Ga direct naar de content

Jrg. 41, editie 2053

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 24 1956

/

/

Ecorto
l
misc
‘h’Statistische

Berichten

– »

»

Werkende gehuwde vrouwen in

West-Duitsland

*
t

Mr. H. F. van Leeuwen

De invloed van krediet- en loonpolitiek

op het economisch evenwicht

*

Dr. A. W. Luijckx

Doelstellingen van het midden-

standsbeleid

*

Drs. A. W. Herinse

» –

De problemen van de woningnood

UITGAVE
»
VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

41e JAARGANG

No. 2053

WOENSDAG 24 OKTOBER 1956

0

Wa a
*rdepapier

EFFECTEN CHEQUES

BOEK., STAAL.. STEEN. EN OFFSETDRUKKERIJ

C. Chevalier

Rotterdam. Piekstraat
24,
Tel. K
1800.7.7700
(; lijnen)

ARNHEMSCHE HYPOTHEEKBANK N.V:

AGENTSCHAP ROTTERDAM – Mr.J. R. PENTERMANN

2e Westewagenhof 1 (St. Laurenshuis)

Telefoon
29527

Adverteer in dit blad

KMees&Zoonen

Assurantie-makelaars

Rotterdam

/
Amsterdam

‘s-Gravenhage

Delft. Schiedam. Vlaardingen

A iblasserdam

verlenen gaarne hun

goede diensten, o. m.

1
.ij het

kiezen van beleggingen

sluiten van auto-, w.a.,

fraude. en berovings-

verzekeringen
HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

A
2
18o7

Collectieve Personeelsverzeke ring

Kapitaalverzekeringen

Lijfrenten

Directie pensioenen

Compagnonsverzekeringen

HOOFDKANTOOR

HERENGRÂCHT 475

AMSTERDAM-C

TEL. 49100

BEDRIJF IN CANADA

HEAD OFFICE: TORONTO

330 BAY STREET

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotte’dam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.

Abonnementsprjs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers
75 ct.
Speciale nummers
f.
2.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninkljjke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of
3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE:. C. vqn den Berg: Ch. Glasz; L. M. Koyck;
H. W. Lambers; J. Tinbergen: F. de Vrios. Redacteur-Secretaris: A. de Wit;
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIE: F. Collin;
J. E. Menens de Wilmars: J. van Tichelen; R. Vandepuue; A. Vlenick.

24 oktober 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

923

Werkende gehuwde vroüwen in West-Duitsland

Volgens de maatschappelijke positie hunner echtgenoten

Diverse gegevens duiden erop, dat het aantal in het

arbeidsproces ingeschakelde gehuwde vrouwen ten op-

zichte van v66r de oorlog is gestegen. Het ligt voor de

hand, dat deze inschakeling, daar de gehuwde werkende

vrouw bovendien een taak in haar gezin heeft te ver-

vullen, afhankelijk is van een aantal omstandigheden,

die bij ongehuwde vrouwen geen rol spelen. Belang-

wekkende gegevens
1)
hieromtrent verstrekt het jongste
nummer van ,,Wirtschaft und Statistik”, waarin de ge-

huwde en in gezinsverband levende werkende vrouwen

zijn onderscheiden naar de maatschappelijke positie

hunner echtgenoten, hun
leeftijd, het aantal jaren,

dat zij reeds gehuwd zijn,

het aantal kinderen, dat

zij te verzorgen hebben en

de grootte van het gezin.

Hieronder willen wij aan-

dacht schenken aan de be-

tekenis, die aan de ‘maat-

schappelijke positie der

echtgenoten in dezen moet

worden toegekend.

Genoemd blad heeft de

maatschappelijke posities

van bijna 10 mln. gezins-

hoofden ingedeeld in zelf-

standige en niet-zelfstan-
dige en vervolgens nage-

gaan of, en zo ja op welke

wijze de vrouwen dezer ge-

zinshoofden in het arbeids-

proces waren opgenomen.

