Economisch
Bertchten’.
Gids voor pulic reltions
Drs. J.Atehng
.
De werkgelegenheid in de
sigarenindustrie
*
.
Drs. R. Kool
Een welvaartsplan
voor
Nederlands Nieuw-Guinea
•
*
Drs.
P. H.
M. Cremers
Atoomenergie en verzekering
*
C. Vermey
De vrachtenmarkt
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
43e JAARGANG
No. 2142
WOENSDAG 23 JULI
1958
YERZEKE
$,LIYINSYIRZ(KERING.
.11fr
op.
8
ANK
scWt
i;i
Spuistraat
KAS-ASSOCIATIE N.V.
Betacilkantoor voor coupons
I!!j
47!,aemak:la:rs
Rotterdam
–
Amsterdam.- ‘s-Gravenhage
Delft
–
Schiedam
–
Vlaardingen
Albiasserdam
Verzorging van
–
en adviezen inzake
levensverzekeringen
en pensiôencontracten
1
!
. Bed rijfspsychoioog
met wetenschappelijke opleiding en
•
• veeljarige binnen- en buitenlandse
praktijkervaring, door conjunctuur-
omstandigheden genoopt binnen-
kort van positie te veranderen, z’oekt
passende functie, ook eventueel
voor enkele daen per maand in
vast verband.
*
Br. no E.S.B. 19-1 postbus 42, Schiedcim
578
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van
het Nederlandsch
Economisch Instituut
Adres
voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040; Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zöonen, Rotterdam. Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwij,aardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochwég 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ct.
Aangetekende stukken in
Nederland aan hei Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300. toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0.30 per mm. Contract-tarieven op aan-
viaag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder op’aaf van
redenen te weigeren.
/
.
.
-.
.
Gids voor public
.
.re1atiois
,.
.•
Op 10 februari 1958 bestond het Britse ,,Institute of
omtrent de Britse pers, de radio, de televisie-‘enz. Een
Public Relations” tien jaren. Van het in 1951 opgestelde
‘schets van het opinie-onderzoek, als uitgangspunt voor
oiitwikkelmgsplan’aren toen verschillende punten uit-
public relations-wèrk, heeft toch wel merkbaar onder
‘
gevoérd o.a het punt vakopleiding. In 1957 was het eerste
het streven naar beknoptheid geleden.
/
..
,,intermediate” examen afgenomen, waarna de geslaaden
.
In de tien jaren van.het bestaan van het Britse iiistituut,
het recht hebben deel te nemen aan het ,,final’ examen
dat thans meer dan duizendlecIn telt, die hun tijd ge-
voor het diploma voor public relations. Voor beide examens
heel of gedeeltelijk aan public relations in soms zeer
moeten de beginselen en
–
uitvoerig
–
de paktijk worden
1
ruim genomen zin besteden, is zoals hiervoren aange-
bestudeerd. Gezien de schaarste aan Engelse publikaties
stipt, in de Verenigde Staten een stroom van literatuur
van enige omvang op dit gebied, in tegenstelling tot de
‘
over
,
public relations verschenen. Veelal behandelen deze
Amerikaanse overvloed aan tijdschriftartikelen en boeken,
de verschillende publieksgroepen, vooral voor
,
publikaties
heeft het Britse instituut een gids
1)
doen samenstellen met
ondernemingen van belang, met direct nuttige aanwij-
een tweeledig doel, nl. ten eerste
de
examenopleiding
zingen voor de benadering van die groepen. Die literatutir
,
in .Groot-Brittannië te dienen en ten tweede aan iedereen,
culmineerde wel’ in een boek zoals ht ,,Public Relations
–
die met public relations te doen heeft, inzicht te geven Idea Book”
2)
met enkele honderden ‘voorbeelden van
in gebied en doel van dit werk, hetgeen de samenwerking
benaderingen en een. receiter boek zoals ,,Public Rela-
met public relations chefs en adviseurs kan vergemakke-
tions Idea in Action”
3)
‘met ongeveer 500 toegepaste
•
lijken.
‘
programma’s en technieken, waarvan zeer vele in enkele
Een oordeel over de in mei verschenen gids’berust op
regels zïjn weergegeven. Ook vindt men een aantal om-
de volgende feiten. In ongeveer 240 bladzijden beschrijven
schrjvingen van een situatie en de problemen daarin,-
23 specialisten ieder een bepaald -onderdeel van public
gevolgd ‘door ‘een vermelding van werkwijze en resultaten.
relations. Deze opstellen zijn in vier delen gegroepeerd,
Vergelijken we ‘daarmede de nieuwe Engelse gids, dan
ni. doel, functies en problemen in deel T; het publiek eii blijken de auteurs zich van beschrijvingen van bepaalde
de publieke ‘opinie in deel II; een aantal publiciteitsmedia
situaties vrijwel te hebben onthouden
,
en hun conérete
zoals pers, radio, televisie enz. in deel III en de public
‘-
uiteenzettingen van public relations-âctiviteiten sterk
te
relations, bij de Regering, plaatselijke besturen, beroeps-
hebben b’eperkt. Daartegenover zijn de gegeven aanwij-
organisaties en het werk van public relations adviseurs
zingen meesterlijk, bijv.
–
voor het contâct met de pers.
in het vrije beroep in deel IV. Een zuiver leerboek uit één
Samenvattend kunnen wij van le nieuwe Engelse ‘gids
stuk is de gids daardoor niet geworden, doch wel een
zeggen: hij bevat enkele met sociaal begrip en ‘gevoel’
symposium. De redactie-conniii
ssie geeft het in de gids
geschreven
uiteenzettingen
omtrent
de
betekenis
vân
goed m’erkbare feit toe; dat er op enkele punten diver-
public ,relations in de moderne samenleving,
veel -op
•
gentie ‘ian meningen bestaat.
Groot-Brittannië betrekking
hebbend
gesystematiseerd,,
Een vroegere voorzitter van het Institute, Lex Hornsby,
feitenmateriaal en op een, beperkt aantal punten goed
heeft de definitie van public relations, welke het Institute
zakelijke aanwijzingen. Het komt ons voor, dat Neder:
in zijn reglementen heeft ,’astgelegd, meësterlijk verklaaid
laridse belanghebbenden en ‘belangstellenden in public
en toègelicht: ,,Public relations,is the deliberate, planned
relations dank zij deze uiteenzettingen en aanwijzingen
.-
and Sustained effort to establish and maintain mutual
•een belangwekkende ,,tour d’horizon” kunnen maken in
understanding between an organisation and its public”.
de beginselen en enkele hoofdpunten van de praktijk Wederzijds begrip is vanouds van groot belang voor
van public relations, zoals het Britse instituut ‘die gaarne
mensen ‘en organisaties, maar het heeft in deze tijd van
ziet opgevat en toegepast.
massificering, verzâkelijking’ en codificering een nieuwe
,
Rotterdam.
‘
G.
DE BRUYN.
betekenis gekregen. Naast. dergelijke principiële uiteen-
-.
zettingen in gestroomlijnd-idealistische, geest, vindt men
,,Public Relatiois Idea Book”, by Printers’. Ink Editors
in de gids vele beknopte, maar goed geselecteerde gegevens’ and Contributors. Uitg. Printers’ Ink Publishing Cornp., Inc.
New York’
1953.
..
1
),,A guide to the practice of public relations”; uitgave’
Allen H. Center: ,,Public Relations Ideas in Action”,
,
Newman Neame Ltd. London
1958,
243
blz., 30/-.
,
McGraw-Hill Rook Comp. New York
1957.
Blz.
:
Blz.
Gids voor public relations,
door Drs. G. de Bruyn
579 Aoomenergie en verzekering,
door Drs. P. H. M.
Cremers
,
…………………..,
586
‘De werkgelegenheid in de sigarenindustrie,
door
De vrachtenmarkt,
door C. Vermey ………….
588
Drs. J. Amelung ……………………..
580
Aantekening:
Een welvaartsplan voor Nederlands Nieuw-Guinea, ,
– Europa, Amerika en / de recessiebestrijdini 589
door Drs. R. Kool …………………….
582
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans….
591
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lanibers;
J.
Tinbergen;
J.
R. Zwdema.
-‘ •’
Redacteur-Secretaris: A. de Wit, Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN
ADVIES VOOR BELGIË:
F., Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van- Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
•
‘
‘
•
,
•
•
579
;
,
.
•
1_
,,
–
S.’
•
:-
.
•
,
‘
–
.
&
.
.
Na de beëindiging der sigarenrantsoenering
bleek, dat het verbruik t.o.v. v66r de oorlog was
gehalveerd en een verdere daling te zien gaf. Ten-
einde de impasse, waarin de sigarenindustrie hier-
door was geraakt, te doorbreken, werd in 1952 de
accijns op sigaren verlaagd. Aangenomen werd,
dat de aldus mogelijk gemaakte prijsverlaging tot
omzetvergroting en ruimere werkgelegenheid zou
leiden, en dat de industrie meer financieringsmo-
gelijkheden zouden worden geboden voor de aan-
schaf van voor rationalisatie e.d. nodige inves-
teringsgoederen. Blijkens het verloop der prôduk-.
de, de werkgelegenheid en de arbeidsproduktiviteit
zijn de doeleinden der accijnsverlaging grotendeels
gerealiseerd. Sedert een halfjaar echter vertoont
de afzet geen stijging meer, terwijl het afsluiten
van investeringsprogramma’s reeds nu leidt tot
werkgelegenheidsvermindering. In deze sfeer komt
binnenkort de beslissing omtrent het al of niet ver-
lengen van de tijdelijke ontheffing van omzet-
belasting aan de orde.
Nadat de rantsoenering van sigaren op 1 juli 1947 was
beëindigd, bleek het binnenlandse verbruik in vergelijking
met v66r de oorlog ongeveer gehalveerd te zijn. In 1948
werden per hoofd 90 stuks verbruikt tegen 178 in 1938.
In 1949 vertoonde het verbruik van sigaren een geringe
toeneming; in beide volgende jaren was sprake van een
verdergaande vermindering en wel met ruim 10 pCt.
per jaar. Hiermee daalde het verbruik in 1951 tot 70
sigaren per hoofd. Deze laatste ontwikkeling vond plaats
ondanks de tijdelijke afschaffing van de omzetbelasting
in december 1950. Deze maatregel bleek dus niet vol-
doende te zijn geweest voor het bevorderen van een
gunstige wending in de sigarenindustrie. De gedaalde
omzet ging gepaard met een niet onbelangrijke werkloos-
heid. Omdat een relatief groot deel van de sigarn-
makers van hogere leeftijd was – ouder dan 50 jaar
– was inschakeling elders moeilijk. Wegens de betrek-
kelijk geringe spreidiig van deze industrie vormde de
werkloosheid
,
plaatselijk en soms ook regionaal een
ernstig probleem. Vanzelfsprekend was het bereiken
van een opgaande lijn ook voor de sigarenindustrie zelf
van essentieel belang. Voor de verbetering van de effi-
ciency, c.q. rationalisatie, waren omvangrijke investe-
ringen noodzakelijk. De hiervoor benodigde middelen
konden slechts bij een hogere omzet uit de lopende in-
komsten worden gefinancierd.
De wens tot het doorbreken van de ontstane impasse
bracht de Overheid op 28 mei
1952
tot een verlaging
van de accijns op sigaren. Hierbij werd aangenomen, dat
de mogelijk gemaakte prijsverlaging tot een omzetvergro-
ting zou leiden, waarmee dus de trend van een dalend
verbruik in gunstige zin zou worden omgebogen. De
grotere produktie zou niet alleen de werkgelegenheid
verruimen, maar eveneens de ondernemers ruimere fi-
nancieringsmogelijkheden geven voor de aanschaf van
investeringsgoederen. De hiermee mogelijk gemaakte
rationalisatie zou een verlaging van de kostprijs kunnen
bewerkstelligen. Deze zou doorwerken in hetzij een
prijsverlaging, hetzij een compenseren van eventuele
stijgirgen van andere kostprijsfactoren.
