Ga direct naar de content

Jrg. 43, editie 2116

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 22 1958

Economi”sichmStatistische

Bert*chte

n__

Vrije-tij dsb este ding

*

Drs. R. Iwema

De conjunctuur in de

Verenigde Staten

*

H. Reinoud

Problemen en ezvaringen

rond de invoering

van elektronische administratiemachines

(1)

*

Drs.. ii. G. U. Hildebrandt’

Visserij en Euromarkt

*

C.
Vermey

De tankvrachtenmarlçt in 1957

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

43e JAARGANG’

No. 2116

WOENSDAG 22 JANUARI 1958

HOLLANDSCHE SOÇIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Anderhalve Eéuw

Levensverzekering

HOOFDKANÎOOR

Heerengracht 475, Tel. 49100

AMSTERDAM-C.

HEAD OFFICE FOR CANADA

.1

330 Bay Street

TORONTO 1

11111111

R. Mees & Zoonen

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Gravenhage
Delft

Schiedam. Vlaardingei

Alblasserdam

ver/en en gaarne hun

.oede diensten, o.m.

ij
het

kiezen van beleggingen

sluiten van auto-, w.a.,

fraude. en berovings-

verzekeringen’

Bij de
Technische Hogeschool
te
Eindhoven
kan wor-

den gplaatst een

A’CADEMICJS

(bij voorkeur een econoom)

met belangstelling voor planning en organisatievraag-

stukken.

Salarisgrenzen
f
7068.— tot
f
14304.— per jaar.

Schriftelijke sollicitaties aan het Hoofd van de af-

deling Personeelszaken, Insulindelaan 2, Eindhoven.

THOMSEN’S HAVENBEDRIJF

ROTTERDAM

zoekt voor het Hoofd van de Administratie

ENIGE

ASSISTENTEN

die na een gedegen ,,allround” opleiding in het bedrijf
t.z.t. geplaatst kunnen worden in een zelfstandige leiding
gevende administratieve functie.

.

Minimum vereisten: Ec.Drs., S.P.D. of M.O. Boekhouden.
Leeftijd ca. 30 jaar.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan de afdeling Per-
soneel, Pieter de Hoochweg 108 te Rotterdam.

(Zie ook de vacatures op blz. 79)

62

E C 0 N 0 MI S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban què de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-‘
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

1.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

• .

.

– Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken
in- Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam- W.


Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op zan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatu,es” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbeie kolom). De adminisfratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

/

Vrije-tij dsbesteding

T

Een vorig maal hebben wij op deze plaats aan de hand

van één der vrije-tijdsbestedingsrapporten van het
C.B.S.

voor enkele groepen onzer bevolking weergegeven welk

gedeelte der avonden en weekends als ,,echte” vrije tijd

kan worden beschouwd
1)
In hetzelfde rapport
2)
wordt

uitvoerig behandeld hoe onze, naar milieu, leeftijd, woon-

gebied en confessie onderscheiden, landgenoten hun vrije

tijd hebben doorgebracht. Het lijkt ons niet ondienstig’

om, alvorens hieromtrent iets te vermelden, even globaal

te schetsen welke weg het C.B.S. daarbij heeft gevolgd,

opdat de lezer zich een indruk kan vormen van hetgeen

zoal in het betreffende rapport is te vinden.

Welnu, de vrije-tijdsbesteding, als onderdeel van de

totale avond- en weekendbesteding, is verdeeld in drie

categorieën, ni. vorming, lezen
3)
en ontspanning, die

weer zijn gesplitst in. sub-categorieën en gedetailleerde

bezigheden. Waar nodig worden, teneinde de waarneming

te vergeiakkelïjken, de sub-groepen en bezigheden als

het ware onder een vergrootglas gehouden. Er is echter

voor gezorgd, dat de lezer zonder veel moeite de ver-

grotingen tot hun ware proporties in het totale avonden-

en weekendpatroon kan terugbrèngen. Houdt men zich

voorts voor ogen, dat afzonderlijke paragrafen zijn gewijd

aan de weekendbesteding en enkele belangrijke groepen

– bijy. ouden van dagen, schoolgaande jeugd en gezinnen

met kleine kinderen – dan zal het duidelijk zijn, dat met

dit rapport een rijke bron van informatie is gecreëerd;

Uit ons vrije-tijdsbestedingspatroon komt zeer duidelijk

naar voren, wat een huiselijk volk wij zijn. Niet alleen

wordt van de totale vrije tijd ongeveer 66 pCt thuis door-

gebracht, maar zelfs onze ontspanning zoeken wij groten-

deels, nI. voor 62 pCt., binnenshuis. De afwijkingen van

dit landelijk percentage zijn voor de verschillende mi-

heus en levensbeschouwelijke richtingen gering: binnen

1.)
Zie ,,E.-S.B.” van 15 januari jI.
Deel 2: ,,Avond- en weekendsbesteding”. Zeist 1957,
88 blz. f.
7,25.
Verkrijgbaar bij Uitgeversmaatschappij W.
de Haan N.V., Zinzendorfiaan 3, Zeist en bij de boekhandel.
Lezen is als afzonderlijke categorie

behandeld, daar
de aard der lectuur, dié immers zowel vormend als ontspan-
nend kan zijn, niet bekend was.

de indeling naar milieu worden de uitersten gevormd door
leidinggevenden en landarbeiders met resp. 58 en 65 pCt.,

binnen die naar met name genoemde godsdienstige rich-
tingen door Nederlands-Hervormden met 61 en Gerefor
;

meerden met 64 pCt. De verschillen in dezen tussen de

diverse leeftijdsgroepen zijn veel groter: de 18 tot 23 jarigen

zoeken hun vertier voor slechts 44 pCt., degenen van 60

jaar en ouder voor 74 pCt. thuis.

Het ligt, gezien het feit dat vrouwen over minder vrije

tijd beschikken dan mannen
1),
voor de hand, dat zij ook – —

een geringer deel der avonden en weekends met de diverse

vormen van vrije-tijdsbesteding kunnen doorbrengen.

Dit komt met name tot uiting in de categorieën lezen en

ontspanning. Alleen de vrouwen uit de groep”leiding-

gevenden en welgestelden – die trouwens weinig minder

vrije tijd hebben dan de’mannen uit deze groep – komen

vergeleken met de mannen weinig te kort;
zij
blijken zelfs

mèèr tijd aan ontspanning te besteden. Ook de vrije-

tijdsbestedingspatronen per leeftijdsgroep en levensfase

lopen, zoals te verwachten is, onderling vrij sterk uiteen.

Evenmin als de hoeéelheid vrije tijd, die de diverse

niilieus en confessionele richtingen ter beschikking staat,

grote verschillen blijkt te vertonen, is dit het geval met,

het globale vrije-tijdsbestedingspatroon dezer groeperingen.

Men moet eigenlijk tot in de gedetailleerde bezigheden
doordringen om hier en daar min of meer opmerkelijke

verschillen te ontdekken. Dân blijkt – om slechts enkele

voorbeelden te noemen – dat leidinggevenden procents-

gewijs meer van hun vrije tijd besteden aan bioscoop-,

schouwburg- en concertbezoek dan de gemiddelde Neder-

lander en dat Rooms-Katholieke mannen een half uur

per week doorbrengen in café’s en restaurants en de dôor

snee man ,,slechts” twintig minuten. De nuanceverschiiien

zijn echter niet van die orde van grootte, dat wij op grond

van dit C.B.S.-rapport groepen Nederlanders – de in-

dividuen gaan in de massa verloren – als uitgesproken

cultuurdragers of -barbaren zouden kunnen bestempelen.

Temeer niet, onidat de intensiteit, waarmede de diverse

bezigheden worden beoefend, nie( kwantitatief kan

worden vastgelegd. . . Z.

Vrije-tijdsbesteding,
door Drs. J. H. Zoon ……..

De conjunctuur in de Verenigde Staten,
door

Drs. R. Iwerna ……………………..

Problémen en ervaringen rond de invoering van

elektronische administratiemachines (1),
door

H. Reinoud ………………………….

Visserij en Euromarkt,
door Drs. A. G. U. Hil-

dçbrandt…………………………….

De tankvrachtenmarkt in
1957,
door C. Vermey

Iki 1 IUIli
J
IM

Blz.

Blz.

63 Boekbespreking:

Dr. Ir. H. de Boer: De commisarisfunctie,

64

bespr. door Drs. B. E. de Muinck ………..
’77

Geld- en kapitaalmarkt,
door, Dr. M. P. Gans ….
78

Notities:
67

Investeringsbeperking in Zweden …………66

Zeldzame boeken ……………………..70

71

Inkomens van werkgevers en -nemers in Zweden 75 –

76

Recente publikaties ………………………79

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lainbers; J. Tinbergen; F. de Vries;
J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris:
.
A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wihnars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

63

S

S

Na een korte diagnose van de huidige Ameri-

kaanse conjunctuur wordt een prognose gegeven

voor 1958. Schrijver verwacht een primaire be-

stedingsvermindering in de particuliere sector van
ca. S 5 mrd., welke waarschijnlijk
voor ca. S
3

mrd. door additionele overheidsbestedingen zal

worden gecompenseerd. De resterende bestedings-

vermindering van ca. S 2 mrd. is aanmerkelijk

minder dan in 1954, toen een belangrijke inkrim-

ping van de overheidsuitgaven plaats had. Anders

echter dan in dat jaar, toen door een aanzienlijke
belastingverlaging de particuliere consumptie zelfs

nog toenam, zal in 1958 de primaire neerwaartse
impuls waarschijnlijk via een inkomens- en con-

sumptiedaling verder doorwerken. De per saldo

hierdoor teweeg gebrachte daling van het bruto-

nationaal produkt zal waarschijnlijk ca. S 4,5.
mrd. bedragen, tegenover een daling van ca.

S 3,5 mrd. in 1954: De te verwachten recessie

blijft, ofschoon nog steeds van een mild karakter,

dus iets heviger dan die in 1954.

De conjunctuur

mde

Verenigde Staten

In de laatste maanden van liet afgelopen jaar is een

geleidelijk toenemende vrees ontstaan voor een conjunc-

tuuromslag in de Verenigde Staten. Deze vrees heeft

ook haar weerspiegeling gevonden in dit blad, waarin
kort na elkaar twee beschouwingen aandit onderwerp

gewijd, zijn verschenen
1).
Beide beschouwingen kwamen

echter, waarschijnlijk mede doordat destijds nog slechts

schaarse gegevens, die op een mogelijke conjuncturele

inzinking konden duiden, beschikbaar waren, tot weinig
definitieve conclusies. Het is daarom wellicht zinvol om

thans, nu deze gegevens in wat ruimere mate voorhanden

zijn, te, trachten tot iets concretere uitspraken te komen.

In dit artikel zal worden getracht, na een korte diagnose

van de huidige conjuncturele situatie, een prognose te

geven voor het jaar
1958.

Conjuiictuurdiagnose.

Ofschoon van een recessie nog nauwelijks kan worden

gesproken, js
blijkens
tabel 1, de. expansie van de

Amerikaanse economie, welke in 1956 reeds aanmerkelijk

was verzwakt, in de loop van 1957 praktisch tot stil-

stand gekomen.

Nam het reële bruto-nationaal produkt van het

le kwartaal van 1956 tot het le kwartaal van 1957

nog toe met 2,3 pCt., de
stijging
van het 4e kwartaal

1956
tot het 4e kwartaal 1957 bedroeg ng slechts 0,5

pCt. Daar de produktiecapaciteit van de Amerikaanse

volkshuishouding als gevolg van bevolkingsgroei en

arbeidsproduktiviteitsverhoging trendmatig stijgt met ca.

4 pCt. per jaar, is derhalve de toeieming van de totale

vraag naar goederen en diensten in de laatste twee jaren

in toenemende mate bij die van het produktievermogen

ten achter gebleven. Deze ontwikkeling, welke heeft ‘ge-

leid tot eep
stijgende
werklotsheid en een verkorting

van de lengte der gemiddelde werkweek (o.a. door ver-

mindering van overwerk), weerspiegelt zich in de bezet-

1)
Zie ,,Kentering in de Amerikaanse conjunctuur” in
,,E.-S,B.” van 20 november 1957 en ,,Developments in the
United States economy in 1957″ door Prof. Dr. C. Loweil
Harriss in ,,E.-S.B.” van 18 december 1957.

TABEL 1.

Reëel bruto-nationaal produkt op jaarbasis, gecorriteerd

– voor seizoensinvloeden, in huidige dollars –

Bruto-nationaal
produkt in mrd.
dollars

1956: le kwartaal
429,6
2e kwartaal
432,1
3e kwartaal
432,7
4e kwartaal
439,4
(jaar)
(433,5)

1957: le kwartaal
439,6
2e kwartaal
440,8
3e kwartaal
490,8
4e kwartaala)
441,6
(jaar) a)
(440,7)

tingsgraad van de industrie. Volgens de in september

en oktober jl. door de Mc Graw-HilI Publishiog Com-

pany gehouden survey, werkte de industrie in september
ji. op 82 pCt. van haar capaciteit, tegenover 86 pCt. eind

1956
en 92 pCt. eind
1955.
Overigens pleegt de industriële

produktie, sterkere fluctuaties te vertonen dan het totale

bruto-nationaal produkt. Zij is in de laatste maanden

zelfs reeds iets gedaald, zoals moge
blijken
uit tabel 2.

TABEL 2.
t

Industriële produktie-index 1957, gecorrigeerd voor seizoens-

invloeden, basis 1947 – 1949 = 100

jan.

146

april

143

juli

144okt.

141
febr.

146

mei

143

aug.

145

nov.

139
mrt.

145
1
juni

144

Sept.

144

dec.

138 a)

a) Schatting.

Het is duidelijk dat de toenemende onderbezetting van

het Amerikaanse produktie-apparaat in het algemeen en
van de industrie in het bijzonder de investeringslust niet

heeft aangemoedigd. De investeringen van het bedrijfsleven,

inclusief die in voorraden, lagen in 1957 dan ook beneden

die van het voorafgaande jaar. Voorts liepen de defensie-

‘uitgaven van de federale Overheid in de loop \’an 1957

iets terug en droegen daarmede het hunne tot de verslech-

tering van de conjunctuur bij.

64

De uitgaven van de Staten en de plaatselijke overheden,

alsmede de particuliere consumptie zetten hun matige

stijging vooralsnog voort, de laatste echter in duidelijk

afnemende mate. Het saldo van de betalingsbalans lag

daarentegen, door een aantal incidentele oorzaken, in

1957 excessief hoog.
S’

De prijsontwikkeling vertoonde in het afgelopen jaar

eveneens een verdeeld beeld. Terwijl de kleinhandeisprijzen

in vrijwel onverminderde mate bleven oplopen, kwam de

stijging der groothandelsprijzen van industrieprodukten
in de loop van
1957
bijna tot stain en vertoonden enkele

basisgrondstoffen een prijsdaling. Deze ontwikkeling is

in overeenstemming met het in de bovengenoemde volg-

orde afnemende loonelement in de prijs. De aanhoudende

looneisen der vakverenigingen, welke ook in het aangezicht

van een mogelijke recessie niets aan krâcht hebben inge-

boet en waardoor het loonpeil sterker omhoog wordt

gedrukt dan met de
stijging
van de produktiviteit over-

eenkomt, geven immers een voortdurende steun aan het

prijsniveau.