Het blad merkt hierbij op,

dat de activiteit van vrou-

wen van zelfstandigen an-

ders dient te worden be-‘

oordeeld dan die van vrou-

wen wier echtgenoten in

loondienst werkzaam zijn.

Immers, in de landbouw

alsmede in enkele andere

sectoren, waarin het familie-

bedrijf veelvuldig voorkomt, wordt het veelal als vanzelfspre-

kend beschouwd, dat de vrouw in het bedrijf van haar man

meewerkt. De mogelijkheid hiertoe is ook in ruime mate

aanwezig, omdat deze werkzaamheden de vrouw niet

dwingen haar woning of de directe omgeving daarvan te

verlaten, zodat zij toch de zorg voor het gezin op zich

i) Rel basismateriaal hiervoor vormt de volks- en beroepstelling van 1950;
als gevolg van het ook in West-Duitsland heersende arbeiderstekort zullen de ge-
gevens vermoedelijk niet onaanzienlijk van de huidige situatie afwijken.

kan blijven nemen. Bovendien nemen haar activiteiten in

het bedrijf doorgaans niet de hele dag in beslag.

In dit licht dient het hoge percentage der aan het

arbeidsproces deelnemende gehuwde vrouwen in de

groep der zelfstandige gezinshoofden te worden bezien.

Zo werkt niet minder dan 94,2 pCt. der vrouwen van

zelfstandige landbouwers; 93,8 pCt. verricht werkzaam-

heden op het bedrijf van hun echtgenoten. Aanzienlijk

geringer, nl. 29,9 pCt., is het aantal werkende vrouwen

van niet-agrarische zelfstandigen. Hierbij zij echter aan-

getekend, dat het percentage. in de detailhandel en het

het hotelbedrijf de 50 over-

schrjdt. Duidelijk blijkt uit

nevenstaande tabel, dat het

aantal gezinnen, waarvan
de vrouw arbeid verricht,

afneemt naarmate het be-

_______ drijf van de man, gemeten

aan de personeelsomvang,

groter is.

De indeling der ambte-

naren, alsmede die der

employé’s naar de mate

waarin zij onder de sociale
verzekeringswetten vallen,
geeft enig houvast omtrent

de ifikomens van de gezins-

hoofden en bovendien een

duidelijker beeld van de

maatschappelijke positie

der betrokkenen dan bij de

zelfstandigen het geval is.

Duidelijk blijkt hier, dat bij

stijging van het inkomen

minder vrouwen aan het

arbeidsproces deelnemen.

Het percentage der vrou-

wen van employé’s, dat

arbeid verricht is groter

dan dat der ambtenaren-

vrouwen; bovendien blijkt

van eerstgenoemde groep het

grootste deel in loondienst

werkzaam te zijn, terwijl bij laatstgenoemden de zelf-

standige arbeid overweegt. In de arbeidersgezinnen,

vooral in die der landarbeiders, worden de meeste werken-

de gehuwde vrouwen aangetroffen. ‘Ook bij deze over

weegt de arbeid in loondienst. Het valt op,dat van de

vrouwen der niet-landarbeiders een ongeveer even groot

percentage in loondienst werkzaam was als van de

vrouwen der employé’s uit de laagste inkomensgroep.

waarvan gezin-
werkzaam

Aantal
nen met %yer-
als meewer-
Werkzaam
Maatschappelijke
gezinnen
kende vrouwen
kend gezins-
in
positie van de man
< 1.000
lid of als
loondienst
zelfstandige
in pCt.

x 1.000

in pCt.
in pCt.

