Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2064

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 16 1957

/

Econbmisch
m
S

B

P
it Het Saargebied, marginaal

Dr. H. Witlox

Non-discriminatie versus , ,vrj e”

concurrentie?

Non-discriminatie, doch gedifferentieerd
/
*

J.
Hasper

Krap kapitaal

*

Drs. B. J. in den Bosch en

Drs. A. J. M. van Tienen

De praktijk van het medezeggenschap

*

C.
Veriney

De tankvrachtenmarkt in ‘1 956

UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

42e JAARGANG

No. 2064

WOENSDAG 16 JANUARI
1957

A
9
18o7

Collectieve Personeelsverzekering

Kap itaalverzekeringen

Lijfrenten

Directie
pPnsioenen

Compagnonsverzekeringen

HOOFDKANTOOR

HERENGRACHT 475

AMSTERDAM-C

TEL. 49100

BEDRIJF IN CANADA

HEAD OFFICE: TORONTO

330 BAY STREET

IS

24

=

111111

=

=111111

=

T

N
Het heeft grotevoordeln, een bonk in
N

H
te schakelen

bij

het


H

ti
BEHEER VAN VERMOGENS

en de
bonk te benoemen tot

N
EXECUTRICE-TESTAMENTAIRE

H
(regeling en afwikkeling vindt’plaats in

H
samenwerking
met de boedelnotaris).
Pl
Vraagt onze gi’atis brochure.

N
N

eder1alldscho

UalldeI-i1aatschappij,
-N.V.

Hoofdkantoor: Amsterdam, V.ijzelstroat 32


= =
111111

=

111111
= = =
111111
= = =
hult
= =
=•

Ook
voor

BESCHIKBARE KRACHTEN

is een
annonce in ,,Economisch-Statistischi Berichten”

de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst

‘s
maandags in ons bezit is, kunnen, plaatsruimte

voorbehouden, in het nummer van
dezelfde

week worden
opgenomen.

4

S

HOLLANIJSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Assurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam. ‘s-Gravenhage

‘Delft Afihiedam. Vlaardingen

4 Iblasserdam

Financiering van invoer,
uitvoer en transito
Alle assurantiën

Beleggingen
en

vermogensbeheer

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieier de Hoochwej 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. ‘Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postc/zeque-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pièter de Hooch4veg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprjs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen,(per zeepost)
f
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Neder!. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven’op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht, voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

Het ‘Saargebied, marginaal

Sedert 1 januari 1957 behoort het Saargebied staats-

rechtelijk tot de Duitse Bondsrepubliek. Gedurende een

overgangstermijn van inaximaal drie jaren echter, behoudt

het een bijzondere, ‘nauw met het Franse rechts- en econo-

mische gebied vërbonden sta-

tus. Zo behoort het vooralsnog

tot het Franse valuta- en dou-

anegebied, terwijl het ook wat

de openbare financiën, de be-
lasiingen en de sociale s’éctor

betreft, in zekere zin een speci-

ale positie inneemt. Geduren-

de de overgangstijd dient de

volledige rechtelijke enecono-

mische aanpassing aan de

Bondsrepubliek te geschieden.
Vooruitlopend op deze assi-

milatie heeft ,,Wirtschaft und

Statistik” reeds in liet nummer

van november ji. zijn lezers

een indruk willen geven van

de betekenis, welke aan de

terugkeer van het Saargebied

voor de economische struc-

tuur van West-Duitsland moet,

wordén toegekend. Daartoe
heeft het belangrijke cijfers

verzameld, waarvan wij er

– door ruimtegebreK tot

selectie gedwongen – in de tabef enkele hebbdn weer-

gegeven. Ter beoordeling in elke richting de Saarlandse

economie die van Duitsland beïnvloedt, heeft genoemd

blad de, als gevolg van de terugkeer optredende, bevolkings-

aanwas gekozen.

Deze bedraagt, zowel voor mannen als voor vrouwen,

2 pCt, zodat in de samenstelling der Duitse bevolking naar

geslacht ge’n veranderiig.zal optreden. De samenstelling

naar leeftijd daarentegen wordt, aangezien de toeneming van

kinderen benéden dè 15 meer en die van lieden van
65
jaar

en oûder minder dân genoemde 2 pCt. bedraagt, iets ten
gunste beïnvloed. De toene-

ming der beroepsbevolking

blijft.met 1,9 pCt. beneden de

gekozen maatstaf. Weliswaar

ligt die van het mannelijk deel
daarvan boven de 2pCt., maar

zij is niet voldoende om de

invloed van het – o.a. als

gevolg van de geringe beteke-

nis van de landbouw in het

Saargebied – betrekkelijk –

kleine aantal werkende vrou- – – –

wen te compenseren.

De Saarlandse landbouw
,

draagt, naar uit de tabel dui-

delijk blijkt, marginaal slechts

weinig tot die van Duitsland
bij. Geheel anders is het met –

de industrie. Is de toeneming,

die de Duitse beroepsbevol-

king, werkzaam in .industrie

en ambacht als totaliteit, door

de toevoeging der in deze

sectoren emplooi vindende

Saarlanders te zien zal geven,

al vrij groot, zij steekt slechts schamel af tegen de

sterke uitbreiding, die de in de steenkolenmijnen en

de zware industrie werkenden te wachten staat. Deze

cijfers, alsmede die, betreffende de industriële produktie, –

illustreren de grote economische betekenis •van de

terugkeer van het Saargebied – voor Duitsland – –

op treffende wijze.
.
t

Toene- ming Omschrijving Eenheid
Vest-
.

Saar-
door
Duitsland
gebied Saar-

gebied
inpCt.

Oppervlakte (1-1-1956)
km 245.379
2.567
1,0
Bevolking (30-6-1956)
1.000
50.595,4
1.000,5
2,0
Beroepsbevolking a)
…..,
1.000
22.074,0
410,6
1,9
waarvan: mannen
1.000
14.125,4
293,7
2,1
vrouwen
1.000
7.948,6
116,8
1,5
Beroepsbevolking a), werk-
in:
zaam

1.000
5.113,7
61,3
1,2
industrie

en

ambacht
(excl. bouwn.)
1.000

.
7.588,2
194,0
2,6
steenkolendelving

en
-verwerking
1.000
474,4
67,4
14,2
ijzer- en staalindustrie
1.000
355,0
42,1 11,9
Landbouw (1955):

bebouwde oppervlakte
1.000 ha
14.250,9
126,8
0,9
1.000 ha
6.956,2
82,2
1,2

land- en bosbouw
……..

rundveestapel (3.12.55)
1.000
11.552,5
63,8
0,6
varkensstapel (3.12.55)
1.000
J4.593,3
79,7
0,5
1.000 t.
12.481,7
80,1
0,6
aardappeloogst
1.000

t.
22.874,0
198,1
0,9

bos

……………….

Industriele produktie (’55):

steenkolen

……….
4

1.000 t.
130.728
17.329
13,3

graanoogst

………….

1.000 t.
16.482
2.879
17,5
1.000 t.
21.336
3.165
14,8
ruwijzer

……………

walserijprodukten

….
.000 t.
14.207
2.179
15,3
ruwstaal

……………

elektriciteit

……….
mln. kWh
75.779
2.323
3,1
gas

……………


mln. cbm

1
20.875
1.641

/
7,9
a) Resp. per 13-9-1950 en

14-11-1951.

.

Blz.

Blz.

Het Saargebied; marginaal ………………..43

De praktijk yan het medezeggenschap,
door Drs.

B. J. in den Bosch en Drs. A. J. M. van Tienen 49
Non-discriminatie versus ,,vrije” concurrentie?;.

De tankvrachtenmarkt in
1956, door C. Vermey 53
non-discriminatie, doch gedifferentieerd,
door

Dr. H. Witlox ……………………….. 44

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs.J. C. Brezet….

56

/

.

1
Notities:

Krap kapitaal;
door J. Hasper ……………..
47

Dollar trekt intellect ……………………52

COMMISSIE VAN’ REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de
Wit. Adjunct
Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;

J. van Tichelen; R. Vandeputte;
A.
Vlérick.

AUTEURSRBCHT VOORBEHOUDEN

/

On

43

In
dit artikel zet schrijver uiteen dat, i.v.m. de

moeilijkheid
het
begrip ,,geljkseertige”
transacties

te definiëren, het streven naar een ,,workable corn-

petition” meer kans van slagen zal hebben. bij

het bestaan van een algemene kaderwet, gecom-
bineerd met economisch inzicht en aanpassings.

vermogen, dan bij het bestaan van een uitgewerkt

geheel van formele voorschriften en detailcontro-

les. In dit kader
wijst schrijver
er o.a. op, dat bij

een homogeen produkt nog vele deelmarkten be-

staanbaar zijn, waarop
verschillende prijzen kun-

nen gelden. Ook uitvoer is een geldig motief voor
het noterep van verschillende
prijzen, mits geen
dumping toegepast wordt.
Schrijver bepleit een
maximum aan publiciteit inzake het prijsbeleid.

Voor
,
de concurrentie schadelijke discriminaties

zouden in eerste instantie moeten worden behan-

deld door bijv. soepel werkende scheidsgerechten

en niet op
een wijze, zoals deze kwestie bijv.
in

het E.G.K.S.-verdrag is geregeld.

Non- discriminatie

versus

••

,,vrije

,

concurrentie
t

II

Non.discriminatie, doch

gedifferentieerd

Elke poging tot
omschrijving

van het non-discriminatie-

beginsel – dat zich richt op het doen toepassen van gelijke

prijzen en verkoopvoorwaarden bij zakelijk gelijksoortige.

transacties – zal wel steeds afstuiten op de onmacht een
exacte en praktisch bruikbare definitie te geven van het

begrip ,,gelijksoortig”
1),
Het is immers duidelijk, dat de

inhoud van de begrippen ,,discrirninatie” en ,,gelijksoor-

tig” ir elke tak van verkoop anders kan liggen en van

plaats tot plaats; zelfs van tijd tot
tijd,
kan verschillen.

Bovendien gaat hét er uiteraard om slechts discriminaties

te verbieden; die de concurrentie en de zuivere prijsvorming
op zich nadelig beïnvloeden. Trekt men deze grondgedachte

dodr; dan is duidelijk, dat de actie primair zal moeten

worden gevoerd véör een juiste en gezonde concurrentie en

niet tegen onverschillig welke afwijkingen van een gegeven

basisprjs.

Om deze reden verdienen alle normen inzake de non-

discriminatie – welke in feite de commerciële vrijheid

aan zekere banden legt – een beperkte uitleg dââr, waar

zij de concurrentie beperken.’ Uitgangspunt van deze

steffingen is het feit, dat een strijd tegen discriminaties,

waardoor tegelijkertijd de op het concurrentiebeginsel

berustende ruilverkeershuishouding wordt aangetast; gelijk

staat met het wegwerpen van het kind met. het badwater.

Het is dus onmogelijk een in alle gevallen geldende en

toch niet al te abstracte lijn uit te stippelen waarlangs de

concurrentie zich zal moeten bevegen. In het op concur-

rentie lerustende economische systeem kunnen de voor

schriften worden vergeleken met die, welke in de sport-

wereld heersen: enige algemene regels kunnen gemakkelijk

worden opgesteld; zij zullen echter moeten worden aange-

vuld met specifieke regels, die op de bijzondere takken van

sport van toepassing zijn. Het goede spel is echter veeleer

de weerslag van een bepaalde ,,vlees en bloed geworden

moraal” dan een mechaniek van exacte regels. Deze laatste

moeten dan ook voldoende ,,speel”ruimte laten voor

alternatieven, die het goede spel, respectievelijk concurren-

tiespel, bevorderen. De grenzen voor deze veilig te stellen

1)
Ook in’het E.G.K.S.-verdrag ontbreekt een dergelijke
definitie, terwijl het Hof van de E.G.K.S. deze in zijnarrest in de
zaak 1-54
(Regering van de Franse republiek tegen de Hoge
Autoriteit) eveneëns onmogelijk acht.

concurrentie kunnen worden ‘omschreven door het de-

finiëren van haar taak: het dienen van de economische

expansie dan wel verzekeren van een redelijke spreiding
en een economisch juiste lokalisatie van die expansie
2)

De samengesteldheid van het gebied vah de gezonde

commerciële concurrentie en de onmogelijkheid deze langs

juridische weg volledig te regelen blijkt uit deze taakstélling

duidelijk. Het streven naar een
workable competition
zal

dus meer kans van slagen hebben bij het bestaan van een

algemene kaderwet, gecombineerd met economisch inzicht

en -aanpassingsvermogen, dan bij h& bestaan van een

uitgewerkt ,geheel van formele voorschriften en ‘detail-

controles.