De conclusie, welke uit de bovenstaande beschouwingen
moet worden getrokken, luidt dat de Verenigde Staten zich

thans aan de rand van een mogelijke recessie bevinden.

In het volgende zal worden getracht te bepaln in hoeverre

deze mogelijkheid zich waarschijnlijk zal realiseren.

Conjunctuürprognose.

Het conjunctuurmechanisme uit zich primair in een

periodieke fluctuatie van de particuliere investeringen,

inclusief de voorraadacumulatie, welke zich vervolgens

via de inkomensvorming ook in de particuliere conumptie

uitwerkt. Er bestaat echter een aantal maatregelen, welke

aan de periodieke inzinkingen in de particuliere beste- –

dingen grenzen kunnen stellen, dan wel deze bestedingen
opnieuw kunnen activeren. –

Zij zijn in hoofdzaak de volgende:

le. Toeneming .van de overheidsbestedingen, waardoor

additioneel inkomen wordt gecreëerd. Het is voor een

belangrijk deel deze factor geweest, met name de toene-

ming der, defensie-uitgaven van de federale Overheid,

welke tezamen met de versnelde technische bntwikkeling

aan de na-oorlogse recessies hun milde karakter heeft

gegeven.

2e. Belastingverlaging, welke de bestedingen kan stirnu-

leren. De effectiviteit van deze maatregel wordt, ofschoon’

van niet te verwaarlozen betekenis, veelal overschat.

Hoewel in de na-oorlogse periode zeer aanzienlijke tarief-

wijzigingen van de vennootschapsbelasting hebben plaats

gevonden, is hiervan geen merkbare invloed op-de in-

vesteringen aantoonbaar.
Wijzigingen
in het tarief der

inkomstenbelasting hebben wel een aanwijsbare invloed

op de particuliere consumptie, doch slechts voor een ge-

deelte van het belastingbedrag, daar, althans op de korte

termijn, veranderingen in het te betalen bedrag aan in-

komstenbelasting door de cönsument voor een niet onaan-
zin]ijk deel op de besparingen worden afgewenteld.
3e. Renteverlaging, eveneens ter stimulering van de be-

stedingen. Ook hierbij is een invloed op de omvang der

investeringen niet aantoonbaar, terwijl de invloed op de

omvang der, particuliere consumptie (via het afbetalings-
krediet) gering is.

Zowel belasting- als renteverlaging zijn als conjunctuur-

politieke maatregel in zoverre duidelijk inferieur aan een

verhoging van de’overheidsuitgaven, dat eerstgenoemde de

uiteindelijke bestedingsbeslissing en daarmede de creëring

van additioneel inkomen overlaten aan de economische

subjecten. Wanneer, zoals bij teruglopende conjunctuur

het geval is, de bestedingsiust gering is – en dit geldt in het

bijzonder t.a.v. de investeringen – is het uiteraard zeer

dubieus of een belasting- en/of renteverlaging de econo-

mische subjecten tot bestedingen kan verleiden. Een ver-

hoging van de overheidsuitgaven is daarentegen als con-

junctuurpolitieke maatregel voor het volle bedrag çffectief.
4e. De zgn. ,,built-in stabilizers”, zoals de progressiviteit

van het belasiingtarief, de werkloosheids- en andere sociale

uitkeringen e.d. Deze ,,built-in stabilizers” kunnen een
aanmerkelijke ‘inzinking van de conjunctuur niet voor

komen; zij worden voor een deel juist pas dan effectief.

De invloed van de twee belangrijkste der bovengenoémde

conjunctuurstimulantia, de overheidsbestedingen en de

belastingpolitiek, zal in’ 1958 vermoedelijk van bescheiden
omvang zijn.

Van het huidige bewind is voorlopig geen verhoging

van de overheidsuitgaven als conjunctuurpolitieke maat-

regel te verwachten. Teneinde de inflatie, zich uitend in
de nog steeds stijgende kosten van levensonderhoud, te

bestrijden, blijft het streven van de federale Regering

bij voortduring gericht op besnoeiing van uitgaven en

een sluitende begroting. Het is inmiddels zeer kwestieus

of dit in wezen op de bestrijding van een bestedingsin-
flatie gerichte streven, bij de bestrijding van wat, zoals

hierboven is uiteengezet, duidelijk een looninliatie is,

succesvol kan zijn. Hierop iskort geleden in dit blad

nog gewezen door Dr. Hartog
2).
Hoe dit zij, melk geval

ontneemt dit streven de Amerikaanse Regering de mo-

gelijkheid tot het voeren van een conjunctuurpolitiek

met het meest effectieve middel dat haar ten dienste staat,

ni. het doen uitvoeren van openbare werken. De geleidelijk

teruglopende bezettingsgraad van het Amerikaanse pro-

duktie-apparaat in de loop van
1956
en 1957 vormt dan

ook het offer dat de Regering voor haar – tot dusver

met weinig succes bekroonde – pogingen om het prijs-

niveau te stabiliseren, heeft gebracht. Aan Leon H. Key-
serling, de voormalige voorzitter van de raad van econo-

mische adviseurs van ‘president Truman, wiens denk-

beelden wij vroeger in dit blad bespraken
3), komt de

verdienste toe, reeds in de aanvang van 1955 op dit gevaar

te hebben gewezen.

Het’ Departnient of Commerce becijferde op grond van

de begroting voor het lopende belastingjaar de in ‘1958 te

verwachten totale uitgaven van de federale Overheid op

$ 49 mrd., d.i. hetzelfde bedrag als in 1957 is besteed. -De

president heeft thans, in het licht van de recente, of juis-

ter: de recentelijk tot de Amerikaanse Regering doorge-

drongen, wetenschappelijke en militaire ontwikkelingen

in de Sowjet-Unie, voor het fiscale jaar 1959’een verhoging

van de begroting met ca. $ 1 mrd. voorgesteld. Wanneer
dit bedrag in 1958 voor de helft wordt besteed, betekent

dit dus een stijging van de federale uitgaven in 1958 met

ca. $
0,5
mrd. De uitgaven van de Staten en de plaatselijke

overheden zullén volgens ramingen van het Department

of Commerce hun trendmatige stijging met ca. $ 2,5 mrd.’

per jaar in 1958 voortzetten. De tôtale overheidsbeste-

dingen zullen derhalve in 1958 waarschijnlijk met ca.

$ 3 mrd. toenemen.

Zie ‘,,De wereldconjunctuur eind
1957,
bezien vanuit
Europa” door Dr. F. Hartog in ,,E.-S.B.” van 18 december
1957.
Zie ,,Koersverandering
in
de Verenigde Staten noodzake-
lijk?” in ,,E.-S.B.” van
27
april
1955.
65

In het licht van het bovenstaande is let duidélijk dat van

belastingverlaging in 1958 geen sprake zal zijn. Het ligt

echter evenmin in het voornemen van de Regering, die

van mening is dat de te verwachten middelen de uitgaven-

stijging met $ 1 mrd. wel zullen kunnen opvangen, tot

belastingvrhoging over te gaan.

De .aard van het conjunctuurmechanisme brengt met

zich, dat de recente afvlakking van het bruto-nationaal

produkt en het groothandelsprjsniveau in 1958 een matige

verdere daling van de particuliere investeringen doet ver-

wachten. Ook de resultaten van onder

de ondernemers

gehouden enquêtes nopens hun investeringsplannen voor
1958 wijzen in deze richting. Blijkens de meergenoemde

: Survey van de Mc Graw-Hill Publishing Company denken

zij hun investeri’ngen in duurzame kapitaalgoederen in

1958 met ca. $ 2,5 nlrd. te verminderen. Deze uitkomst,

welke in overeenstemming is met de resultaten van de

.in oktober en november jI.’ door de ,,Securities and Ex-

change Commission” gehouden enquête, wijst op een

.iets sterkere terugsiag in ‘de duurzame investeringen van –
het bedrijfsleven dan in het recessiejaar 1954
4).

Wat de te verwahten, voorraadmutatie betreft is de

situatie thans echter aanmerkelijk gunstiger dan in 1954.
In de erste plaats zijn de voorraden thans in tegenstelling

tot die in de aanvang van dat jâar geenszins excessief. Met

name in 1957 is ddor het bedrijfsleven een zeer voorzichtige

voorraadpolitiek gevoerd. De ,,stock-sales ratio”, welke in
j3nuari 1954 1,74 bedroeg, is thans slechts 1,60 en bevindt

4)
Dat de uitkomsten van enkele niet officiële enquêtes, onder afzonderlijke bedrijfstakken gehouden, ongunstiger
zijn uitgevallen, behoeft aân het bovenstaande niets af te
doen.

Investeringsbeperking in Zweden

In 1955 werden in Zweden verschillende maat-
regelen getrdffen ter beperking van de industriële

investeringen. Naar het effect van deze maat-

regelen heeft het Swedish Instittite of Economic
Research een tweetal onderzoekingen ingesteld,

één reeds in de zomer van hetzelfde jaar en één

in de zomer van 1956. Het resultaat van deze

onderzoekingen is in onderstaand staatje –

overgenomen uit ,,Index” van oktober 1957 –

samengevat.

Investeringsbeperking

1955

1955/1956

in pCt.
als gevolg van:


investeringshefflng

5,0

3,2
gestegen rentevoet
………….

..0,7

0,7
kredietbeperkingen
………….

..6,9

9,1
niet nader aangeduid
………..

..1,7

1,0

totaal
……………………
l43

– 14,0

De gevoerde economische politiek heeft een

achteruitgang van de financiële situatie der

Zweedse ondernemingen in 1955 tot gevolg

gehad. De baten stegen weliswaar met Kr.-
539

mln. maar de verplichtingen
– mci.
nieuwe aan-

delenemissies –. met niet minder dan Kr. 1.034

‘mln,

zich daarmede op dezelfde hoogte als in januari 1955 toen

een hernieuwde voorraadaccumulatie een aanvang nam.

In de tweede plaats vond in 1954 een drastische verminde- -‘

ring van de defensie-orders plaats, hetgeen voor 1958 niet

te verwachten valt. En ten slotte vertoont het prijsniveau

thans nog steeds een – zij het afnemende – stijgende

tendentie, terwijl aan’l 954 een periode van dalende prijzen

voorafging. Ofschoon, in verband met de huidige fase

van de conjunctuur, in 1958 geen verdere voorraadvorming

te verwachten valt, lijkt daarom een voorraadliquidatie

van enige betekenis evenmin voor de hand liggend. Het

meest iaarschijnlijk is dat over 1958 als geheel gezien de
voorraadmutatie per saldo ongeveer nihilzal zijn. Daar in
1957 een voorraadaccumulatie van ca. $ 0,5 mrd. plaats-

vond, betekent dit dat de voorraadinvesteringen in 1958

met ca. ‘$ 0,5 -mrd. zullen verminderen.

De woningbouw, welke, gesteund door de sterke na-

oorlogse bevolkingsgroei, eeif vrij stabiel eletitent in de

conjunctuûr vormt en slechts betrekkelijk geringe, ge-

leidelijk verlôpende schommelingen vertoont, is sinds

medio 1957’ha een langzame daling geduiende 2 â 3 jaren

weer iets gestegen. Zij wordt voor 1958 op hetzelfde peil

als 1957 geraamd.

Het exportoverschot ten slotte, dat in 1957 door de

excessieve importen van enige, in een inflatoire toestand

verkerende.Europese landen, die inmiddels tot restrictieve

maatregelen zijn overgegaan, alsmede door een aantal

incidentele oorzaken, waaronder de slechte Europese

oogst in 1956, welke het opruimen van’graanvoorraden

mogelijk maakte, en de Suezcrisis, abnormaal hoog lag,

‘zal in 1958 waarschijnlijk tot meer normale proporties

terugkeren. Een inkrimping in 1958 tot het peil van 1956

– de meest voor de hand liggende veronderstelling –

betekent een daling van het betalingsbalanssaldo met ca.

$ 2 mrd.

Conclusie.

Het bovenstaande samenvattend kan worden geconclu-

deerd dat in 1958 in de particuliere sedtor een primaire’ver-

mindering der bestedingen te verwachten valt van ca.

$
5
mrd., welke waarschijnlijk ten bedrage van ca. $ 3

mrd. door additionele overheidsbestedingen zal worden
gecompenseerd. Resteert dus per saldo een primaire be-

stedingsvermindering van ca. $ 2 mrd. Dit is aanmerkelijk

minder dan in 1954 toen een belangrijke inkrimping van

de overheidsuitgaven plaats had. Anders echter dan in dat

jaar, toeii door een aanzienlijke belastingverlaging de

particuliere consümptie niet slechts op peil kon blij veh,

doch zelfs nog toenam, zal in 1958 de primaire neerwaartse

impuls naar alle waarschijnlijkheid via een imkomens-

en comsumptiedallng verder doorwerken.
De per saldo hierdoor teweeg gebrachte daling van het
bruto-nationâal produkt zal waarschijnlijk ca. $ 4,5 mrd.

bedragen, tegenover een daling van ca’. $ 3,5 mrd. (in

dollars van 1957) in 1954. Vergeleken met het bruto-
nationaal produkt in het laatste kwartaal van 1957 op

jaarbasis, betekent• dit een daling van ca. $
5,5
mrd.

Deze cijfers zijn uitgedrukt in huidige dollars; voor zover

de prijsstijging zich in 1958 zou voortzetten zou de in

lopende dollars gemeten inkrimping van-het -bruto-natio-

naal produkt uiteraard geringer
zijn.
Niettemin blijft

de te verwachten recesie, ofschoon nog steeds van een –

mild karakter, iets heviger dan die in 1949 en 1954.
N.E.I.

R. IWEMA.

66

In dit artikel deelt schrijver een en ander mede

omtrent de problemen en ervaringen, weliCe rond

de invoering of voorgenomen invoering van elek-
tronische administratiemachines zijn waar te ne-

men. O.a. op grond van aan leidinggevende func-

tionarissen gestelde vragen
geeft hij’ weer, welke

motieven’ aan het overgaan op elektronische ad-

ministratiemachines ten grondslag liggen, op wel-

ke wijze de studie om eventueel tot aanschaffing

over te gaan wordt aangevat en of er, in bedrij-
ven met enige ervaring van betekenis, duidelijk

aanwijzingen zijn, dat de verwachte resultaten wer

den geeffectueerd. Voorts deelt schrijver nog één

en ander mede omtrent de programmering, de in-

vloed die door de machines gemaakte fouten op

hun ,,economie” uitoefenen en omtrent de spe-

ciale gevolgen van de toepassing van elektroni-

sche administratiemachines Voor de leiding en de

organisatie der bedrijven.

