassing van het stelsel (10 pCt.)
bereikt. Het zou interessant zijn te onderzoeken, welke de

consequenties van het kasreservestelsel zijn voor de ren-

tabiliteit van het bankwezen. Enerzijds betekent een ver

plicht saldo ter grootte van bijna 10 pCt. van de toever-

trouwde middelen, dat slechts maximaal 90 pCt. hiervan

rendabel kan worden gemaakt. Anderzijds zouden •de

banken uit liquiditeitsoverwegingen ook zonder het stelsel

meer bij de Bank gaan aanhouden als de toevertrouwde

middelen stijgen; voor zover dit in mindere mate dan thans

het geval zou zijn, zou de stijging van de toevertrouwde

middelen gepaard gaan met o.a. een grotere vraag naar

schatkistpapier, hetgeen aan het rendement niet ten goede
zou komen.

Hoewel het dus theoretisch niet verantwoord is bij

voorbaat aan te nemen dat het kasreservestelsel schadelijk

is voor de rentabiliteit van het bankwezen, zullen de

Nederlandse bankiers toch wel met jaloerse blikken naar
hun Engelse collega’s kijken. Ook daar is het kasreserve-

wapen onlangs aan het arsenaal van de Centrale Bank

toegevoegd; het zal in Engeland echter niet alleen slechts

bij wijze van uitzondering worden toegepast, maar bo-

vendien zal op de ,,special deposits” een rente, gelijk aan
het réndement op schatkistpapier, worden vergoed.

De kapitaalmarkt.

Het Dow Jones-gemiddelde voor Industrials heeft het

500-niveau deze week overschreden, en is dus niet ver
meer verwijderd van het record-niveau (520) dat vorig

jaar werd bereikt, toen de industriële produktie in om-

vang ruim 10 pCt. boven de huidige lag. Wie over deze

koersontwikkeling, die slechts ten dele op een tastbare

conjunctuurverbetering berust, ook tevreden moge zijn,

de baissiers zijn dit zeker niet. Zij waren medio juli ruim

6 mln. shares ,,in de wind”. Wellicht zullen zij het be-

treuren dat het Engelse recht op hen niet meer van toe-

passing is. Judge Salmon te Leeds heeft ni. volgens ,,The

Financial Times” een bank aansprakelijk gesteld voor een

verlies van bijna £ 16.000, dat door een cliënt was geleden

doordat deze het beleggingsadvies van een bijkantoor-

directeur had gevolgd….

De uitbundige stemming waarin Wall Street verkeerde

is uiteraard niet aan het Damrak
voorbijgegaan.
Van de

,,internationals” was Koninidijke nog het minst vast

gestemd, hetgeen misschien mede aan de teleurstellende

666

(LI!)

Stalen meubelen

z.a. ladekasten, bureaus,

tafels, wandkasten en boeken-

rekken.

9E)

Dor

kwartaalcijfers van de Amerikaanse dochter was te wijten.

Bonusgeruchten speelden een rol bij de koersstijging

van de aandelen Unilever. Wat Philips betreft, het Alge-

meen Dagblad wist te melden dat een Amerikaans be-

leggingsfonds een doorlopende opdracht heeft gegeven

om ,,zonder forceren” aandelen Philips uit de markt te
nemen. Een waarlijk spectaculair koersverloop legden

de aandelen Koninklijke Zout aan de dag. Gecorrigeerd

voor het feit, dat de aandelen ex
331/3
pCt. bonus gingen,

vertoonden zij woensdag een stijging van 80 punten.

Uit de investeringsstatistiek van het C.B.S. blijkt, dat

de industrie in 1958 plannen heeft om f.
1.750
mln, in
vaste activa te investeren, d.i. ruim f. 250 mln, minder

dan vorig jaar en
f.
450 mln, minder dan volgens de In-

dustrialisatienota gemiddeld per jaar noodzakelijk is.