Wil men zich meer concrete denkbeelden vormen over

de inhoud van het begrip concurrentie — in de in deze

beschouwingen gehanteerde betekenis van marktrivaliteit –

dan zal het uitgangspunt moeten zijn, dat de beoôrdeling

vin commercidle gestes niet uitsluitend zal mogen steunen

op de toestand aan de zijde van de verkoper, maar dat

tevens de verhoudingen op de concurrerende markt, waarop
het goed wordt verkocht, hierbij moeten worden betrokken.
Hieraan ligt het inzicht ten grondslag, dat bijna alle produk-

ten, ook binnen eenzelfde geografisch of sociaal-economisch

gebied, verschillende markten kennen. Elke ogenschijnlijk

homogene groep vragers naar een produktie- of consumptie-

goed valt uiteen in kleinere groepen. Deze kunnen worden

onderscheiden naar het verloop van de hen kenmerkende

vraagcurve, in samenhang wâarmede dus, vanuit verkopers

standpunt, deelmarkten ontstaan. Het denkbeeld, dat de

enige prijsnorm buiten de verkopende onderneming wordt

gevormd door een abstract-vage markt, met andere woor-

den: dat elk produkt slechts één afzet- en één concurrentie-

verhouding kent, is dan ook een gedachte, die in de prak-

tijk geen ondersteuning vindt en ook in de theorie moei-

lijk kan vinden. Het behoeft immers geen betoog, dat de

produktie – en dus de mogelijkheid tot behoeftendekking

– haar maximum niet zal bereiken indién twee groepen

2)
Zie Minister Zijlstra: Verslag vn het mondeling overleg
van de Commissie vanVoorbereiding inzake de Wet economische
mededinging. Kamerstukken zitting
1955-1956 (3295), no. 18,
dd.
16
januari
1956, blz. 2.
De woorden ,,en een economisch
juiste lokalisatie” zijn in het kader van het doel van deze studie
toegevoegd.

44

vragers naar eenzelfde produkt, doch met verschillende

vraagelasticiteit of extreem uiteenlopende kostprijsstruc-

tuur, wat betreft de prijs door de aanbieder volkomen het-

zelfde’ moeten worden behandeld. Deze stelling wordt het

duidelijkst ondersteund door te wijzen op de merkwaardige

consequenties, die zich zouden voordoen indieri de spoor-

wegmaatschappijen geen onderscheid zouden mogen maken

tussen de vracht, die zij berekenen voor het vervoer van

‘vruchten, machines en erts. Toegegeven moet worden, dat

dit een extreem voorbeeld is, daar immers de bestaansmoge-

lijkheid van een dergelijke vervoersonderneming van het in

praktijk mogen brengen van dergelijke discriminaties af-

ha’ngt. Het beginsel is echter op de verkoop vari vele andere

produkten toepasselijk, Men zie buy, naar de kolen, die aan

de staalindustrie worden verkocht voor de cokesfabricage.

en de kolen, die doorde elektrische centrales worden ver-

bruikt: structurele en conjuncturel’ invloeden maken de

markten van elektriciteit en van ijzer en staal volledig

onderscheiden. Het moet dan ook – let wel: in beginsel –

binnen het kader van het non-discriminatiestreven niet bij

voorbaat onmogelijk zijn prijs en andere verkoopvoorwaar-

den geldend voor één van de deelmarkten, te wijzigen zon-

der te raken aan die, welke voor andere markten gelden.

Een geldig motief voor het noteren van verschillende

verkoopprijzen bestaat verder bij uitvoer, waarmede hier ge-

doeld wordt op verhandeling van goederen naar huishou-

dingen, die door andere sociaal-economische wetten worden
beheerst. Mits hierbij verkocht wordt minstens tegen een, de

in het land van’ herkomst gemaakte kosten dekkende, prijs

– afwijking hiervan zou immers dumping betekenen – be-

hoeft deze vorm van discriminatie geen categorisch verbôd.

Bij het op gang brengen van de tot heden enige gemeen-

schappelijke markt – namelijk die voor kolen en staal –

werd doelbewust deze mogelijkheid uitgesloten ofschoon

de sociaal-economische wetgeving van de deelnemende

landen nog zeer uiteenlopend is. Dit vindt zijn verklaring
in het verlangen, de wetgeving en daardoor ook de struc-

tuur van de aan de±e gemeenschappelijke markt deel-

nemende landen naar elkaar toe te doen groeien, en be-

tekent dus strikt gezien het trekken van een wissel op de

toekomstige harmonisatie van de kostprijsfaètoren. of-

schoon dit streven zeer zeker gemotiveerd is, moet toch

worden opgemerkt dat, zolang deze volledige harmonisatie

nôg geen feit is, het verbod tot het noteren van andere
prijzen bij uitvoer naar deze feitelijk anders gevormde

markten ook zijn nadelige kanten heeft. De prikkels, goede-

ren te verkopen naar diè markten waar een tekort bestaat,

respectievelijk waar de prijzen
hoog zijn, worden er immers

door afgestompt, zodat de volledig gefundeerde zuigkracht

naar deze markten is gefrustreerd. Dit kan, bij de nog over-

wegend op nationale leest geschoeide loon- en prijspolitiek,

de ontwikkeling naar een gelijk economisch klimaat binnen

een gemeenschappelijke markt afremmen.

De eigen souplesse van de markt – het gunstigste gevolg

van de economische mededinging – kan verder worden ge-

handhaafd door elke verkoper de mogelijkheid te geven zijn

prijs aan te passen aan de franco prijzen van zijn ernstigste

concurrent. Dat wil zeggen, dat binnen een gegeven markt-
gebied een ver van een potentiële afnemer gelegen leveran-
cier de mogelijkheid moet worden gégeven zijn franco prijs

aan te passen aan de franco prijs van de gunstigst gelegen
mededinger. Het begrip ôoncurrent zal hier in ruime en in

economische zin moeten worden uitgelegd, zodat aanpassing

in beginsel niet alleen mogelijk moet zijn aan de concurre

rende franco prijzen van hetzelfde produkt van andere her

komst, doch ook aan de prijzen van de vervangingsartikelen.

Uiteraard kan men van deze laatste mogelijkheid afstand

doen, bijv. uit vrees voor het ontstaan van ongewenste wan-

orde op de markt, welke voor een effectieve concurrentie na-

delig is, maar het principe moet op economische gronden als

juist worden erkend. Indien immers deze mogelijkheden tot

prijsaanpassing niet worden gegeven, kan elke koper slechts

met een miniem aantal leveranciers voor eenzelfde produkt

– in vele gevallen zelfs slechts met één – handelen. Het ge-
• volg hiervan is, dat de koper van voldoende alternatieven

wordt beroofd om goederen of diensten te verkrijgen, tenzij
hij bereid is een premie te betalen. De verkoper zou daaren-
boven de gelegenheid krijgen zich in een bepaald gebied als

monopolist te gedragen.

Volledigheidshalve moet hier ookworden gewezen o de

consequenties yan de veelal als niet-discriminerend aange-

ziene speciale hoeveelheidskortingen, die zeer goed ten

nadele van het algemeen belang kunnen strekken. Deze kor-

tingen doen dit, indien zij minder op reële besparings-

factoren aan de zijde van de verkoper berusten dan op de

machtspositie van een koper. Door op dergelijke wijze ver

kregen kortingen wordt immers de toch al zware positie van

die koper extra versterkt en dit zelfs op cumulatieve wijze:

doordat deze afnemer tegen extra gunstige prijzen kan in-

kopen, wordt diens positie tegenover zijn concurrenten weer

verstevigd, waardoor hij weer groter invloed krijgt op de
inkoopmarkt, enzovoort. Ofschoon regelmatig wordt ge-

tracht een zeker verband te eisen tussen de kostenbesparin-

gen, die een gevolg zijn van het leveren in grote hoeveelhe-

den en de gegeven korting, is hiervoor slechts zelden een slui-

tende oplossing te vinden, daar immers geen uniform sche-

ma voor kostprijscalculatie bestaat. Het leggen van een

zeker verband is doorgaans slechts mogelijk indien bijv.

bij belangrijke uitbreiding van de onderneming de extra

produktie tegen verlaagde prijs kan worden afgezet. Eèn

dergelijk prijsonderscheid tussen de leveranties aan oude

afnemers en nieuwe – welke wellicht de aanzienlijke uit-

Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hôogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKui DE

(Advertentie)
45

breiding hebben mogelijk gemaakt – is gemotiveerd, mits

deze verlaagde prijs de directe kosten dekt en niet resulteert

in een
prijsverhoging
voor de oude afnemers.

**
*

Overgaande naar de middelen tot het verzekeren van deze

effectieve concurrentie kan worden gewezen op de wenselijk-

heid, een ‘maximum aan publiciteit inzake het prijsbeleid

in praktijk te brengen. Over de merites hiervan voor het

handhaven van een gezonde concurrentie werd in het eerste

deel van dit artikel reeds uitgeweid. Deze p,ibliciteit zou

behalve de collega’s-concurrenten ook de kopers en de

potentiële kopers moeten bereiken, daar het belang van deze

laatsten bij het handhaven van een gezonde concurrentie

éven groot is als dat van de verkopers. Zij wensen immers
“terecht zekerheid, dat zij door hun leverancier niet om on-

voldoende redenen in een toestand worden gebracht, waarin
zij discriminerende kortingen aan hiin concurrenten subsidi-
eren. Alle betrokkenen moeten dus bij de controle op niet te
rechtvaardigen discriminaties kunnen worden ingeschakeld.
Naast haar gunstige gevolgen voor een juiste concurrentie

moet worden gewezen op een ander voordeel van de prj

publikatie, te weten de gunstige invloed op de stabiliteit

van de betreffende prijzen. Het is immers duidelijk, dat een

producent, in de wetenschap dat zijn
prijsverlaging
on-

middellijk bij, zijn concurrenten bekend is, een dergelijke

geste slechts in uiterste noodzaak zal stellen, waarbij hij
zich weinig illusies zal maken, dat zijn collega’s-concur

renten zullen nalaten hem zo mogelijk te volgen. Deze rem

op prijsverlaging wordt momenteel door velen als een sterk

argument tegen de publikatieplicht gezien. Dit zou terecht

zijn, indien deze rem,op verlaging niet werd aangevuld door

een geljkwaardige tendéntie in tegengestelde richting: ook

prijsverhogingen worden minder aantrekkelijk, daar alle

collega’s-concurrenten steeds de neiging zullen hebben een

afwachtende houding aan te nemen en de initiatiefnemer van

de prijsverhoging aanvankelijk in de kou zullen laten staan.
Hier zal zich de ook uit de oligopolieproblematiek bekende
geknikte vraagcurve voordoen, welke een van de verklarin-

gen is voor de prjsrigiditeit in een markt van oligopolisten
3).

En welke markt voor grondstoffen of basisprodukten, tegen

de achtergrond waarvan deze studie is geprojecteerd, heeft
tegenwoordig geen oligopolistische karaktertrekken?

**
*

Een tegenwerping op dit pleidooi kan worden verwacht

uit de hoek van hen, die geen mogelijkheid zien op afdoende

wijze ongeoorloofde discriminaties te constateren en tegen

te gaan. Aarzeling op dit gebied zou ook kunnen worden ge-

zien in het beleid van de Hoge Autoriteit van de Euiopese

Gemeenschap voor Koleïi en Staal, toen zij in januari 1954

voor bepaalde onder het Verdrag vallende produkten een

gemiddelde afwijking van de gepubliceerde prijzen toestond,

mits op non-discriminatoire basis. Deze verruiming van de

bestaande bepalingen was noodzakelijk geoordeeld toen de

Hoge Autoriteit tijdens de toen heersénde recessie het niet

opportuun achtte de betrokken ondernemingen ‘aan haar

gepubliceerde prijzen te binden. Als oplossing zag zij een
officieel sanctioneren van de reeds bestaande afwijkingen

van de prijsvoorwaarden, terwijl
tot
dan elke afwijking

als wetsovertreding was beschouwd. Zonder in details te

3).
Welke opvatting overigens, dit worde volledigheidshalve
vermeld, gedeeltelijk wordt bestreden door G. Stigler in zijn
studie
;,The kinky oligopoly demand curve”.

willen afdalen tot de merites van déze maatregel moet

worden opgemerkt, dat een groot deel van de tot heden

ondervonden moeilijkheden bij het veizekeren van een niet-

discriminerende .prijzenpraktijk moet worden geweten aan

het feit, dat de onder het’Verdrag vallende ondernemingen

geen mogëlijkheden zijn gegeven bij het Geréchtshof van de

Gemeenschap een – vanuit commerciële g’ezichtshoek on-

middellijk doeltreffende – aanklacht in te dienen tegen

concurrenten, die zich niet aan de spelregels houden. De be-

nadeelde producenten hebben in genoemd Verdrag slechts

de mogelijkheid aan te geven: als het ware de gevonden dis-

criminaties in Luxemburg te ,,verklappen”. Deze procedure

is uiteraard niet in staat de sympathie van de onderne-

mingen te verwerven.