In een vorige beschouwing – zie ,,E..S.B.” van 11

september 1957 – vermeldde ik een en ander over de ont-

wikkeling van elektronische administratiemachines naar

aanleiding van een recent .bezoek aan de Verenigde Staten.

Verrassend snel blijkt niet alleen de ontwikkeling van de

techniek, maar ook de invoering ‘van deze machines te

zijn.

Welkeproblemen en ervaringen zijn nu rond de invoering

of voorgenomen invoering van deze nieuwe administratie-

techniek waar te nemen? Bij hetgeen daaromtrent hieron-

derwordt medegedeeld mag niet uit het oog worden ver-

loren dat, gelijk reeds opgemerkt, de toepassingen zich

nog in een eerste experimenteel stadium bevinden en voor-

zichtigheid ten aanzien van eventuele conclusies dus ge-

boden is.

Waarom is tot het gebruik
van elektronische administratie-

apparatuur overgegaan?

Elektronisché administratiemachines zijn duur, de in-

voering ervan brengt voor velen, ook voor de topleiding,
onnoemelijk veel zorgen met zich mee en het rendement
is van te voren veelal niet precies te becijferen. Waarom

wordt dan in de grote bedrijven met zo’n snel tempo tot

het gebruik, van deze machines overgegaan? Deze vraag,

die ik, aan tal van leidinggevende functionarissen stelde,
/ gaf bijna-altijd aanleiding tot uitvoerige beschouwingen.

Van de verschillende motieven, die werden genoemd,

traden vooral de volgende op de voorgrond:

De door verschillende oorzaken sterk in omvang

en inténsiteit toenemende ‘ adninistratie enerzijds, de

moeilijkheden met het ierkrijgen van ‘personeel ander-

zijds, hebben tot het inzicht geleid, dat met de bestaande

wijze van administreren niet langer kan worden doorge-
gaan. Gevreesd wordt voor het moment, dat men de ad-

ministratie niet meer aan kan.

Hoewel sommige bedrjen in verband daarmede

desnoods een
stijging
van hun administratiekosten bij een

vorm van vèrgaande mechanisering of automatisering

willen aanvaarden, is, bij de meeste toch ook de zorg over

de – door verschillende’oorzaken – relatief snel stijgen-

de kosten in de administratieve sector mede een belangrijk

Problemen en

ervaringen rond de,

invoering van

elektroitische
administratiemachines

(1)

motief voor de invoering van de nieuwe apparatuur ge-

weest.

Het besturen van bedrijven wordt steeds moeilijker

en ingewikkelder en daarom heeft de leiding snellere en

betere informatie bmtrent het bedrijfsgebeuren nodig.

Elektronische administratiemachines zullen die op de duur

verschaffen. Daardoor zullen tevens belangrijke besparin-

gen, bijv.
door de mogelijkheid om aanzienlijk lagere –

voorraden dan voorheen aan te houden, ontstaan.

Naast deze op zich zelf wel plausibele motieven kreeg ik

de indruk, dat, hoewel niet uitdrukkelijk genoemd, ook

het . voorbeeld van andere bedrijven een belangrijke rol

heeft gespeeld bij het besluit tot ,,elektronificatie” van d&

administratie. Ik vond deze indruk later bevestigd in de

voorlopige resultaten van een onderzoek naar de wijze

waarop besluiten in bedrijven tot stand komen, een materie

waarvoor in de Verenigde Staten sinds enige jaren in de

kringen van bedrijfsecbnomen en andere’ onderzoekers

veel belangstelling’ bestaat. Bedoeld onderzoek – via

waarneming in
bedrijven
en via experiment – geschiedt

onder leiding van Prof. H. A. Simon van de School of

Industrial Administration van het Carnegie Institute

of Technology te Pittsburgh, is al een viertal jaren aan de

gang en wordt gefinancierd door een
bijdrage
van

$ 420.000 van de Ford Foundation.

Simon c.s.,,etrekken in hun onderzoek in het bijzonder

ook de wijze waarop beslissingen tot al dan niet aan-

schaffing van elektronische reken- en administratiema-

chines tot stand komen. Hoewel hun onderzoek nog lang

niet beëindigd is – de totale onderzoekduur is op tien

jaar begroot – zijn toch enige voorlopige conclusies be-

kend. De eerste is, dat wanneer de leiding van een bedrijf

een studie van een probleem laat maken het desbetreffende

project vrij zeker doorgaat, omdat de eigenlijke beslissing

onbewust al vöér of op het moment van in studie nemen

genomen is. Een tweede ‘is, dat de meeste bedrijfsleiders

nieuwe gebieden, waarin zij beslissingen gaan nemen,

zelden zelf ontdekken. Zij volgen meestal enige weinige

bedrijven, die ,,voortrekkers” zijn. Wat betreft elektro-

nische
administratie-apparatuur
blijken deze voortrekkers

vaak bedrijven te zijn geweest, die elektronische
reken-,
apparatuur
voor industriële of wetenschappelijke doelein-‘

-.

67

/

den gebruikten en op de gedachte kwamen na te gaan wat

met deze apparatuur op het gebied van de loonadmini-

stratie kon worden bereikt. Daarvan horende volgden

dan andere
bedrijven.
Commentaar van een weekblad:

,,Executives follow the crowd!”.

Hoe wordt de studie om eventueel tot aanschaffing van elek-

tronische administratiemachines over te gaan aangepakt?

In
bijna alle gevallen is het de vice-president finance

of de controller, die het initiatief tot een studie van de

mogelijkheden van een ,,electronic data processing system”

neemt en een rapport maakt, waarop de directieraad een

beslissing kan nemen. Deze studie, waarbij vaak gebruik

wordt gemaakt van een of meer adviseurs, is soms lang-

durig en zo veel mogelijk alles om.vattend, in andere ge-

vallen, althans aanvankelijk, van beperkter aard. De

directeur van de Chesapeake and Ohio Railway. Company

vertelde, dat er iii zijn bedrijf twee denkrichtingen waren,

ni. één pro een diepgaande langdurige studie, die waar-

schijnlijk vijf jaar zou hebben geduurd, en een andere

pro een directe toepassing van elektronische machines

op afgeronde grijpbare onderwerpen. De laatste weg is

in zijn bedrijf gevolgd en naar hij mededeelde met succes.

Cyert, Simon en Trow beschrijven in ,,The Journal of

Business of the University of Chicago” (oktober
1956)

gedetailleerd hoe in een middelgroot bedrijf een
uitge-

breide
studie in juli 1952 werd begonnen en in februari

1956 eindigde met de goedkeurende- beslissing van het

management committee en de president (op het laatst

werd nog een lijst van ,,present and proposed computer

installations in other companies” ter tafel gebracht!).

De beschrijving is bijna spannend te noemen en is in

menig opzicht representatief voor de wijze van voorbe-

reiden in de bezochte bedrijven
1).

De voorbereidende studie is, naar de ervaring leert, in

het algemeen zeer kostbâar, hetgeen ten dele met het pio-

nierskarakter ervan samenhangt. Tot de verrassing van

vele bedrijfsleiders blijkt zij vaak verbluffende mogelijk-

heden tot besparing op en verbetering van het
bestaande

systeem aan te tonen. Gelijke ervaringen zijn opgedaan

bij studies voorafgaande aan de automatisering van fa-

briekmatige processen. De verklaring van een en ander

ligt voor de hand. Nimmer te voren zijti de bestaande

Organisatie en werkmethoden zo, diepgaand geanalyseer4

en door zoveel deskundigen kritisch bezien.

De ,,economie” van de toepassing.

Aan de leiders van bedrijven, waar met elektronische

administratiemachines enige ervaring van betekenis was

opgedaan, vroeg ik of er reeds duidelijke aanwijzingen

waren dat de verwachte resultaten waren geëffectueerd,

1)
De studie is overigens niet alleen ter voorlichting onder-
nomen, maar ook en vooral in het kader van de hierboven ge-
memoreerde onderzoeken naar de ,,anatomy of decision-
making”. ,,While the framework employed here – and particu-
larly the analysis of a decision in terms of a hierarchical structure
of
programs –
is far from a complete or finished theory, it
appears to provide a useful technique of analysis for rese’archers
interested in the theory of decision as well as for business
executives who may wish to review the decision-making proce-
dures of their own companies”. Van Prof. Simon mocht ik
in verband met het bovenstaande nog de volgende studies
ontvangen: Neweli and Simon: ,,The logic theory machine, S
,

complex information processing s,’stem” (publikatie RAND
Corpôration, Santa Monica, Calif. en The Carnegie In’stitute
of Technology, Pittsburgh); Simon: ,,The Compensation of
Executives” (ook in Sociometry, maart, 1957).

in het bijzonder ook of kostenbesparingen waren gecQn-

stateerd. De desbetreffende antwoorden waren zeer’ ge-

nuanceerd; geen enkel hield een positieve mededeling

over de bereikte kostenbesparingen in.

• Wanneer ik de verschillende antwoorden onder één

noemer tracht te brengen, ontstaat ongeveer het volgende

resultaat:

geldelijke besparingen van betekenis zijn nog niet
gerealiseerd; wel zouden fragmentarische nacalculaties,

gebaseerd ‘op het in de bedrijfseconomie bekende begrip

normale produktie en uitgaande van een meer geroutineerd

gebruik van de apparatuur, aanmerkelijke kostenbespa-

ringen uitgewezen hebben
2);

spectaculaire besparingen aan ruimten zijn behou-
dens uitzonderingen nog niet bereikt;

in sommige sectoren zijn wel aanmerkelijke perso-
neelsbesparingen tot stand gekomen;

de opgedane ervaring wijst uit, dat de te verwachten

betere en snelleEe informatie van gegevens ter ondersteu-

ning van het bedrijfsbeleid zal worden bereikt;

er zijn tal van ,,intangible” voordelen, die nog niet

op hun geldswaarde konden worden gewaardeerd.

Dit misschien wat vaag lijkende resultaat aan informatie

op dit punt houdt uiteraard verband met het reeds gesig-

naleerde feit, dat vrijwel alle toepassingen zich in feite nog

in het stadium van experiment bewegen. Men is thahs

primair bezig met het doen; de reflexie, ook ten aanzien

van het kosten/nut resultaat, komt later. Een punt yan

belang.is
ook, dat de meeste experimenten met de relatief

eenvoudige loonadininistratie zijn begonnen, die zich,

althans geïsoleerd beschouwd, niet goed leent voor het

verkrijgen van kostenbesparingen bij gebruik van grote

elektronische administratiemachines.

Bij een der bedrijven werd nog gewezen op het gevaar,

dat, uitgaande van de aanvankelijke onderbezetting en

via een differentiële kostencalculatie,, er zo licht toe over

wordt begaan om allerlei relatief minder belangrijk werk

door de machine te doen verrichten. De machine loopt

daardoor te vroeg ,,vol”, waardoor er geen mogelijkheden

meer zijn om werkzaamheden te verrichten, die op basis
van integrale’ kostprijsberekening rendabel zouden zijn.

Voortijdig ontstaat aldus de roep om uitbreiding van de

kostbare nieuwe apparatuur. Het betreffende bedrijf had
daarom als gedragslijn uitgestippeld dat in beginsel elke

nieuwe arbeid integraal moest worden gecalculeerd en

dat bij een ongunstig resultaat de conventionele ponskaar-

tenapparatuur, die nâast de iiieuwe machine wérd aange-
houden, ingeschakeld moest blijven.

De programmering.

In dit verband werd ook gewezen op het in ,,E.-S.B.”

van 11 september 1957 reeds vermelde feit,’ dat de econo-

mie van het gebruik in betekenende mate afhankelijk is

van de bekwaamheid en inventiviteit van de programmeurs

en administratieve -organisatiedéskundigen (system ex-

perts). Programmeren is het systematisch opstellen van de,

2)
Een voorbeeld van een dergelijke fragmentarische calculatie
kan men vinden in ,,Wage Accounting by Electronic Compu-
ter”, Report no. 1 of the Inter-Departmental Study Group ôn
the Application of Computer Techniques to Clerical Work,
gepubliceerd door het National Physical Laboratory van- het
Department of Scientific and Industrial Research, London 1956.
Zie ook ,,Enige aspecten van de elektronische vèrwerking van
administratieve gegevens” door Prof. Dr. Ir. L. Kosten, Prof.
Dr. Ir. R. M. M. Oberman en H. Reinoud (Preadvies Accoun-
tantsdag, dd. 29 september
1956).

68

voor eeii bepaalde bewerking, achtereenvolgens nodige
deelcommando’s voor de machine. Voor één proces be-

staat een programma vaak uit vele honderden instructies.

Bezuiniging op het aantal instructies en optimalisering van

het programma is een belangrijke taak voor de program-

meur, angezien dit regelrecht tot aanmerkelijke bespa-

ringen aan tijd en derhalve aan machinekosten leidt.

Ook de bedrijfseconomisch geschoolde administratie-

deskundigen hebben een belangrijke taak te vervullen.

Zij zijn het, die met een grondige kennis van de mogelijk-

heden van de machines voor ogen – en dat is geen gegeven

maar een doorgaand proces – de administratieve deel-

processen moeten wa.rnemen, analyseren en, met’een op

de nieuwe apparatuur gerichte visie, moeten herordenen.

Kunde maar ook kûnst spelen hier, evenals bij de pro-

grammeurs, een rol; de een haalt er’ veel meer uit dan de

ander. Van ‘belang is, dat de ‘administratie-experts en

programmeurs in goed verband met elkaar werken vanwege
de onderlinge beïnvloeding van administratieije Organisatie

en programma’s. –

Wat het programmeren aangaât, aanvankelijk had men

gemeend dat voor elektronische administratiemachines

– anders dan bij vetenschappeljke rekenmachines’ –

slechts zeer weinig programmeurs nodig zouden zijn.

Eenmaal het administratieproces geprogrammeerd, aldus

was de redenering, zou er-weinig verandering en daarmede

weinig hulp van programmeurs meer nodig zijn. De prak-
tijk is daarmede evenwel niet in overeenstemming. Aller-

eerst blijkt het hierboven vermelde belang’ en de mogelijk-

heid van verkorting c.q. van optimalisering van de pro-

gramma’s, maar bovendien is al spoedig duidelijk ge-

worden, dat een vèrgaande automatisering van de admi-

nistratie een proces is dat jaren duurt, zodat het nood-
zakelijk is langdurig de beschikking over een staf van

programmeurs te hebben. Voorts wijst de ervaring uit,

dat elk administratiesysteem door allerlei oorzaken pe-

riodiek herziening moet ondergaan. Organiseren blijkt

ook hier weer een periodiek reorganiseren te zijn en de

programmering ondervindt daarvan de weerslag.