Ten aanzien van de werkgelegenheid hield de be-
oogde ontwikkeling twee tegengestelde tendenties in.
580
De werÎigelegenheid
iii de
sigarenindustrie
Op korte termijn werd een vermindering van de werk-
loosheid beoogd. Deze werd ook inderdaad gerealiseerd.
Op langere termijn echter betekent de eveneens gewens-
te rationalisatie een druk op de werkgelegenheid. Te ver-
wachten was zodoende, dat de accijnsverlaging slechts
een tijdelijke verruiming van de werkgelegenheid teweeg
zou brengen. Wanneer dit echter zou samengaan met een
weer gezond worden van de sigareniiidustrie, zou de
verlaging van de accijns aan haar doel hebben beant-
woord.
In hei hierna volgende wordt in de eerste plaats een
overzicht gegeven van het verloop van de produktie en
van de werkgelegenheid. Uit deze beide gegevens blijkt
de verbetering van de arbeidsproduktiviteit. Deze laat-
ste geeft in feite het resultaat weer van de rationalisatie,
c.q: investeringen, van de sigarenindustrie. Ten slotte
wordt gewezen op de sinds kort optredende stagnering
van de afzet, die toevallig samenvalt met het afsluiten
van diverse investeringsprogramma’s. Dit laatste leidt
nu reeds tot een vermindering van de werkgelegenheid,
die, zoals hiervoor werd’ vermeld, op langere termijn
was te verwachten. In verband hiermede wordt er aan
herinnerd, dat de tijdelijke en regelmatig verlengde ont-
heffing van omzetbelasting per 1 januari
1959 afloopt.
Werkgelegenheid en produktie.
De nu volgende cijfers betreffen de grote sigaren-
ondernemingen – meer dan 25 werknemers – waar
geen andere tabaksprodukten worden gefabriceerd.
TABEL 1.
–
totaal personeel
produktie
ln
jaar
per 30 sept.
. s
.)
_(x 1.000)
sigaren
senoritas
totaal
1950
……………..
•11,4
556
128
684
1951
……………..
503
137
640
1952
…………….
1
.1,4
600
151
751
1953
……………..
12,0
647
241
888 1954
……………..
12,0
–
705
311
1.016
1955
……………..
11,6
747
354
1.101
1956
……………..
11,2
736 .
398
1.134
Bron:
Produktiestatistiek.
–
lSe accijnsverlaging veroorzaâkte op korte termijn
een verhoging van de afzet, c.q. produktie, van sigaren
en senoritas. Dit resulteerde in een gelijktijdige uitbrei-
ding van het aantal werknemers. Voor de grote sigaren-
fabrieken werd wat de werkgelegenheid betreft reeds in
1953 een hoogtepunt bereikt, terwijl de produktie tot
voor kort een voortdurende stijging vertoonde. In 1958
was er sprake van een stabilisatie. Gedurende de eerste
vijf maanden van
1958
vertoonde de binnenlandse afzet
in vergelijking met de overeenkomstige periode van 1957
een geringe daling t.w. voor sigaren met 0,4 pCt. en
voor senoritas met 1,9 pCt. De uitvoer van beide pro-
dukten vertoonde in genoemde perioden nagenoeg geen
verschil. De produktie-index van het C.B.S. voor 1957
wijst op een. stijging voor sigaren en senoritas met 6,9
pCt., t.o.v. 1956. Volgens de Algemene Industrie Sta-
tistiek, nam de personeelsbezetting bij de sigarenfabrie-
ken van het laatste kwartaal 1956 tot het overeenkom-
stige kwartaal van 1957 toe met
‘2,5
pCt.
Werkloosheid.
Het totale aantal werkloze en op aanvullende werken
tewerkgestelde sigarenmakers ontwikkelde zich als volgt:
TABEL 2.
Werkloosheid sigarenmakers
ultimo
totaal
ouder dan
50 jaar
totaal
ouder dan 50 jaar
c
.
•n
C
aan-
ta
r
van
otaal
aan-
tat
van
totaal
febr
……….
1952
1.340
780
58
1.142
692
61
1955
299
244
82
855 542 63
,,
151
139
92
mei
………
1953
743
520 70
1956
83
49
59
mei
…………
691
547
78
37
31
84
nov ……….
…
mei
………
1954
664
514
77
1957
45 28
62
nov…. ……
…
310
271
87
,,
40
23
58
nov.
……….
…
mei
1958
253
Bij de grote sigarenfabrieken nam blijkens tabel 1 het
aantal werknemers van 1951 op
1953
toe met 2.100
personen. Daarentegen verminderde het totale aantal
werkloze sigarenmakers in ongeveer dezelfde periode
met ca. 650 personen.
Hieruit blijkt de personeelsuitbreiding voor een be-
langrijk deel buiten de arbeidsreserve te zijii aangetrok-
ken. Het resultaat was dat op korte, termijn, ondanks
de verruimde werkgelegenheid, een niet onbelangrijke
werkloosheid resteerde. Voorname,lijk zal dit te ver
–
klaren zijn met het relatief grote aantal oudere werk-
lozen, waarvoor bij de fabrieken onvoldoende plaat-
singsmogelijkheden bestonden. Van 1954 af vertoonde
het aantal werklozen ouder dan 50 jaar in het algemeen
een grotere daling dan voor de,.jongeren het geval was.
Deze extra daling zal verband houden met het berei-
ken van de 65-jarige leeftijd, dat in deze gemiddeld vrij
oude groep werklozen een grote rol speelde. Van dat
moment af worden de werklozen immerg niet meer als
zodanig geregistreerd. –
In 1955 en 1956 onderging het aantal werknemers
bij de grote sigarenfabrieken, zoals tabel 1 deed zien, een
vermindering, zodat eigenlijk een stijging van de werk-
loosheid te verwachten viel. Waarschijnlijk zal de gun-
stige ontwikkeling van de werkloosheid vooral voor de
jongeren zijn terug te brengen op de ruime algemene
werkgelegenheid, waardoor deze krachten elders konden
worden opgenomen.
Arbeidsproduktiviteit.
.De arbeidsproduktiviteit kan worden gemeten aan
de hand van het aantal per werknemer geproduceerde
sigaren en senoritas. Voor beide produkten tezamen was
er sprake van een aanmerkelijke vooruitgang, die, blij-
kens tabel 1, ten dele kan worden toegeschreven aan
de toeneming van het relatieve aandeel der gefabriceer
–
de senoritas van 20 pCt. in 1952 tot
35
pCt. in
1956.
De ‘senoritas lenen zich immers in het bijzonder voor
mechanische produktie. Voor de sigaren en senoritas
kan de ontwikkeling ‘an de produktiviteit niet afzon-
derlijk worden aangegeven, omdat de arbeidsbezetting
slechts in totaal bekend is. Wel kan een benaderend
beeld worden verkregen door, uitgaande van de volledige
arbeidsbezetting per afzonderlijk, produkt, te bepalen
hoeveel hiervan gemiddeld per werknemer werd gepro-
duceerd. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden
met mogelijke verschuivingen in de arbeidsbezetting
voor beide produkten. De volgende cijfers hebben be-
trekking op de in tabel 1 bedoelde grote sigarenfabrieken.
TABEL 3.
Produktie per werknemer
(1952 = 100)
jaar
‘
aigaren a)
aenoritas a)
100
100.
100 1953
…………..
112
102
152
1952
……………
129 112 196
1954
……………
144
122 231 1955
……………
1956
……………
154
125
269
a) Produktie gedeeld door het
totale
aantal werknemers.
Volgens het verslag van de Hoge Raad van Arbeid
bedroeg de stijging van de arbeidsproduktiviteit, op
basis van het per werknemer geproduceerde aantal stuks,
in de ‘periode 1925 tot 1936 gemiddeld 2,6 pCt. per
jaar,’ terwijl dit van 1952-1956 gemiddeld
13,5
pCt. be-
droeg. In feite geeft een dergelijke meting geen juist
beeld van de stijging der produktiviteit. Deze behoort
per produkt te wrden gemeten en vervolgens te wor-
den gewogen naar het belang van de afzonderlijke pro-
dukten. ‘Omdat de senoritas de grootste stijging van de
produktie per man vertonen, maar anderzijds slechts een
ondergeschikt deel van de totale arbeidsbezetting der
sigarenindustrie in beslag nemen, zal de stijging der
produktiviteit van de sigarenfabrieken in werkelijkheid
geringer zijn geweest dan de genoemde 13,5 pCt.
Tot dusverre werd de arbeidsproduktiviteit slechts
voor de grote sigarenfabrieken gemeten. Voor de gehele
sigarenindustrie zal de verbetering’ echter groter zijn
geweest, omdat het produktie-aandeel van de kleine be-
drijven sinds 1952 niet onbelangrijk verminderde, t.w.
van 10,6 pCt. in 1952 tot 2,4 pCt. in 1956. Deze be-
drijven met minder dan 25 werknemers zijn immers in
meerdere mate ingesteldop de weinig produktieve hand-
matige fabricage.
Huidige situatie.
Tot dusverre blijken de doeleinden van de accijns-
verlaging grotendeels te zijn gerealiseerd; het verbruik
dat in 1951 70 stuks per hoofd bedroeg is toegenomen
tot 106 stuks in
1957;
de werkgelegenheid is vermeer-
derd en de werkloosheid is afgenomen, zij het overigens
mede dank zij de afvloeiing van 65-jarigen en de ruime
algemene werkgelegenheid. Voorts werden ook tav.
rationalisatie en investeringen resultaten geboekt, die
weerspiegeld worden in een stijging van de arbeidspro-
duktiviteit. De verdere uitwerking hiervan houdt echter
dè dreiging in van een hernieuwde werkloosheid. Sinds
een half jaar vertoont de afzet geen stijging meer. Te-
gelijkertijd blijkt voor verschillende investeringsprogram-‘
581
In dit
artikel wordt
achtereenvolgeni aandacht
geschonken aan de volgende punten: 1. de opvat-
tingen in Nederland en in Nieuw-Guinea inzake
de mogelijkheid van planning. 2. de vraag of een
ontwikkelingsplan op
langere termijn
op grond
van de huidige
situatie nodig is; 3. op welke wijze
planning en uitvoering moeten plaatsvinden.
Nieuw-Guinea is een land met beperkte economi-
sche mogelijkheden, hetgeen blijkt uit de volgende
omstandigheden: a. goede landbouwgronden
zijn
schaars;
b.
behalve de oliemaatschappijen zijn er
geen grote
bedrijven;
c. in
het tijdvak 1949-1957
heeft de toeneming van de produktie vooral ge-
leid tot stijging der consumptie. Daarom bepleit
schrijver de tot stand koming van een welvaarts-
plan. Een
dergelijk
plan zal met de volgende eisen
rekening moeten houden: het beschikbaar aantal
arbeiders mag niet worden overschreden; het per
jaar benodigd bedrag voor de investeringen moet
aanwezig zijn, terwijl tegelijkertijd de betalings.
balans in evenwicht moet zijn.
Wij willen in dit artikel enige aandacht besteden aan
de vraag, of de opstelling en uitvoering van een lang-
jarig ontwikkelingsplan voor Nederlands-Nieuw-Guinea
nodig is. Wij zullen in dit verband achtereenvolgens aan
de volgende punten aandacht besteden: –
le. aan de opvattingen in Nederland en in Nieuw-
Guinea inzake de mogelijkheid van planning;
2e. aan de vraag of een langjarig ontwikkelingsplan
op grond van de huidige economische situatie nodig is;
• 3e. aan de vraag op welke wijze planning en uitvoering
moeten plaatsvinden.
De opvattingen aangaande de wenselijkheid van – een wel-
vaartsplan.
Deze opvattingen zijn verschillehd. Enige jaren geleden
• verklaarde wijlen Minister Kernkamp dat er’voorlopig
onvoldoende gegevens beschikbaar waren om een der-
gelijk welvaartsplan op te stellen. Wellicht heeft men sinds-
dien deze gegevens kunnen verzamelen. In 1954 werd
door het Gouvernement van Nederlands-Nieuw-Guinea
een driejarig werkplan gelanceerd, waarvan een beschei-
den deel
blijkens
de ervaring verwerkelijkt kon worden.