Zelfstandigen
inniet-agrariscliebedrjjven:
1,411,3
421,5 29,9 27,4
2,5
zonder personeel


530,9
96,2
18,1 14,1
4,0
met 2-4 man personeel
605,5 244,1
40,3
38,8
(1,6)
met
5-9
man personeel
169,7
58,2
34,3
32,8
(1,5)
met 10-49man personeel
88,1
20,6 23,4
21,8
(1,6)
met 50 man personeel
of meer

……….
17,1
(2,4)
(14,0) (12,3)
in
agrarische
bedrijven:
881,7 830,3
94,2
93,8
(0,4)
van minder dan 2 ha
56,8
48,3
85,0
83,3
(1,8) 481,7 455,3 94,5
94,1
(0,4)
272,3

..

262,0
96,2
96,0
van 30 ha en meer
70,9
64,7 91,3
91,3
zelfstandigen zonder be-
1.353,3
116,9
8,6
5,9
2,7
Niet zelfstandigen

van

2-10 Isa

……….
van

10-30 ha

……….

meewerkende

gezins-
leden
, 16,1
(7,6)
(47,2)
(42,9)

roep:

……………..

Anibte,iaren:
621,9
44,6
7,2
4,0
3,2
lagere en middelbare
377,5
33,3
8,8 4,8
4,1
189,8
(9,0)
(4,7)
(2,7)
(2,0)
hogere

………………
hoge
54,6 (2,3) (4,2)
(2,4)
(1,8)
1.320,3
150,1
11,4
3,5
7,9
vallend onder ziekte- en
werknemeraverzekering
925,9
122,4
13,2 3,9
9,3
vallend onder werkne-

Eiiiployé’s:

…………..

meraverzekering
240,7
17,8
7,4 (2,6)
4,8
niet verzekeringsplichtig
153,7
(9,9) (6,4)
(2,7)
(3,8)
4.336,5 688,6
15,9
,.-

6,2
9,7
Arbeiders:

……….

154,6
39,4 25,5
11,3
14,2
landarbeiders

………..
overige arbeiders
4.181,9 649,2
15,5
6,1
9,5

Totaal generaal

………
.9.941,1

12.259,6

1

22,7

1

16,5

6,2

Getallen beneden 10.000, alsmede de daarop betrekking hebbende percentages
zijn i.v.m. betrekkelijk grote fouten in’de steekproef tussen haakjes geplaatst;
getallen beneden 1.090 om dezelfde reden door een
.
vervangen.

INHOUD

Blz.

Blz.

Werkende gehuwde vrouwen in West-Duitsland;

volgens de maatschappelijke positie hunner

echtgenoten …………………………923

De invloed van krediet- en loonpolitiek op het

economisch evenwicht,
dooi’ Mi’. H. F. van

Leeu;ven …………………………..
925

Doelstellingen van het middenstandsbeleid,
door

Dr. A. W. Luijckx ……………………
926

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

De problemen van de woningnood,
dooi’ Drs. A.

W. Herinse …………………………
929

Aantekeningen:

Verkopen per post, door Drs. P. H. J. F. Th.

Schnellen

……………….,,,,,.,,.,,,
931

De koopvaardijvloot der O.E.E.C.-landen … 932

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet
934

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in augustus

en september 1956, door Dr. L. Delmotte …..935

924

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 oktober 1956

DE ARTTKELENVAN DEZEWEEK

Mr. H. F. VAN LEEUWEN, De invloed van krediet- en

loonpolitiek op’het economisch evenwicht

Schrijver behandelt in dit artikel allereerst de vraag’

welke de rol is die de kredietgeving kan spelen met be-

trekking tot verstoring van het economisch evenwicht.

Hij betoogt o.a., dat er voor het trekken van een princi-

piele scheidingsljn, in verband met het potentieel tot

evenwichtsverstoring, tussen banken, overige krediet-

instellingen en andere gegadigden voor krediet, die hierop

geanticipeerd hebben, geen goede grond is. Vervolgens

schenkt schrijver aandacht aan de monetaire consequen-
ties van loonsverhogingen. Uiteengezet wordt, dat, wan-
neer aan de monetaire resp. aan de fiscale politiek de eis
wordt gesteld de door loonsverhogingen in het leven ge-

roepen infiatoire krachten – schrijver spreekt van een.