Het knelpunt hier is, dat de in het Verdrag vervatte rege-

lingen ervan uitgaan, dat primair ,,van bovén af” moet wor-

den onderzocht of
ei
ongeoorloofd gediscrimineerd wordt.

Dit nu is voor grote markten, dnverschillig of het nu kolen

en staal, dan wel andere handelsartikelen betreft, een on-
mogelijkheid. Wil men economisch onverantwoorde dis-

criminaties wegwerken, dan kan dit alleen geschieden door

inschakeling van het directe belang van de meestbetrok-

kenen, die er zich rekenschap van meten geven, dat be-

schadiging van de concurrentie tegen hun eigen belang

– indruist,
4).
Elke benadeelde concurrent zal in de geleger-

heid moeten zijn een wettelijk gefundeerde aanklacht in te

dienen. Dit betekent allerminst dat het opportuun is reeds

onmiddellijk de rechterlijke instanties bij de strijd tegen’

onverantwoorde discriminaties in te schakelen: zorg voor

de goede naleving van bepalingen tegen onzuivere concur-

tentie zou immers van haar een onbereikbaar inzicht eisen

in de commerciële praktijk rond alle verhandelde goederen

en een eveneens onbereikbare volledigheid, van de prijs-

lijsten. Voor de concurrentie, schadelijke discriminaties

zouden in eerste instantie moeten worden behandeld door

bijv. soepel werkende scheidsg&echten, ingesteld door de

– op publiek- of privaatrechtelijke wijze georganiseerde –

ondernemers in dezelfde produktietak, en met enige garan-

ties ten bate van het, algemeen belang. Deze scheidsgerech-

ten zouden de klacht kunnen behandelen zonder dat een

uitgebreitle formele procedure aanhangig behoeft te worden

gemaakt. Dit heeft bovendien het voordeel, dat het klach-

tenmateriaal eerst door deskundigen in het vak wordt

beoordeeld. Dat dit onontbeerlijk is, is duidelijk indien men
er zich rekenschap van geeft, dat vele factoren, aan de hand

waarvan de zakenwereld commerciële ‘beslissingen neemt,

niet ter zake zullen worden bevonden als men aan de hand

daarvan een juridisch sluitend bewijs voor de juistheid

van de gestelde daden zal moeten leveren.

**

Concluderend kan worden gesteld, dat levensvoorwaarde

voor een effectieve concurrentie is, dat zich regels kunnen

ontwikkelen door een organische groei, zodat zij aan elke

concréte
bedrijfstak
zijn aangepast. Een en ander zal

uiteraard moeten plaatsvinden binnen door de’ overheid

vastegelegde concurrentienormen van alemeen karakter.

Hierin moet blijk worden gegeven van het bewustzijn, dat

een op concurrentie berustende volkshuishouding niet

langs zuiver formele wegen kan worden verwezenlijkt.

Uiteindelijk zullen deze algemene spelregels de weerspie-

4)
Zie hiervoor Prof. Dr. R. Isay: Preisdiskriminierung im
Kohleneinzelhandel. Voordracht op de
Tag des deulschen
Kohienhandels,
Essen 1954.

46

Schrijver bespreekt de oorzaken van de krapte
op de kapitaalmarkt, waarbij speciaal de gevol-

gen voor de gemeenten worden belicht. Enkele

belangrijke oorzaken van
het uit het evenwicht

raken van de kapitaalmarkt zijn: de grotere
bete-


kenis van het
verschijnsel
van voorbeleggingen

gedurende de laatste tijd en het toetreden van

nieuwe marktbezoekers, die een hogere rente bie-

den dan de gmenten mogen betalen. Schrij-
ver wijst erop, dat de toezegging van het levens-

verzekeringswezen om
f. 400
mln.
ten behoeve van

de woningbouw tegen 4
1
/4 pCt. te lenen, door de
bijkomende voorwaarden in feite een doorbre-
king van het rentegamma betekent. Voor de
aan de woningbouw verbonden, ten laste van de
gemeenteii komende, investeringen moeten deze
kunnen lenen. Een voor de gemeenten ongunstige

factor
is ook, dat zij thans moeten aflossen op
enige jaren geleden gesloten kortlopende leningen,

voor bijv. 10 jaar, die vastgelegd zijn in objecten
die in 40 jaar afgeschreven worden

In een speciaal nummer ,,Peiling 1956″ van Economisch-

Statistische Berichten van 19 december
1956
wijst Drs.

J. C. Brezet in een artikel ,,Rumor in renteland” op ver-

schillende factoren, diede huidige krapheid op de kapitaal-

markt hebben beïnvloed. Er zijn er, die altijd werken tijdens

hoogconjunctuur en er zijn factoren, die ‘al langer een

tendentie naar verstijving in zich droegen, zoals het plaatsen

van lang lopende schatkistcertificaten, het verminderen

van het onder de banken uitstaande bedrag aan schatkist-

promessen en het blokkeren van aanzienlijke bedragën aan

bankliquiditeiten (in de vorm van verplichte tegoeden bij

De Nederlandsche Bank). Daarbij kwamen tegen het einde

van
1956
nog ontsparingen, die de spaarbanken bij het

uitlenen van geld terughoudend maakten en andere invloe-

den van de zgn. Suez-crisis. Daar bovenop kwam nog de

omstandigheid, dat de institutionele beleggers minder dan

vroeger zijn aangewezen op risico-vrije beleggingen en ook

nog het feit, dat deze voor de gemeenten zo belangrijke

beleggers meer dan enige jaren terug hun bijdragen geven

aan voorbeleggingen.

Krap kapitaal

De relatief geringe omvang van het huidige aanbod van

nieuw beschikbaar kapitaal van de zijde van de institutionele

beleggers is naar de mening van Drs. Brezet vermoedelijk

in sterke mate veroorzaakt door de toenemende gewoonte

om vooraf contracten met de geldnemers af te sluiten,

waarin wordt bepaâld welke kapitalen later aan die geld-

nemers zullen worden verstrekt. De lâatste maanden is

hiervan
bijv.
melding gemaakt bij een aantal grote onder-

handse leningen van belangrijke lichamen (Shell Tankes;

Export Financiering Maatschappij), tefwijl nog meer van

dergelijke leningen op stapel staan (Nederlandsche Spoor-

wegen, Herste1bank, Caltex). De schrijver laat daar dan op

volgen: de institutionele beleggers zijn door deze ontwikke-

ling in minder sterke mate dan voorheen genodzaakt zich

eenzijdig op het overheidskrediet te oriënteren De mo-

nopolie-achtige positie van de Overheid als kapitaal-

vraagster dreigt hierdoor in gevaar te komen en het is

thans reeds een vrij dringend probleem geworden of het

voor de langlopende gemeénteleningen geldende rente-

gamma gehandhaafd kan en moet blijven of niet.

(vervolg van blz. 46)
geling moeten zijn van de overtuiging, dat de westelijke

samenleving in een op persoonljk’ initiatief berustende

vrije ruilverkeershuishouding haar economische kracht
heeft gevonden en dat deze krachtbron dient te worden

gehandhaafd. Dat dit niet kan geschieden tenzij de ,,kwali-

teit” van de markt en van de prijs tot een maximum is op-

gevoerd, is duidelijk. Het wil voorkomen, dat het niet-

discrimidrend prijsbeginsel – uitgelegd en in praktijk

gebracht op a-formalistische en praktisch economische

wijze – hiertoe een nog niet voldoende

tot zijn recht

gekomen bijdrage kan leveren. Verre van de e1ectieve,

verantwoorde mededinging te frustreren, verrijkt het deze
op positieve wijze.

Verder kan men vaststellen, dat praktische ervaring met

dit beginsel en de voor een juiste toepassing vereiste or-

ganische en juridische structuur mbmenteel nog grotendeels

ontbreken. Het direct binden van non-discriminatie-

enthousiasme aan de eis van integrale toepassing zal dan

ook in. de meeste gevallen over onmacht struikelen, waar-

door de op zich goede idee tevens haar gezicht verliest.

Besloten zou dus kunnen worden met de enigszins contra-

dictoir aandoende en wellicht teleurstellende stelling dat,

naarmate men vuriger aanhanger is van het non-çliscrimina-

tiebeginsel, omzichtiger te werk gaan bij de invoering

ervan geboden is.

‘s-Gravenhagè.

Dr. H. WITLOX.

Behalve naar algemene literatuur over de prijstheorie en de
leer der marktvormen kan worden gewezen op:

A. Deringer: Zum Diskriminierungsverbot der Montanunion,
en J. Mestma.cker: Offene Preise, beide in
Wirtschaft imd
Wettbewerb, –
maart 1955 – P.’ Kreukniet: Aanvaardbare
mededinging H. Lambers: Marktstrategie en Mededinging –
H. Maas: Enige opmerkingen over het prijsregime krachtens
artikel 60 van het E.G.K.S.-verdrag, in
Sociaal-Economische
Wetgeving,
december 1955 – Publikatieblad van de E.G.K.S.
van 11 januari 1955, blz. 547 en volgende, over het stelsel van
prijzenpublikatie en non-discriminatie zoals bedoeld in het
E.G.K.S.-verdrag – La doctrine tarifaire de la Communauté,
in
Revue générale des Chemins de Fer,
Parijs, januari
1955.

47

Men ziet dus het volgend zich voltrekken: Een kapitaal-
markt, die, in weerwil van een rustige rentevergoeding, op

‘maximum-capaciteit werkt en door de voorbelegging reeds

veel van haar souplesse ,verloren heeft, raakt uit het

evenwicht door van buiten komende factoren, juist op een

moment, dat het
verschijnsel
van voorbeleggingen versterkt

naar voren treedt. Het onaangename is, dat het wordt

tweeg gebracht door nieuwe marktbezoekers. Om het nog

erger te maken wordt erin berust, dat deze nieuwelingen

een renteprijs bieden, die de oude klanten’ niet mogen

betalen.
Voor onze qgen zien we dus gebeuren, dat de institutione-
le beleggers, die, mag men wel zeggen, met het Rijk verbon-

den zijn, de besparingen in handen hebben en de geld-

stroom in een andere richting laten, vloeien. De gemeenten

gaan nu niet meer zelf ter markt; zij moeten zich via het

Rijk, met de Bank voor Nederlandsche Gemeenten als

bemiddelaar, tot de beheerders van de geldbron wenden

om te trachten mondjesmaat de dorst te lessen.

De gemeenten zullen niet beweren, dat, gegeven een

zekere schaarste, de tering niet naar de nering moet worden
gezet.. Maar het klinkt anders of men de gemeenten als een

(voorname) oorzaak van de evenwichtsverstoring aanwijst

en haar op die grond een rantsoenering voorschrijft of dat

men stelt, dat zij naar vermogen een
bijdrage
moeten leveren

om aan de huidige ontwikkeling het hoofd te bieden. De

gemeenten zijn dan niet de boosdoeners, die als bedelaar

om geld komen vragen, maar geljkgerechtigden, die

mogen opkomen voor een billijk en evenredig deel van de

besparingen, waaraan zij zelf deel hebben.

In dit verband trekt aandacht het bericht, dat het

levensverzekeringswezen met de Minister van Financiën

heeft afgesproken, dat de verzekeringmaatschappijen een

bedrag van f. 400 mln. zullen lenen aan de Bank voor

Nederlandsche Gemeenten, onder garantie van de Staat,

ten behoeve van de woningbouw.

De gelden zullen door het levensverzekeringsbedrijf in de

vorm van een onderhandse lening worden verstrekt in

“termijnen in de jaren 1957 en 1958 en wel zodanig, dat in

.1957 een bedrag vanf. 150 mln, en in 1958, een bedrag

van f. 250 mln. ter beschikking wordt gesteld. De lening

zal een looptijd hebben van 30 jaar met gelijkblijvende

jaarlijkse aflossingen. Evenals het speciale contract, dat in

1951 door de levensverzekeringmatschappijen met de

Bank voor Nederlandse Gemeenten werd gesloten, zal ook

de thans te sluiten overeenkomst de bepaling bevatten dat

vervroegde algehele of versterkte aflossing gedurende de

looptijd van de lening niet zal zijn toegestaan. Om deze

inbreuk op het rentegamma wat te verzachten wordt

uitdrukkelijk bepaald, dat de rente
41/4
pCt. per jaar zal

bedragen, hetgeen in verband met de koers slechts
schijn
is,

terwijl een bereidstellingsprovisie wordt toegekend van

2 pCt. voor de in
1957
te verstrekken termijnen en van

21 pCt. voor de trmijnen die in 1958 verstrekt zullen

worden.