Wij verstaan onder ,,planning” niet anders dan een
(vervolg van blz. 581)
ma’s het laatste stadium ‘te zijn bereikt. Er is enerzijds
sprake van het in bedrijf stellen van vol-automatische
boiknakmachines, anderzijds van niet volledig benutten
van de kortgeleden voltooide investeringen, wegens het
ontbreken van een voortgaande toeneming van het ver
–
bruik. In diverse gevallen gaat hiermee een vermindering
van de arbeidsbezetting gepaard.
Voor zover de industrie een betere rentabiliteitsbasis
wist te verkrijgen moet dit stadium als een zekere con-
solidatie van het bereikte worden gezien. Ook bij een
voortzetting van de produktie-c.q. afzettoeneming,’ zou-
den waarschijnlijk ontslagen zijn. voorgekomen, wegèns
de gereedgekomen vergroting van de mechanische ca-
paciteit. Wanneer echter onvoldoende maatregelen wer-
den genomen voor het gezon&maken van het bedrijf,
kan er niet van cpnsolidatie sprake zijn. In een aantal
gevallen zijn bedrijven geliquideerd. ,
582
Een welvaartsplan
voor
Nederlands ‘
Nieuw- Guinea
zich rekenschap geven van de ,,route”, die het schip van
staat vaart, met inbegrip van de vaarsnelheid, de afstand
tot de bestemmingshaven en het nuttig effect van de ge
– hele tocht. Planning is, om het met de woorden van Prof.
Vèrdoorn van het ‘Centraal Planbureau te. omschrijven:
,,een geordend doordenken van de toekomst”. Men
associeert het begrip ,,planning” niet zelden met ,,com-
‘munistische economie” of iets’. dergelijks. Het is niet
onmogelijk, dat dit met name geldt voor hen, die met
de ontwikkeling vaTn- Nederlands-Nieuw-Guinea te maken
hebben. Een groot deel van hen die in Hollandia en in
Den Haag aan de ontwikkeling van dit gebiedsdeel wer-
ken, zijn afkomstig uit de overheidsdiensten van het
voormalige Nederlands-Indië. Zij ontvingen hun scho-
ling en hun praktijkervaring in een land waarvan de econo-
mische politiek – ook in de crisisjaren – een liberale
politiek bleef. Men leze hierover de rede van de Gbuver-
neur-Generaal van Nederlands-Indië bij de opening van
de toenmalige volksvertegenwoordiging in 1937.
De tropische landen vôér 1940 kenden geen welvaarts-
plannen en kenden geen economische politiek gestoeld
op een langjarig ontwikkelingsplan. Véôr 1940 was er
slechts één land, dat zich aan planeconomie schuldig
Hoe zijn nu de vooruitzichten op korte termijn? De
produktie en de afzet verlopen thans zeer stabiel. Aân-
gezien hierin op korte ‘termijn geen van belang zijnde
verandering is te verwachten, zal de werkgelegen-
heid van deze zijde geen steun kiinnen verwachten. Bij
.het gereedkomen van verdere investeringen, zullen waar-
schijnlijk ook voortgaande ontslagen voorkomen.’
In deze sfeer van teruglopende werkgelegenheid komt
binnenkort een beslissing aan de orde ta.v., het al of
niet verlengen -‘ pei’ 1 januari
1959
– van de tijdelijke.
ontheffing van de omzetbelasting. Wellicht kan het bo-
venstaande overzicht, -dat niet meer beoogt te geven
dan een beschrijving van de ontwikkeling van de werk-
gelegenheid in de sigarenindustrie na de jongste accijns-
wijziging, een bijdrage vormen tot de discussie over de
verschillende belangen, welke hierbij zijn betrokken.
‘s-Gravenhage.
Drs. J. AMELTJNG.
t.
t
–
‘-‘
maakte en dit was Sovjet Rusland. Het is dan ook moge-
lijk en begrijpelijk dat er bij de oudere ambtenaren, die
met de ontwikkeling van Nieuw-Guinea te maken hebben,
een zekere weerstand aanwezig is tegen deze ,,moderne”
wijze van aanpak van de economische vraagstukken.
En men mag niet blind zijn voor het
feit,
dat het in vele
tropische gebieden en in het bijzonder in de gebieden,
die nog maar kort hun politieke zelfstandigheid hebben,
een soort ,,mode” is geworden een ontwikkelingsplan
op langere termijn te lanceren, dat in binnen- en buiten-
land de indruk van een verbluffend snelle economische
ontwikkeling moet wekken. Papie’r blijkt – zoals steeds –
zeer geduldig te kunnen
zijn.
Een opmerking zoals: ,,Mijn-
heet, ik heb tientallen jaren bestuurservaring in Neder-
lands-Indië, zo’n welvaartsplan is niet zo eenvoudig als
u denkt” is dan ook volkomen
begrijpelijk.
Zij is echter
niet juist. Wij zijn namelijk van mening, dat er voor Nieuw-
Guinea grote behoefte aan een planmatig economisch
beleid bestaat.
De vraag, of een
langjarig ‘ontwikkelingsplan nodig is.
Er is sinds 1949 in Nieuw-Guinea gewerkt aan de econo-
mische ontwikkeling. Men heeft ernaar gestreefd om aan
de verplichtingen die Nederland inzake dit ,,dependent
territory” krachtens het Algemeen Handvest det Ver-
enigde Naties op zich heeft genomen, zo goed mogelijk
te voldoen. Het belang van de Papoeawerd bij voort-
during als het eerste belang beschouwd. Zoals in het voor-
malige Nederlands-Indië de grond van de Javaanse boer
door de agrarische wetgeving beschermd werd tegen de
cultuurondernemingen, zo • worden de grondrechten van
de autochtone bevolking in Nieuw-Guinea beschermd
op een wijze, welke menig autonoom tropisch land ten
voorbeeld mag strekken. Het belang van de bevolking
gaat voor. Op het gebied van gezondheid en van onder-
wijs werden in de afgelopen jaren bepaalde resultaten
geboekt. Er werden gebieden gepacificeerd en men slaagde
erin op korte termijn het le’en voor vele autochtonen
meer menswaardig te maken.
Nieuw-Guinea is een gebied met uiterst beperkte econo-
mische mogelijkheden. Wij willen enkele oorzaken van
deze beperktheid in het kort vermelden:
De economische aspecten van het natuurlijke
milieu bieden een somber beeld. Er is een overvloedige
regenval. De goede landbouwgronden zijn uiterst schaars.
Het bodemreliëf belemmert het bouwen van’ verkeers-
verbindingen ten zeerste. De afstand tot de voornaamste
afzetgebieden is groot.
Nieuw-Guinea heeft, met uitzondering van de
oliemaatschappijen, geen grote bedrijven op industrieel
en agrarisch gebied. De produktie ligt op een zeer laag
niveau. Wij stellen vast, dat de produktie tot 1949 vrijwel
nihil is geweest en dat zij – ondanks alle gedane moeite
van de
zijde
van Overheid en particulieren – in de jaren
1949-1957 slechts in bescheiden mate is toegenomen.
Wij hanteerden bewust de term ,,bescheiden” om-
dat wij als derde aspect van de economie van Nieuw-
Guinea de
stijging
van het verbruik willen noemen. In
de afgelopen jaren is de stijging, en dan in het bijzonder
de stijging van verbruiksgoederen, zeer groot geweest.
Naarmate meer gebieden gepacificeerd wdrden en naar-
mate de reeds gepacificeerde autochtonen hun verbruik
zullen normaliseren, zal de totale vraag naar verbruiks-
goederen in de toekomst steeds groter worden.
Er ontwikkelt zich derhalve ‘een aantal economische ‘
krachten. En het i juist met het oog op het optreden en
op de ontwikkeling yan deze economische krachten,
dat wij de noodzaak van een toekomstig planmatig béleid
aanwezig achten. Alvorens hier op in te gaan, willen’wij
met enkele cijfers, samengesteld uit de officiële in- en
uitvoerstatistieken, de ontwikkeling van produktie en
consumptie over enkele jaren schetsen.
TABEL 1.
De invoer in Nieuw-Guinea in de jaren 1952 en 1956,
exclusief invoer door oliemaaischappj/en
–
(in duizenden guldens)
Invoer
1952
,
(1) 1956
(2)
Toename
3
=
2-1
(3)
Levensmiddelen en vetten
10.000
21.000
11.000
..
2.430
1.510
Hout
……………………
1.330
2.130
800
700
880
180
2.870 7.400
4.530′
Chemicaliën
………………..920
Cement, glas; aardewerk
1.850
…
4.130
2.280
Papierwaren
…………………..
Schoeisel en
textiel
………….
Aardolieprodukten
50
100
50
2.460
7.350 4.890
Metaalprodukten
…………….
Machines, auto’s ed.
……….
4.210
12.850
8.640
Diversen, w.o. rubberwaren
.1.400
3.950 2.550
Uit tabel 1 blijkt, dat de waardestijging in de eerste
plaats veroorzaakt is door een stijging van de invoer
van consumptiegoederen. De invoer van investerings-
goederen in 1956 omvatte hoogstens 10 pCt. van het
totaal. Dit is een ongunstig percentae. Opmerkelijk is,
de stijging van de invoer van consumptiegoederen, zoals
blijkt uit de in tabel 2 gegeven cijfers.
Het aantal niet-autochtonen onder de verbruikers is
in de jaren 1952 t/m 1956 met slechts 1/3 toegenomen.’
De koopkracht van deze groep is evenmin zodanig ge-
stegen, dat hierdoor de invoerstijging uit tabel 2 kan wor-
den verklaard.
Klaarblijkelijk
worden door de autoch-
tonen in stijgende mate consumptiegoederen aangekocht.
Dit zal dan in het bijzonder vlees, visconserven, meel-
produkten, bier, spijsvetten en textiel betreffen.
(Advertentie)
Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,
laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,
–
koperdraad en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband.
NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK’ DE
1
–
583′
TABEL 2.
Verbruiksstygink van een aantal consumptiegoederen,
exclusief invoer door oliemaatschappijen
(in duizenden kg)
1952 1956
1
stijging
Vers
vlees.
………………
40
165
4
x
–
154
402
24 x
190
730
34
x
126
610
5
x
6.043
7.686
–
544
1.147
2
x
Meelprodukten……………..56
373
64 x
Visconserven
………………….
Rijst
…………………….
524
1.151
2
x
Vleesconserven
…………………
Broodmeel
…………………
Cacao en cacaoprodukten
…..
17,9
34
2
x
Melkprodukten
……………..
279
1.427
54 xl
115 177
–
Witsuiker
…………………
478
54 x
Bier
…………………….
. 94
59
2
x
Tabak
……………………
Vetten en oliën ………………84
Waszeep
………………..
407
2
x
Toiletzeep
…………………24
Textielprodukten
mci.
schoeisel
146
.
889
6
x
Zout
………………..
92
225
24x
TABEL 3.
Uitvoer van een aantal bevolkingsprodukten
Hoeveelheid in 1.000 kg
Waarde per kg
1952
1956
1952
1956
Kopra
2.945
3.875
f 0,38
f 0,45
Kopal
……………..
380
670
. ,, 0,84
1,44
Schelpen
209
227 –
,, 0,71
,, 2,—
Nootmuskaat
127
233
,, 0,90
1,19
Foelie
………….
40
,
3
67
,, 1,26
,, 5,—
Crocs (meter)
4.4
…
24
5.800
,, 0,87
,, 1,28
De totale exportwaarde van bevolkingsprodukten steeg
vati f. 2,1 mln. in
1952
tot
f. 5,1
mln. in 1956. In deze
stijging hadden met name de gebieden, gelegen achter
de havens van uitvoer Hollandia, Merauke, Manokwari
en FakFak een groot aandeel. Wij wijzen op een – onzes
inziens – belangrijk verschijnsel, .dat overduidelijk uit
de tabellen naar voren komt, namelijk, dat er een snel
toenemende verwijdering tussen de produktieve en de
consumptieve krachten van Nieuw-Guinea ontstaan is.