,,beloningsinflatie”, die ontstaat indien en voor zover de

verhoogde geldbeloningen niet gepaard gaan met een

overeenkomstig verhoogd aanbod van produkten – te

neutraliseren, hieraan dan eisen worden gesteld waarvan

het a priori vaststaat dat zij daaraan niet kunnen voldoen.

Dr. A. W. LUIJCKX, Doelstellingen van het middenstands-

beleid.

In dit artikel worden de ontwikkelingsljnen behandel1

welke in de middenstandsvraagstukken gedurende de

afgelopen 25 jaar waren te onderkennen. Daartoe wordt
dit tijdvak in 3 perioden ingedeeld, t.w. de periode véér

1940, welke gékarakteriseerd werd door de totstand-

koming van de Vestigingswet Kleinbedrijf in 1937, de

periode 1940-1950, waarin door tal van invloeden – o.a.

* door verplichte tewerkstelling tijdens de oorlog – het

aantal middenstandsvestigingen zowel relatief als absoluut
verminderde, en de periode na 1950. In deze laatste perio-
de heeft de middenstand een gunstige invloed ervaren van

de stijgende welvaart. Bij de huidige grote werkgelegen-

heid is de animo om zich als middenstander te vestigen

geringer. Door de ouderdomsvoorzieningen verdwijnen

vele bedrijfjes van bejaarden en weduwen. Bij de doel-

stellingen van het toekomstig middenstandsbeleid zal het

zwaartepunt moeten liggen bij de jiroblematiek van de

zich tot grotere bedrjfstypen ontwikkelende zaken.

Het ondernemerschap van de categorie middenstanders,

welke deze grotere zaken leiden, moet op hoger peil

worden gebracht.
-Drs. A. W. HER MSE, De problemen van de woningnood

Onder âuspiciën van het Verbond van Wetenschappe-

1jk Onderzoekers is, in samenwerking met de Neder-

landse Consumenienbond, zaterdag ji. te Utrecht over

bovengenoemd onderwerp een congres gehouden. Door

een viertal sprekers werden vier aspecten van het wonin-

noodprobleem onder de loep genomen. De voordracht

van Prof. Dr. J. H. Tuntler handelde over de sociaal-

hygiënische problemen. Architect J. J. Vriend besprak

de çulturele aspecten, terwijl de technische mogpljkheden

door Ir. W. van Tijen werden belicht. Dr. W. J. win de

Woestijne sprak over de economische mogelijkheden en

moeilijkheden. Als leider van het congres trad op Mr.

J. in t Veld. In dit artikel geeft schrijver naast een verslag
van de genoemde inleidingen zijn persoonlijke indrukken

van het congres.

SOMMAIRE

Mr. H. F. VAN LEEUWEN, L’influence de la politique

en inatière de crédit et de salaires sur l’équilibre

économique.

Dans cet article l’âuteur traite d’abord de la question

quel est le rôle que peut jouer l’allocation de crédit en

rapport avec une perturbation dé l’équilibre économique.

Ensuite l’auteur s’arrête aux conséquences dans le do-

maine monétaire d’augmentations de salaires. –

Dr. A. W. LUIJCKX,
Object?fs
de la politique en mcitière

des classes moyenncs,

L’auteur donne une vue d’ensemble des principaux

problèrnes en rapport avec les classes moyennes qui ont

été d’aétualité ces derniers 25 ans et indique quels doivent

être les objectifs de la future poUtique en matière des

classes moyennes.

Drs. A. W. HERMSE, les problèrnes de la crise du loge-

ment.