Aanleiding tot optimisme vormt dit niet, al zijn de gegevens

verzameld, voordat de investeringsaftrek in ere werd her-

steld.

In de eerste zes maanden van 1958 werd er bij de ge-

zamenlijke Nederlandse spaarbanken bijna f. 250 mln.

meer ingelegd dan opgevraagd. Het spaarverschil was

ruim f. 135 mln, groter dan in het le halfjaar
1957.
De

stijging van de rentevergoeding op spaarbanksaldi, ge-

combineerd met de dalende tendentie van het rendement

op obligaties, zal hier mede van invloed zijn geweest.
op-
vallend is, dat de stijging van het spaarverschil voor 70

pCt. bij de boerenleenbanken heeft plaats gevonden. Dit

feit is in staat enige twijfel te doen ontstaan t.a.v. de vraag,

of het agrarisch deel van onze bevolking zich nu werkelijk

wel in zo’n crisistoestand bevindt als door de cijfers van

het Landbouw Egalisatiefonds wordt gesuggereerd.

Aand.

lndexcijfers

A.N.P.-C.B.S.
2
jan.
18 ju,li
25 juli
(1953
=
100)
1958 1958 1958

Algemeen

……………………………
168
197
202
Internat.

concerns

…………………
237
277
285
Industrie

………………………………
126 145 148
Scheepvaart

…………………………
117 134 136
Banken

.
…………………………………
106 123 125
Indon.

aand.

…………………………
64
88 89

Aandelen

Kon.

Petroleum

……………………
f. 147,30

f. 163,40 f. 165,70
Unilever

………………………………
311′,4
351
365%
Philips

…………………………………
230%
287%
297%
A.K.0 .

…………………………………
142%
180 192
Kon.

N.

Hoogovens

………………
241 303
317
Van

Gelder

Zn .

……………………
170
175
177
H.A.L.

…………………………………
132%
138
137
1
,j
Amsterd.

Bank

………………………
191½
223 227
H.VA.

…………………………………
84%
106
1
/2
104%

2 jan.
18 juli
25 juli
Staatsfondsen
1958
1958
1958

2%

pCt.

N.W.S.

…………………… 59%
60&
60%

pCt.

1947

…………………………
85
’89A,
90
1
A
3%

pCt.

1955

1

……………………… 81%
88
1
A
88%
3 pCt.

Grootboek 1946

…………… 80%
88% 88%
3 pCt.

Dollarlening
…………………
90
91% 91%

Diverse obligaties

3% pCt. Gem. R’dam 1937 VI
R.
91%
90
1
h
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
79% 85%
85
1
A_
3% pCt. Nederi. Spoorwegen
84%
90
90%

pCt.

Philips 1948

………………
90
94
92%
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
80
85
1
A
85
6 pCt.

Nat.

Woningb.len. 1957
104%
109
3
4
109%

New
York

Aandelenkoersgemiddelde
Dow
Jones Industrials
…………
439
487 502
M. P. GANS.

RECENTE PUBLIKATIES

W. E. Cole: Urban society.
A college textbook in urban

sociology. Boston 1958,
591
blz., f. 28,15.

H. P. Fairchild: Dictionary of sociology.
Vision Press Ltd.,

Londen 1958, f. 25,20.
J. B. Gitiler (editor): Review of sociology.
Analysis of a

decade. J. ‘Wiley and Sons, New York 1958, 597 blz.,

f. 44,20.

H. Henry: Mofivation Research.
Its practice and uses for

advertising, marketing and other purposes. Crosby

Lockwood, Londen 1958, 240 blz., f. 18,—.

O.E.E.C. publication: The consumer’s food-buying habits.

The European Productivity Agency of the O.E.E.C.,

• Parijs 1958, 175 blz., f 5,25.

N. Farkinson: Farkinson’s Law.
John Murray Ltd.,

Londen 1958, f. 8,—.

A witty dissection of economic life and of the things

that make business-men and bureaucrats tick. Inimita-

bly illustrated by Oscar Lancaster.