Terwijl een niet onaanzienlijk aantal autochtonen zich
dank zij de insanning van Nederland op korte termijn
kan opwerken tot goed gevoede en goed geklede consu-
menten, die, evenals de bewoners van Europese landen,
in feite een onbeperkt aantal behoeften hebben, beweegt
de produktie zich nog op een niveau van trâditionele
zelfvoorziening en van produktie en export van bevol-
kingsprodukten. De export van laatstgenoemde produk-
ten wordt onverbiddellijk aan de’ eisen van een uiterst
kritische wereldmarkt blootgesteld. En zij voldoen vrij-
wel nimmer aan de eisen van prima kwaliteit, door deze
wèreldmarkt gesteld.
Het verschijnsel, dat de produktie bij de consumptie
ten’ achter gaat lopen, is geenszins uniek voor Nieuw-
Guinea. Het is het probleem, waarvoor elk tropisch ge-
bied, dat zich op korte’ termijn wil ontwikkelen, wordt
geplaatst. Die ‘andere tropische gebieden haasten zich
niet Vobf. niets een ecönomisch plan te ontwerpen en uit
te voeren. Men wil de ontwikkeling in de hand houden.
Nu is het waarschijnlijk zo, dat de gevaren van’ dit spel
van economische krachten groter
zijn,
naarmate het be-
treffende gebied in economisch opzicht zwakker is. Het
best ziet men dit bij de monetaire ontwikkeling. Dè trp-
piscEe mens wordt plotselii1g geplaatst voor het verschijn-
sel: geld. Van hem wordt verwacht,
–
dat hij dat geld even
logisch en evep rationeel zl benutten als de inwoner van
een Europees land. Hierbij doet het in beginsel weinig
ter zake of als tussenstadium tussen ,,geen ruilmiddel”
en ,,gèld”
,
nog. de zgn. ,,Inducement”-goederen in het
ruilverkeer worden gebracht. Men mag verwachten dat
het inkomenssurplus, dat ontstaat door welvaartsver-
meerdering, voor het overgrote deel besteed zal worden
aan verbruiksgoederen De omzetsnelheid van dat ruil-
middel zal betrekkelijk groot zijn.
De ontwikkeling van het loon- en prijspeil in Nieuw-
Guinea is vermoedelijk verre van gunstig. Dit betekent
niet, dat de Europese arbeider of ambtenaar niet met zijn
salaris kan rondcomen. Dit betekent wel, dat het reële
loon; dat aan de autochtoôn ter beschikking staat, on-
toereikend is voor de dekking van zijn steeds in aantal
en intensiteit toenemende, op geld waardeerbare behoeften.
Vandaar, dat de ongeschoolde Papoea-arbeider in Hol-
landia (dus in een stadje, waar hij voor zichzelf en zijn
gezin’ een behoeftenschaal kan vormen) een veelvoud
van het loon vraagt en ontvangt, dat ‘aan de ongeschoolde
Papoea in Merauke aan de Zuidkust’ wordt uitbetaald.
Het zal duidelijk zijn, dat in een sfeer van een steeds
meer achterblijven van de produktie, een sfeer van een
steeds terugwijkend bevredigingsniveau en van een rela-
tief grote omloopsnelheid van het rdilmiddel, grote in-
flatoire gevaren verborgen zijn. Wij zagen, dat er econo-
mische krachten in Nieuw-Guinea zijn, welke beteugeld
moeten worden. Wij noemden zowel consumptieve als
monetaire krachten. Men mag hierbij niet volstaan met
het uitvaardigen van een aantal verordeningen. Juridische
begrippen buiten de economische werkelijkheid blijven
lege termen. In de toekomst zullen alle krachten en moge-
]ijkheden bewust gebundeld moeten worden om tot meer
produktie te geraken. Wat derhalve nodig is, is een wel
vaartsplan.
Op welke wijze moeten plannini en uitvoering plaatsvinden?
Ten slotte willen wij enige aandacht wijden aan de op-
stelling van een welvaartsplan voor Nieuw-Guinea. Het
zou te ver voeren om hierbij in te gaan op de techniek
van de planning.Wij willen volstaan met de volgende op-
merkingen. Het welvaartsplan zal rekening moeten hou
–
den met economische criteria (bijv. verhoging nationaal
inkomen, een sluitende betalingsbalans, een behoorlijke
mate van risicoverdeling) maar ook met sociologische
en ethnologische criteria en niet te vergeten met tech-
nische eisen. Het is voor de opstelling van een dergelijk
plan van het allergrootste belang, dat er:
le. voldoende produktieve projecten zijn, zodat de
niet-produktieve bestedingen niet de boventoon ,gaan
voeren;
2e. evenwicht is tussen de direct-prodüktieve projec-
ten (landbouw) en indirect-produktieve projecten (ver-
keer);
3e. een keuze tussen de verschillende produktieve
projecten gemaakt kan worden waardoor prioriteiten
kunnen worden vastgesteld.
Een aantal produktieve projecten is in Nieuw-Guinea
aanwezig. We noemen bedrijven zoals het mechanisch
rjstbedrjf bij Koembe en het houtbedrjf te Manokwari.
Deze twee bedfijven beloven in ieder geval een zekere
produktie binnen enkele jaren, wat nog niet wil zeggen
dat hun bijdrage aan de materiële ontwikkeling van ‘de
Papoea’s bijzonder groot zal
zijn.
Ten aanzien van het
Koembe-project, dat een exploitatie van 12,000 ha land-
bouwgrond met mechanische hulpmiddelen beoogt, kan
men zich de vraag stellen, in hoeverre hiermede nu wer-
kelijk het belang van de Papoea als toekomstige land-
bouwers gediend wordt. Vooral als men bedenkt, dat als
enig gewas rijst yerbouvd zal worden. Het, v9oste1 v
5.84
1′.•
•’
een der voornaamste adviseurs, om deze oppervlakte,
indien zij eenmaal in cultuur is gebracht, eenvoudig op
te delen in percelen van 1 ha, is uiteraard onuitvoerbaar.
-Het cacaobedrijf van de Nederlands Nieuw-Guinea Maat-
schappij bij Ransiki ontwikkelt zich niet ongunstig. De
plannen voor verwerking van sago door een particulier
bedrijf zijn inmiddels verwerkeljkt, terwijl het stichten
van een aantal middenstandsboerderijen bij Ransiki
overwogen wordt.
De prioriteit van deze projecten zal men vast kunnen
stellen door voor elk projecf een aantal kencijfers te be-
rekenen zoals de verhouding tussen:
aantal benodigde arbeiders en grootte van het pro-
ject;
verwachte opbrengst per jaar en grootte van het
project;
benodigde investeringen en grootte van het project;
bijdrage
aan het nationaal inkomen en grootte
van het project;
bijdrage aan het nationaal inkomen en benodigde
arbeiders;
bijdrage aan het nationaal inkomen en benodigde
investeringen.
Indien men een welvaartsplan, bijv. voor de tijd van
5
jaar, wil opstellen en men heeft aan de hand van boven-
genoëmde criteria prioriteiten voor de verschillende pro-
jecten opgesteld, dan dient voor elk van de
5
jaren van
de planperiode aan de volgende eisen voldaan te worden:
ii. het beschikbaar aantal arbeiders mag niet over-
schreden worden;
het per jaar benodigd bedrag aan geld moet be-
schikbaar zijn;
de betalingsbalans moet ruimte laten voor de met
het plan samenhangende invoer van goederen en uitvoer
van gelden.
Het geheel loopt uit op een schatting van de economi-
sche situatie zoals men die na afloop van het welvaarts-
plan verwachten mag. Van bijzonder belang voor Nieuw-
Guinea zal hierbij de prognose van de betalingsbalans
zijn. Verder vraagt de arbeidsvoorziening eveneens speciale
aandacht. De opvatting, dat er in de toekomst in Nieuw-
Guinea een tekort aan arbeidskrachten te duchten valt,
is onjuist. De activiteit van de Overheid op het gebied
van utiiteitsboüw en energievoorziening zal ria 1958
afnemen. Een school en een elektrische centrale bouwt
men eenmaal en dan voor vele decennia. Aldus zullen
geleidelijk honderden Papoea-arbeiders vrijkomen. Bij-
zondere aandacht zal blijkens het voorgaande ook aan
de ontwikkeling van het loon- en prijspeil besteed moeten
worden. Naast de hoeveelheid geld in omloop, dient de
omzetsnelheid in het oog gehouden te worden. Projecten
met een infiatoir karakter zoals bouwwerken en grond-
verzet vereisen aparte zorg. –
Het is zeer belangrijk en noodzakelijk de afzetmoge-
lijkheden van een project nauwkeurig na te gaan. We
willen dit met behulp van een voorbeeld illustreren. Het
betreft-de opzet en afzet van de door de Overheid gefinan
cierde centrale zagerj te Manokwari waarin medio 1956
de eerste stam werd verzaagd en waarvan de produktie
medio 1957 tot 100 m
3
per maand aan bezaagd produkt
was gestegen. Op het moment van de conceptie van dit
project in 1953 produceerden de kleine particuliere zage-
rijen rond 2.500 m
3
. Er ws een invoer van ongeveer 7.500
m
3
en men achtte de oprichting van een centrale zagerij
door de Overheid ter vervanging van deze import zeker
verantwoord. De kleine particuliere zagerjen zaten echter
in de jaren 1953-1957 niet stil en vergrootten hun pro-
duktie aanzienlijk. Een en ander blijkt uit de volgende
tabel.
TABEL 4..
Verbruik van bezaagd hout in Nederhnds-Nieuw-
Guinea in m
3
1956
Invoer met inbegrip van meubilair
………………..
..
1.900
Produktie door Gouvernement
……………………
1.700
Produktie door particulieren en coöperaties
…………
..
6.900
10.500
Zeer waarschijnlijk zal hout in de toekomst een concur-
rent vinden in cement in de vorm van cementsteen en
gewapend beton. In landen zoals Nieuw-Guinea, waar
een aannemer niet over ervaren timmerlieden kan be-
schikken, geeft hij de voorkeur aan het bouwen in ce-
mentsteen. Vermoedelijk is het winstpercentage per object
voor hem bij gebruik van cement veel groter dan bij het
bouwen in hout. Het cementverbruik voor constructie-
doeleinden is blijkens het verloop van de import van be-
tonijzer belangrijk gestegen. Het aantal voltooide bouw-
objecten steeg van 230 in 1954 tot 500 in
1955.
Het bovenstaande doet vermoeden, dat er geen goede
afzetmogelj kheden in Nederlands-Nieuw-Guinea voor
het produkt van de centrale zagerj zullen zijn. Voor het
aar 1956 staat éen produktie van 7.000 m
3
door kleine
particulieren vermeld. Als wij een dergelijke hoeveelheid
ook voor het jaar 1959 aanhouden (het jaar waarin de
centrale zagerij een capaciteit van 13.000 m
3
zal hebben),
dan zal het totale aanbod in dat jaar 20.000 m
3
bedragen.
Het is zeer onwaarschijnlijk, dat de markt van Nederlands-
Nieuw-Guinea deze hoeveelheid volledig zal kunnen op-
nemen. Teneinde prijsbederf te voorkomen, zal de centrale
zagerij een groot gedeelte van haar produktie moeten
exporteren. Dit laatste zal ten gevolge van de zeer hoge
vrachtkosten voor bezaagd hout moeilijk zijn.
Het begrip ,,centrale zagerj” is overigens in een dergelijk
enorm gebied met een groot aantal op grote afstand van
elkaar gelegen kleine centra van afzet een zonderling
begrip. De binnenlandse vrachtkosten ‘zijn bijzonder
hoog; zij bedragen af Manokwari 10-20 pCt. van de op-
brengstprjs. De plaatselijke particuliere zager is zeer goed
in staat om per maand de enkele tientallen m
3
bezaagd
hout van redelijke kwaliteit, die gevraagd worden, te
leveren. Het zou wellicht veel beter zijn geweest om in
plaats van een centrale zagerij een fonds te stichten om
met behulp van zagerjconsulenten en bedrjfskredieten
de particuliere zagerijen op peil te brengen.