Sous les auspices du ,,Verbond van Wetenschappelijke

Onderoekers” (Association pour les Recherches Scien

tifiques), en collaboration avec le ,,Ne’derlandse Consu-

mentenbond” (Association Néerlandaise de Consomma-

teurs), un congrès sur le sujet précité a été tenu samedi

dernier â Utrecht. Quatre orateurs ont successivement

montré les aspects sociaux et hygiéniques,- culturels

techniques et économiques du problème de la crisé du

logement. En dehors d’un compte-rendu de ces rapports,

l’auteur nous fait counaître ses impressions personnelles

du cohgrès.

BERICHT

••
1
Wij vestigen er de aandacht van onze donateurs,

I

leden en abonnees op, dat over de donaties, contri-

buties en abonnementsgelden
1956,
welke 15 no-
– vember a.s. nog niet zijn voldaan, per kwitantie zal

I

worden beschikt. U kunt ons extra werk en uzelf

incassokosten – f0,60 i.v.m. de verhoging der

bankkosten per 1 november – besparen door v66r

I

eerstgenoemde datum het verschuldigde op onze

giro no. 8408 of.op onze rekening bij fa.
R;
Mees

& Zoonen te Rotterdam te storten.

Nederlandsch Economisch Instituut.

g

24 oktober
1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

925

De invloed van krediet- en loonpolitiek op het

economisch evenwi.cht

Vier jaren geleden was het economisch denken in

Nederland geconcentreerd op depressiebestrjding. Twee

jarn geleden kwam de theQretische mogelijkheid van

revaluatie vân de gulden zelfs even in praktische over-

weging teneinde een prijsstijging in Nederland, als con-

sequentie van aanassing aan het buitenlandse prijsni-

veau, te voorkomen. Thans staat, de overvolle werkge-

legenheid, de strijd tegen de prijsstijging wegens interne
orzaken en het behoud van de koopkracht van de gulden

in het middelpunt van beschouwing en praktische poli-

tiek. Waaruit alweer blijkt dat de constellatie aan het

economisch firmament aan snelle wisseling onderhevig is;

een vooropstelling welke ik aan het volgende wil laten

voorafgaan.

Indien in een land evenwicht,bestaat tussen produktie

en consumptie en daarnaast tussen sparen en investeren,
is er een toestand van economisch evenwicht aanwezig.

Dit evenwicht kan worden verbroken door toevoeging

resp. door onttrekking van middelen aan de geldstroom

welke behoort bij de goederenstroom en een gegeven

prijspeil. De evenwichtsverstoring kan veroorzaakt wor-

den door creatie van geld zonder een daarbij passende

anvul1ing van de goederenstroom, resp. door geldver-

nietiging. Zij kan ook geschieden door het in omloop

brengen van geldliquiditeiten – welke voornamelijk de

zgn. secundaire geldliquiditeiten zullen zijn – die voor-

heen rustend als ,,store of value” werden aangehouden

resp. door hoarding van geldmiddelen.
Het is in dit artikel niet te doen om nadere uitwerking

van deze ‘verstoringsverschijnselen, doch allereerst om de

vraag welke de rol is die de kredietgeving in de versto-

ringsverschijnselen kan spelen.

Bezien wij allereerst het krediet door banken (geld-

instituten) gegeven. In het algemeen gesproken zie ik als

een van de voornaamste functies van het bankwezen het

zodanig reguleren van de geldstroom dat per saldo

hoarding en dishoarding tegen elkaar opwegen. De

banken bevredigen liquiditeitsdrang van cliënt A, die eén

saldo of deposito verkrijgt. B, aan wie een krediet wordt

verleend of wiens schuldbekentenis wordt ‘gekocht, krijgt

de middelen ter beschikking en zorgt voor de neutrali-

sering van het hoardingseffect, hetwelk door de actie van

A in het leven is geroepen. Zij transformeren schuld-

vorderingen die zij hebben uitstaan in geldvorderingen

die hun rekening-couranthouders op hen hebben. Met de

uitdrukking ,,monetising of debt” wordt hetgeen hier ge-

schiedt kort aangeduid.