Dit bericht klinkt uit sociaal oogpunt wel mooi, maar in

feite wordt het rentegamma driemaal doorbroken (geen

conversie, kortere looptijd, koersverschil). Bovendien, wat

verstaat men onder woningbouw? Ook de aankoop en het

bouwrijp maken van maagdeljke grond, ook de aanleg van
wegen, het bouwen van bruggen, het leggen van buizen en

kabels, het treffen van voorzieningen voor het onderwijs in

denieuwe wijken en de zorg voor de veiligheid? Zo niet, dan

kan men maar een vierde van het beoogde kwantum

woningen bouwen. Tenslotte zal slechts uitstel van bouw-

werken als nieuwe gemeentehuizen, schouwburgen e.d.

enige verlichting ,kunnen brengen, zelfs als daarvoor kapi-

talen (in naam) beschikbaar zijn. Want ook als de ge-

meenten. hiervoor hebben gespaard kunnen zij nog geen

uitvoering aan de plannen geven, want belegde reserves

zijn onder de huidige omstandigheden niet liquide.

Er is nog minder reden tot juichen, als men bedenkt, dat

de woningbouwfinanciering een taak van het Rijk was en

dat het Rijk in een vorige geldcrisis deze financiering naar
,

de gemeenten heeft overgeheveld. En dan valt er nog op te

wijzen, dat het levensverzekeringswezen zelf verklaart, dat

het zich na deze lening van f. 400 mln, voor de eerstkomende

twee jaren aanzienlijke beperkingen in zijn overige be-

leggingsactiviteit’ moet opleggen. Niettèmin, zo verklaart

het verzekeringswezen, is het bereid dit offer t&brengen in

de overtuiging, dat een
bijdrage
tot leniging van de be-

staande nood in de financiering van de woningbouw een

nationaal belang van de eerste orde is. En weer rijst de

vraag: wat verstaat men onder woningbouw? Huizen mid-

den in een polder, verstoken van weg-, water-, riolering-,

gas- en elektriciteitsaansluiting? Een dorp zonder scholen,

zonder verbindingen naar het centrum? Voor al deze zaken

kunnen de gemeenten met het ,,geldende” rentegamma

niets doen.

De’ gemeenten .ontvingen een waarschuwing voor het
oplopen van de vlottende schuld. Er is dus vrees voor dë
algemene liquiditeit. Daarop werkén vele factoren, zoals

de Indonesische schuldverzaking, het verlagen, het vorige

jaar, van belastingen en het toestaan van loonsverhogingen,

die niet d’oorberekend kunnen worden. De gemeenten

kunnen die last niet afhouden ,,van de winst”, d.w.z. van

dividendtrekkers. Belastingverlaging en loonsverhoging

leiden tot het tegengestelde van consumptiebeperking. Is

het menens met dit laatste, dan zullen de tarieven omhoog

moeten. Dit zal de liquiditeit bevorderen en tevens voor-

komen, dat de gemeenten aan de bedrijfsklanten bij de

leveranties subsidies verstrekken, subsidies, die het Rijk wel

wil.afschaffen.

Het is jammer, dat bij tegenwind ineens weer de gemeen-

ten met de vinger worden aangewezen. als degenen, die het

spel bederven. Heeft De Nederlandsche Bank wel eens,
nagegaan, dat de hogere vlottende schuld niet
wijst
op

tekorten op de gewone dienst en niet eens ten volle op hoge

kapitaalsuitgaven, omdat hoge bedragen naar de kapitaal-

markt toevloeien wegens de aflossing van kortiopende

leningen, die enige jaren voor bijv. 10 jaar werden gesloten

ten behoeve van de uitvoering van werken, die onder hogere

goedkeuring in 40 jaar worden afgeschreven? Deze gelden,

die de gemeenten thans opbrengen, hadden redelijkerwijs

opnieuw kunnen worden geleend, indien de geldstroom niet

in een andere richting werd geleid
1).

Intussen, een redelijk beroep om tezamen het hoofd te

bieden aan
moeilijkheden
zal niet tevergeefs
zijn.
Het

middel van afsluiting van de geldbron, bijv. door hantering
van het rentegamnia, waaraan anderen, zoals de Bank voor

Nederlandsche Gemeenten, voor de zgn. woningbouw en de

provinciale elektriciteitsbedrijven, zich niet behoeven te

houden., is niet fraai. Doel van het bovenstaande was de

nieuwe legendevorming omtrent het gemeentelijke financiële

beleid tegen te gaan en uitdrukkelijk te stellen, dat de

gemeenten gelijkwaardige partners zijn, die aan haar plicht

om de welvaart op te voeren in ruime mate hebben voldaan.

Zij hebben een beoordeling als haar thans te beurt valt,

niet verdiend.

Roïterdan,,

.

J. HASPER.

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 8 augustus 1951, no.’ 1786.

48

In de herfst van 1955 hebben de schrijvers door

middel van een enquête een onderzoek ingesteld

naar de mening van de ondernemer over mede.

zeggenschap en naar de vraag, in hoeverre deze

idee door hem in werkelijkheid
is omgezet en op

welke wijze.
Aan 950 directies werd een vragen-

lijst toegezonden, met begeleidende uiteenzetting

van het doel van de enquête. Voor statistische ver-
werking kwamen 315
beantwoorde formulieren in

aanmerking. Behandeld wordt in hoeverre de

antwoorden representatief geacht mogen worden

voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarna volgt

voor iedere vraag afzonderlijk een statistisch over-

zicht van de beantwoording en vervolgens een

bloemlezing uit de aan de antwoorden toegevoeg-

de opmerkingen. De geënquêteerde ondernemingen

zijn
naar het aantal werknemers, in vier
catego-

rieën gesplitst. Het blijkt o.a. dat de onderné-

mingsraden meer voorkomen naarmate de onder-
nemingen ‘meer werknemers tellen.

1

De praktijk

van het

medezeggenschap
Dat het onderwerp medezeggenschap de moeite van het
bestuderen waard is, behoeft wel geen nader betoog meer.

Tot dusverre hebben de beschouwingen vooral in de

theoretisch-hypothetische sfeer gelegen, een sfeer waarin

de idee der bedrijfsdemocratie gelanceerd is en de mogelijke.

consequenties hiervan zijn doordacht
1).
Doch men kan de
medezeggenschap ook op ander niveau bestuderen, bijv.

in hoeverre leeft de idee van het medezeggenschap onder

de arbeiders (vraag het deze), in hoeverre is het mede-

zeggenschap een neerslag ‘van de algemene tendentie tot

;,fundamentele democratisering” (cultuur-sociologische be-

nadering) en ook: ,,Wat denkt de ondernemer van het

medezeggenschap?”

Het is op het laatste niveau: wat denkt de ondernemer

vah het medezeggenschap, in hoeverre heeft hij de idee in

werkelijkheid omgezet en hoe, dat de lezer in dit artikel

verslag gedaan zal worden van een onderzoek dat in de

herfst van het jaar 1955 onder een aantal ondernemers

in Nederland is gehouden. Met dit doel voor ogen zond

Drs. B. J. in den Bosch in november 1955, aan 950 directies

van ondernemingen een vragenlijst toe met het verzoek

deze ingevuld véér 10 november 1955 aan hem te retour-
neren. De vragenlijst ging vergezeld van een begeleidend

schrijven, waarin werd uiteengezet het belang van een

peiling van het Nederlandse bedrijfsleven over het vraagstuk

van het medezeggenschap. Hierna kwam het verzoek aan

de geadresseerde om de vragenlijst in te vullen, met de

verzekering van strikte geheimhouding en absolute anonimi-

teit. Een retour-enveloppe werd toegevoegd en een• dank-
woord bij voorbaat.

Op
950
verzoeken kwamen 350 antwoorden binnen

oftewel ruim 36 pCt. Hieronder volgt nu de lijst van vragen

die de directies .werd toegezonden.

Doorhalen, wat niet de bedoeling is.
Hoeveel werknemers heeft Uw onderneming, in dienst?
ca………….
Bestaat er in Uw onderneming een ondernemingsraad con-form de Ondernemingsradenwet?
Ja/neen.

1)
Bijv.: ,,Wat denkt u van inedezeggenschap?”, Nijmegen
1954,
alsmede Prof. Mr. N. E. H. van Esveld: ,,Medezeggen-
schap” (1) en (11) in ,,E.-S.B.” van 21 september
1955
en
5
oktober
1955.

Hoeveel jaar bestaat deze ondernemingsraad?
jaar.
Beschouwt U Uw ondernemingsraad als een aanwinst, die
U niet meer zoudt willen missen?


Aanwinst/geen aanwinst.
Heeft Uw ondernemingsraad ook leden, die geen lid zijn
van een vakvereniging (zgn. ongeorganiseerden)?
van de ………..leden van onze onderne-
mingsraad zijn ongeorganiseerd.
Werd of wordt Uw ondernemingsraad voorafgegaan door een personeelsvertegenwoordiging als buy, een kern, een
fabriekscommissie, een dienstcommissie?
Ja/neen.
Zo ja, hoe heet(te) dit orgaan en hoeveel jaar bestaat het,
resp. ,heeft het bestaan?
Naam …………………………Bestond/bestaat:
jaren.
Verkiest U de ondernemingsraad boven het in de vragen
(6) en (7) bedoelde orgaan?
Liever ondernemingsraad/liever oorspronkelijke personeels-
vertegenwoordiging.
Bent U van mening, dat Uw werknemers belangstelling heb-
ben voor organen als kern of öndernemingsraad?
Ja/neen.
Is de kundigheid van de arbeidersvertegenwoordigers in kern
of ondernemingsraad naar Uw mening bevredigend?
Ja/neen.
Acht U de ondernemingsraad in het algemeen een geschikt
middel om meer democratische verhoudingen in het bedrijfs-
leven te verkrijgen?
Bent U in beginsel een voorstander van het medebeslissings-
recht van de werknemers naar analogie van het beslissings-recht van de aandeelhouders (buy, een Algemene Vergade-
ring, bestaande uit kapitaal- en arbeidersvertegenwoordigers,
alsmede kapitaal- en arbeiderscommissarissen)?

Typisch is de wijze van beantwoorden. Het was de

bedoeling door middel van korte’ vragen en antwoorden

de directies niet te veel tijd te ontroven en toch’ een inzicht

te ‘erwerven. Van de 950 directies hebben er dus 600 de

moeite niet genomen of geen tijd of lust gehad om de lijst

in te vullen, of zij hebben gedacht dat de enquête niet voor

hen bedoeld was, omdat zij vraag 2 negatief moesten

beantwoorden. Enige respondenten waren zeer bevreesd

voor publiciteit en schreven op het formulier dat het post-

stempel vals was, in die zin dat de brief in een andere, stad
was gepost. Eén directie zond het formulier terug: zij vond

het onderwerp zo belangrijk dat zij dit niet in een formulier

meende te mogen neerleggen en in een uitvoerig schrijven

49

)

haar mening over het onderwerp te kennei gaf. Enkele

directies vulden wel het formulier in, maar voegden toch

nog een schrijven toe om hun standpunt toe te lichten.

Anderen gaven geen korte antwoordên, maar schreven de

antwoordregel vol en ook nog de
marie
en de achterkant

van het formulier, waaruit blijkt dat de bereidheid tot

geënquêteerd worden onderschat is. Eén directie tekende

op de achterkant een schema aangevend hoe het eigenlijk

moet zijn.

Na zorgvuldige bestudering werden er van de 350

binnengekomen formulieren 35 ongeldig verklaard op

grond van totaal verkeerd invullen of op grond van het

feit dat de betrokken onderneming te weinig kiesgerechtigde

werknemers had. Van de resterende 315 geldige formulieren

werden sommige antwoorden ongeldig verklaard en gelijk-

gesteld met de antwoordcategorie ,,geen antwoord”.

In het volgende zal nu behandeld worden in hoeverre

de antwoorden representatief geacht mogen worden voor

het Nederlandse bedrijfsleven (1); daarna volgt vraags-

gewijs een overzicht van de antwoorden (II) en ten slotte

een bloemlezing uit de toegevoegde opmerkingen (111).