In het voorgaande schetsten wij in het kort de in.houd
van een welvaartsplan en de eisen waarâan een dergelijk
plan moet’voldoen. Wij willen nog over twee aspecten
van het vraagstuk iets zeggen en wel:
le. over de vraag op welke wijze een dergelijk plan
dient te worden opgezet en uitgevoerd;
2e. welke bijdrage tot de economische ontwikkeling
er in concreto van verwacht mag worden –
Plannen maken over de besteding van geld en goederen
geeft altijd wrijving. Zo ook de uitvoering van deze plan-
nen. De wrijving kan bijv. ontstaan ovèr de vraag welke
instantie de plannen mag uitvoeren. De ervaring leert,
dat nien derhalve het beste een nieuwe instantie met wel
omschreven bevoegdheden in het leven kan roepen. Zo
585
Schrijver geeft allereerst een samenvatting van
de conclusies tot welke de Nederlandse Unie van
Schadeverzekeraars in haar algemene vergadering
gehouden in mei 1957 was gekomen. Als gevolg
• van deze bijeenkomst werden een jaar later, op
29 mei jl., de laatste voorbereidingen getroffen
voor de binnenkort te verwachten oprichting
van
de
Nederlandse
Pool voor verzekering van atoom-
risico’s. Door de in verschillende landen te vor-
– men pools zal in nauwe samenwerking dekking
worden verleend
op
in
Europa gelegen reactoren.
De wettelijke aansprakelijkheid gaf door het in-
ternationale karakter aanleiding tot uitvoerig
over-
lèg met als doel te komen tot een unificatie van
de wetgeving in de vorm van een conventie. Voorts
geeft schrijver een overzicht van de organisaties
die in andere landen zijn opgericht voor de ver-
zekering tegen atoomrisico’s.
•
t,
I
I
•,
_5
I
S
Atoomenergie
en
verzekering
Onder bovenstaande titel verscheen op 3 juli 1957 in
dit blad een artikel als vervolg op het op 19 juni 1957 –
eveneens in dit blad – gepubliceerde artikel ,,Verzekering
tegen atoomrisicô’s”. De aanleiding tot het schrijven van,
beide artikelen was het feit, dat op 7 mei daaraan vooraf-
gaande de Nederlandse Unie van Schadeverzekeraars
zich op haar algemene vergadering in het Kurhaus had
verdiept in de consequenties die, wat de verzekering betreft,
het gebruik van atoomenergie voor vreedzame doeleinden
met zicll zal brengen. Wij willen nog eens in het kort
samenvatten wat tijdens deze algemene vergadering, bij
monde van de voorzitter der Unie, Mr. H. T. Asser, o.a.
naar voren is gebracht:
.1. hoewel er voor de verzekeraars, in welk land dan
ook, geen enkele reden bestaat, zich, daar waar om hun
medewerking gevraagd wordt, van .het verlenen van die
medewerking te onthouden, is het thans nog volstrekt
onzeker wat er kan gebeuren en hoe lang de gevolgen
nawerken als er iets gebeurt;
de nieuwe energiebron verkeert nog in een eerste
stadium van ontwikkeling en de exploitatie beperkt zich
tot weinige maar kostbare installaties;
het is volkomen uitgesloten de kernreactor maar een
begin van dekking te geven als niet de verzekeringsmarkt
(vervolg van blz. 585)
mogelijk met permanente contacten met alle niet-ambtelijke
groeperingen welke belang hebben bij een evenwichtige
econmische opbouw. Deze nieuwe instantie in de zin
vain een ontwikkelingsmaatschappij treft men in vele
tropische landen aan. Zij zou ook in het geval van Nieuw-
Guinea goede diensten kunnen bewijzen. Zij kan als plan-
bu’eau een welvaartsplan ontwerpen waarna zij, gewapend
met financiële beÇoegdheden, tot uitvoering kan over-
gaan. De
mogelijkheid
om deze ontwikkelingsinstantie
in een stichtiij onder te brengen, valt te overwegen.
En ten slotte de vraag wat men in economisch opzicht
van een dergelijk welvaartsplan verwachten mag. In het
algemeen kan men een optimale besteding van de beschik-
– bare middelen verwachten. Gegeven de uiterst bescheiden
jaarlijkse
bijdrage
van Nederland, zal een dergelijke opti-
-male besteding grote verdiensten kunnen hebben. Popu-
586
zich nationaal en internationaal zo effectief mogelijk
organiseert, zo draagkrachtig mogelijk wordt en uitgerust
is met zoveel mogelijk gelijkvormige verzekeringsvoorwaar-
den, d.w.z. de verzekeraars moeten komen tot nationale
Pools op
,
internationale basis;
niet de verzekeraars alleen zullen zulk een constructie
kunnen opbouwen, maar in vele – zo niet in alle – ge-
vallen zal de wetgever eraan tepas moeten komen;
er worden reeds van vele zijden pogingen in het werk
gesteld om te
1
komen tot internationale samenwerking;
het beeld hiervan is echter op het eerste gezicht nog vrij
chaotisch;
wat Nederland betreft, hier is enkele weken geleden
(april 1957) een subcommissie van de Nederlandse Atoorn-
commissie ingesteld, waarbij enige vertegenwoordigers
der Unie in het overleg met de betreffende Ministers, de
Verzekeringskamer en de Stichting Kernreactor Neder-
land, zijn betrokken;
als resultaat van de thans op gang zijnde onderzoekin-
gen en besprekingen is in alle daarvoor in aanmerking
komende landen de oprichting te verwachten van een
nationale pool, samengesteld uit nationale, mogelijk ook
buitenlandse, maatschappijen.,
Uit deze enkele punten blijkt dat de verzekeringskwestie
lair gesteld mag men verwachten, dat de kans om fouten
bij de ontwikkeling te maken, beduidend kleiner wordt.
Stratenus heeft in zijn. dissertatie in 1952 betreffende
de economische ontwikkelingsmogelijkheden van Nieuw-
Guinea verkondigd, dat dit land zich in 10 jaar financieel
onafhankelijk van Nederland zou maken. Hij overschatte
daarbij de produktieve mogelijkheden op het gebied van
‘visserij, nijverheid en extractie van grondstoffen. Het is
bovendien de vraag of Nieuw-Guinea wel gediend is
met een zo snel mogelijke financiële zelfstandigheid.
Een sluitende begroting is nog geen waarborg voor een
harmonische economische ontwikkeling. Wat men in
concreto wel van een welvaartsplan mag verwachten? Om
dat te weten zal men eerst een dergelijk plan moeten samen-
stellen.
Tunis.
‘
,
R. ROOL, ec. drs.
/
–
.7
.
.-
y
‘.
•
t
.
zullen moeten gaan lëverei. Uitdrukkelijk is nog opgemerkt.
dat de verzekering niet zal gelden voor reactoren die ge-
bruikt worden ter voortstuwing van zèeschepen. Deie
kwestie zal geregeld moeten worden door de transport-
verzekeraars. In dit verband wille.n wij de aandacht vestigen
op de
–
het vorig jaat’ opgerichte
–
Stichting Kern-
voortstuwing Koopvaardijschepen, welke ten doel heeft
de bestudering in de ruimste zin van het woord van de
problemen die verband houden met de voortstuwing van
koopvaardijschepen door middel van atoomenergie. Onder
deze problemen valt natuurlijk ook .het veiligheids- of
t.
beveiligingsysteem dat moet voorkomen, dat er bij het
gebruik van kernreactoren gevaarlijke dingen kunnen gaan
gebeuren en dat
–
wanneer er onverhoopt toch iets zou
gebeuren
–
eventuele schade aan mensen en materiaal
tot een minimum beperkt blijft. Het risico dat verbonden
is aan het produceren van en het werken met radioactief
materiaal valt evenmin onder de bedoelde verzekering.
Men heeft echter wel het voornemen om deze risito’s
in een later stadium, indien dit nodig blijkt, in de ver-
zekering op te nemen.
Het lijkt ons goed om in het kader van hetgeen hiet-
boven -naar voren is gebracht nog eens te vermelden wat
in andere landen gedaan is en wordt met betrekking tot de
verzekering tegen atoomrisico’s. Van de zijde van de
‘
O.E.E.C. verscheen in maart 1957 het rapport ,,L’assurance
des risques nucléaires
.
Dit rapport is, in opdracht van de
door de O.E.E.C. gevormde sub-commissie voor verzekerin-
gen, samengesteld’ door de Zwitserse verzekeringsdeskun-
t
dige W. Belser uit Zürich. In dit rapport wordt allereerst
eën omschrijving gegeven van het atoomrisico en worden
de vragen otderzocht die in verband met de dekking van
dit risico moeten worden opgelost. Daarna gaat de rappor-
teur in op de verschillende technische, administratieve en
juridische problemen die in dit verband gesteld kunnen
.worden alsmede in het bijzonder op de aansprakelijkheid
van de Staat. Belser komt tot de conclusie, dat de atfom-
verzekering hët doelmatigst in de vorm van nationale
pools
–
zie hetgeen Mr. Asser’ hierover mededeelde
–
kan worden georganiseerd.
Een internationale organisatie voor de atoomverzekering
stelt een uniformering van de nationale wetgevingen op
dit terrein (dit is nog sporadisch ‘het geval) voorop, als-
medd het afsluiten van een internationale overeenkomst
-s
,
waardoor de op dit noment omstreden aansprakelijkheids-
vraagstukken en andere problemen tot klaarheid worden
•
gebracht. Een van die problemen is dat van de toepasbaar-
heid van de wet, vooral ten gevolge van het feit dat de
landen in Europa van bescheiden grootte zijn en dat het’
daardoor zeer wel mogelijk is dat eventuele schade (bijv.
ten gevolge van een ontploffing in een atoomreactor) zich
ook manifesteert over -de grenzen heen. Volgens Belser
moet in deze gevallen de wetgeving van de plaats waar
de reactor zich bevindt maatgevend zijn.
Ook de verzekeringsbranche zal haar opvattingen inzak
atoomrisico’s internationaal moeten afstemmen om een
wederkerige herverzekering van de nationale pools mogelijk
te maken. De afstemming of aanpassing moet zich uit-
strekken tot de verzekeringsvoorwaarden en -tarieven.
Het rapport van Belser wijst erop dat zich reeds pogingen
in deze richting geopenbaard hebben. Genoemd moet
verder worden dat door het ,,Cornité Européen des Assu-
rances” een studiecentrale voor atoomvraagstukken in het
•
leven is geroepen In Zweden en Engeland heeft men reeds
•
verzekeringspools tot dekking van atoomrisico’s gevormd,
• –
587
“,l
•,
t
ten aanzien van de ontwikkeling van de atoomenergie
een grote rol speelt en zal gaan spelen. Dit blijkt ook uit
het feit, dat een jaar later, ni. op 29 mei ji., een voorlopig
bestuur, onder voorzitterschap van Mr. H. T. Asser,
als gevolg van de hierboven vermelde bijeenkomst de
laatste voorbereidingen heeft getroffen voor de binnenkort
te verwachten oprichting van de Nederlandse pöol voor
verzekering van atoomrisico’s. Uit het communiqué,
dat naar aanleiding van deze gebeurtenis werd verstrekt,
blijkt dat men – zoals trouwens in het verzekeringsbedrijf
gebruikelijk is wanneer het gaat om de verzekering van een
gering aantal risico’s van zeer grote omvang’en van zeer
onbekende aard – de poolvorm gekozen heeft om aan
• kernreactorexploitanten de benodigde dekking te ver-
schaffen voor de risico’s van materiële schade en wettelijke
aansprakelijkheid, voortvloeiende uit het vreedzaam ge-
bruik van kernenergie.