Het is uiteraard mogelijk dat zal blijken dat op een

gegeven moment per saldo de middelen zullen ontbreken

voor de financiering van de verleende kredieten envan

de beleggingsportefeuille, omdat cliënten van, het soort

A hun opzij gezette geldliquiditeiten weer in de geldstroom

laten vloeien en er koopkracht mee uitoefenen. Dan zal

overgegaan moeten worden tot een beroep op geldschep-

ping door de Centrale Bank; mogelijk indirect doordat

de banken vervallend papier, dat in wezen niet self-liqui-

dating is, uit hun portefeuille laten aflopen. Voor de

herplaatsing zal dan een beroep op de Centrale Bank

moeten worden gedaan.

Nu is het de vraag, of er in uiteindelijk effect verschil

is tussen kredietgeving van banken, wanneer er per saldo

deen middelentekort zou blijken,l en van andere in-

stellingen, die niet over de middelen beschikken en

zich ook van de middelen niet verzekerd hebben,

doch die kredieten hebben toegezegd, voor de financiering
waarvan op de kapitaalmarkt in totaal gezieni’ geen ruimte

is tegen de tijd dat de toezeggingen moeten worden nage-

komen. Ik kan de lijn nog ruimer trekken en er ook bij

betrekken instanties, zoals gemeenten.

Praktisch moet men ervan uitgaan, dat toezeggingen

gedaan voor financieringen door instellingen als de Her-

stelbank, de Exportfinancieringsmaatschappij en door

gemeenten voor woningbouw en scholen zullen worden

nagekomen. Ook moet ervan, worden uitgegaan dat de

aangevangen investeringen van gemeenten zullen worden:

gefinancierd. Maar dan is er geen enkele reden om het

beroep van deze lichamen op middelen van de kapitaal-

markt, wanneer zij die actueel nodig hebben, anders te

bezien dan het eventueel beroep op middelen hetwelk

de banken zouden doen.

In beide gevallen zal bij verkeerde prognose van het

toekomstig aanbod van de vereiste financieringsmiddelen

een tekort in het totaal van de kapitaalvoorziening aan

de dag komen. Een tekort dat gedekt zal moeten worden,

hetzij door goud- of deviezenverlies, hetzij door opnemen

van buitenlands krediet, althans voor zovei door het

effect van, stijgende rente geen beperking van voorraden

of van andere activiteit plaatsvindt eR de ene aspirant-

kredietnemer de andere verdringt.

• Voor het trekken van ‘een principiële scheidingslijn in

verband met het potentieel ‘tot evenwichtsverstoring, tus-

sen banken, overige kredietinstellingen en andere gega-

digden voor krediet die hierop geanticipeerd hebben, is

er m.i. geen goede grond. De term ,,geldscheppende

instelling” geeft mi. aanleiding tqt de misvatting. Deze,

woorden vloeien eigenlijk moeilijk uit mijn pen, omdat

zij een onjuiste uitdrukking vormen. Zij houden de suggestie

in dat de banken door geldschepping in hun eigen finan-

ciering zouden kunnen voorzien. De stelling: ,,a credit

creates a deposit” gaat weliswaar bij de aanvang van een

kredietverlening veelalop, doch heeft zeker geen blijvende

gelding. Ik spreek liever van geldinstituten, daarmee aan-

duidende banken en andere instellingen bij wie men op-

vraagbare geldsaldi. aanhoudt. Functie van deze geld-

instituten is het monetiseren van schuldvorderingen die
zij hebben op hun debiteuren, hieronder begrepen debi-.

teuren in de vorm van effecten en schuidbekente-

nissen.