In verband met het feit, dat het programmeren’ zelve

een kostbare’ aangelegenheid is, is er voorts een streven

waarneembaar om voor een bepaalde machine standaard-

programma’s voor, veel voorkomende handelingen te

ontwerpen, die dan in specifieke programma’s kunnen

worden ingevoegd en daardoor aanmerkelijke besparingen

aan programmeringskosten bewerkstelligen.

De programmeurs behoeven, zoals ook reeds bij het g-

bruik van elektronische
rekenmachines
is geconstateerd,

niet of niet allen niathématici te zijn. Het voornaamste

is, dat een rogrammeur wiskundig-logisch kan denken.

Goede bridgers of schakers en knobbelaars zouden vaak

bijzonder geschikte programmeurs zijn gebleken.

Maken elektronische machines ook fouten?

Elektronische reken- en administratiemachines werken

nog niet feilloos. Bij herhaling zijn bij het gebruik van deze

machines fouten geconstateerd. Voor een deel waren die

door gebrek aan accuratesse van het administratiepersoneel
bij de invoer van gegevens veroorzaakt en konden bevredi

gend worden ondervangen, soms door in de machine op te

nemen controlemedia. Voor een ander deel bleken de fouten

aan defecten in de machine te wijten te zijn. Ook te dien

aanzien kan men controlemedia in de machine construeren,

maar soms zijn toch andersoortige additionele controle-

maatregelen nodig. ‘-

In een rapport ontrent in een bedrijf geconstateerde

fouten in de loonadministratie – 266 loonberekeningen

waren fout las ik, ,,that the errors were caused by an

intermittent high resistance short in a capacitor – a five

cent part of which there are about 20.000 in the machine.

This machine failure was unexpected and, although a

control since been incorporated in the program to help
prevent ‘a recurrence of this type of error,it is possible
‘that more unexpècted errors will occur
i1i
the future”.

De te treffen bijzondere controlemaatregelen zijn, naar
werd medegedeeld, in het algemeen niet al te kostbaar en

‘,vormen geen bedreiging voor de ,,economie” van de toe-

passingen. Bovendien werken fabrikanten, administratie-

deskundigen en programmeurs in de bedrijven intensief

aan de preventie van fouten, deels via ingebouwde controle-

mechanismen, deels door verhoging van de kwaliteit van

de onderdelen. Een van de grootste fabrikanten legt thans

vooral de nadruk op laatst vermeld streven. Deze meent,

dat indien de kwaliteit van de onderdelen hoog genoeg

wordt opgevoerd weinig of geen ingebouwde controle-

mechanismen meer nodig zullen blijken.

Speciaie gevolgen voor de leiding en organisatie der bedrijven.

a. Gen tralisatie en decentralisatie.

Amerikaanse ondernemingen hebben” hun produktie,

verkoop en administratie, dor de omstandigheden ge-

dwongen of vrijwillig, vergaand gedecentraliseerd en hun

topleiders hebben in woord ,en geschrift de voordelen van

deze decentralisatie voor produktiviteit, efficiency en ar-

beidsverhoudingen uitbundig bezongen.

Nu blijkt in de huidige fase van ontwikkeling, zoals be-

grijpelijk is, de rentabiliteit van elektronische administra-

tiemachines bijna altijd de concentratie van de admini-

stratieve gegevens der bedrijfsonderdelen op het hoofd-

kantoor ten gevolge te hebben, waardoor de leiders dier

onderdelen de topleiding verwijten, hun zovele jaren ge-

propageerde management philosophy geweld aan te doen.

In verband daarmede – heeft in tal van bedrijven de cen-

trale leiding zich dan ook ernstig
beijverd
de desbetreffende

bezwaren te oiitzenuwen en wel bijna altijd door te wijzen

op het onderscheid tussen decentralisatie vai bestuur

en uitvoering.

• Dè centralisatie van de administratie ten hoofdkantore

tast, aldus hun betoog, het wezenlijke element van de de-
centralisatie, ni. de decentralisatie van bestuur, geenszins

aan. Integendeel, doordat de bedrijfsonderdelen zich nu

niet meer met de bewerking van massagegevens behoeven

bezig te houden krijgt hun leiding meer tijd vrij om de

administratieve eindgegevèns, overzichten. e.d., aarover

zij dank zij de nieuwe apparatuur vroeger dan voorheen

de beschikking, krijgen, voor een doelmatige bedrijfsvoe-
ring te gebruiken.

Het is treffend zo vaak als dergelijke beschouwingen

voorkomen en telkens herhaald worden. Eensdeels houdt

dit verband met het feit: dat de leiders hun ,,decentrali-

zation philosophy” in het recente verleden wat te simpel

en te rechtlijnig hebben verkondigd, anderzijds met de

omstandigheid dat de
logica
weliswaar ten gunste van bo-

venvermelde redenering pleit, maar, dat de ervaring leert,

dat de leiders van de onderdelen het toch anders
voelen

en daardoor niet zo gemakkelijk overtuigd worden..

Bij. een tweetal der bezochté ondernemingen, die ieder

bekend ‘staan om hun weloverwogen en consequente toe-

passing van de decentralisatiegedachte, hoopte . men

overigens zeer dat de ontwikkeling van kleinere elektro-

69

/

nische administratiemachines weer tot decentralisatie van
de administratie kon leiden.

De overweging daarbij was, dat concentratie van de

administrtie op grond van koste’noverwegingen momen-

teel welisv’aar onontkoombaar was, maar dat een

ministratiefabriek” ten hoofdkantore toch het gevaar

inhield – zoals reeds gebleken zou zijn -, dat de top-

leiding te veel met technische aangelegenheden geïnlil-
treerd wordt, waardoor haar taak, policy formulation en

toezien op de uitvoering daarvan, geschaad kan worden.

7.
De structuur van de topleiding.

De organisatiestructuur van de topleiding, in het bij-

zonder de financieel-economische sector daarvan; blijkt

Zeldzame boeken

Engelsen, die zo’n twintig â dertig jaar geleden

gave exemplaren van eerste uitgaven van in

de 1 7de eeuw verschenen boeken hebben gekocht,

zouden deze werken thans met een zoet winstje

van de hand kunnen doen. Dit blijkt uit een

artikeltje in ,,The Financial Times” van 17

december jl., waarin o.a. voor degenen, die hun

geld willen steken in zeldzame boeken enkele

algemene richtlijnen worden gegeven. Het is wel

nodig studie te maken van het prijsverloop dezer

werken: de prijzen kunnen ni., zoals onderstaand

staatje doet kien, in de loop der jaren aanzienlijke

schmmelingen vertonen.

Prjjsschommelingen van zeldz6rne boeken a)

I

(in5)

Schrijvers en boeken

1927

1937

1947

1957

Donne: Poems, 1633

35

45

75

200
• Herbert: The Temple,
1633

………………
150

250

500

1.250
Newton: Principia, 1678

20

80

200

450
Fielding: Tom Jones, 1749

350

15

30

40
Boswell: Johnson, 1791 .

150

15

25

35
Byron: Childe Harold,

1812118
……………
250

25

50

75
Darwin: Origin of Species
1859

……………..3

30

50

35
Kipling: Jungle Book,
1894

…………….60

8

10

12
Galsworthy: Man of Pro.
perty.1906
………..

.

.25

5

10

20
James •Joyce: Ulysses,
1922

…………….
5

8

12

35

a) De cijfers geven schattingen van prijzen, zoals deze
golden voor gave exemplaren van eerste edities.

Over het algemeen is het, zegt ,.The Fïnancial

Times” o.a., voor nieuwelingen op de Engele.

markt voor zeldzame boekeh niet verstandig

werken te: kopen, waarop kortgeleden of thans

grote winsten worden gemaakt. Bovendien moet

men goed overwegen welk gedeelte va’n zijn geld

men in ,,gilt edged” boeken, die tijdelijk wat uit

de markt zijn, wil beleggen en hoeveel in specu-

latieve objecten. Zo is het opmerkelijk, dat de

prijzen van de werken van sommige, groten uit

de l8de eeuwse literatuur – Pope, Fielding,

Smollett en Johnson – zich nog lang niet heb-

ben hersteld van de prijsdaling die zich in de

jaren 1929 tot 1932 voordeed. Ten slotte dienen

.potentiële investeerders te bedenken, dat er

enkele uitgaven zijn, die nooit zeldzaam zullen
worden. Dit zijn die edities wier eerst’e druk al

direct in grote oplage verscheen, omdat hun

schrijvers toentertijd grote populariteit genoten.
t”
.

belangrijke wijzigingen te ondergaan. Invoering van een

data processing systern betekent in vele gevallen een Vrij

vergaande reorganisatie. Afdelingen verdwijnen of schrom-

pelen ineen, nieuwe specialisaties en differentiaties ont-

stian. De samenwerking tussen lijn- en staffunctionarissen

wordt gecompliceerder en gevoeliger en vraagt daarom bij-

zondere aandacht.

De bezetting tvan nieuwe functies.

Bij een van de bezochte bedrijven viel ‘het tijdens een

discussie over de merites van het nieuwe organisatie-

schema op, dat enige leiders van nieuwe afdelingen nog

maar kort in dienst waren. Naar aanleiding van eendaar-

mede verband houdende vraag kreeg ik een omstandig

verhaal over de vele moeilijkheden, die men had gehad om

de leidende functionarissen voor het nieuwe administratie-
systeem op te voeden. Het bleek bij vijf van de acht chefs,

aldus mijn zegsman, tn slotte onmogelijk en deze werden

allen door van buiten aangetrokken krachten vervangen.

Een dergelijke diep ingrijpende en naar zich laat indenken

pijnlijke vervanging heb ik overigens nergens aangetroffen,

maar in meer bedrijven schijnt toch vervanging van be-

staande functionarissen noodzakelijk gebleken.

Bij het betreffende bedrijf werd er voorts nog met na-

druk op gewezen, dat men aan het hoofd van een geëlek-

tronificeerde administratie in de eerste plaats een leider,

uiteraard met kennis van en inzicht in de administratieve –

organisatie, moet stellen. Het bedrijf had aanvankelijk

in de veronderstelling verkeerd, dat bij de nieuwe wijze

van administratie voeren de leider een wis- en natuur-

kundige moest zijn. Deze ,,scientist” bleek echter niet

opgewassen tegen de spanning en zorgen van de dagelijkse

uitvoerende arbeid, waardoor de administratie bijna in

de war was gelopen. Thans is hij staf-adviseur en komen

zijn grote kwaliteiten goed tot hun recht, terwijl tot hoofd

van de computer-afdeling een in de administratie geschoold

en bekwaam leider met voldoende kennis van de nieuwe

materie is benoemd.

Ploegenstelsel.

In een aantal bedrijven is met de aanschaffing .van admi-

nistratiecomputers tevens een ploegenstelsel ingevoerd.

Vrij algemeen waren leidende functionarissen van mening,

dat dit geen bezwaar bij de betrokkenen had opgeleverd,

maar ik betwijfel of de gevoelens van de betrokken em-

ployé’s in dit opzicht wel juist gepeild zijn.

De lange duur van de reorganisatie.

Gelijk reeds boven aangeduid, moet men zich niet

voorstellen, dat wanneer de machire.in
gebruik gesteld is

de zorgen over zijn. Zij beginnen dan, naar overduidelijk

is gebleken, eerst recht! De invoering van een electronic

data processing system noopt niet alleen tot herziening

van de administratie en Organisatie op het hoofdkantoor,

maar – en dan veelal in onderling verband – van de

totale administratieve Organisatie op alle fabrieken, ver-

koopkantoren, magazijnen enz. Dit maakt dat aan de

invoering van een elektronische administratiemethodiek

vaalnièt alleen diepgaande voorbereidingen voorafmoeten

gaan, maar dat daarna nog vele jaren van experimentele

studies moeten volgen. Een Engels publicist heeft in dit

verband opgemerkt: ,,It is worth noting that it is likely

to cost about as much to learnto use a computer in an’

office as it’costs to buy the computer”
3).

‘s-Gravenhage.

H. REINOUD

3)
L. Landon Goodman: Man and Automation (Pelican
Book), blz. 59.

70

.

t.

S,

S
,

In
dit artikel wordt nagegaan hoe de situatie

– van de Nedérlandse Visserij ligt t.a.v. de Euro-

markt en de voornaamste visserjlanden van de

vrijhandelszone. Schrijver is van mening, dat men,
laar een harmonische ontwikkeling niet op korte

termijn mogelijk is, geleidelijk tot een uniforme

visserjpolitiek zal moeten komen. Twee feiten

vormen z.i. gunstige factoren, bij de harmonise-

ring van de visserjbelangen binnen het gebied

van de Euromarkt, n.l. het betrekkelijk geringe
visverbruik en het invoersaldo Binnen het .vrij-
handeisgebied zal een harmonisering van belan-
gen daarentegen niet zo gemakkelijk gaan. De po-

sitie van de Nederlandse zeevisserij is bescheiden

en eenzijdig geöriënteerd op de Noordzee. Wil

Nederland van de gunstige ligging t.o.v. de vis-
gronden en de afzetgebieden gebruik maken, dan
zal het ook ter verre visserij moeten uitvaren.

Dit zal een moderne industriële mentaliteit ver-

eisen en maatregelen inzake visserjbeleid door

Overheid en bedrijfsleven.

Inleiding.

Zonder het gevaar te lopen in een Euro-centrische ge-

dachtengang terecht te kopen kan men stellen, dat de tot-

standkoming van de Euromarkt en een eventueel grotere

vrijhandelszone voor het Oude Westen een van de belang-

rijkste gebeurtenissen van de 20e eeuw kan worden. Ook

voor Nederland, Randstad van Europa, Europoort! Dit

neemt echter niet weg, dat voor ver mi
schillende delen va

het bedrijfsleven de overgangsjaren moeilijk kunnen zijn.

Tot op zekere hoogte geldt dit voor het gehele Nederlandse

bedrijfsleven in meerdere of mindere mate. Immers, de

nog veelal overwegende snelle en behendige handelsmen-

taliteit zal moeten plaats maken voor dç door kracht en

gewicht gekenmerkte industriële mentaliteit. Niettemin

mag worden verwacht dat na een periode van aanpassing

!e grotere markt nieuwe en belangrijke mogelijkheden voor

verhoging van de welvaart zal bieden.

In dit artikel zal voor een der bedrijfstakken, de ‘visserij,

worden nagegaan hoe de situatie ligt t.a.v. de .Euromarkt

en de voornaamste viserijlanden van de grotere vrijhan-

delszone.

Van de economische betekenis ”an de visserij, en dit

betreft hoofdzakelijk de
\
zeevisserj, geeft onderstaande

tabel een beknopt overziëht.

TABEL
t.

Waarde van de aanvoer en van de in- en uitvoer van

vis
en visprodukten in ,nijoenen guldens in 1953.

1
Aanvoer.
I

Invoer

1
Uitvoer

1.