T

Een belangrijke vraag bij dit alles is: in hoeverre is het

onderzoek representatief voor de mening van de Neder

landse ondernemer. De bedrijven kan men indelen naar

grootte (aantal werknemers), naar bedrijfstak en geogra-

fische ligging. Voor een juiste steekproef zou men alle

beginselen moeten combineren en dus een ,,sample” moeten

samenstellen dat een aantal bedrijven van verschillende

grootte en landstreek bevat, corresponderende met de

bestaande situatie in een bedrijfstak. Zou men de diverse

statistische klippen hierbij omzeild hebben, dan komt er een

reeks praktische moeilijkheden.

Wil men de precieze mening van de betreffende onder-

nemer weten dan is een simpel reeksje vragen als boven

gesteld volkomen onvoldoende en zal men èf een uiterst
genuanceerd enquêteformulier op dienen te stellen ôf de

directies persoonlijk moeten bezoeken om in een gesprek

de verlangde gegevens te verkrijgen.

• Echter, welke directie is bereid een uitgebalanceerd

enquêteformulier in te gaan vullen?
– Het zwaarst weegt evenwel de factor van de anohimiteït.

O.i. is het zeker dat niet alle directies uit het bovengenoemde

,,sample” bereid zouden zijn hun mening kenbaar te maken

bij een onderzoek waar de anonimiteit minder duidelijk

voor de hand ligt. Daarom is men bij bovengenoemd onder-

zoek van de overweging uitgegaan, dat de ondernemer aan

het onderzoek wil medewerken, indien de trant van het

onderzoek kort en krachtig is. Een aantal openhartige

vragen moet snel beantwoord kunnen worden.

Het onderzoek moet in strikte anonimiteit geschieden.

De formulieren zijn uitgezonden naar particuliere onder-

nemingen verdeeld naar de in de Bedrijfstelling van 1947

genoemde bedrijfstakken, terwijl ook rekening gehouden

is met de (geschatte) grootte en landstreek. Er kan niet

vastgesteld worden in hoeverre de antwoorden representa-

tief zijn; omdat we een groot aantal der afzenders niet

kennen. Wel is bekend het aantal werknemers per onder-

neming (tabel A). De indeling klein-, midden-, grootbedrjf

van de Bedrijfstelling kon niet gehandhaafd worden, terwijl

bewust de grotere bedrijven gekozen werden, omdat daar

het probleem vân het medezeggenschap van meer belang

werd geacht.

Mag dit kleine onderzoek dus niet voldoen aan de eisen

van een volledige ,,sampling”… en dus geen definitief ant-

woord op bepaalde kardinale vragen toestaan, toch menen

wij dat het kan gelden als een zekere indicatie van de mening

van het Nederlandse bedrijfsleven op het punt van het

medezeggenschap.

IE
TABEL A.

Vraag 1: hoeveel werknemers heeft Uw onderneming in

dienst?

1
2
3
4
5

25.

50
33
35
1.167
150
.
98
83
8.157
111

…………
150-

500
107
275
29.38E
II

…………..50-

47
659
30.994
iv

………….00-1.000
V

………….
1.000 en meer
30
3.059
91.778

Totaal
315
161.477

kol. 2: aantal werknemers per onderneming.

kol. 3: aantal antwoorden.
kol. 4: gemiddeld aantal werknemers per onderneming.
kol.
5:
totaal aantal betrokken werknemers.

TABEL B.

Vraag 2: bestaat er in Uw onderneming een ondernemingsraad

conform de Ondernemingsraden wet?

ij

2

1

3

1

4

1

5

1

6

reeds een
onderne- l
1

1
1
geen onder-4 in pCi.
onder-

1
mingsraad

2 +3

1
nemings-

vanhet
totaal der

oprichting

categorie

T

.. ..

2

2

31

7
11

. . . .

16

7

23

75

23
111 . . . .

43

16

59

48

55
IV
….

16

II

27

20

.

57
V

.. . .

13

4

17

13

57

Totaal..
1

90

1

38

1

128

1

187

kol. 1: zie hiervoor tabel A, kolom 1 ets 2.

Van de 315 ondernemingen bleken er 90 (29 pCt.) reeds

een ondernemingsraad te hebben en 187 nog niet, terwijl

38 eigener beweging mededeeldën, dat ze er een in oprich-

ting hadden (12 pCt.). Hoe groter de ondernemingen, des

te meer ondernemingsraden conform de Wet op de Onder

nemingsraden er blijken te bestaan (procentsgewijs).

Vraag 3: hoeveel jaar bestaat deze ondernemingsraad?

De reeds bestaande ondernemingsraden blijken een

leeftijd te hebben variërende van twee weken tot drie jaar.
Vraag 4: beschouwt U Uw ondernemingsraad als een aan-

winst, die U niet meer zoudt willen missen?
Van de 128 ondernemingen, die reeds een ondernemings-

raad of er een in oprichting hadden, beschouwden
55
de

ondernemingsraad als een aanwinst.

Vraag 5: heeft Uw ondernemingsraad ook leden, die geen lid
zijn van een vakvereniging (zgn. ongeorganiseerden)?

Van de 128 ondernemingen, die reeds een ondernemings-

raad (eventueel in oprichting) hadden, zijn op deze vrâag

88 antwoorden binnengekomen. Hierbij bleken 4 onder-

nemingsraden geheel uit ongeorganiseerden te bestaan es
29 geheel uit georganiseerdén. Alle respondenten hadden

gezamenlijk 688 ondernemingsraadleden, waarvan er 182

ongeorganiseerd waren (d.i. 26 pCt.).

Vraag 6: werd
of
wordt Uw ondernemingsraad voorafgegaan

door een personeelsvertegenwoordiging als bijv. een kern,

een fabriekscommissie, een dienstcommissie?

Er zijn, er velen (99), die vraag 2 met neen beantwoord

hebbenen vraag 6 met ja. Dit zijn dus de respondenten,

50

1
2
3
4

categorie
ja
neen
geen antwoord

1
13
6
14
11
60
18
20
111
89
8
10
IV,
40
3
4
V
25
2
3

categorie
ja
neen
matig
geen
antwoord

1.
12
.15

6
11
36
1

46
2
14
111

1
64
1

34
1


9
JV

1
33
1

8
1

i
5
V

1
23
.1

5
1

i
1

Totaal

l

168

1

108

I

4

die bf een ondernemingsraad in oprichting hebben en dit

Vraag 11: acht U de ondernemingsraad in het algemeen
niet apart vermeld hebben, bf helemaal geen ondernemings-

een geschikt middel om meer democratische verhoudingen

raad hebben en eerst nog eens willen, experimenteren met

in het bedrijfsleven te verkrjjgen?

– een kern, of reeds lang een kern hebben en niet willen

veranderen.

TABEL 1-t.,

TABEL C. –

– 1

2

3
1

4

5

Totaal

1

227

1

37

1

51

Vraag 7: zo ja, hoe heet (te) dit orgaan en hoeveel jaar bestaat

het resp. heeft het bestaan?

De meest voorkomende namen waren: kern resp.

fabriekskern, fabriekscommissie, personeelscommissie en

personeelsraad.

TABEL D.

Wanneer zijn de kernen tot stand gekomen?

1870-1880
……….
1

1921-1930
……….
24
1881-1890
……….
0

1
93
1-1940
……….
15
1891-1900
……….
1

1941-1950
……….
130
1901-1910
……….
2

1951-1956
………..
37
1911-1920
……….
3

Vraag 8: verkiest U de ondernemingsraad boven het in de

vragen (6) en (7) bedoelde orgaan?
TABEL E.

1

2

3

.

4.

categorie

lieve.r
onde
d
r
liever kern

geen antwoord
nemingsraa

III

35

34

38

iv

14

13

20

v

9

6

15

Totaal

1

68

1

104

1

143

Vraag 9: bent U van mening dat Uw werknemers belang-
stelling hebben voor organen als kern
of
ondernemings-

raad?

TABELF

.

_ 3

een

categorie

ja

neen

matig

antwoord

1

.7

IS

2

9
Ii

42

44

4

8
111

59

35

9

4
IV

35

6

4

2
v

18

4

6

2

Totaal

1

161

104

25

25

Zelfstandig hebben verschillenden hier ,,matig” in-

gevuld, zodat dit antwoord hier in een aparte kolom is

opgenomen.

Vraag 10: is de kundigheid van de arbeidersvertegenwoordi-

gers in kern
of
ondernemingsraad naar Uw mening be-

vredigend?

TABEL G.

•l

.1

2

3

4
5


geen
categorie
ja
neen
matig,
antvloord

.1
5
9

19
II
24
49.
3
22.
III
-27
65
8 7
IV,
21

.
19
2
5
V
15
10
3
2

Totaal

1

92

1

152
16 55

Vraag 12: bent U in beginsel een vo6rstander van het,

medebeslissingsrecht van de werknemers naar analogie

van het beslissingsrecht van de aândeelhouders?

TABEL T.

1

2

3

4

categorie

voorstanders

tegenstanders

geen antwoord

t

2

26 .

5

11
6

88

4

III

6

.

96

5

IV

1

45

V

26

4-

Totaal

IS

281

19

Resumé.

Uit de enquête bEjk, dat 72 pCt. van de antwoordende

ondernemers een vrijwillige personeelsvertegenwoordiging

heeft ingesteld (vraag 6), dat 29 pCt. reeds een onder-

nemingsraad heeft in de zin ‘van de Wet ‘op de Onder-

nemingsraden (vraag 2 en 3) en. dat 17 pCt. deze nieuwe

organisatievorm als een aanwinst beschouwt (vraag 4).

Tevens blijkt dat de ondernemingsraden procentueel meer

voorkomen naarmate de ondernemingen groter zijn (naar
aantal werknemers). In -veel ondernemingsraden hebben

ongeorganiseerden zitting (vraag
5).
Het merendeel- der
directies is van mening dat de werknemers belangs,telling

hebben voor organen als kern en ondernemingsraad (vraag
9), terwijl de kundigheid der arbeidersvertegenwoordigers

door 48 pCt. der directies werd ontkend (vraag 10). Het

medebeslissingsrecht van werknemers werd bijna unaniem

verworpen (vraag 12);
55
pCt. meende dat de ondernemings-

raad wel de democratische verhoudingen in het bedrijfs-

leven bevorderde (vraag 11).

III

Zoals boven gezegd gaven vele directies ongevraagd

commentaar op de vragen, vooral op de vragen 9, 10, 11 en

12. Op deze vragen zullen hier nog een paar commentaren

worden vernield. Het getal tussen iaakjes duidt op het

aantal werknemers in dienst van de onderneming.

Vraag 9: bent Uvan mening, dat Uw werknemers belang-

.ttelling hebben voor organen als kern
of
ondernemingsraad?

Neen, omdat ik ze vrij regelmatig op de hoogte

houd, ook zonder ondernemingsraad (200).

– Ja, omdat zij daarin kansen zien ten eigen’ gunste

(250).

– Neen, niet het minst, moeten ze erin sleuren (175).

– Ja, mits men resultaat ziet in de vorm van hogere

lonen (200).

51

S.

4′

V

Vraag 10: is de kundigheid van de arbeidersvertegenwoordi-

Dollar frekt
intellect
gers in kern
of
ondernemingsraad naar Uw mening be-

vredigend?

Een cricket-eiftal, samengesteld uit op een

laboratorium in de Verenigde Staten werkende

De ontwikkeling is hier op het platteland te gering

afgestudeerden uit Cambridge, heeft onlangs
(102).


Totaal oiivoldoende (50).
gespeeld tegen eveneens in Amerika emplooi

Alleen voor eenvudige vraagstukken (400).
vindende ,,Oxonions”. Dit bericht heeft, mèt
,

Ja, indien de juiste mensen worden gekozen (150).

enkele soortgelijke mededelingen, in Engeland

Neen; waarom geven de bonden niet meer voor-
‘doen
wat

ongerustheid

ontstaan

omtrent de

lichting? (160).
emigratie van academici naar Amerika Hoewel

In loonkwesties zeer bevredigend, rest waardeloos
het aantal hunner, dat Engeland verlaat om in

Amerika te gaan werkn, niet zo groot is

(300).

jaarlijks rond 100 ingenieurs en een zelfde aantal

andere afgestudeerden

is het een wat pijnlijke in het algeeen een
Vraag 11: acht U de ondernemingsraad

m
constatëring, dat zich hieronder wetenschaps-
geschikt middel om meer democratische verhoudingen in
‘de
beoefenaren met

hoogste kwalificaties be-
het bedrijfsleven te verkrijgen?
,
vinden.

De

meeste

emigranten

gaan,

naar

,,The

Het is de vraag, of democratie de onderneming ten

Financial Times”, waaraan wij

dit ontlenen,
goede komt (77).
weet te berichten, niet direct naar het Amerikaan-

Semi-democratie, erkenning van de arbeider (300).

se bedrijfsleven: zij vertrekken ,,on university

Neen, zeer geschikt voor anarchistische verhoudingen

scholarships and fellowships” naar de Verenigde
(200).