In deze pool wordt deelgenomen door meer dan honderd
Nederlandse en hier te lande vertegenwoordigde buiten-
landse verzekeringsmaatschappijen, en wel voor ruim
f. 7 mln, voor de rubriek ,,materiële schaden” en voor
f. 4,5 mln, voor de rubriek ,,W.A.-schade” voor in Neder-
land gelegen risico’s. Het is – op grond van een daartoe
ingestelde enquête – te verwachten dat nog een stijging
zowel van het aantal deelnemers als van het inschrijvings-
bedrag zal plaatsvinden. Door de in de diverse landen te
vormen pools zal in nauwe onderlinge samenwerking
verder dekking ‘verleend worden op in Europa gelegen
reactoren. Door deze poolvorming zal het dus op den
duur mogelijk worden alle exploitanten in Europa te ver
–
zekeren. Wanneef dit snel e&effectief geregeld zal worden
• zal hiervan een sterke invloed uitgaan ten gunste van de
vreedzame ontwikkeling van de atoomenergie in Europa.
Het internationale aspect van de gezamenlijke dekking
enz. wordt, zoals uit het hierboven, vermelde blijkt, na
nader internationaal overleg nog aangevuld. De’ kwestie
van de omvang van de wettelijke aansprakelijkheid heeft
nl. aanleiding gegeven tot een uitvoerig internationaal
overleg met als doel een unificatie van de wetgeving in de
vorm van een conventie. Hierbij valt op te merken, dat de
in deze conventie op te nemen regeling van de wettelijke
aansprakelijkheid van de reactorexploitanten naar haar
aard aanzienlijk zal moeten afwijken van de rgelinj,
welke is opgenomen in art. 1401 vanhet B.W. Men zal er
naar streven een bruikbare vorm te vinden voor de zgn.
risico-leer (voorbeelden hiervan zijn o.a. te vinden in de
verkeerswetgeving van verschillende landen)
1).
In het internationaal overleg dat voor de verzekering
van atoomrisico’s zo noodzakelijk is, zal ook het punt
van de duur van de verjaringstermijnen alsmede de kwestie
van de wettelijke maximering van de aaiisprakelijkheid
betrokken moeten worden. De verzekering zal uiteindelijk
gebaseerd worden op de komende wettelijke regeling van
deze aansprakelijkheid. De wettelijke aansprakelijkheid
heeft in het bijzonder betrekking op de zgn. ,,fall Out”.
De verzekering zal gelden zowel voor risico’s voort-
spruitend uit werkzaâmheden van experimentele reactoren
als van reactoren aie de energie voor elektriciteitscentrales
i) Vermeld zij, dat er in maart’jl. te Londen een bijeen-
komst heeft plaats gevonden, waar verzekerâars uit een vijf-
tiental landen aanwezig waren. Men is het er over eens ge-
worden, dat eigenaars-exploitanten van atoomreactors al-
gehele verantwoordelijkheid dienen te aanvaarden voor ver-
plichtingen, voortvloeiende uit straling: Men is voornemens
een enkele verzekerïngspolis in te stellen voor de eigenaars-
exploitanten.
Onder de verschillende ongunstige factoren op
de vrachtenmarkt speelt, afgezien van de terug-
slag in de conjunctuur, de grote uitbreiding van
de
wereldkoopvaardijvloot
gedurende de laatste
jaren een belangrijke
rol. De in de eerstvolgende
jaren gereedkomende
tonnage, zal voor zover
daarvoor niet reeds emplooi op lange termijn is
geregeld een uiterst.storende
invloed op de vrach-
tenstructuur in de naaste toekomst uitoefenen.
Bovendien wordt door de zgn. ,,bulk carriers” in
toenemende mate vervoer, dat in het verleden
door
het conventionele vrachtschip werd verzorgd,
uit de markt genomen. De verkoop voor sloop
van oudere schepen die zou kunnen bijdragen tot
herstel van het evenwicht op de
vrachtenmarkt,
wordt tot dusverre afgeremd door de scherp ge.
daalde sloopprjs. Ook de
Amerikaanse
scheep-
vaartpolitiek, die 50 pCt. van alle onder
zgn.,
,,foreign aid programs” verscheepte lading reser-
veert voor Amerikaanse schepen, vergroot de
schaarste aan emplooi voor de schepen der legi-
tieme landen.
li
vrachtenmarkt
Ondanks het toegenomen aantal opgelegde vrachtschepen
– circa 8.pCt. der totale vrachtvloot – zijn de vrachten,
welke gedurende de achterliggende zes maanden op de
open markt konden worden bedongen, verder teruggelopen.
Op de verschillende factoren, welke tot de huidige,
weinig gunstige, situatie waarin zowel de algemene vracht-
als de tankvaart verkeert, hebben geleid, werd reeds
eerder gewezen. Afgezien van de terugslag in de conjunc-
tuur speelt de grote uitbreiding welke met name gedurende
de laatste jaren aan de wereldkoopvaardijvloot is ge-
geven, ongetwijfeld een belangrijke rol.
Blij kens de in het laatste jaarverslag van Lloyd’s Register
verstrekte gegevens had de koopvaardijvloot p 30 juni
1939 een inhoud van 68.509.432 brt., midden 1955 was
het totaal reeds tot
100.568.779
brt. gest’egen en op 30
juni
1957
bedroeg de bruto inhoud 110.246.081 ton.
Bovendien waren eind vorig jaar nog vrachtschepen met
eeh totaal draagvermogen van
5.667.300
ton in aanbouw
resp. bestelling, terwijl het draagvermogen der in aanbouw
resp. bestelling zijnde tankschepen circa 33 mln, ton
bedroeg.
Daar het evenwicht tussen aanbod van en vraag naar
(vervolg van blz. 587)
en dit voorbeeld is door Frankrijk gevolgd. De ,,Fédération
Française des Sociétés d’Assuranes” heeft het vorig jaar
opgericht de ,,Pool Français d’Assurance des Risques
Atomiques”. Deze pool werkt op basis van de mede-
verzekering; alle Franse verzekerings- en herverzekerings-
maatschappijen, alsmede de in Frankrijk toegelaten buiten-
landse maatschappijen, kunnen er aan deelnemen.
Dat de Staat eveneens moet deelnemen aan de ver
–
zekering tegen atoomrisico’s werd o.a. in de Verenigde
Staten sterk naar voren gebracht door Francis Mc Cune,
vice-president van General Electric Co. Voorts vermelden
wij nog dat in 1955 reeds door de Atomic Energy Com-
mission .een ,,Insurance Stud Group” is geformeerd uit
een aantal verzekeringsdeskundigen om de verzekerings-
problemente bestuderen, welke gevormd worden door het
deelnemen van de particuliere industrie aan de activiteiten
die met de ontwikkeling an de atoomenergie samen-
hangen. In een rapport dat door deze Study Group in1 955
588
tonnage – en dit geldt zowel voor vracht- als tankschepen
– thans reeds ernstig is verstoord,
is
het duidelijk dat de
gedurende de eerstvolgendé jaren gereedkomende tonnage,
voor zover daarvoor bij bestelling niet reeds emplooi op
lange, termijn werd geregeld, een uiterst storende invloed
op de vrachtenstructuur in de naaste toekomst zal oefenen.
Hierbij komt dat vervoer, dat in het verleden door het
conventionele vrachtschip werd verzorgd, in toenemende
mate door speciaal daarvoor gebouwde tonnage uit de
markt wordt genomen. Men denke in dit verband aan de
zgn. bulkcarriers voor ertsvervoer. Een typisch voorbeeld
biedt in dit verband de door de British Iron & Steel Federa-
tion gevolgde politiek. Reeds in 1951 werden maatregelen
getroffen om in een deel der voor de aanvoer van ertsen
benodigde ruimte te voorzien door middel van langdurige
vervoersovereenkomsten resp. financiële deelname in,
gedeeltelijk daartoe opgerichte, rederijen, die bereid waren
speciaal voor ertsvervoer ingerichte schepen te doen
bouwen. Verleden jaar werden 16 mln, ton erts in Engeland
aangevoerd. In 1962 zal de aanvoer, naar verwacht wordt,
tot 22 mln, ton zijn gestegen, maar in laatstgenoemd jaar
zal de Engelse staalindustrie de beschikking hebben over
werd uitgebracht wordt erop gewezen dat bij het zoeken
iaar verzekeringsmogelijkheid tegen atoomrisico’s het
U.S. Reactor, Safeguards Committee een grote rol toe-
bedeeld zal moeten worden.
Tot slot zij nog vermeld, dat in
1956
door A. B. Stewart
(van Lloyd’s) te Monte Carlo een belangrijke inleiding is
gehouden, getiteld ,,Nuclear fission as related to marine
insurance”. Deze inleiding werd gehouden ter gelegenheid
van de conferentie van de ,,International Union of Marine
Insurance”. Met deze korte vermeldingen willen wij vol-
staan. Uitvoeriger inlichtingen t.a.v. deze vermeldingen
verschaffen de in de aanhef geioemde artikelen in dit blad.
In aansluiting op het in dit artikel gestelde verzekerings!
pro bleem willen wij in een volgend artikel de maatregelen’
behandelen die wat de veiligheid betreft, op verschillende
terreinen van de atoomenergie nationaal en internationaal
zijn en zullen worden getroffen.
Breukelen.
Drs.
P. H. M. CREMERS.
een zeventigtal voor eitsvervoer ingerichte schepen met een
jaarlijkse vervoerscapaciteit van circa 11 mln, ton.
Een soortgelijke ontwikkeling, zij het vooralsnog op
beperkter schaal, doet zich voor bij het vervoer van ruwe
suiker. De grote Engelse suikerraffinaderjen hebben thans
de beschikking overeen aantal voor het vervoer van ,,bulk
sugar” ingerichte schepen, die door de Sugar Line ge-
exploiteerd worden.
Ofschoon het vervoer dezer beide sta’pelartikelen en dit
geldt in het bijzonder voor erts, een geleidelijke uitbreiding
ondergaat, betekent dit derhalve geen meerder emplooi
voor het conventionele trampschip. Ten slotte dient te
worden gewezen op de geringer vraag naar ruimte voor het
vervoer van kolen in de transatlantische sector. Weliswaar
bleef de totale uitvoer van Amerikaanse kolen gedurende
het eerste kwartaal ruim 4 mln, ton beneden die .van de
overeenkomstige periode in 1957, maar circa 10,5 mln, ton
is op zich zelf toch een niet te verwaarlozen hoeveelheid.
Daar echter, naar ruwe schatting, 80 pCt. op grond van
eerder afgesloten contracten werd vervoerd, bleef slechts
een niar verhouding gering kwantum voor bevrachting
op de open markt over, hetgeen in schrille tegenstelling
staat tot de welhaast ononderbroken vraag naar ruimte voor
kolenvervoer in 1956.
Zoals bekend, hebben Griekse reders het initiatief
genomen om door middel van internationale samenwerking
overtollige tonnage tijdelijk uit de vaart te nemen en tevens
minimüm-vrachten vast te stellen. De bedoeling is door
middel ener heffing op opgevaren vrachten reders der
opgelegde schepen schadeloos te stellen. De voorzitter der
Griekse Redersvereniging te”New York, de heer Manuel
Kulukundis, meent dat tenminste 2/5 der trampvloot uit
de vaart moet worden genomen wil het evenwicht tussen
vraag en aanbod worden hersteld. Geheel los van de
vraag, of de door de in de vaart blijvende schepen te
bedingen vrachten zodanig zouden zijn, dat niet slechts de
exploitatiekosten, om van afschrijving en rendement op
het geïnvesteerde kapitaal maar niet te spreken, gedekt
zoudén worden, biedt een dergelijke regeling slechts
perspectief indien zij universeel en loyaal door de inter-
nationale redersgemeenschap wordt gesteund. De Noorse
Redersvereniging heeft reeds eerder te kennen gegeven
dat zij aan de beraadslagingen geen deel zou nemen.
Ook in Engeland lijkt de geneigdheid om het Griekse
initiatief te steunen, niet groot.