Nederland

…………….
6
6
110 77
12


3.

Frankrijk

………………
.
85
154 59
2.

Eelgië

………………….38
.

96

189
252
25
4. West-Duitsland

…………..
93

..

153
5
5.

Italië

………………….
6. Totaal

Euromarkt
………..
1.001
696
211

248
29
470
77
35

7.

Noorwegen

……………

m

9.

Denearken

…………..
115
36
118

8.

zweden

……………….88

10.

Ijsland

…… …………..S
– ‘

57
II. Groot-Brittannië
465
350
62

Bro,,:
O.E.E.C.: Fish marketing in westrnÊurope since 1950.

Hieruit blijkt, dat de waarde van de aanvoer van de

landen van de Euroniarkt ongeveer een miljard gulden

5L

,•

t

S

Vissërij

en

Euromarkt

/5

pet: jaar bedraagt. Alleen Nederland heeft een uitvoersaldo.

Als geheel heeft het gebied van de Euromarkt een belang-

rijk invoersaldo. Van de landen van de vrijhandelszoiie

hebben Noorwegen, Denemarken.en IJsland een belangrijk

uitvoersaldo. Groot-Brittannië en Zweden hebben daar- –

entegen een invoersurplus.

In het algemeen kan men stellen, dat de,vissërij van de

Euromarktlanden van niet onaanzienlijk economisch be-

lang is. Nederland en vooral België nemen daarbij echter

slechts een bescheiden plaats in.

Algemeen overzicht.

a. Aanvoer. –

Van. de landen van de Euromarkt was Nederland vôôr

1914 een der belangrijkste visserijlanden. Jnvoerbelemme:

ringen waren er nog weinig, zodat de guiistige ligging t.o.v.

visgtonden en afzetgebieden van grote betekenis was. Na

de eerste wereldoorlog namen de omliggende landen maat-

regelen om hun eigen visserij tot ontwikkeling te brengen,

o.a. door het instellen van invoerbelemmeringen. Voorâl
in’ de depressiejaren na 1930 ondervond de Nederlandse

Visserij ernstïge moeiljkhedn bij de export. De visserij

bleek vrijwel dezelfde afzetmoeilijkheden te ondervinden

als land- en tuinbouw, hetgeen diepgaand overheidsingrij-
pen noodzakelijk maakte.

Ook thans is er in de landen van de Eurornarkt en de

vrijhandelszone een vergaande bemoeiing van de overheid :
T

niet alleen met de land- en tuinbouw, doch ook met de
visserij. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat in ‘

– het kader van het verdrag voor de Europese Economische ,

Gemeenschap visserijprodukten in principe zijn ge1jkge

.steld met land bouwprod ukten, waarvoor gedurende de

/ overgangsjaren speciale regelingen zullen gelden. Naarnate

echter de kunstmatige belemmeringengaan verdwijnen, ial -.

het voordeel van de gunstige ligging t.o.v. de visgronden

en afzetgebieden, alsmede de ervaring en de aanleg van de

vissersbevolking weer een

grotere economische rol gaan

spelen en kunnen er voor de Nederlandse .visserij nieuwe

mogelijkheden ontstaan.

Van de algemene ontwikkeling gedurende de afgelopen

decennia van de Visserij in de landen van de Euromarkt en

het vrijhandelsgebied geeft onderstaande tabel een-beeld.

,71

TABEL 2.

Algemeen overzicht van het verloop van de aanvoer in miljoenen kg, gemiddeld per jaar

1910/12
1910112
100
1928/30
1910/12
=
100
1936/38 1910/12 =
100
1953/55
1910/12
100

Nederland

…………………………..
187,5
100
239,8
128
240,5
128
259,9
158
België

……………………………..
12,1
100
32,3
267
39,5
326
69,1
572
Frankrijk

…………………………
267,2
100
336,4
122
432,5
160
454,4
170
4

West-Duitsland

……………………..
167,9

..

100
292,2
174
663,2
394
689,7
410
5.

Italië

………………………………
129,4
100
137,7
106
202,4
156
196,2
152

..

..

764,1
100
1.038.4
136
1.578,1
207 1.705,3 223

7. Percentage Nederland van het totaal
25

..
..

23

15

17

6.

Totaal Euromarkt

………………………

570,3
100
955,0
167
999,7
175
1.646,2
288
107,4a)
100
85,7
80
119,1
111
186,9
174
8.

Noorwegen

……………………………

51,2
100
92,2
180
88,4
172
367,2
716
Zweden

……………………………….
Denemarken

…………………………….
55,Ob)
100
224,6
410
243,4
442
384,1
700
IJsland

………..
………………………
Groot-Brittannië

………………………
1.186,7
100
1.069,7
90
1.079,1

91
1.004,6
85

a) In 1914.

b) In 1913.
Bron: FA.O.: Yearbook of Fishery Statistics 1952/53.

Van de Euromarktlanden zijn Nederland en Italië bij de

algemene ontwikkeling achtergebleverL Opvallend is de

opkomst van Duitsland als belangrijke producent. België

is na de bevrijding van toenemende betekenis geworden.

Nederland is achteruit gegaan. Verzorgde de Nëder-

landse visserij v66r 1930 ongeveer een vierde deel van de

aanvoer in het gebied van de Euromarkt, daarnd is dit

gedaald tot slechts een zesde gedeelte. Het niet déelnemen

aan de zgn. verre visserij is daarvan de voornaamste oor-

zaak.

De overige landen van het vrjhandelsgebied tonen een
belahgrijke toeneming van de aanvoer, met uitzondering

van Groot-Brittannië, dat achteruit ging als gevolg van het

kwijnen van de haringvi’sserij door het grotendeels’wegval-

len van de afzet in Oost-Europa.

b.
In- en uitvoer en binnenlands verbruik.

Sinds de dagen van Willem Beukelszoon van Biervliet
is er een aanzienlijke internationale vishandel. Lange tijd

was deze handel beperkt tot pekelharing, weleer een be-

langrijk produkt van Hollands stapelmarkt!

De opkomst van de moderne transportmiddelen en

nieuwe conserveermethoden hebben er toe geleid, dat sinds

het eind van de vorige eeuw ook verse zeevis over grotere

afstanden kan worden verkocht. Het diepvriesprocédé

biedt hiervoor zelfs ongekende mogelijkheden
1).

mosselen en oesters zijn de belangrijkste exportprodukten

van de Nederlandse visserij. Van de overige Eurornarkt-

landen heeft West-Duitsland een belangrijke invoer van

verse haring en Italië van verduurzaamde vis. In totaal

heeft de Euromarkt een invoersaldo. De gunstige ligging

van Nederland schept
ongetwijfeld
nieuwe mogelijkheden

voor de Nederlandse visserij bij de komende onbelemmerde

uitvoer!

T.a.v. de overige landen van een groter vrjhandelsgebied

is de situatie heel anders. De Scandinavische landen en

IJsland zijn belangrijke exportlanden van vis en visserij-
produkten. Groot-Brittannië heeft een belangrijk invoer-

saldo, voornamelijk van verse zeevis.

Het visverbruik is in de landen van de Euromarkt aan-

zienlijk geringer dan in de Scandinavische landen, IJsland

en Groot-Brittannië. Met de moderne hulpmiddelen moet

het mogelijk worden geacht het visverbruik op het conti-

nent belangrijk te verhogen.

c.
De visgronden.

Eeuwenlang was men aangewezen op de visserij met zeil-

vaartuigen langs de kust en op de Noordzee. Thans kunnen

echter met de moderne kostbare vaartuigen nieuwe visserij-

gronden op verre zeeën in exploitatié worden genomen.

Reeds aan het eind van de vorige eeuw ging men ertoe over

met stoomtrawlers ver buiten de Noordzee te vissen, in

TkBEL 3.

In- en uitvoer in miljoenen kg en het binnenlands verbruik. van vis

Uitvoer, gem. per jaar in 1951/55
Invoer, gem. per jaar in 1951/55
Binnenlands
schaal-
schaal-

verbruik

totaal
vers
e-
zolten
in blik
en
.
totaal
vers
ge-
zoen
inblik
scp-
perh,fd
dieren
e.

.
dieren

143
23
61
14
45
14
9
1
2
2
9,3
13
10
2
1

64
12
14 12
26
13,0
36
2
27
4
3
88
18
7
29 34 11,2

Nederland

…………………………….
België

………………………………..

25
10
5
4
6
107
82
13
12

11,9
Frankrijk

…………………………..
West-Duitsland

……………………….
1


1

110 23
.
63
23
1
5,9

78
63
Italië

………………………………..

Totaal Euromarkt
218
45 95
24
54
383 144
98

309
129 148
30
2
9
3
6
– –
40,0
82 70
10
2

38
11
24
2
1
21,0
7.

Noorwegen

………………………….

III
87
9
4
11
29 23
5
1
14,4
Zweden

………………………………
Denemarken

…………….. …………..
128
65
63

– –
– –


75,0
Ijsland

……………………………..
Groot-Brittannië

………………………
60
9
42
9

145 108
7
22
8
25,0 a)

a) Vermeld wordt 8,5 kg gefileerde vis per hoofd der bevolking. Inclusief overige visserijprodukten is het totale verbruik op ongeveer 25 kg aangevoerd
gewicht per hoofd te stellen.
Bron:
O.E.E.C.: Fisli marketing in Western Europe since 1950.

Van de Euromarktlanden is Nederland het enige land

met een belangrijk exportsaldo. Zoute haring, verse tong,

Â) Zie: A. G. U. Hildebrandt: De economische betekenis’
van het sneivriezen” in ,,E.-S.B.” no. 1615, van 21 april 1948.

het bijzonder op rondvis (vnl. kabeljauw). De Noordzee is

echter van groot belang gebleven voor de aanvoer van

haring en platvis (tong, schol enz). Goedkope rondvis

(kabeljauw, koolvis, roodbaars enz.) wordt op grote’ af-

stand gevangen, de zgn. verre visserij.

72

TABEL 4.

Aanvoer van zeevis (exclusief haring) in miljoenen kg in 1955
Totaal
Noordzee
Oostzee
Skagerak
en Kattegat

IJsland
en
Faroer

N

se
kt
US

Barentszee
en
Spitsbergen

Groenland
New
Foundland

Overige
vis-
gronden

45
– – –
– –

België

………………………………
54
.
23

27

– –
4
Frankrijk

…………………………
48
1
1

57 123 142
423
40
.20
184
83
25
71

1.

Nederland

………………………….45






– –

West.Duitsland

………………………
Italië

a)

…………………………….

.72

602
42
2
9
324
176
49

Noorwegen

………………………..
61
16
45


– –

174
91
83

– – –
Zweden

……………………………..
Denemarken

…………………………
453
– –
397
– –
56

IJsland

……………………………..
tO.

Groot.Brittan.nië

…………………….
883
211

255
39
242
8
128

a) Italië vist uitsluitend in de Adriatische en de Middellandse Zee, waarvoor in het Bulletin geen gegevens vermeld zijn. Bron:
Bulletin Statistique des Pêches Maritimes des Pays du Nord eI de I’Ouest de I’Europe.

Zoals reeds werd vermeld wordt de haringvisserj door

Nederland, België, Frankrijk en Duitsland vrijwel uit-

sluitend op de Noordzee uitgeoefend. Voor verse zeevis

blijkt de Noordzee nog slechts van beperkte betekenis te
zijn. Goedkope rondvis wordt thans gevangen op de vis-

gronden bij IJsland enverder af gelegen. Opvallend is dat

Nederland bij deverre Visserij geen rol speelt. Voor België

wordt de verre visserij van toenemende betekenis. Duits-

land en Frankrijk hebben zich voor de aanvoer van rondvis

gespecialiseerd op verrè Visserij. Ditzelfde is het geval met
Groot-Brittannië. Voor de voorziening met goedkope rond-

vis is de Euromarkt dus afhankelijk van de verrevisserj.

En de vrjhandelszone zullen Noorwegen en IJsland be-

langrijke exporteurs, van goedkope iondvis zijn.

d.
Vissoorten en -prijzen.

Met betrekking tot de aangevoerde vissoorten onder-

scheidt men pelagische en demersale vis. Van de pelagische

vissoorten is haring het belangrijkste. Tot de demersale

vissoorten behoren rôndvis (kabeljauw, schelvis, koolvis,

roodbaars enz.) en platvis (tong, schol enz.).

TABEL 5.

Aanvoer van pelagische vis en demersale vis in

miljoenen kg in 1955

vis

demersale vis
(rond- en platvis)
mln. kg

I

pCt.

J mln. kg
.
1

pCt.

1. Nederland

,…
144
76 45
24
2. België
21
28
54
72
3. Frankrijk
127
25
372
75
4. West-Duitsland..
378
47
423
53
5.Italiëa)



6. Noorwegen
1.165
66
602
34
7. Zweden
145
70
61
30
8. Denemarken
215

45

174
55
9. Ijsland
54
II
453
89
10. Groot-Brittannië
185
17
883
83

a) Geen gegevens vermeld.
.Bro,,:
Bulletin Statistique 1955.

Van de Euromarkt-landen blijkt Nederland in belangrijke

mate afhankelijk van de haringvangst (op de Noordzee).

Uiteraard een
eenzijdige
en mede daardoor riskante

positie. In het grotere vrijhandelsgebied zijn ook Noor-

wegen en Zweden eenzijdig geöriënteerd op haring. Voor

de Noorse Visserij is de haring echter vnl. bestemd voor

industriële verwerking tot visn1eel en visolie.

In het gebied van dç. Euromarkt hebben Duitsland en
Nederland de belangrijkste haringaanvoer. De prijs van

de Duitse aanvoer ligt lager, aangezien het vnl. verse haring

betreft. De Nederlandse aanvoer daarentegen bestaat

hoofdzakelijk uit pekel- en steurharing (aan boord gekaakt

en gezouten).

De Noorse en Deense opbrengsten liggen aanzienlijk

lager, doch hebben vnl. betrekking op haring voor indus-
triële verwerking tot meel en olie. Van .de Britse haring-
visserij kan in een vrjhandeisgebied een belangrijke con-

currentiekracht worden verwacht, naarmate de vernieuwing

van de vloot vordert. – –

De totale aanvoer van platvis is bescheiden. Tong is

voor de Nederlandse visserij een belangrijke exportvissoort.

Naast haring is rondvis van grote betekenis. Deze is in

hoofdzaak afkomstig van de verre visserij.

Van de Euromarkt-landen hebben Frankrijk en Duits-

land een moderne vloot voor de verre visserij. Omgerekend

tegen de officiële wisselkoers liggen de Franse
prijzen
hoog.

De Duitse aanvoerprijzen, tegen de offiëiëlë wisselkoers

omgerekend, geven een juister beeld t.o.v. de Nederlandse

aanvoerprijzen. Duidelijk blijkt, dat de rondvis van ‘de

verre visserij aanzienlijk goedkoper is dan de prijs van de

in Nederland aangevoerde Noordzeerondvis. Ook de Scan-
dinavische landen hebben t.o.v. Nederland een belangrijke

concurrentiekracht.