1. T. Sonders: The community. An introduction to a social

system. Ronald Press, New York 1958, 477 blz.,

f. 26,—.

H. Webster: Urban planning and municipal public policy.

Harper & Bros., New York 1958, 584 blz., f. 33,70.

607

1,
S

-. 608

Efficiency’

bespoedigt
:
Uw contacten

me
/
t gegadigden

*


env

Indien

– Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

– opgenomen,

‘vermeld dan

tevens het

KENGETAL

t


VAN
DOORNE’S
AUTOMOBIELFABRIEK N.V.

zoekt voorspoedige Indiensttreding

EEN SALES PROMOTOR

die over een uitgebreide kennis en langdurige ervaring beschikt op

het gebied van Verkoop, Marketing en moderne reclame methoden.

Van deze functionaris wordt verwacht, dat hij leiding kan geven

aan sales promotion-activiteiten en dat hij daartoe ‘op prettige’ en

stimulérende wijze nauwe contacten onderhoudt met de afdelingen

Verkoop, Reclame en Marketing.
Voor deze belangrijké functie wordt gezocht naar een persoonlijk-

heid, niet jonger dan 35 jaar. Ervaring hebben opgedaan In een

gelijksoortige functie in de automobielbranche is een extra aan-

beveling. Gegadigden moeten bereid zijn zich te onderwerpen aan

een psychologisch en medisch onderzoek.

Eigenhandig, niet met balipoint geschreven sollicitaties, met recente

pasfoto en uitvoerige gegevens omtrent opleiding, diploma’s en

praktijkervarl-‘g te richten aan Van Doorne’s Automobielfabriek NV.,

Afdeling Sociale Zaken, Geldropseweg te Eindhoven, onder ver-
melding van het nummer 2484

Deze sollicitaties worden uiteraard vertrouwelijk behandeld.

EINDHOVEN

Ap

O
.u.i….r,
9HO. __•__•

CRL

.

INTERNATIONALE ORGANISATIE

in oprichting, te vestigen in de onmiddellijke nabijheid van Parijs, vraagt

ENIGE BIJ UITSTEK DESKUNDIGE SPECIALISTEN

op het gebied van:

-,

A. Geiddispositie
en Budgettering
Boekhouding


Hollerith
Kostprjsberekeningen, tariefiëring, bedrijfsstatistieken enz.

Gegadigden moetén ruime praktische ervaring hebben verkregn in verantwoordelijke
en ten dele leidinggevende functies.
Academisch gevormden, zomede zij die in het bezit zijn van een accountantsdiplom
(N.I.V.A. of V.A,G.A.), diploma M.O. Boekhouden of diploma M.T.S. genieten de
voorkeur.
Vereist is goede kennis van de Engelse of Franse taal. Kennis van beide talen, alsmede
van Duits, strekt tot aanbeveling.


De honorering zal in overeenstemming zijn met het belang van de te vervullen.
functies.

.

/

Schriftelijke sollicitaties – die strikt vertrouwelijk zullen worden behandeld’— gesteld
in ‘Engels of Frans met volledige gegevens betreffende persoon en gezin, opleiding,
ervaring, tegenwoordige positie en huidig salaris, worden binnen 14 dagen ingewacht
onder letters C.C.I. aan NIJGH & VAN DITMAR, Advertentie Bureau, Noordeinde
49, Den Haag.

1′
a!T!Iu.e:

1

ONDERNEMINGEN,

die het beste leidende

personeel zoeken,

speciaal met, economische

scholing, roepen sollicitanten

op door middel van een

annonce in de rubriek

,,VACATURES”

Het’ aantal reacties, dat

deze annonces tot gevolg

hebben, is doorgaans

uitermate bevredigend;
begrijpelijk, omdat er bijna

geen grote instelling is,
die dit blad niet regel-
matig ontvangt en

waar het niet circuleert.

Auteur