Staten en Cânada en besluiten later aldaar te

Neen, de ondernemingsraad schept standsverschillen.

blijven. Van Oxford is bekend, dat
5
van de 24
,,Arbeidersbonzen” (200).

aldus vertrokkenen niet terugkeren; een andere

Ja, bij mannen zeker (100).

universiteit verliest

om nog een enkel voor-

Een goede verhouding in het bedrijf is niet afhankelijk
beeld te noemen

10 pCt. harer hoogst gêgradu-
van het bestaan van een ondernemingsraad, doch

eerden aan Amerika. Het Engelse bedrijfsleven
baat het niet dan schaadt het niet (62).

heeft tot nog toe geen last van deze intellectuelen-

De arbeiders durven de kaarten niet op tafel te leggen

emigratie

ondervönden:

een

vooraanstaande
in tegenwoordigheid van bazen en chefs (1.100).

onderneming,

die 700

natuurwetenschappelijk

Neen, wel dirigisme (50).

gevormden voor research in dienst heeft, raakte

er de laatste vier jaren maar 7

waarvan slechts

3 ,,goede”

aan Amerika kwijt, en ,,The
Vraag 12: bent U in beginsel een voorstdnder van het mede-

Atomic Energy Research Establishment”, een
beslissingsrecht van. de werknemers naqr analogie van het

andere potentiële bron van intellect voor Amen-
beslissingsrecht van de aandeelhouders (bijv. de Algemene

ka, heeft evenmin klachten.


Vergadering, bestaande uit kapitaal- en arbeidersvertegen-

Het lokaas, dat Amerika ingenieurs en téchno-
woordigers,

alsmede

kapitaal-

en

arbeiderscommissa-

logen voorhoudt, is, aldus genoemd blad, on-
rissen)?

/

getwijfeld het salaris. Jongelieden, die direct na

Tegenstander. De tijd is nog niet rijp; dat het komt,

hét behalen van hun graad emigreren, kunnen
is mijn vaste overtuiging (150). in de Verenigde Staten twee- tot driemaal zoveel

Kan eerst beoordeeld worden als de ondernemings-
verdienen als in Engéland. Deze dispariteit blijft

raad enige jaren gefunctioheerd heeft (350).
gedurende hun gehele verdere carrière bestaan:

Tegenstander. Tenzij de ontwikkeling van de arbeider
aan verscheidene ,,don’s” uit Oxford werd door
op hoger niveau komt (400).
Amerikaanse ondernemingen driemaal het huidi-

Tegenstander. Schoenmaker bliijf bij je leest! (200).
ge

salaris

geboden.

Een

andere

belangrijke

Tegenstander. Bij ons werken zeer veel jonge meisjes attractie is ,,the greater freedom in research given

(deze opmerking komt ongeveei vijf maal voor).
to the industriâl scientist”.

Tegenstander.

Bij

redelijke

menselijke

omgang
Volgens de huidige cijfers is de trek van Engelse’
accepteert men graag goed leiderschap (100).
academici naar de Verenigde Staten, een enkele

Medebeslissingsrecht van arbeiders is evenwaardeloos
uitzondering

daar

gelaten,

niet

alarmerend.
als dat van kapitaalverschaffersjl8ø).
Laatstgenoemd

land

koestert

echter,

evenals

Onze werknemers kunnen ten allen tijde contact
trouwens Engeland, plannen’ voor een grote Uit-
opnemen met bedrijfsleiding en directie (30).
breiding der ‘atoomenergie-projecten, en dit zou

Voor gen dergelijke ingrijpende maatregel is de ge
kunnen leiden tot een intnsieve wervingscam-
middelde werknemer nog niet rijp. Ons respeat voor
pagne onder Engélse ingenieurs. Indien de sala-

Uw initiatief. Werkgever is socialistisch georiënteerd
rissen van ingenieurs en technologen in Amerika
(50).
blijven

stijgen,

terwijl

die

in

Engeland

niet

Neen, veel te dom (50).
veranderen, dan zou de verleiding om westwaarts

Ideologisch voorstander, praktisch tegenstander
(150).
te trekken wel eens onweerstaanbaar kunnen

Tegenstander. Medebeslissen betekent machtspositie
blijken te zijn. Velen, die het het best kunnen
van de vakvereniging in de bedrijven
(150).
weten, menen, aldus besluit genoemd blad, dat

de emigrantenstroom reeds wast.
Rotterdam.

Drs. B. J. IN DEN BOSCH.
Vlaardingen.

Drs. A. J. M. VAN TIENEN.

52

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van

de gang van zaken in de tankvaart in 1956. Schrij-

ver constateert dat dit in betekenis voortdurend

toenemend deel van de internationale scheepvaart

op allesziizi gunstige resultaten in het afgelopen
jaar kan bogén. Wat de naaste toekomst betreft

wettigen de vooruitzichten het vertrouwen dat ook

1957, onvoorziene omstandigheden voorbehou-

den, een gunstig jaar voor de tankvaart zal zijn.

Volledigheidshalve wijst schrijver erop dat een

aantal deels reeds in de vaart zijnde, deels nog

in aanbouw resp. bestelling zijnde schepen voor

een reeks van jaren op gunstige voorwaarden is

bevracht., De toenemende .energiebehoeften, waar-

in de aardolie voor een aanzienlijk deel zal moe-

ten voorzien, doet ook op langer termijn een

constante vraag naar vervoersgelegenheid ver-

wachten, zij het dat zich ongetwijfeld perioden

van tijdelijke terugslag, inherent aan de tankvaart,

zullen voordoen.

tankvrachtenmarkt

iii 1956

In het afgelopen jaar stond dé tankvrachtenmarkt, waar

scherpe vrachtfluctuaties een normaal verschijnsel zijn, wel

heel sterk in het teken van snel wisselende stemmingen.

Nadat midden december 1955 een hoogtepunt, nl. schaal-

vracht plus 170 pCt., was bereikt – in enkele gevallen

‘konden reders voor prompte tonnage zelfs nog hogere

vrachten bedingen, terwijl men tot 1951-1952 moet terug-

gaan om een zo hoog niveau aan te treffen – sloeg de

stemming om en volgden de vrachten vier weken later een

snel dalende lijn. Ofschoon, dank zij iets levendiger vraag

naar ruimte, de markt zich tegen het einde der maand

enigermate kon herstellen, was deze opleving van korte duur

en daalden de vtachten in februari opnieuw. De maand

maart bereidde reders echter één dier verrassingen, waarvan

de tankvrachtenmarkt het geheim bezit. In tegenstelling

toch tot de normaliter geleidelijk intredende vermindering

der vraag naar ruimte – het winterseizoen in Amerika

behoort dan als regel tot het verleden – toonden bevrach-

ters levendige belangstelling voor ruimte teneinde ruwe

olie van de’ Perzische Golf te kuniieri aanvoeren. Bovendien

was de langdurige, strenge winter in Noord-Amerika oor

zaak dat het verbruik van huisbrandolie aanzienlijk groter

was dan gemeenlijk in deze tijd van het jaar het geval is.

Uiteraard ging dit gepaard met vrij grote bedrijvigheid in

de Amerilcaanse sector. Zelfs nadat deze bedrijvigheid met

het voortschrijden van het seizoen verminderde, zorgde de

aanhoudende vraag naar tonnage van de Perzische Golf

ervoor dat de vrachten zich tot het einde der maand april

op’ een alleszins behoorlijk niveau, nl. schaaivracht plus

125 pCt. van de Caraïbische Zee en Perzische Golf en

U.S.M.C. plus 100 pCt. in de Amerikaanse ‘kustaart,

konden handhaven.

De gunstige marktstemming werd mede veroorzaakt door

de vraag naar ruimte op timecharter-basis en voor achter-

eenvolgende reizen voor rekening der Engelse grote maat-

schappijen. In de loop der maand juni trokken deze be-

vrachters zich echter uit de markt terug, hetgeen niet

zonder invloed op de gang van zaken bleef. Tijdelijk bleek

het zelfs moeilijk emplooi op reisbasis te vinden voor de

zgn. ,,general purpose”-tankers met een draagvermogen

•van ca. 18.000 ton. Dank zij vrij constante vraag voor

Aiïuerikaanse rekening werd een scherpe daling der vrachten

op resbasis voorkomen. Niettemin liepen deze in juli tot de

schaalvracht plus 80 pCt. resp. U.S.M.C. plus 35 pCt.

terug. Ofschoon het verschil vergeleken met de in april

geldende vrachten vrij aanzienlijk is – dit geldt met name

voor de Amerikaanse sector bewogen de vrachten zich

niettemin op een hoger niveau dan in de overeenkomstige

maand van 1955. In juli
1955
toch moesten reders genoegen

nemen met vrachten welke niet onbelangrijk beneden

de schaalvracht lagen. In augustus konden de vrachten

wederom enigermate aantrekken en aan het einde der

maand werd voor ruimte van het westelijk halfrond de

schaalvracht plus 115 pCt. en van de Perzische Golf de

schaalvracht plus 195 pCt. betaald. Ofschoon de vrachten

van het, westelijk halfrond zich gedurende de maand

september konden handhaven, daalde de vracht van de

Perzische Golf tot de schaaivracht plus
135
pCt.

De ndrmaliter groter behoefte aan tonfuage en de daar-

mede gepaard gaande vaster stemming op de tankvrachten-

markt gedurende het laatste kwartaal werd ditmaal nog

geaccentueerd dbor het Engels-Franse optreden in de zone

van het Suezkanaal, dat uiteindelijk tot de blokkering van

het kanaal leidde. In oktober steeg de vracht van de

Caraïbische Zee tot plus 265 pCt. en van de Perzische Golf

tot plus 305 pCt., waarmede overigens het hoogtepunt nôg

niet was bereikt. In de loop van november stegen de vrach-

ten van deze beide afscheepcentra namelijk tot niet minder

dan resp. plus 325/350 pCt. en plus 325/355 pCt. Gering

aanbod van ruimte van de Perzische Golf droeg in niet

geringe mate tot de vaste stemming bij. De laatste maand

van het afgelopen jaar bracht praktisch geen verandering

in het vrachtenpeil. De belangstelling ging vooral uit naar

tonnage van het westelijk halfrond, waarvoor de schaal-

vracht plus 325 pCt. werd betaald. Tegen het einde van het

jaar nam de vraag naar spoedig beschikbare tonnage in de

Caraïbische Zee echter af in verband met moeilijkheden bij

het regelen van een ,,stem”; de belangstelling gold dan ook

voornamelijk ruimte per midden januari. Beperkt aanbod
van tonnage van de Perzische Golf was daarentegen oor-

zaak dat bevrachters bereid waren voor vrijwel iedere

positie ruimte te’sïuiten. Inmiddels heeft deLondon Tanker

Broker’s panel het gewogen gemiddelde der tank-

vrachten per 1 januari ii. vastgesteld op scale no. 2 plus

53

t

74,8 pCt. Dit betekent een verhoging van niet minder dan

33,5 pCt. vergeleken methet per 1 oktober ji. vastgestelde

gemiddelde, resp. een stijging. d€r vracht van West-Indie

naar Londen met 10/104 per ton.
Reeds wrd gewezen op de grote en constante vraag naar

ruimte op timecharter-basis voor rekening der Engelse

grote maatschappijen. Gedurende de eeste maanden van
liet afgelopen jaar werd 27/9 per ton draagvermögen per

maand, oplevering 1957 resp. 27/6 voor oplevering 12

maanden later, betaald. In maart ging de belangstelling der

bevrachters vooral uit naar prompt beschikbare ruimte voor

eeh duur van 12 maanden. Een aantal schepèn van het

T-2 type werd in deze maand tegen ca. 28/6 bevracht.
In april steeg de vracht tot 29/- voor oplevering 1958,

terwijl bevrachters gedrende de maanden mei/juni een

aantal schepen, oplevering 1958/59, voor
5
jaren tegen

30/- sloten. Laatstgenoemde vracht werd eveneens in de
daarop volgende maand betaald, terwijl bevracht&rs ge-

noegen namen met oplevering 1960! In augustus steeg de

tim’echarter-vracht tot 32/-, terwijl in oktober/november,

voor, oplevering variërend van 1959 tot 1964 (!) zelfs 34/-

werd betaald! Speciale aandacht trok de bevrachting van

een tanker die dit jaar wordt opgeleverd en waarvoor

bevrachters bereid waren het uitzonderlijk hoog gemiddelde

van 41/3 per ton draagvermogen per maand te betalen.

Voor oplevering 1958 bedroeg de vracht 37/6!