Het visserjbeleid in West-Europa.

De visserij verkeert in vele opzichten in dezelfde econo-

mische positie als de landbouw. Het
,
grote aantal kleine

en voor zover het de rederijen betreft, middelgrote familie-

bedrijven, leidt tot een vrij geringe elasticiteit van het

aanbod in deze sector. Dat wil zeggen dat de vissers en

reders traag reageren op veranderingen van de prijs. Ook

de vraag naar verschillende belangrijke vissoorten is weinig

elastisch en dikwijls afhankelijk van wisselende import-

mogelijkheden van landen met een gecontingenteerde in-

voer van vis. Voegt men daarbij de afhankelijkheid van de

natuur, dan is het begrijpelijk, dat in vrijwel alle belangrijke

visserijlanden een markt- en prijsbeleid door. de overheid

in samenwerking met het bedrijfsleven wordt gevoerd ter

bescherming van de nationale visserij. Minimumrjsrege-

lingen om de schommelingen in de prjsbeweging van de

vissoorten te verkleinen, invoerrechten en contingenteringen

om niet gewenste concurrentie van het buitenland te weren

treft menS in alle visserjlanden aan.

Ook op ander terrein, ni. dat der financiering, heeft de

overheid in vele landen een belangrijke taak aanvaard.

De snelle technische ontwikkeling heeft ertoe geleid, dat

de investering bijv. in Nederland steeg tot f. 30 â 100.000

per opvarende, afhankelijk van het type vissersvaartuig.

Het familiebedrijf kan de noodzakelijke financiële middelen

niet meer zelf opbrengen en blijkt ook elders niet terecht

73

/

TABEL 6.

f4angevoerde hoeveelheden en prijzen van ènkele belangrijke ;issoortnin 1955


Platvis
kondvis
H aring
Tong
Schol
Wijting
Koolvis
Kabeljauw
Schelvis
Roodbaars

mln. kg
mln. kg

Cs.
ptg
p

kg
mln. kg

mln. kg

1,ct

mln. kg

mln. kg
ptg

mln. kg

t
g
P.

30
5
250
10
56 6
31
3
4
77
ii
42
– –
25
4
250
5
51
5
29
4
35
13
45
9
28
1
50
1.

Nederland

………..126

50
4
b)
4
b)
32 76
13
b)
185
b)
7
b)
– –
België

……………..20

4.

West-Duitsland
368

..

25
1
200
3
70
1
27
67
26
106
28 28 23
155
35
5.ltaliea)

…………
S



– –




– –




– –

Frankrijk

………….0

6.

Noorwegen

………
1.134
15
– –
1
77


72
20
347
1
29 50
57
7
28
123


34
– –
1
110
3
42
2
32
31
37
7
56


m
156

.

IS
2
190
29
53

18 14
2
35
49 24
1
53
– –
Zweden

………….
Denearken

………
.9.
25
-.





13
10
316
19
22
24
87 14
Ijsland

……………54
10.

Groot-Brittannië
163
20 4 250 42
108
55
36
37
28
454
40
169

48
12
35

a) Geen gegevens vermeld.

b) Geen opbrengst vermeld:
Bron:
Bulletin Statistique 1955.

te kunnen voor de financiering. Het gevolg is geweest, dat

geen tijdigè vernieuwing van de vissersvloot kon plaats-.

vinden en de betreffende visserij onrendabel werd. Dit heeft

iii enkele landen geleid tot subsidiëring van de aanvoer.

Teneinde tot vernieuwing van de vloot en mede daardoor

tot een rendabele visserij te komen is in tal van landen

de overheid de nieuwbouw gaan financieren, hetzij met be-

hulp van staatsvisserij banken (Noorwegen en Denemarken)

of speaiaie fondsen. Waar de vissers en reders zelf vrijwel

niet meer over eigen middelen beschikken verleent de over-

Ijeid een subsidie aangevuld met kredieten.

Het moderne visserjbeleid is van recente datum. Dit

– in tegenstelling tot de landbouw, waarvoor sinds eind

vorige eeuw dé overheid een uitgebreide taak heeft aan-

vaard, welke lange,tijd technisch was geöriënteerd en vooral

ligt op het terrein van onderzoek, onderwijs en voorlich-

ting. Pas na 1930 kwamen de economische facetten meer
en meer naar voren, aanvankelijk incidenteel, sinds 1945

als beleid op lange termijn.

Vergeleken met de landbouw is erin vrijwel alle landen

een aanmerkelijke achterstand ontstaan. Ervaring en tra-

ditie zijn dientengevolge nog veelal een belangrijke basis
voor de bedrijfsvoering. Van deze achterstand wordt men

zich meer en meer bewust. De ontwikkeling’van de techniek

en de economische omstandigheden hebben ertoe geleid,

dat de visserij met kostbare schepen en instrumenten

moet wordeti uitgeoefend, waarvoor een gedegen opleiding

gewenst is. Aan het wetenschappelijk visserij-onderzoek,

de opleiding van de vissers, de voorlichting en de financie-

ring van het bedrijf wordt thans in tal van visserijlanden
-t
van overheidswege meer aandacht bested. In verschillende

landen heeft een goed begrip en samenspel tussen overheid

en bedrijfsleven reeds tot een belangrijke verbetei-ing van

de positie van de vissers en reders geleid. Dit dateert echter

pas van na 1945, zodat er thans vele onderling afwijkende

nationale regelingen in verschillende stadia van ontwik-

keling bestaan.

a.
Euromarkt., —

De landen van de Euroniarkt worden t.o.v. de visserij

gekenmerkt door bescherming van de nationale visserij.

In het bijzonder Frankrijk voert een sterk protectionistisch

visserijbeleid met behulp van hoge invoerrechten en con-

tingentering. Een begin van liberalisatie van de invoer van

vis wérd in
195ij
volledig ongedaan gemaakt. Italië heeft

de import van vis geliberaliseerd; vrij hoge invoerrechten

belemmeren echter de invoer.

Nederland en België heffen lage irvoerrechten, doch

hebben de invoer van vis slechts in beperkte mate gelibera-

74

liseerd. In West-Duitsland kan een vrij groot aantal visserij-

produkten onbelemmerd worden ingevoerd, hetgeen wijst

op een sterke concurrentiekracht van de Duitse zeevisserij,

met name van de verre visserij. Voorts wordt in West-

Duitsland en, Nederland een prijsbeleid gevoerd met be-

hulp van minimumprijsregelingen voor de aanvoer van vis.

Voor de financiering van de visserij speelt de Overheid

in West-Duitsland, Frankrijk en België een belangrijke rol.

België heeft sinds 1937 een speciale financieringsregeling

voor de visserij, op grond waarvan voor 70 tot 85 pCt.

van de nieuwbouwkosten kredieten kunnen worden ver-

leend tegen een betrekkelijk lage rente. De concurrentie-

kracht van de kleine Belgische vissersvloot is in belangrijke

mate aan deze financieringsregeling te danken.

Frankrijk heeft eveneens een afzonderlijke regeling voor

de financiering van de nieuwbouw. Onmiddellijk na de

oorlog werden door de bouw van vissersvaartuigen in

binnen- en buitenland de oorlogsverliezen gecompenseerd.

Thans beschikt Frankrijk over een moderne vissersvloot

voor de grote zeevisserij. Een derde vierjarenplan dient

om de Franse visserij verder te moderniseren.
In West-Duitsland zijn met behulp van de Overheid de

reders erin geslaagd, met soms niet meer dan 10 pCt. eigen

middelen, hun door de oorlog verloren gegane vlooi voor

de verre visserij te vervangen, zodat dit land evenals

Frankrijk thans beschikt over een grote moderne vloot. De

Noordzee-visserij wordt gesubsidieerd, doch met overhei

n

ds-

middelen wordt ernaar getreefd de vloot te oderniseren

en daardQor rendabel te maken.

italië beschikt slechts over enkele grote vissersvaartuigen
voor de visserij en over vele kleine schepen voor de visserij

langs de lange kust. Met hulp van de Overheid wordt ge-

streefd naar modernisering.

In Nederland werden n& de bevrijding de beschadigde

oude vaartuigen met hulp van de Overheid hersteld. Een

regeling voor vervanging doornieuwbouw van gedurende

de oorlog verloren gegane schpen trad iri 1956 in werking

In’hetzelfde jaar kwam ook een beperkte regeling ten

behoevevan de modernisering van de bestaande vloot tot

stand.

b.
Vrijhandelsione. –

Van de landen van de grotere vrijhandelszone zijn Noor-

wegen en IJsland belangrijke exportianden voor vis. Noor-

wegen kent vrijwel geen invoerrestricties t.a.v. vis. Het
voert een, krachtig mârkt en prijsbeleid met behulp van

publiekrechtelijke afzetcoöperaties van vissers. , Met de.

financiering van de vissersvloot is een Staatsvisserijbank

‘belast. Aan onderzoek, voorlichting en onderwijs wordt

.’

in Noorwegen, dat een afzonderljk Ministerie van Visserij

heeft, veel aandacht besteed.

Voor iJsland is de visserij de belangrijkste tak van be-

drijf. De voortdurende infi’atie brengt het land in ernstige

economische
moeilijkheden.
Een der gevolgen isdat de

visserij er gesubsidieerd wordt om de uitvoer mogelijk te

maken. –

Zweden en Denemarken hebben hun Visserij gedurende

de oorlogsjaren belangrijk uitgebreid. De invoer van vis

is er niet geliberaliseerd. Met name in Zweden treft men

krachtige afzetcoöperaties aan. Voor de financiering van

de vissersvloot heeft Denemaken evenals Noorwegen

een Staatsvisserijbank. Zweden heeft voor financiering

van nieuwbouw en verbeteringen een afzonderlijk fonds

ingesteld. –

Een bijzondere plaats neemt Groot-Brittannië in. Het

heeft een moderne kostbare vlobt voor de verre visserij,

waarmede, evenals thans met de Duitse verre visserij het

geval is, het bedrijf zonder financiële hulp van de Overheid

wordt uitgeoefend. De Noordzeevisserj daarentegen is

noodlijdend en wordt gesubsidieerd. Door middel van

subsidies en kredieten wordt door de Britse Regering be-

vorderd dat de Noordzeevissers hun vloot kunnen ver-

nieuwen. Verwacht wordt, dat de rentabiliteit daardoor zo

gunstig zal worden beïnvloed, dat over enkele jaren geen

Inkomens van werkgevers en -nemers

in Zweden

Bij een aantal gegevens, die ,,Index” van

november ji. heeft gepubliceerd omtrent het

gemiddelde inkomen en de inkomensverdeling

in Zweden, bevinden zich ook enkele cijfers, die

de gelegenheid bieden de gemiddelde inkomens

van werkgevers en werknemers met elkaar te

vergelijken. De betreffende cijfers, die betrek-

king hebben op 1956, laten wij hieronder volgen.

Gemiddeld inkomen in kronen

Sectoren

Werkgevers Werknemers

Landbouw …………………8.103

5.853


Bouwnijverheid
……………

12.099

10.738
Industrie, ambacht e.d
………

10.678

– 9.403
Vervoer
……………………
12.417

9.949
Handel
……………………
12.930

8.073.
Vrije beroepen
……………..
16.902

9.123
Overheid
………………….

.
..

10.640
Huishoudelijke dienst

3.287
Diversen

………………….
4.671

3.701

Totaal

……………………
9.894

8.929
Zoalste verwachten is, liggen de inkomens der,

werkgevers in alle sectoren waarvoor vergelijking

mogelijk is, boven die der werknemers; de ver-

schillën zijn het grootst bij de vrije beroepen en

in de handel. Gaat men er evenwel van uit, dat

de werknemers bij de Overheid bij uitstek de

gemeenschap – i.c. alle Zweden gezamenlijk –

dienen, dan wordt deze groep in een uitzon-

deringspositie geforceerd: het gemiddeld in-

komen per hoofd in Zweden is nl. in ieder geval

lager dan de 10.640 kronen, die de werknemers

bij de Overheid gemiddeld toucheeren.

,
1

EUROMARKT

‘De Europese koers is uitgezet.

Het Nederlandse- bedrijfsleven

zal daarop möeten varen.

Ook U dient zich op de hoojte te stellen van wat de

Euromarkt voor ‘Uw bedrijf zal gaan betekenen.

Onze losbladige uitgave, waarvan de eerste aflevering

zojuist is verschenen, biedt U alle gegevens.

Prospectus wordt op aanvraag gaarne toegezonden

N.V. UITGEVERS-MIJ

. E. KLUWER

DEVENTER: Postbus 23

Tel. 7444 . Postgiro 819404

Ook verkrijgbaar in de boekhandel

(Ingezonden mededeling)

1
;.
subsidies op de aanvoer van vis meer nodig zullen zijn.,

Ofschoon Groot-Brittannië zelf een grote anv6er van vis

verzorgt, is het niettemin een belangrijk invoerland van

vis. Het heeft

de invoer geliberaliseerd. Voor zeevis•zijn

de invoerrechten betrekkelijk laag, voor- schaal- en schelp-

dieren hoger.
rA

Slotbeschouwing.

Na lezing van het voorafgaande zal het begrijpelijk ijn,

dat de visserij evenals de landbouw in het kader van dè

Euromarkt een afzonderlijke regeling behoeft. Hetzelfde

is het geval met de Sandinavische visserij binnen de

Noordse Unie.

Door de beschermende maatregelenin de verschillende

landen en het dikwijls protectionistische visserijbeleid is

een harmonische ontwikkeling niet op korte terinijn moge-

lijk, doch zal men geleidelijk tot een uniforme visserij-

politiek moeten komen.

Twee feiten vormen echter gunstige factoren bij de har-,,

monisering van de visserijbelangen binnen het gebied van

de Euromarkt, nl. •het betrekkelijk geringe visverbruik en

het invoersaldo. Door . opvoering van het visverbruik en.

voorziening in eigen behoefte zullen er voldoende expansie-

mogelijkheden aanwezig zijn om zonder te grote schokken

tot onderlinge overeenstemming te komen en tot coördi-

natie van de overhidsbemoeiingen met de visserij.

A

m
anzienlijk oeilijker ligt de positie binnen het grotere –

vrijhandelsgebied. De Scandinavische landen’ en IJsland

zijn zodanig op export aangewezen en hebben een zodanie

concurrentiekracht, dat een harmonisering van belangen

niet zo gemakkelijk zal gaan.

Ten slotte de positie van de Nederlandse zeevisserij.