Voor zover de monetisering van schuld blijft binnen

het kader van de eisen van het betalingsverkeer, is het

effect neutraal. Voor zover het geschiedt om aan tijdelijk

verhoogde liquiditeitsdrang te voldoen, is de aard van de

vordering welke door de bank gemonetiseerd is, uitermate

belagrjk. Monetiseren van een schuld die zichzelf liqui-
deren kan, is heel iets anders dan bijv. de aankoop door

de Postgirodienst van een obligatie ter financiering van

woningbouw! Het gaat erom hoe de financieringsbehoefte

kan worden opgëvangen, wanneer aan geldliquiditeiten
door de houders een definitieve bestemming wordt ge-

gegeven. Anders gezegd gaat het erom hoe de koopkracht

gewaarborgd wordt van het geld, dat ontstaan is door

de monetisering van een vördering op een kredietnemer

of van een belegging. Heeft het geldinstituut een vordering

op zijn debiteur gemonetiseerd, welke een vastlegging op

926

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 oktober 1956

lange termijn representeert, dan is cie koopki’acht defini-

tief uitgeoefend. Oefent
vervoigens
de houder van de

vordering op het geldinstituut met zijn geld koopkracht

uit, dan ontstaat ceteris paribus een manco in çle kapitaal-

voorziening, welk manco zich ook in de deviezenpositie

zal openbaren. Dit manco is intussen van precies dezelfde

aard als het manco dat andere toezeggers van krediet

kunnen veroorzaken; en ook van dezelfde aard als het

manco dat ontstaat door instanties welke op het verkrij-

gen van krediet hebben geanticipeerd.

De actualiteit van het onderwerp noopt mij de mone-

taire consequenties van loonsverhogingen in bovenstaande

beschouwing in te passen. Het’is duidelijk dat verhoging

van de loonsom vermeerdering van transactiegeld vereist.

Het is ook duidelijk dat indien en -voor zover de ver-

hoogde geldbeloningen gepaard gaan met een overeen-
komstig verhoogd aanbod van produkten het effect van

de meerdere geldhoeveelheid t.o.v. de prijzen en het

algemene economische evenwicht neutraal is. Indien en

voor zover deze meerdere geldhoeveelheid niet corres-

pondëert met een meerder goederenaanbod is de grond-

slag gelegd voor een fundamentele verandering in de geld-

goederenrelatie: er zijn middelen toegevoegd aan de

geldstroom zonder dat zij met een overeenkomstige be-
weging in de goederenstroom corresponderen.

Wij hebben hier dan te doen met een beloningsinfiatie,

die prijsstijging tot natuurlijk gevolg heeft. In tegenstel-

ling met de monetaire inflatie vindt deze haar oorzaak

niet in het inpompen van geld in de geldstroom wegens

overbesteding van de overheidshuishouding of wegens

overexpansie van het particuliere bedrijfsleven
;
De meer-

dere ruilmiddelen worden als het ware afgedwongen voor

transactiegeld en werken infiatoir voor zover de goederen-

stroom niet daarmee in harmonie aanzwelt.

Voor zover getracht wordt niettemin het prijspeil con-

stant te houden; prikkelt zulks de overbesteding, hetgeen
leidt tot een passief worden van de betalingsbalans. Daar

de winstrnarges worden aangetast, wordt de zeiffinancie-

ring belemmerd, terwijl anderzijds investeringen
in
gefor-

ceerd tempo worden bevorderd. Door e.e.a. stijgt de

vraag op de kapitaalmarkt. Dit is dan oorzaak van kapi-

taaltekort en van verder tekort op de betalingsbalans

van het lopend verkeer.

Wanner aande monetaire resp. aan de fiscale politiek

de eis gesteld wordt de bedoelde in
1
het leven geroepen

infiatoire krachten te neutraliseren, dan worden hieraan

eisen gesteld waarvan het a priori vaststaat dat zij daaraan

niet kunnen voldoen. Hoogstens,kan de fiscale politiek

bereiken dat minder wordt geconsumeerd en meer wordt

bespaard.