Öok voor supertankers met een draagvermogen van

32.000 â 40.000 ton is de timecharter-vracht in de loop van

1956 scherp gestegen. Werd in het begin van het jaar nog

met 23/-; oplevering 1958, door reders genoegen genomen,

in de voorlaatste maand van het afgelopen jaar was de

vracht voor dit type tankers reeds tot 34/3, oplevering 1959,

en 33/-, oplevering 1961, gestegen. Voor motortankers,

welke ingericht zijn voor het stoken van zware olie, wordt

als regel 1/- meer betaald. Typerend voor de vaste stemming

in de’timecharter-sector is de vracht van.30/-, welke voor

een duur van 10 jaar voor turbinetankers met een draag-

vermogen van 50.000 ton, oplevering 1960, werd betaald.

Naast de vraag’ voor rekening der Engelse grote maat-

schappijen bestond vooral in de maanden april/mei ook

Amerikaanse belangstelling o5 timecharter-basis. Voor een

aantal schepen, variërend van het T-2 type tot tankers met

een draagvermogen van 20.000 ton, werden gedurende dde

maanden voor een duur van 6 jaar vrachten genoteerd

oplopend van $ 3,60 tot $ 4,15.

Ook voor tonnage op basis van achtereenvolgende reizen

bestond hernieuwde belangstelling; in de loop van het jaar

stegen de vrachten eveneens aanziënlijk. Werd aanvankelijk

voor oplevering 1957 de schaalvracht met minimum/

maximum plus 20/75 pCt: betaald, in december ji. werd

ruimte, oplevering januari 1957, bevracht op basis mini-
v

müm/maximum plus 200/350 pCt. tot eind april e.k., plus
100/275 pCt. tot eind september en plus 100/350 pCt. tot
eind december 1957. Voor schone tonnage bestond gedu-

rende het afgelopen jaar eveneens geregeld belangstelling.

Het verloop der vrachten was analoog aan dat voor donkere

olie, maar gedurende de laatste maanden werden verschei-

dene schepen van de Zwarte Zee naar Scandinâvië tegen

de schaalvracht plus 400 pCt. bevracht. Ook in de Ameri-

kaanse sector bewogen de vrachten zich over het geheel op

een alleszins bevredigend peil. In februari werd U.S.M.C.

minus 30 pCt. door reders geaccepteerd, maar in november

jl. werd plus 215 pCt. betaald, terwijl in december de

vracht varieerde van plus 195 tot plus 220 pCt.

Uiteraard heeft de sluiting van het Suezkanaal het toch

reeds krappe aanbod van vrije tonnage ongunstig beïnvloed.

Kostte bovendien he,t vervoer van olie van de Caraïbische
Zee naar het Verenigd Koninkrijk in juni ji. ca. £ 3.5.0 per

ton, thans bedragen de kosten ten naaste bij £ 7.5.0!

Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor het vervoer van

ruwe olie van het Midden Oosten, vanwaar de vracht van

plus 35 pCt. in februari tot plus 350 pCt. in december ji.

steeg. Daar de bergingswerkzaamheden in het door ‘tot

zinken gebrachte vaartuigen geblokkeerde kanaal, zelfs bij

een vlot verloop, tenminste enkele maanden zullen duren

en bij hervatting van dç normale olie-aanvoer uit het

Midden Oosten – hetgeen tevens herstel der vernielde

pijpleiding en pompstations in Syrië veronderstelt – het op

peil brengen der voorraden de verwachting wettigt dat

beshikbare tonnage ‘gedurende het eerste halfjaar grif

plaatsing zal vinden, zijn de vooruitzichten voor de naaste

toekomst stellig niet ongunstig. Of de vrachten zich tevens

op het thans geldend abnormaal hoge niveau zullen hand-,

haven dient echter te worden afgewacht. Immers, moet

thans voor de aanvoer der ruwe olie uit het Midden Oosten

met de omweg via de Kaap worden gerekend. Hervatting

van de vaart via het Suezkanaal betekent een belangrijke,
besparing, met name ‘voor de ,,general purpose”-tanker;

Herinnerd moge er in dit verband aan worden, dat eind

augustus de schaalvracht plug 195 pCt. als norm gold en

dat in september de vracht zelfs tot plus 135 pCt. terugliep.

‘De olie-commissie der O.E.E.C. heeft er terecht op

gewezen dat de gemiddelde tanker – dit geldt dus niet voor

de schepen niet zeer groot laadvermogen, waarvan oven-

gens momenteel nog slechts een beperkt aantal jn de vaart

is – gedurende een bepaalde periode op het traject Perzi-

sche Golf-Europa via de Kaap slechts ca. 60 pCt. der hoe-

veelheid olie vervoert welke anders via het Suezkanaal zou

worden getransporteerd. Dit percentage is trouwens nog

gunstig vergeleken met dat der tankschepen, welke olie van

de eindpunten der pijpleidingen in het oostelijk bekken der

Middellandse’ Zee via de Kap aanvoeren en dat slechts

één kwart der normale hoeveelheid bedraagt. Houdt men,
aldus de O.E.E.C. in,haâr conclusie, rekening met de nor-

male aanvoer van het westelijk halfrond en de inheemse

produktie, dan kan Europa slechts op aanvoer van ca.

(Advertentie)

54

60 pCt. der geschattebehoefte rekenen. Teneinde te voor-

zien in de leemte, ontstaan door het wegvallen van de

aanvoer uit het Midden Oosten, zou de produktie van het

westelijk halfrond met ca. 1.700.000 barrels per dag, d.w.z.

ca. 85 miljoen ton per jaar, moeten toenemen. Afgezien van

de vraag, of een dergelijke prod uktievermeerderi ng prak-

tisch bereikbaar is, dient erop te worden gewezen dat de

vervoerscapaciteit der bestaande tankvloot, rekening

houdend met de langere reisduur, ontoereikend is om een

zoveel groter aanvoer van het westelijk halfrond mogelijk te

maken. Bovendien moet de van daar aan te voeren olie met

dollars worden betaald, hetgeen, tenzij Amerika betalings-

faciliteiten zou verlenen, op zeer grote bezwaren zou stuiten.

De betekenis der olie-aanvoeren uit het Midden Oosten

voor de Westeuropese economie is door de jongste ge-

beurtenissen nog eens extra scherp belicht. Tevens is het

echter duidelijk – en de produktielanden, met name Irak,

zullen dit in toenemende mate zp lang de huidige situatie

duurt aan den lijve ondervinden – dat het Midden Oosten

al evenzeer afhankelijk is van een normale afzet der olie op

het westelijk halfrond wil men de bevolking voor een terug-

val in pauperisme behoeden.

Een terugblik werpend op de gang vanzaken in de tank-

vaart gedurende het veelbewogen jaar dat achter ons ligt,

dient te worden geconstateerd dat dit in betekenis voort-

durend toenemend deel van de internationale scheepvaart

op alleszins gunstige resultaten kan bogen. Wat de naaste

toekomst betreft wettigen de vooruitzichten het vertrouwen
dat ook 1957, onvoorziene omstandigheden voorbehouden,

een gunstig jaar voor de tankvaart zal
zijn,
waarbij er

volledigheidshalve op dient te worden gewezen dat een

groot aantal deels reeds in de vaart zijnde, deels nog in aan-

bouw resp. bestelling zijnde schepen voor een reeks van

jaren op gunstige voorwaarden is bevracht. De toenemende

energiebehoeften, waarin de aardolie voor een aanzienlijk

deel zal moeten voorzien, doet ook op langer termijn een

constante vraag naar vervoersgelegenheid verwachten, zij

het dat zich
ongetwijfeld
perioden van tijdelijke terugslag,

inherent aan de tankvaart, zullen voordoen.

Rotterdam.

C. VERMEY.

Maatschappij voor MiddeIIang Cred jet N.V.

gevestigd te Amsterdam.

UITGIFTE

van

nom. 1 5.000.000.- 41
4
pCt. 10-jarige obligatiën

voor hoofdsom en rente onvoorwaardelijk gegarandeerd door de
.

AMSTÈRDAMSCHEBANKN.V.,

in stukken van nom. f 1000.-aan toonder, /

TOT DE KOERS VAN99Y2 pCt.

De lening is aflosbaar A pari in 5 gelijke jaarlijkse térmi.jnen telkens op
1 Februari, voor het eerst op 1 Februari 1963.
Vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan’vanaf 1 Februari
1961, uitsluitend op 1 Februari en wel in het jaar 1961 tot de koers van 102
%,
in de jaren 1962 en 1963 tot de.koers van.101
%,
in het jaar 1964 tot de koers
van 101
%,
daarna â pan.

Ondergetekende deelt mede, dat zij de inschrijving op

nom. f 5000.000.-
4314
pCt. lO-jarige obligatiën

openstelt tot

Dinsdag, 22 Januari 1957

des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te Amsterdani, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, op de voor-
waarden van het prospectus van uitgifte dd. 15 Januari. 1957.
Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij bovengenoem-
de kantoren verkrijgbaar.

Amsterdam, 15 Januari 1957.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

55

De geidmarkt.

Ondanks de terugstroming na de jaarultimo van bank-

biljetten uit het verkeer naar de bankkassen (tussen 31
december en 7 januari f. 118 mln,) bleef de geidmarkt

de afgelopen week zeer krap. Het feit dat van de

(nolens volens) door de banken bij de Centrale Bank

aangehouden renteloze tegoeden ter grootte van ettelijke

honderden miljoenen guldens eigenlijk geen cent door

hen uit eigen kracht was opgebracht, doch dat zij dit

alles.nog steeds in verschillende vormen bij de Centrale

Bank zelf hadden geleend, uiteraard tegen een fikse

rentevergoeding, sprak voor de gehele geldmarktsituatic

boekdelen.
Het was onder deze omstandigheden niet verwonder-

lijk, dat de tarieven van De Nederlandsche Bank (dis-

conto
33/4
pCt., debetrente
434
pCt.) bepalend bleven

voor het renteniveau op de open geldmarkt. Voor de

(weinige) transacties, die hierop tot stand kwamen, wer

den disconto’s van 3
13
/16
pCt. voor de korte termijnen

schatkistpapier enca. 4 ‘pCt. voor een jaar resterende

looptijd genoemd. In de barre liquiditeitsnood der ge-

meenten kwam blijkbaar een lichte verlichting; de rente

voor driemaandskasgeldleningen daalde althans van

5
/8
tot ca.
4V
8
pCt.

De verlaging van het officiële bankdisconto in West-
Duitland van
5
tot 4Y
2
pCt. deed hier en daar enige

hoop gloren op een ontspanning ook in de Nederlandse

J
N.V.PHILI PS

4

gevestigd te Eindhoven.

.. UITGIFTE van

nominaal f. 200.000.0000-

(waarvan f. 65.955.000. ondershands pari wordt voorgeplaatst)

5
%
15-jarige in gewone aandelen van de N.V. Gemeenschappelijk
Bezit van Aandeelen Philips’ Gloeilampenfabrieken

CONVERTEERBARE OBLIGATIES

in stukken groot nominaal f. 1000,- en f. 100,- aan toonder,

uitsluitend tegen inlevering van claimbewijzen.

Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op nominaal f. 134.045.000,- van bovengenoem-
de obligaties

tot de koers van 100
0
/0

op vrijdag 1 februari 1957

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur

zalzijn opengesteld bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Zalt-
bommel,
voorzover aldaar gevestigd, op de worwaarden van het prospectus d. d. 14januari 1957.

De Vereeniging voor den Effectenhandel heeft bepaald, dat de claimhandel zal aanvangen
op
woensdag 16 januari 1957.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar,
alwaar tevens het jaarverslag over 1955, de kwartaalmededelingen van 1956 en de statuten
van de N.V. Philips’ Gloeilampenfabrieken en van de N.V. Gemeenschappelijk Bezit van
Aandeelen Philips’ Gloeilampenfabrieken ter inzage liggen en in beperkt aantal verkrijg-
baar zijn.

Amsterdam
Rotterdam 14 januari 1957.
Zaitbommel

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

NEDERLANDSCHE HANDEL-

MAATSCHAPPIJ, N.V.

PIERSON
&
CO.

FRED. PHILIPS

HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.