Deze is thans bescheiden en eenzijdig geöriënteerd op de

Noordzee. Wil Nederland, Randstad van Europa en be-

langrijke koopvaardij-mogendheid, van de gunstige ligging

t.o.v. de visgronden en de afzetgebiéden gebruik maken,

dan zal het ook ter verre visserij moeteu uitvaren. Dit zal

een moderne industriële mentaliteit vereisen en maatregelen

op het gebied van visserijbeleid door Overheid en bedrjfs-

leven, waarvoor in de overgangsjaren naar de gemeen-

schappelijke markt nog plaats kan.zijn. West-Duitsland en

Frankrijk werken thans aan structuurplannen voor de

Visserij, welke ook voor de Nederlandse zeevisserij hun

consequenties kunnen hebben! –

Scheveningen.

. A. G: U. HILEBRANDT.

75

De tankvrachtenmarkt werd het afgelopen jaar

gekenmerkt door een drastische vermindering der

vraag en een scherpe daling der tankvrachten.

Vooral de reisvrachten ondergingen een aanzien-

lijke daling. Ook in de timecharter-afdeling was

de
bedrijvigheid
in 1957, in tegenstelling tot 1956,

gering. Vanzelfsprekend volgden ook de vrachten

in de Amerikaanse sector een dalende richting.

Van een uitbreiding der vraag en een daarmede

gepaard gaande verbetering van het vrachtenpeil

valt nog niets te bespeuren. De grote maatschap-

pijen zullen, naar des schrijvers indruk, niet op

korte termijn weer aan de markt komen. Voor de

nabije toekomst zijn de vooruitzichten dan ook

bepaald niet bevredigend. Tal van reders hebben

echter voor een kleiner of groter deel der vloot op

lange termijn emplooi geregeld en ondervinden

derhalve geen of slechts in beperkte mate nadeel

van de kentering van het getij.

tankvrachtènmarkt

in 1957

Het afgelopen jaar werd gekenmerkt door een van die

even gevoelige als onverwachte reacties, die zo kenmerkend

zijn voor de tankvaart. Ofschoon het voor de hand lag

dat de tankvrachten, welke gedurende de laatste maanden

van 1956 en ook in januari/februari van het afgelopen jaar

nieuwe hoogtepunten bereikten, na de heropening van het

Suez-kanaal een dalende tendens zouden vertonen, heeft

wel niemand een zo drastische vermindering der vraag en
een zo scherpe daling der tankvrachten voorzien. Ervaren

reders hebben zich tegqn de gevolgen ener baisse gedekt

door tijdens de hausse bevrachtingsovereenkomsten op

lange termijn tegen alleszins lonende vrachtefi te sluiten.

Degenèn, die van deze mogelijkheid geen of onvoldoende

gebruik hebben gemaakt, ondervinden hiervan thans de

gevolgen. *

Verschillende factoren hebben tot de huidige, weinig

rooskleurige, situatie op de tankvrachtenmarkt bijgedragen.

Onzekerheid wat de duur der blokkade van het Kanaal

betreft, leidde tot ruime aanvoeren van het westelijk half-

rond. Rantsoering van het verbruik in een aantal West-

europese landen gedurende het conflict, gevoegd bij een

uitzonderlijk zachte winter, was oorzaak, dat de voorraden,

na de heropening van het Kanaal, voldoende bleken om

in de eerste behoeften te voorzien. Geringer industriële

bedrijvigheid enerzijds en monetaire maatregelen in ver-

schillende landen anderzijds beïnvloedden mède de vraag
naar ruimte in ongunstige zin. Ontstond tijdens de sluiting

van het Kanaal, ondanks het geleidelijk in de vaart komen

van nieuwgebouwde, deels snelle en grote tankers, door de

dislocatie van schepen, als gevolg van de langere vaar-

route geen surplus aan tonnage, dit veranderde toen de
normale route door de heropening van het Suez-kanaal

wederom kon worden gevolgd. De aanzienlijke uitbreiding

der wereldtankvloot, waartegenover een geringere vraag

naar tonnage bestaat, heeft het evenwicht tussen vraag en

aanbod voorshands grondig verstoord.

De gevolgen zijn niet uitgebleven. De scherpe daling

der reisvrachten, welke zich sedert het begin van het

vorige jaar heeft voltrokken, blijkt uit een vergelijking

der vrachten in januari/februari 1957 en die, welke aan

het eind van 1957 resp.

begin van dit jaar golden. Geduren-

de de beide eerste maanden van het vorig jaar werden nog

tal van schepen bevracht voor het vervoer van donkere

olie van de Perzische Golf resp. de Caraïbische Zee naar
het Verenigd
Koninkrijk/Continent
tegen resp. 350/325

pCt. en 3
15/275
pCt. boven de schaalvracht. Eind maart

was de vracht van de Perzische Golf reeds gedaald tot

plus 100 pCt., terwijl voor lading van de Caraïbische Zëe

niet meer dan plus
45
pCt. kon worden bedongen. In het

tweede kwartaal liepen de vrachten verder in versneld

tempo terug, waartoe het aanbod van surplus-tonnage

door enkele der grote olieinaatschappijen bijdroeg., In

augustus jI. werd een dieptepunt bereikt en waren de

vrachten van het oostelijk en westelijk halfrond tot
50155

pCt. beneden de schaalvracht gedaald!

Reeds eerder is er op gewezen, dat de omvang der ton-

nage, welke de grote maatschappijen van derden huren,
in feite bepalend is voor de situatie op de tankvrachten-

markt. Valt de vraag dezer potentiële bevrachters weg,
zoals verleden jaar het geval was, dan is een daling der

vrachten
onvermijdelijk.
Niet slechts hebben deze thans een

peil bereikt dat voor de tijdens de oorlog gebouwde, min-

der.economische, schepen geheel ontoereikend is, maar in

verschillende gevallen moesten reders met een gedeeltelijke
lading
,
voor hun grotere schepen ‘genoegen nemen. Of-

schoon aan het einde van het afgelopen jaar meer dan

140 schepen met een totaal draagvermogen van ruim twee

miljoen ton uit de vaart waren genomen, heeft dit niet tot

een sanering geleid. De vraag is nog steeds uiterst beperkt

en de vrachten bewegeii zich bij voortduring op het uiterst

lage niveau, dat reeds in de afgelopen zomerS werd bereikt.

Hier en daar put men troost uit de gedachte dat, hôe

omvangrijk de thans opgelegde vloot ook is, deze slechts

iets meer dan 4 pCt. van het totale draagvermogen der
huidige wereld-tankvloot vertegenwoordigt, terwijl dit

percentage in het eveneens ongunstige jaar 1954 rond 10

bedroeg. Het is echter niet waarschijnlijk, dat de onfortuin-

lijke reders, wier schepen op non-actief werden gesteld,

zich door deze overweging met het deficitair effect der
noodgedwongen genomen maatregel zullen verzoenen.

De vrachten voor het vervoer van schone lading volgden

vrijwel dezelfde neerwaartse richting. De jongste bevrach-

tingen in de transatlantische sector kwamen op basis van
37 pCt. beneden de schaalvracht tot stand.

76

Ook in de timecharter-afdeling was de bedrijvigheid in

het afgelopen jaar, in tegenstelling tot 1956, gering. Welis-

waar zijn de reisvrachten aanzienlijk sterker gedaald, maar

ook de timechartçr-vrachten weerspiegelen de invloed van

de geringe belangstelling der grote maatschappijen. Werd

in het begin van het afgelopen jaar nog 35/- per ton draag-

vermogen per maand voor vijf jaren timecharter voor

tankers met een draagvermôgen van ca. 19.000 ton,

oplevering 1960, betaald; sedertdien moesten reders met

24/104 per ton genoegen nemen. Een niet onbelangrijk

percentage der in het afgelopen jaar tot stand gekomen be-

vrachtingen op timecharter-basis gold de zgn. super-

tankers, waarvoor de vrachten eveneens zijn teruggelopen.

Voor een 47.000-tonner, oplevering 1960, werd in het be-

gin van het afgelopen jaar nog 30/6 per ton draagvermogen

per maand betaald, maar in augustus jL’ werd dergelijke

tonnage met oplevering 1959 en eveneens voor een duur

van 5 jaren voor 24/6 per ton bevracht. De behoefte der

grote maatschappijen aan tonnage op basis van achter-

eenvolgende reizen werd blijkbaar reeds grotendeels in de

eerste maand van het jaar op basis van minimum/maximum
vrachten gedekt. Sedertdien toch waren deze bevrachtingen

van uiterst beperkte omvang, terwijl de vrachten scherp

terugliepen, zoals blijkt uit een in oktober jl. tot stand

gekomen bevrachting van een 17.000 ton tânker voor zes

maanden reizen tegen 20 pCt. beneden de schaalvracht.
Vanzelfsprekend volgden ook de vrachten in de Ameri-

kaanse sector een dalende richting. In februari/maart

1957 betaalden bevrachters nog 200 pCt. boven het

U.S.M.C.-tarief voor het vervoer van donkere olie van de

Caraïbische Zee naar de oostkust . van Noord-Amerika,

terwijl reders in november/december jE. met ’60 pCt.

beneden dit tarief genoegen moesten nemen.

Zoals reeds opgemerkt, valt, van een uitbreiding der

vraag en een daarmede gepaard gaande verbetering van

het vrachtenpeil nog niets te bespeuren. Legt men zijn

oor te luisteren in de kring der grote maatschappijen,
waarvan verschillende trouwens eveneens een aantal

kleinere schepen-uit de vaart hebben genomen, dan krijgt

men niet de indruk, dat deze berachters op korte termijn

weder aan de markt zullen komen. Voor de nabije toe-

komst zijn de vooruitzichten dan ook bepaald niet be-

vredigend, al zij er nog eens met nadruk op gewezen, dat

tal van reders yoor een kleiner of groter deel der vloot op

lange termijn emplooi hebben geregeld en derhalve geen

of slechts in beperkte mate nadeel van de kentering van

het getij ondervinden.

Rotterdam.

C. VERMEY.

Dr. Ir. H. DE BOER: De
commissarisfunctie.
J. H. de

Bussy, Amsterdam 1957, 170 blz., f. 13,50.

In dit werk heeft de schrijver de functie van de com-

missaris bij n.v.’s geanalyseerd vanuit organisatorisch ge-

zichtspunt. Noodgedwongen heeft hij zich hierbij vele be-

perkingen moeten opleggen. Zo blijven de zuiver juridische

aspecten van het probleem onbesproken, terwijl schrijver

zich ook distancieert van een nadere bespreking van de

machtsverhoudingen binnen de n.v. Met name ontbreekt

een beschouwing over de beperking van de rechten van de

algemene vergadering van aandeelhouders. Hoewel vol-

komen beseffend, dat dit een onderwerp op zichzelf is,

heb ik een hoofdstuk, aan dit vraagstuk gewijd, toch node

emist. Een verdere beperking heeft schrijver toegepast

door allèen Nederlandse industriële n.v.’s te behandelen,
waarvan de aandelen (of certificaten daarvan) ter beurze

genoteerd staan.

Schrijver heeft getracht de schaarse gegevens, die over

commissarissen en hun functie bekend zijn, aan te vullen

door aan deze n.v.’s (in totaal 200) 194 vragenlijsten toe

te zenden (6 n.v.’s hadden geen commissarissen). Van deze

vragenlijsten zijn er 44 terugontvangen, waarvan de ant-

woorden aan een nadere analyse worden, onderworpen.

Bovendien zijn van alle genoemde 194 n.v.’s de statuten
onderzocht. Uit – ae 44 antwoorden komen ongetwijfeld

enige interessante bijzonderheden naar voren. Het is echter
m.i. de vraag, of deze 44 n.v.’s het hele ubiversum van 194

voldoende representeren. Wanneer dit niet het geval is, en

eén nadere verantwoording hiervan ontbreekt helaas,

waarschijnlijk uit motieven van geheimhouding, lijkt het

mij de vraag, of correlatieberekeningen toepasbaar zijn en

of aan de conclusies (bijv. ten aanzien van een positief
verband tussen aantallen commissarissen en de grootte

van het geplaatste kapitaal) algemene geldigheid t.a.v. de

onderzochte groep n.v.’s kan worden toegekefid. Boven-

dien lijkt mij de correlatiecoëfficiënt in dit geval gevonden

(0,44) zeer laag (zie blz. 40).

De door de
schrijver
gevolgde methode van een schrif-

telijke enquête is echter de enige manier om iets iiaders

omtrent sommige aspecten van het commissariaat te weten

te komén, en als zodanig verdienen de uitkomsten, mits

voorzichtig gehanteerd, alle belangstelling. ‘Voorts zijn de

gegevens, uit de handelsregisters verkregen, over de leef-

tijdsopbouw van commissarissen en bestuurders zeer inte-

ressant (blz. 40-51), evenals die over het beroep, dat

commissarissen uitoefenen (blz.
5
1-54). Opvallend is, dat

slechts 6 pCt. van het aantal commissariaten door ,,autori-

teiten” werd bezet bij de onderzochte n.v.’s, zodat vlagver-

toon niet die rol speelt, die weleens wordt aangenomen.

Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk een analyse
gegeven van het ‘begrip ,,toezicht”, waarbij helaas de

positie van het orgaan, ten behoeve waarvan dit toezicht

wordt uitgeoefend, de algemene vergadering, slechts zeer

beperkt wordt besproken (blz. 61-67). De machtsverhou-

‘dingen binren de n.v. komen slechts terloops ter sprake,

terwijl zij toch voor het onderhavige onderwerp van groot

belang zijn.

Na een duidelijke uiteenzetting’ van de eisen, welke aan

goed toezicht gesteld moeten worden, geeft de schrijver

in ho’ofdstuk IV een organisatorische oplossing om dit te

verwezenlijken, in de vorm van een relatieschema voor een”

zeer grote n.v. Dit hoofdstuk vormt, met het voorafgaandè

derde hoofdstuk, het pièce de résistance van het boek, en

de erin verwerkte gedachten zijn zonder
twijfel
gezond en

praktisch toepasbaar. Met name het pleidooi voor budget-

tering, welke budgetten dan door de Raad van Toezicht

moeten worden gekeurd, terwijl ook na afloop van het

boekjaar verantwoording tegenover deze Raad (die dus

eigenlijk de raad van commissarissen is) moet worden

afgelegd over de budgetbesteding, verdient alle aandacht.

Ook de scheiding van adviserende taak (in principe door

staffunctionarissen of onafhankelijke adviseurs) en de

toezichthoudende taak (in principe door de commissarissen

in een Raad van Toezicht) is zeer belangrijk.

‘Vervolgens wordt de beloning van commissarissen nog

behandeld (hoofdstuk V). Schrijver vraagt zich af, of tan-

tièmes wel de oplossing zijn, omdat in
tijden
van nood de

77

/


commissarissen eeii extra zware taak hebben. Tevens is

een bezwaar, dat commissarissen belang hebben bij ver-

groting van het aandelenkapitaal, wanneer zij een gedeelte

uit de overwinst ontvangen. Terecht pleit de schrijver dan

ook voor een vâste beloning, naast bijv. presentiegelden

voor het bijwonen van vergaderingen. Ten slotte wordt in

hoofdstuk VI een vergelijking met het buitenland gegeven,

welke vergelijking, bij gebrek aan nadere gegevens, slechts

zeer globaal kon zijn.