Wil men tot een herstel van het ernstig verstoorde even-
wicht tussen vraag en aanbod komen, dan lijkt het, tenzij
de wereldhandel een aanzienlijke uitbreiding zou onder-
gaan, onvermijdelijk dat op veel groter schaal dan tot dus-
ver, oudere, niet langer economische schepen voor sloop
worden verkocht en dat ook een aantal contracten voor de
bouw van vrachtschepen,’ waarvoor geen emplooi op
lange termijn is gesloten, wordt geannuleerd. Een der
factoren, die reders er tot dusver van heeft weerhouden
hun oudere schepen te doen slopen, is de scherp gedaalde
sloopprijs (op het continent circa £ 6 per brt. en in Enge-
land nog minder). Kon men kopers vinden, die bereid
waren een hogere prijs te betalen, dan gaf men, ofschoon
de nieuwe eigenaars niet voornemens waren tot sloop over
te gaan, aan een dergelijke verkoop de voorkeur. Het is
echter duidelijk, dat zulks een sanering niet bevordert.
Uit nevenstaande tabel, waarin de indexcijfers voor
enkele van de voornaamste sectoren der vrachtenmarkt
worden gegeven, blijkt hoe scherp de vrachten sedert eind
1956
zijn teruggelopen:
eind 1956
november
mei 1958
206,4
82,3
63,5
–
80,7 52,8
Graan
……………………
Erts
…………………….
154,2
79,2
66,7
Kolen
…………………….198,3
207,2
..
70,4 51,8 a)
Timecharter
……………….
Alle sectoren tezamen. ……….
.189,4
82,3
64,6
a) Bij gebrek aan gerappor.teerde bevrachtingen werden door de Chamber
of Shipping voor de maanden
aprilfmei
geen indexcijfers vastgesteld. Boven-
genoemd sub-indexcijfer geldt dan ook voor de maand maart ii.
Zelfs het moderne vrachtschIp kan bij de thans geldende
vrachten de kosten niet of ternauwernood dekken. Van
afschrjving resp. rendement op de hoge aanschaffings-
waarde is geen sprake.
Bovendien moeten vaak lange ballastreizen worden ge-
maakt. Dit geldt o.a. voor schepen, welke naar het Verre,
Oosten zijn bevracht en waarvan slechts een naar ver-
houding gering percentage directe retourvracht kan secu-
reren. Reders zijn dan ook genoodzaakt hun schepen in
ballast naar elders te dirigeren, hetgeen uiteraard de reis-
resultaten ongunstig beïnvloedt.
Tekenen, die op een spoedig te verwachten uitbreiding
van de wereidhandel
wijzen,
zijn er voorshands’ niet.
De Amerikaanse scheepvaartpolitiek, die ertoe leidt, dat
50 pCt. van alle lading, welke in het kader der zgn. ,,foreign
aid programs” wordt verscheept en waaronder gemakshalve
tevens worden gerangschikt die ladingen, welke op grond
van door de Exim Bank verstrekte leningen aan het buiten-
land worden geleverd, ontmoet bij de huidige schaarste
aan emplooi toenemend verzet in de legitieme scheepvaart-
landen. Stappen welke reeds werden gedaan, ontmoetten
tot dusver echter generlei succes. Voor het euvel der
exploitatie van een nog steeds groeiende vloot, waarvan
overigens 21 pCt. is opgelegd, onder een der goedkope
vlaggen, is tot dusver al evenmin een oplossing gevonden.
De reders en hiertoe behoren ook enkele onzer scheep-
vaartmaatschappijen, die het zekere voor het onzekere
hebben genomen en slechts bouwopdrachten hebben ge-
plaatst voor zover langdurig emplooi kon worden geregeld
en men over de vereiste niiddelen beschikte, hebben ge-
toond de lessen van het verleden ter harte te hebben
genomen. –
Zij die niet of onvoldoende rekening hebben gehouden
met de spreekwoordelijke magere jaren, die vroeger of
later komen moesten en die thans op het schaarse aanbod
van lading tegen nauwelijks lonende of verlies latendevrach-
ten zijn aangewezen verkeren, vooral indiende huidige terug-
slag langer zou duren, in een minder benijdenswaardige
positie.
Rotterdam.
C. VERMEY.
Europa, Amerika en de
recessiebestri
j
din
g
1
Onder de titel ,,What Britain can do”, verscheen een
bijdrage van de Engelse economist Roy Harrod in ,,The
Financial Times” van 20 juni ji. Zijn thema is: wat zou
Groot-Brittannië kunnen doen ter verlichting van de-
recessie, waarin d6 wereld zich thans bevindt? Harrod
stelt voorop dat deze keer Europa, en niet de Verenigde
Staten, aansprakelijk was voor de eerste terugsiag. Wat
Amerika ook mag doen of laten, zijn inziens is Europa
bij machte om in aanzienlijke mate bij te dragen tot het
589
S.
–
– – –
–
• . voorkômen van een voortgaande neerwaartse bewegin’g
in het niet-dollar gebied van de wereld.
–
Ie oorzaken van de recessie.
De invoer van Europa – in dit geval de O.E.E.C.-
landen – uit gebieden buiten Europa was, ongeveer
twemaI zo groot als de totale invoer der Verenigde
Staten. Bovendien is de Europese invoer sedert de oorlog
– ‘ veel sterker gestegen dan’ de Amerikaanse. -Dientenge-
volge hebben de grondstoffenroducenten zich ingesteld
ôp een expanderende afzet. Sedert 1950 nam de invoer
van Europa uit de rest van de wereld met 79 pCt. toe,
die van, de Verenigde Staten slechts met 47 pCt.
Gedurende 1957 zijn de’ grondstoffenprijzen steeds
gedaald, zodat zij zelfs beneden het niveau van v66r de
Suez-crisis kwamen te liggen. Voor de grondstoffen pro-
ducerende landen betekende dit een daling van hun in-
komsten en deviezenmoeilijkheden. In datzelfde jaar nam
de invoer van de Verenigde Staten nog toe, ook in het
tweede halfjaar, en zelfs in het laatste kwartaal lag
‘deze nog hoger dan in de overeenkomstige periode van
1956.
–
Ondertussen kwam de Eurôpese invoer eerst op
een min of meer contant niveau en daalde daarna in
lichte mate. Nolgeds Harrod lijdt het dan ook geen
– – twijfel, dat het Europa was dat de stoot gaf tot de we-
reidrecessie en niet de Verenigde Staten.
De houding van de Verenigde Staten.
De blik op de toekomst richtend kan, aldus Harrod,
worden vastgesteld, dat de Verenigde Staten alle po-
gingen doen, die men in redelijkheid mag verwachten
om hun eigen recessie te verzachten. Vermoedelijk komt
het kritieke. punt aldaar in de winter van
19584959.
Ovér -het geheel genomen mag men zijns inziens de
Verenigde Staten niet betichten van onwilligheid bij de
bestrijding van de moeilijkheden.,De kern van de zaak
ligt- veeleer hierin, dat de Verenigde Staten door de
hoge levensstandaard en het reeds bereikte hoge inves-
teringsniveau wellicht gekomen zijn in de laatste fase,
welke hen nog scheidt van het verzadigingspunt. Daar-
‘ entegen is er voor Euroja, zowel ter verhoging van de
levenstandaard als ter verbetering der industriële uitrus-
”
ting, nog veel te doen. Vrijwel alle Edropese landen
‘ voelen zich echter als het ware achtervolgd door het
spook der deviezenmoeilijkheden.
Het is op zichzelf wel begrijpelijk, dat het Ameri-
kaanse Congres erop aandringt, dat, indien het maat-
regelen moet goedkeuren, die het begrotingstekort ver-
hogen, de hiermede gemoeide bedragen moeten worden
– gebruikt om werk te geven aan Arnerikaaiise staatsbur-
• gérs, in plaats van om de rest van de wereld te steunen.
Als Engelsen, zegt Harrod,’ kunnen ‘wij ons troosten
met de gedachte, dat de besteding van gelden die de
tendentie in zich dragen de Amerikaanse invoer te steu-
– nen, een gunstiger effect heeft, dan het met eenzelfde
bedrag verhogen der Amerikaanse i
.
nvesteringen overzee
of de Amerikaanse hulp.
De goudprijs.
Naar Harrod’s mening zou eeh, verhoging van de
goudprijs in dollars – welke geen nadelige invloed zou
•
hebben op het ,,Federal Budget” van de Verenigde Sta-
– . –
ten – met een bedrag dat in overeenstemming is met
•
de stijging van andere prijzen in dollars sedert v66r de
•
–
oorlog, de rest van de wereld ongeveer S 16 mrd. aan
– – extra liquiditeit bezorgen. Door- deze maatregel zou ook
de jaarlijkse toename van de wereldliquiditeit sterker
,stijgen. Daarbij vergeleken is de mogelijke vergroting
590-‘
van de
‘
overzese investeringen der Verenide Staten of,
het versterken van de hulpbronnën van internationale
organisaties slechts kruimelwerk.
Engelands bijdrage tot conju’nctureel herstel.
Door terug te keren tot een politiek van expansie zou –
Engeland de wereldconjunctuur gunstig kunnen .be-
invloeden. In dif verband memoreert Harrod, dat in
1955 de invoer van het Verenigd Koninkrijk 85 pCt. be-
s
droeg van die der Verenigde Staten. Van 1955 tot 1957
steeg de invoer van het Verenigd Koninkrijk naar gelds-
waarde echter slechts met 6 pCt., terwijl die .van de
Verenigde Staten metl4 pCt. toenam. Het is ongetwij-
feld verleidelijk om de vergankelijke situatie van de
goedkopere invoer te gebruiken om de reserves te ver- –
sterken, doch dit is een zeer gevaarlijk spel. Het Ver-
enigd Koninkrijk moet nu trachten zijn invoer te ver-
,
groten, zowe1vanwege het directe gevolg daarvan voor
de wereldeconomie als bij wijze van voorbeeld voor
andere Europese landen, die in een soortgelijke positie
verkeren. /
In deze 6onjunctuurfase moet Engeland niet probe-
ren meer aan zijn netto-reserves toe te voegen dan het-‘
geen overeenkomt met ,,her fair share of new liquidity
accruing to the world as a whole”. Rekening houdend
met de ,,turnover of the whole sterling, area, this fair
.share is about £ 50 m; a year at most”. Zou het Ver-
enigd Koninkrijk proberen zijn reserves in een hoger –
tempo te laten toenemen, dan zou het – indien de dol-
larprijs van het goud niet stijgt – de rest van de wereld
in ernstige moeilijkheden brengen en de wereiddepressie
verergeren.
De ,,Commonwealth”.
Het leidende beginsel voor de aanstaande Conferentie
van het Gemenebest dient te zijn ,,Commonwealth
expansion to cure the world recession”. Volgens Harrod
is het Gemenebest hiervoor in een betere positie dan
de Verenigde Staten. Van Canadese zijde is enige twijfel
gerezen ten aanzien van deze ‘gedachte, daar die eerst
kans op realisering zou kunnen krijgen indien de Ver-
enigde Staten hieraan hun steun gaven. Hieruit moet
overigens volgens Harrod niet afgeleid worden dat de
Britten de Canadese steun-nodig zouden hebben als een
conditio sine qua non tot realisering van genoemde ge-
dachte. Canada heeft momenteel, evenals de Verenigde
Staten, zijn eigen interne problemen, doch het zal zich
te zijner tijd achter deze gedachte scharen.
In deze fase dient het initiatief echter van Londen uit
te gaan. Het is ni. zo, dat de landen van het Gemene-
best niet méér Britse financiële steun behoeven, dan zij
voor de in het kader van- hun investeringsplannen aan
te schaffen kapitaalgoederen nodig hebben. Nu is te
verwachten dat de Britse industrie in de eerstkomende
drie jaren over zoveel vrije capaciteit zal beschikken dat
zij in staat zal zijn een aanzienlijke hoeveelheid addi-
tionele kapitaalgoederen voor export naar het Gemene-
best te produceren. Hierdoor bezit Londen thans een
sleutelpositie. De betalingsbalans van het’ Verenigd
Koninkrijk is eigenlijk Aiet van belang, daar de uitvoer
van kapitaalgoederen gecompenseerd zal worden door
de vergrote stroom van, financiële middelen vanuit het
Verenigd Koninkrijk naar de landen van het Gemene-
best oh’i de ontwikkelingsplannen te schragen. De ver-
hoging van de investeringen in het Gemenebest op de
•. –
geschetste wijze zou dan een belangrijke rol kunnen
spelen in het tot staan brengen van de wereldrecessie,
aldus Harrod.