R. MEES
&
ZOON EN

56

(Advertentie)

t

geldmarktsituatie; vermoedelijk betreft het hier echter

slechts een wens, die de vader van een gedachte is. In
Duitsland stegen de goud- en deviezenresérves in 1956
ni. met bijna de helft, terwijl zij in Nederland met meer

dan 15 pCt. daalden. Terwijl in Duitsland verhoging

van de investeringsactiviteit actueel is, is men in Neder-
land uit op bestedings-, w.o. investeringsbeperking. De

situatie in beide landen verschilt dus wel zeer.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt heerste ook gedurende de ver-
slagweek windstilte; de wijzigingen van het koersniveau

waren naar beide zijden relatief onbelangrijk.
In een rede van de President van de Koninklijke
te New York – die sommigen beschouwen als een

voorbode van een komende

emissie van dit concern op

de Amerikaanse kapitaal-
markt – deelde deze mede,

dat thans ruim
35
pCt. van

het geplaatste aandelenkapi-
taal (ad f. 1.200 mln.) in Ne-

derlandse handen is. Uit dit

cijfer volgt de grote bete-
kenis die dit fonds, ondanks
de uitverkoop naar Ameri-
ka in de vorige jaren, nog

altijd voor de Amsterdamse
aandelenmarkt heeft. Per
ultimo 1956 bedroeg de to-

tale beurswaarde van de te
Amsterdam genoteerde Ned.
en Indon. aandelen f. 16,3

mrd. Vermindert men dit
bedrag met de koerswaarde
van de volgens bovenstaan-
de mededeling in buiten-
lands bezit zijnde aandelen
Koninklijke ad f. 6,3 mrd.,
dan resteert een bedrag van

f. 10 mrd. reëel. Hiervan
maken aandelen Koninklijke

in Nederlands bezit, ter
waarde van ca. f. 33/ mrd.,
dus 35 pCt. uit. Niet ten
onrechte noemt men Ko-
ninklijke dus het Nederland-se hoofdfonds.
De verwachting, dat de
kostenstijging – in het bij-
zonder door de loonronden
teweeggebracht – lang niet
bij alle ondernemingen door
een vergroting van de geld-
ômzet zal worden opgevan-
gen, vond wat 1956 betreft
reeds een bevestiging in het
bericht, dat de winst van
de A.K.U. over dat jaar
zeer belangrijk bij die van
1955 zal aciterblijven. Hoe-
wel sommigen op deze
grond zelfs betwijfelen, of
het dividénd gehandhaafd
zal blijven, bleef de koers-
reactie beperkt, waarbij in-
middels wel bedacht moet
worden, dat er in 1956 bij dit fonds (en andere fond-
gen) reeds flinke happen
van de koers zijn afgegaan.
Op de obligatiemarkt was
de afelonen week een e-
drang van je welste te cn-

stateren. Vlak voor de grote Philips-emissie op deze

markt, trachtten verscheidene ondernemingen blijkbaar
nog tijdig ,,binnen” te zijn. in de vrees dat daarna slechts

nog wat kruimeltjes zullen resteren.
De Verenigde Machinefabrieken kwamen met een

emissie van f. 11 mln. converteerbare
5
pCt. obligaties.

De claimprijs kwam op zodanig peil, dat de koers dezer

stukken op ca. 104 pCt. uitkwam, waaruit sommigen

moed putten voor de a.s. ontvangst der overeenkomstige

emissie Philips.
De Nederlandse Spoorwegen, die naar verluidt reeds
lang met emissieplannen rondliepen doch het beneden
hun standing zouden hebben geacht een rente van 4 of

434
pCt. te betalen, blekeri blijkens de aankondiging

dat zij voornemens zijn f. 25 mln. 4/ pCt. obligaties

GEVESTIGD TE UTRECHT

*

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

LIPPMANN, ROSENTHAL
& CO.

R. MEES & ZOONEN

PIERSON & CO.

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

VLAER
&
KOL

15 JANUARI 1957

(Acvertentie)

NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN

U tTG IFTE V A N F 25.000.000
9
1.

4
1
/4
pCt. 25-JARIGE OBLIGATIEN

(lening
1957)

*

Met verwijzing naar het prospectus d.d. heden berichten

ondergetekenden, dat zij de inschrijving op bovenge-

noemde obligatiën openstellen op

WOENSDAG 23 JANUARI 1957,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

te hunnen kantore te

AMSTERDAM, ROTTERDAM, ‘s.GRAVENHAGE

en UTRECHT,
voor zover in genoemde plaatsen

gevestigd,

TOT DE KOERS VAN 98 pCt,

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren

van inschrijving verkrijgbaar.

*

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V. HOPE & CO.

57

ii 98 pCt. te emitteren, ‘thans

toch eieren voor hun geld te
hebben gekozen. Het rende-
ment op deze obligaties

komt i.v.m. de, hoogte van

de emissiekoers
uit
op ca.

5
pCt.; zij missen echter de
kans op enige compensatie
tegen verdere geldontwaar-
ding, die de attractie van de

,,convertib’les” voor parti-
c61iere ‘beleggers vormt.

Hiertegenover heeft de a.s.
spoorweglening iets wat spe-
ciaal voor de institutionele
beleggers aanspreekt, nl. een
clausule van niet-vervroeg-de aflosbaarheid, zoals ook
de grote lening der levens-
verzekeringmaatschappijen
aan de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten kent,
Een ander opmerkelijk
feit op de obligatieri’iarkt
was het bericht, dat de hy-
potheekbanken de uitgifte

van 4/ pCt. pandbrieven
staakten en overgingen tot
verkoop van
5
pCt. pand-
brieven. Naar men meent
te weten werden hiervan
niet onaanzienlijke bedragen
geplaatst.

Aand.’ indexci.jfers
A.N.’P.-C.B.S.

28 dec. 3jan. 11 jan
(1953
=
100)
1956 1957 1957

Algemeen

……………………………
198,7
203,0
201,1
Internat.

concerns

…………………
267,4
275,6
2729
Industrie

………………………………
149,5 151,5 150,2
Scheepvaart

…………………………
165,7 165,3
164,9
Banken

………………………………..
130,4 130,9
126,6
a
Indon.

and.

………………………….
103,1
103,2
103,6

Aandelen

Kon.

Petroleum

……………………
f. 161,40
f. 168,30
f. 166,30
Unilever

………………………………
345½
351
356½
Philips

…………………………………
242½
238
233/
4

A.K.0.

…………………………………
216½
217½
211
Kon.

N.

Hoogovens

………………
298


298 288
Van

Gelder

Zn .

……………………
205
208½
204½’
H.A.L………………………………….
190
187
183½
Amsterd,

Bank

………………………
227
231 224
H.V.A .

…………………………………
101%
100 97
1
/2

Staatsfondsen

2%

pCt.

N.W.S.

……………………
69%
.
70% 69% 3-3
1
/2

pCt.

1947

………………………
86
85%
834R
3%

pCt.

1955

1

………………………
87% 87%
86½
3

pCt.

Grootboek

1946

……………
85/g
85%
84
3 pCt.

Dollarlening

………………..
92%
93 93
1
/4

Diverse obligaties

3½ pCt. Gem. R’dam 1937 VI
88 87
3
/4 8878
3½ pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411/III
84
84/s
83?
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
86%

87
3
/4
87

pCt.

Philips 1948

………………
93½
92
89
5
19
3% pCt. West!, Hyp. Bank
82
3
/
4

85
82%

New York

Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
496,4
498,2
493,81

vacatures

N.V. SLAVEN BURG’S’ BANK

GEVESTIGD TE ROTTERDAM

‘¼

Bij N.V. SLA VE N B U R S’S BAN K, Westersingel 64
te Rotterdam, is gelegenheid tot plaatsing van:

EEN DIRECTEUR

voor een vanj haar bijkantoren

De gezochte functionaris dient een ge-
schoold bankman te zijn aan wie, na
inwerking ten hoofdkantore, de algehele
leiding van een kantoor kan worden
toevertrouwd.

Aan een actieve, representatie’,e kracht
kan bij gebleken geschiktheid uitstekend
perspectief worden geboden.

Schrittelijke sollicitaties met uitvoerige gegevens te richten aan
de Directie der Bijkantoren van de Bank

J. C. BR8ZET

(Zie ook de vacatures op

bladzijde 59).
VERENIGDE MACHINEFABRIEKEN NV.’

gevestigd te ‘s-Gravenhage.

UITGIFTE VAN

f 11.200.000,- 5 pCt. 20-jarige ‘in aandelen

converteerbare obligaties,

in stukken aan’ toonder van f 1.000,- en f 100,- nominaal.

De ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovenvermelde obligaties,
uitsluitend voor houders van claims, openstellen ep

DONDERDAG, 24 JANUARI 1957

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

te Amsterdam bij:
De Twentsche Bank N.V.
en de
Nederlandsche’ Handel.
Maatschappij, N.V.,
alsmede bij de Heren Pierson & Co.;

te
Rotterdam
bij:

De Twentsche Bank N.V.
en de
Nederlandsche Handel-
Maatschappij, N.V.;

te
‘s-Gravenhage
bij:
De Twentsche Bank N.V.,
de Nederlandsche
Handel-
Maatschappij, N.V.
en de Heren Heldring & Pierson;

te
Hengelo (0.)
bij: De Twentsche Bank N.V.,
TOT DE KOERS VAN 100 pCt.

opde voorwaarden van het prospectus d.d. 9 januari 1957. De Vereeniging voor den

Effectenhandel heeft bepaald, dat de claimhandel zal aanvangen op vrijdag. 11 ianuari 1957.

Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de kantoren van inschrijving ver-

krijgbaar.

Amsterdam/’s.Gravenhage, 9 januari 1957.

DE TWENTSCHE BANK N.V. NEDERLANDSCHE HANDEL-

MAATSCHAPPIJ, N.V.

HELDRING
&
PIERSON

58′

.

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

1

Abonneert
II
op

DE ECONOMIST

GROTE NEDERLAND$E BOUWMAATSCHAPPIJ

zoekt voor een door haar op te richten dochteronderneming In het

Midden-Oosten een

Is”fdad”sifsWcateow

Van deze functionaris wordt verwacht, dat hij zelfstandig de administratieve,
financiële en fiscale kwesties ter plaatse behandelt. Goede kennis van de

Engelse en de Franse taal is noodzakelijk. Leeftijd 35 -45 jaar. Academisch
of daarmede gelijkstaand niveau is vereist.

Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige gegevens worden onder no. 9

ingewacht bij onderstaand bureau. dat gemachtigd is desgewenst in een ver-
touwelijk onderhoud nadere inlichtingen te verstrekken.

Psychologisch Adviesbureau
L. Deen en dr.. G. H. Bokslag
Nwe Binnenweg 474, R’dam.

S

Maandblad onder redactie
van:

Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
f
22.50;

fr. p. post
f
23.60; voor stu-

denten
f
19.—; fr. per post

f
20.10.

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

-en door Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau, zijn de

advertentiekolommen van

Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

De Postcheque- en Girodienst

te ‘s-Gravenhage

vraagt een

econoom
,

met belangstelling voor vraagstukken met betrek-

king tot de organisatie-structuur.

Vereisten:
doctoraal examen in d&ecönomischewetenschap-

pen of daarmede gelijk te stellen opleiding. Sollicitaties van

hen, die binnenkort afstuderen, kunnen eveneens in beschou-
wing worden genomen.

Zo mogelijk ervaring in het maken’ vn functie- en taak-

omschrijvingen. Redactievaardigheid.

Gegadigden moeten de ‘ambitie hebben zich enige jaren te

wijden aan de problematiek. van de organisatie-structuur,

daarna kan plaatsing in andére functies volgen.

Geboden wordt
aan hem, die de nodige geschiktheid blijkt te

bezitten, een interessante werkkring met goede vooruitzichten.

Ten
recente pasfoto te richten aan de directeur
7

. Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige gegevns
1

van de Postcheque- en Girodienst, Spaarneplein2


1
te ‘s-Gravenhage.

1

3-14 MAART 1957

LEIPZIGER MESSE

Technische Messe und Mustermesse

Gratis visum

Alleinhichtingen worden verstrekt door:
Nederlandse Kamer van Koophandel voor Duitsland
Jan van Ncissaustraat 3 – ‘s-Gravenhage – Telefoon 777872
WF

schrijfmachines

Leverbaar in eIctrische-, portable- en standaard-

uitvoeringen. ,Keuze uit diverse schriftsoorten en

wagenbreedtes.
Vraagt demonstraties bij de bonafide

kantoormachinehandel.

-,

Impo,Ince:

Handetondernemin N.V. ten. Emmakade 192.193. DoNog

deeiv.-.fJ3.

Ondergetekenden delen mede, dat op

maandag, 21januari 1957

ter beurze van Amsterdam
zal aanvangen de verhandeling van nominaal:

F 5.000.000,-

3
3/OI

/4/0

40-jarige Obligatielening 1957

ten laste van de

PROVINCIE NOORDHOLLAND.

Exemplaren van een Bericht dienaangaande zijn bij

ondergetekenden verkrijgbaar.

FIRMA F. STAAL

BANKIERSKANTOOR STAAL
&
Co. N.V.

Amsterdam
12 anuari 1957.
‘s-Gravenhage

j

Auteur