Een verdienste van dit boek is, dat het de verschillende

aspecten van de commissarisfunctie systematisch belicht.

Als zodanig is7 het ongetwijfeld intressante lectuur. Ook

de gégeven lïtteratuurlijst is van groot nut voor hen die

nader op bepaalde aspecten van het probleem zouden willen

ingaan. Het is echter jammer dat schrijver zich zovele

beperkingen heeft opgelegd – met name betreffende de

machtsverhoudingen in de n.v. ‘- en dat, hoewel het idee

van een enquête lofwaardig is, de uitkomsten niet die waar

de hadden, welke wij ervan verwachtten.

Rottefdani.

Drs. B. E. DE MUINCK.

De geldmarkt.

De moeilijkheid bij het interpreteren van de weekstaat

van De Nederlandsche Bank is, dat het veelal mogelijk

is tot een logisch sluitende verklaring van de verschuivingen

te komen, zonder dat men er zeker van kan zijn dat reke-
ning is. gehouden met alle belangrijke verschijnselen, die

in werkelijkheid hebben plaats gevonden. Ook de mutaties

in de weekstaat per 13januari jl. zijn zonder het maken

van ingewikkelde veronderstellingen te verklaren.

Als verruimende invloeden zijn de toeneming van de

deviezenreserve en de inkrimping van de bankbiljetten-

circulatie – die zich thans beide iets onder de f. 4 mrd.
bevinden – te beschouwen; deze twee factoren hebben

tezamen op de geldmarkt f. 130 mln. aan ruimte gecr.eëerd.

Hiertegenover staan de verkrappende invloeden: het saldo

van de Schatkist is niet f.
57
mln. gestegen en op de door

de Centrale Bank verleende voorschotten is f. 53
,
m1n

afgelost, zodat uit dezen hoofde in totaal f. 110 mln.

aan ruimte verloren is gegaan. Het verschil tussen de ver-

ruimende en de verkrappnde invloeden (f. 20 mln.) is,

rekening houdende met enkele andere mutaties, terug te

vinden in de stijging van het saldo der hândelsbanken

bij De Nederlandsche Bank met f. 29 mln.

Naarmate men deze globale interpretatie meer verfijnd

wil maken, is het nodig meer – moeilijk controleerbare –

‘veronderstellingen te maken. De eerste verfijning zou dan

deze keer zijn, erop te wijzen dat het bedrag aan uitstaande

schatkistpromessen met f. 25 mln. blijkt te zijn afgeno-

men. Daar het hier geen rechtstreeks in het’binnenland

geplaatst papier kan betreffen, moet worden aangenomen

dat het Rijk op papier, dat zich in buitenlandse handen
bevond, heeft afgelost. Men spreekt in dit verband van

een deel van het in juli 1956 in Zwitserland geplaatste

papier. -Bij deze veronderstelling •is de aanwas van de

deviezenreserves in eerste instantie dus nog groter ge-

weest dan uit de cijfers van de weekstaat blijkt. -.

Een tweede element dat bij de globale inteipretatie

niet tot zijn recht komt, is de moeilijk .te peilen rol die de

Bank voor Nederlandsche Gèmeenten de laatste tijd op
de geldmarkt speelt. Deze kan enerzijds van de banken

gelden opnemen, maar is anderzijds onder bepaalde om-

standigheden, in staat, kraçhtens de liquiditeitsgarantie

van het Rijk, op de Schatkist terug te vallen. Het Rijk

kan de uit dezen hoofde benodigde middèlen o.a. ver-

krijgen door het plaatsén van schatkistpapier. Voor zover

de opbrengst hiervan dus dient om de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten in staat te. stellen calI-gelden op te
zeggen, zou men tot op zekere hoogte van een ,,consoli-

datie”-proces kunnen spreken.

In hoeverre ook de jongste ,,tender” van 13 januari

voôrtvloeit uit een dergelijk streven naar cönsolidatie

is een vraag die niet met zekerheid is te beantwoorden.

Vast staat dat het saldo van de banken maandag onvol-

doende was (f. 194 mln.) om de betalingen op het toege-

wezen papier, die woensdag moesten plaatsvinden, te

verrichten. Bij de tender werd nI. een bedrag van f. 67

mln. aan 3 maands promessen tegen een onveranderd tôe-

wijzingsdisconto van
4+
pCt. toegewezen, en f. 38 mln.

9 maands papier tegen
43/4
pCt. (3januari
/8
pCt.).

De kapitaalmarkt.

Wall Street zette de nieuwe week vol goede moed in;

aan deze stemming werd voedsel gegeven door het bekend

worden van de begrotingscijfers voor
1958/59,
en door

de uitspraak van President Eisenhower, dat hij voor

1958 eerder éen opleving dan een achteruitgang verwacht.

Merkwaardig genoeg bleek de verlaging van het dekkings-

percentage voor effectenkredieten woe’nsdag na beurs

het einde van de goede stemming te brengen; in Amster.-

dam had men van dit staaltje van selectieve kredietpolitiek

juist een nieuwe impuls verwacht, zodat de koersen hier

donderdag flink stegen.

Gedurende de verslagweek waren vooral de internatio
1

nale aandelen op het Damrak aan nogal grillige bewe-
gingen onderhevig. Deze zijn uit de aard der zaak ook

het meest gevoelig voor wisselingen in’ stemming op

de buitenlandse beurzen. Bankaandelen waren vast
gestemd. Uit het jaarverslag van de Rotterdamsche

Bank over 1957 blijkt, dat vooral de rentewinst zich,

onder invloed van de hoge rentestand, gunstig heeft

ontwikkeld. De eerste . dividendaankondigingen zijn

bepaald niet teleurstellend. Een blijk van kracht gaf de

,,Meneba”; deze verhoogde het dividend, en de ruim

f. 1 mln. die nodig was voor de overneming van aandelen

Holland-Meel – welk bedrijf, mede in verband met de

Euromarkt, zal worden stilgelegd – werd uit de geheime

reserves afgeschreven. De meeste 6 pCt. obligaties bleven

105 pCt. of meer noteren. Het begrip ,,6 pCt.” blijkt een

dermate magische ‘kracht te bezittèn, dat op verschillen

in looptijd of,in de mogelijkheid tot vervroegde aflosbaar-

stelling nauwelijks acht wordt geslagen, zodat er in feite

vrij grote rendementsverschillen optreden.

Op de eniissiemarkt werd het grote nieuws bekend:

de inschrïjvingsprijs voor de aandelen Koninklijke zal

f. 114 per aandeel van f. 20 nominaal bedragen. De theo-

retische waarde van de claim bedraagt per f. 1.000 nomi-

naal ca. f. 162,50, een hele tegenstelling tot de theoretische

claimwaarde van de aandelen Dordtsche, die bij een in-

schrijvingskoers van 273 pCt. uitkomt op ca. f. 1.050.

In verband met de emissie van 6 pCt obligaties door

het Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland sprak men van een

,,waanzinnige stormloop”; de toewijzing is dan ook uiterst

gering geweest.

78

3jan.

,10jan.

17jan
1958

1958 / 1958
Aand.

indexaijfers

A.N.P.-C.B.S.
(1953

100)

Aigeméen

………………………………
168
170
.169

Internat.

concerns

…………………
237
238
.
237
Industrie

……………………………..
126

.
131 131
Scheepvaart

…………………………
120
122
120
Banken

………………………………
104 107 109
Indon.

aand.

…………………………
65
67 63

Aandelen
Kon.

Petroleum

……………………
f. 146,20
f. 144,—

f. 143,60
Unilever

………………………………
310%
315 312
Philips

…………………………………
231V2
237½
235
1
/2
A.K.0.

…………………………………
147%
152/
4

151½
Kon.

N.

Hoogovens

………………
240
243
.
242
Van

Gelder

Zn .

………………………
166
175%
179
H.A.L.

…………………………………
138%
140
139
1
/4
Arnsterd.

Bank

……………………….
191 193
198
H.V.A.

………….. …………………….
85%
88%
81
1
/
4

Staatsfondsen
2
1
h

pCt.

N.W.S .

……………………
60
60% 61%
3%

pCt.

1947

…………………………
844
85
85
3%

pCt.

1955

1

………………………
81%
82A
83
3

pCt.

Grootboek 1946

……………
81%
72
1
/2
75½
3 pCt.

Dollarlening
…………………
89
90

.
90%

Diverse obligaties 3% pCt. Gem. R’dam 1937 VI
83% 83%
85
3
1
4 pCt. Bk.v.Ned.Gem.1954 11/111
81 80 78
3% pCt. Nederi. Spoorwegen
84
1
/2
84%
87

pCt.

Philips

1948

… …………
89%
90
90%
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
80½
78%
81
6 pCt. Nat. Woningbouw 1957

104%
105
3
/
4

105%

New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
445 439 444

M.P.GANS

RECENTÉ PUBLIKATIES

Dr. ‘E. A.
B.
J. ten Brink: De Rotterdamsche Telegraaf

Maatschappij 1854-1884.
Een episode uit de begintijd

van de electrische telegrafle in Nederland. ‘s-Graven-

•hage
1957, 73
blz., ing. f.
3,75,
geb.
f.
4
1
75.

Dit werk bevat een interessant relaas van de oprichting,

de lotgevallen en het einde van de ,,Rotterdamsche Tele-

graaf Maatschappij”, die van
1854-1884
telegraaflijnen

tussen Rotterdam en zijn toenmalige voorhavens Brielle

en Brouwershave’n heeft geëxploiteerd. Het net van deze
Maatschappij geraakte meer en meer omsingeld door het
zich steeds uitbreidende Rijksnet, dat aangelegd werd op

grond van de Telegraafwet van
1852.
Het einde kwam toen

de behoefte aan de diensten van de Maatschappij steeds’

sterker afnam ten gevolge van de aanleg van de Nieuwe

Waterweg; het Rijk heeft haar lijnen ten slotte overge-

nomen. Deze kleine studie vormt de.uitgewerkte tekst van

een voordracht, door Dr. ten Brmk in
1954
– een eeuw

na de oprichting’van de Maatschappij – gehouden voôr

het Historisch Genootschap Roterodamum te Rotterdam.

Zij is uitgegeven door het Staatsbedrijf der P.T.T.

Dr. W. Brand: De eenheid dér wereld.
Rede uitgesproken

bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon
hoogleraar in de staathuishoudkunde der niet-Wes-

terse beschavingsgebieden aan de Rijksuniversiteit te

Leiden op 4 oktober
1957.
H.
E.
Stenfert Kroese

NV., Leiden
1957,
37
blz.,
f. 1,50.

L. van Kampen Jr.: Problemen rond de vorming van geheime

reserves.
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van

het ambt van buitengewoon hoogleraar in de accoun-

tancy aan de Vrije Universiteit t6 Amsterdam op 11

oktober
1957.
G. W. van der Wiel
& Co.,
Arnhem

1957, 27
blz. f.
1,75.

Tj. S. Visser: Grensgebied van recht, en onrecht: belasting-

tarieven.
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van

/ het ambt van lector aan de Universiteit van Amster-

dam
op
dinsdag
15
oktober
1957. N.V.
Uitgeverij

F
E
D- Fantasie en Durf, Amsterdam
1957, 28 blz.

hur1rrrrré1

EC. DRS.
33 jr., ruime en gedegen ervaring in handel en grote in-
dustrie, prefereert een functie als directie-secretaris in
bedrijf of grote vereniging, c.q. een leidende functie bij
organisatie, openb. lichaam of instelling. Br. no. E.-S.B.
4-2, postbus 42, Schiedam.

ECONOMISCH DRS.
(31 jr.)

zoekt passende functie

7
jr. bedrijfservaririg in repres. secr. functie. Commercieel,
fin., admin., organisatorisch en fiscaal goed onderlegd.
Goede perspect. belangrijker dan hoge salar.
Br. onder nr. E.-S.B.
4-1,
postbus
42,
Schiedam.

)I1UI, 1411

Het Economisch Instituut voor de Middenstand

zoekt voor de afdeling Sociaal-Economisch Onderzoek een

Drs.’ of Dr. ECONOMIE

die in het bijzonder zal worden belast met het

bestuderen van sociologische vraagstukken met

conomische inslag. Ervaring in sociologische

of economische research-arbeid vereist. Sala-
ris afhankelijk van bekwaamheid en ervaring.

Brieven met uitvoerige inlichtingen te richten aan de


Secretaris der Directie, Badhuisweg
72,
Den Haag.

GEMEENTE HILVERSUM

Burgemeester en Wethouders van Hilversum roepen
sollicitanten op voor dè functie van

sociaal-wetenschappelijk

onderzoeker

bij het bureau voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek
ter gemeente-secretarie. Aanstelling geschiedt in de rang
van commies of commies A. (Salarisgrenzen respectieve-
lijk f.
445,—

f.
596,—
en f.
572,—

f.
680,—
.per
maand, exclusief 4% vakantietoeslag en huurcompen-
satie. Zes ‘eenj. verhogingen. Aanstelling boven het mi-
nimum van de aangegeven rangen is mogelijk).
Academische opleiding is vereist. Ervaring in het toe-
gepast sociaal-wetenschappelijk onderzoek strekt tot aan-
beveling.
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen in te zenden
aan de Burgemeester van Hilversum binnen tien dagen
na verschijning van dit blad.

(Zie ook de vacatures op blz. 62)

1

79.

(LIPS)

Stalen meubelen

z.a. ladekcisten, bureaus,

tafels, wandkasten en boeken-

rekken.

CED
Dor

t’

0=0

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ

gevestigd te ‘s-Gravenhage

UITGIFTE van

7.602.285 aandelen, elk groot nominaal f 20,—.,

rechtgevende op alle nog betaalbaar testellen dividenden.

Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovenvermelde aandelen
uitsluitend voor aandeelhouders
openstaas ten kantore van

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

AMSTERDAMSCIIt 8ANK N.V.

PIERSON, HEIDRING & PIERSON

DE TWENTSCHE BANK N.V.

HOPE
& Co.

R. MEES & ZOONEN

ROTTERDAMSCHE
BANK N.V.

te Amsterdam. Rotterdam en s.Gravenhage, voor zover aldaar gevestigd,

tot en met maandag 10 februari 1958

op alle werkdagen van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur (des zaterdags van des voormiddags 9 uur tot 12 uur)

tot de prijs van f114,- of U.S. $ 30,- per aandeel van nominaal f 20,-,

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 17 januari 1958.

De inschrijving staat gelijktijdig open in de Verenigde Staten van Amerika, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk,
Zwitserland en België.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren, alwaar ook exemplaren van het Amerikaanse prospectus verkrijgbaar zijn.

N.V. KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

PETROLEUM MAATSCHAPPIJ

s.Gravenhage, 18 lanuari 1958.

80

Auteur