•
–
[GELD.
E1
De geidmarkt.
Het bedrag, dat de banken bij De Nederlandsche Bank
aanhouden, was op 14 juli niet ver van de f. 500 mln, ver-
wijderd. Dit is weliswaar aanzienlijk hger dan het verplich-
te saldo ad ca. f. 420 -mln., maar laatstgenoemd bedrag
stelt het gemiddelde voor, dat de banken gedurende de 21
juli geëindigde kasperiode hebben moeten aanhouden.
Daar de banken in het begin van deze periode aanmerkelijk
onder dit gemiddelde zijn gebleven, moesten zij de schade
naderhand inhalen.
Uit de
stijging
van het saldo van de banken, die nog
gepaard is gegaan met een verlaging van de schuld aan de
Bank, blijkt overigens wel, dat de krapte op de geidmarkt
weer grotendeels tot het verleden is gaan behoren. Geduren-
de de verslagweek is de ruimte verder toegenomen, ondanks
het feit, dat er f. 92 mln, moest worden gestort op het bij
de tender van 14 juli toegewezerf’ schatkistpapier. Onder-
staande tabel laat zien, dat er – gegeven de rente die de
Schatkist wilde betalen – alleen voor het jaarspapier reële
belangstelling bestond. Uitsluitend bij het papier met deze
looptijd is een verlaging van het toewijzingsdisconto te
constateren.
Bedrag
I
Toewijzingsdisconto
(x f. 1 mln.)20 juni 1958114 juli 1958
3-maands
………………..
…8,4
2’/ pCt.
2’/ pCt
.
6-maands
…………………-
1,8
3
pCt.
3
pCt.
9-maands
………………..
..4,2
3
1
/
pCt.
3
1
1
pCt.
12-maands
………………..
.
.’
77,4
3
1
/
pCt.
3
1
/
pCt.
91,8
De voorkeur voor belegging op lange termijn – die ook
blijkt uit de (onderhandse) plaatsing van schatkistbiljetten,
waarvan ,de modaliteiten niet officieel bekend worden
gemaakt – wijst erop dat men in een verdergaande daling
van de geldmarktrente blijft geloven. De politieke gebeurte-
nissen,en de conjuncturele ontwikkeling in de Verenigde
Staten hebben de meningen hieromtrent dus nog geen
verandering doen ondergaan.
Voor de vijfde maal in 1958 heeft De Nederlandsche
Bânk het kaspercentage met één procent verhoogd, zodat
het van 22juli tot 21 augustus 9 pCt. zal bedragèn. Kon men
tot nu toe de verhoging van het kaspercentage trachten te
verklaren uit de wens van dé Bank om de ruimte te compen-
seren, die op de geldmarkt ontstaat door de groei van de
deviezenvoorraad, ditmaal gaat deze redenering niet geheel
op. De deviezenreserves zijn sinds de vorige mutatie (23
juni) minder toegenomen dan het bedrag dat door de ver-
hoging van het kaspercentage zal worden geblokkeerd.
Mogelijkerwijs heeft de Bank mede willen anticiperen op
de ruimte, die op de geidmarkt zal ontstaan als omstreeks
25juli door het Rijk de gebruikelijke kwartaalsuitkering
aan de gemeenten zal wordenverricht, waarmee een bedrag
van f. 250 mln, is gemoeid. Bovendien vervalt er in de
betrokken kasperiode meer dan f. 500 mln. schatkistpapier.
De kapitaalmarkt.
Nadat de Amerikaanse beurs onder invloed van het
politieke gebeuren in het begin van de vérslagweek een
sterke reactie vertoonde, werd het verlies in de tweede helft
van de week meer dan ingehaald. De conjunctuur blijft
tekenen, van herstel vertonen – voor de tweede maand in
successie vertoonde het indexcijfer van de industriële
produktie in juni een stijging – en de gang van zaken in het
Midden-Oosten zou- er juist toe kunnen bijdragen één van
de nog bestaande zwakke plekken, nl. de voorraadintering,
t..
–
Q
te saneren. De grondstoffenprjzn reageerden dienovereen-
komstig.
–
Het Damrak liep trouw in het voetspoor van Wall
Street. Uiteraard moesten in ee’rste aanleg aandelen Konink-
lijke het ontgelden, (de laagste koers van de week was
f. 155,30), maar ook de andere internationals moesten hun
tol betalen. Voor A.K.U. speelden de minder gunstige resul-.
taten – althans véSr belasting – tijdens het eerste halfjaar
hierbij mede een rol; anderzijds was ook Unilever gee’ns-
zins immuun voor de algemene koersbeweging, hoewel
bekend werd, dat deze maatschappij in zoverre voor de
bui binnen was, dat juist op tijd tegen aantrekkelijke prijzen
grote traanaankopen hadden plaats gevonden.
Opvallend veel weerstand toonden de scheepvaartaan-
delen. De herinnering aan wat de Suezkanaal-crisis deed’. .
voor de vrachttarieven zal hieraan wel credit zijn eweest,
al was er toendertijd bijv. niet 5- mln, aan tankertonnage –
opgelegd. Overigens hebben de vrachten in juni reeds een’
kleine stijging aan de dag gelegd.
De obligatiekoersen vertoonden, evenals vorige week, in
het merendeel der gevallen een lichts daling – een uitzon-
dering vormde de 3 pCt. dollarlening Nederland (zie’ het
”
koerslijstje). De
43/4
pCt. obligaties Herstelbank, vorige
week â’99 pCt. geëmitteerd, werden ter beurze onder pan
verhandeld; wel een bewijs, dat men bij emissies van dit
type obligaties nog steeds een hoger rendement dan
43/4
pCt.
zal moeten bieden. De rente op de kapitaalmarkt is dus
bezig de pas te markeren.
De theorie en de praktijk van de fusie beleven in ons land
hoogtijdagen. Minister Zijlstra heeft het van vele particulier&
zijden naar aanleiding van de Euromarkt aangeheven con-
centratie-thema ook in zijn Industrialisatienota overgeno-
men; bij de behandeling van deze nota door de Tweede
Kamer heeft Minister Hofstra een oplossing voor de fiscale
fusieproblemen aan de hand gedaan. Wat de praktijk van
het fusioneren betreft, het huwelijk tussen de Nederlandsche
Kabel en de Hollandsche Draad is thans definitief geworden.
Ook de Koninklijke Zout laat zich niet onbetuigd; de maat ‘.
schappij zal een tweetal N.V.’s overnemen, w.o.: Electro-
zuur. Met enige overdrjving, en met eeri kleine variatie op
een bekende zegswijze, zou men kunnen stellen, ,dat in deze
tijd de ene helft van het bedrijfsleven bezig is, of plannen
maakt om de andere helft over te nemen.
Aand,
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
2 jan.
11 juli 18 juli
(1953
=
100)
1958 1958 1958
Algemeen
……………………………
168 205
197
Internat.
concerns
…………………
237
291 277
Industrie
……………………………… 126 147
145
Scheepvaart
…………………………
117
136
134
Banken
………………………………..
106 125 123
Indon.
aand.
………. . ……………….
.
93 88
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 147,30
f. 171,50 f. 163,40
Unilever
……………. . …… ………….
311’/2
368 351
Philips
………………. …………….. …
230’/2
297%
287
1
4
A.K.0.
……….. ………. ………………
142½
196
180
Kon,
N.
Hoogovens
………………
241 303 303
Van
Gelder
Zn .
……………………
170 180
1
1/
4
175
H.A.L.
……………… . ………………..
132%
139 138
Amsterd.
Bank
………………………
191½
229
223
H.V-.A.
…………………………………
84%
112
106½
Staatsfondsen
2%
pCt.
N.W.S.
……………………
59%
61
1
/2
60
3½
pCt.
1947
…………………………
85
90½
89
7
/8
3%
pCt.
1955
1
………………………
81% 88%
88%
3
pCt.
Grootboek
1946
……………
80%
89
88
7
/S
3 pCt.
Doliarlening
…………………
90
91%
,
91%
Diverse
Aligaties
–
31/2 pCt. Gem. R’dam 1937
VI
84
92%
91/2
3% pCt. Bk.v.Ned.Gens.1954I1/Ifl
79
7
/s
85
1
/2
85
1
/2
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
84
1
/
2
90
90
3½
pCt.
Philips 1948
………………
90
947/
s
94
3% pCt. WestA Hyp.
Bank
80
–
87% 85%
6 pCt.
Nat.
Woningb.ien.
1957
104%
109+4
1094
New
York
Aandeienkoersgemiddelde
Dow
Jones Industriais
…………
439 483 487
M. P. GANS. –
591
-.
,1.
/
1
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK
Onder verwijzing naar het Bericht van 26 juni 1958 maakt onderge-
tekende bekend dat een voldoend aantal aandelen
N.V. Hollandsche
Draad- en Kabelfabriek
ter omwisseling in aandelen
N.V. Neder-
landsche Kabelfabriel.
is aangeboden om de voorgenomen fusie ddfinitief
tot stand te brengen. Houders der aangemelde aandèlen in de
N.V.
Hollandsche Draad- en Kabelfabriek
wordt verzocht hun aandelen
in te leveren bij de kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Graven-
hage
of
Delft,
voor zover aldaar gevestigd van
DE TWENTSCHE BANK N.V.
de heren
R. MEES&ZOONEN
de heren
PIERSON, HELDRING
&
PIERSON
tegen inontvangstneming van de hun toekomende scrips in de
N.V.
Nederlandsche Kabelfabriek.
Ondergetekende is bereid eventueel alsnog aangeboden. en ingeleverde
aandelen in de
N.V. Hollandsche Draad- en Kabelfabriek
tot en
met
31 oktober 1958
voor omwisseling op de voorwaarden, zoals in
bovenvermeld Bericht genoemd, te accepteren.
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK
Dèlft, 16 juli 1958.
Op 1200 meter van de wereld-
tentoonstelling in Brussel,
KAMERS VOOR
TWEE PERSONEN
aan fr. 158 — 5% belasting,
dienst inbegrepen.
Is. Meyskensstraat 126,
Wemmel.
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer.
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan tevens het
KENGETAL
Leeft met Uw tijd mee!
Leest de
E.-S.B.
Opleiding tot Belastingconsulent
De Nederlandse Federatie van Belastingconsulenten
(Bond en Instituut) organiseert mondelinge cursussen in
AMSTERDAM, ROTTERDAM, DEN HAAG, UTRECHT,
DEVENTER, ARNHEM en GRONINGEN o.l.v. Inspecteurs
van ‘s Rijks belastingen.
Middelbare Schoolopleiding of gelijkwaardige ontwik-
keling vereist.
EXAMENS ONDER RIJKSTOEZICHT
Prospectus en aanmelding:
BACHMANSTRAAT 39, DEN HAAG, TELEFOON 116914
11
nu
Centrale Directie der P T T
Bij de Centrale afdeling Statistiek van de hoofddirectie
Financiële en Economische Zaken te ‘s-Gravenhage kan
wegens uitbreiding worden geplaatst een
jong sociograaf
met belangstelling voor het bestuderen van problemen
van ruimtelijke ordening.
Sollicitaties te richten aan het Personeelsbureau van de
Centrale Directie der PTT
4
Zeestraat 9 te ‘s-Gravenhage.
Voor
de
particuliere belegger
het
aangewezen
advies-orgaan
Verschijnt 1 keer p. 14 dagen
S
Vraagt gratis proefnummer
S
Administratie Bel-Bel
Postbus 42
–
Schledam
592