Theorefisch is het wel denkbaar dat men door èen zeer

straffe kredietpolitiek, gepaard aan hoge rente, bedrijfs-

leven en woningbouw tot beperkingen zou nopen. Het is

theoretisch ook denkbaar dat door een straffe fiscale

en bezuinigingspolitiek de middelen van de Overheid
haar bestedingen zouden overtreffen. Indien men een

monetair effect wil bereiken zou dit middelensurplus dan

moetn worden geaccumuleerd in een min of meer

bevroren saldo bij De Nederlandsche Bank. Consumptie

en investeringèn zouden dan wel moeten inkrimpen ten
gevolge van de inkrimping van de geldstroom.

Het effect van de te grote loonsverhoging zou dan

worden geneutraliseerd door rigoureute toepassingen

dezer instrumenten der conjunctuurpolitiek. Dit is echter

een praktisch ondenkbare politiek. Het is toch wel al te

dol om te veronderstellen dat men met harde hand via

belastingverhoging, kredietbeperking en inkrimping van

de geidhoeveelheid de economische activiteit zou neer-/

slaan en werkloosheid veroorzaken teneinde langs deze

weg de koopkçacht te vernietigen die met de andere hand

is geschonken.
Laren.

Mr. H. F. van LEEUWEN.

Doelstellingen van het middenstandsbeleid

Het is nuttig van tijd tot tijd eens afstand te nemen

van de dagelijkse problemen en vanuit een bredere ge-

zichtshoek te bezien welke ontwikkelingslijnen in een be-

paalde problematiek vallen te onderkennen. In onder

staande beschouwing zal de middenstand op een derge-

lijke wijze worden bezien. A’angezien in de middenstands-

vraagstukken gedurende de afgelopen 25 jaar duidelijk

drie verschillende perioden kunnen worden onderscheiden

is de stof in drie dienovereenkomstige onderdelen gesplitst.

De periode v66r 1940.

De totstandköming van de Vestigingswet Kleinbedrijf

in 1937 kan worden gezien als een, bekroning van de

middenstandspolitiek, die tussen de beide wereldoorlogen

werd gevoerd. Deze wet, welke ten doel had dèor het

stellen van vestigingseisen de vakbekwaamheid in het

kleinbedrijf te stimuleren en hierdoor een gunstige invloed

uit te oefenen
Op
het teveel aan economisch niet of

nauwelijks verantwoorde vestigingen, was als het ware

een panâcee voor de toenmalige middenstandsproblemen.

De klasse van kleine zelfstandigen, die zich bewegen

op het gebied van ambacht, handel en verkeer, nam in

de jaren dertig sterk in aantal toe en boette tegelijkertijd

in aan kwaliteit. In het economisch leven van die jaren

fungeerde de middenstand min of meer als een asyl, niet

alleen voor de velen, die door de elkaar opvolgende

depressies werkloos waren geworden, maar evenzeer voor

tal van anderen, die door de nood der tijden een aan-

vulliüg zochten op hun inkomen. De betrekkelijk een-

voudige wijze, waarop een middenstandsvestiging in die

tijd tot stand kon worden gebracht, vormde in econo-

misch opzicht uiteraard niet in het minst een rem op.de

grote toestroming. Zeer vele winkel- en werkplaats-

inrichtingen waren van dien aard, dat hier. nauwelijks

van een investering kon worden gesprôken en de vlotte

wijze waarmede in die dagen met leverancierskrediet

werd omgesprongen vergemakkelijkte de voorraadfinan-

ciering ten zeerste.

Het behoeft nauwelijks betoog, dat de middenstand in

die jaren onder zware druk kwam te staan van het grote

aantal nieuwkomers, die meestal door de nood gedwongen

niet beter wisten te doen dan zich als . kleine zelfstan-

digen te gaan vestigen. Wanneer men daarenboven nog

bedenkt, dat juist in de tijden van depressie, waarin de

koopkracht sterk daalde, bovendien de neiging tot

nieuwe vestigingen het grootst was, zal het niet verwon-

deren, dat boven alle andere problemen uit het midden-

standsbeleid werd bericht op maatregelen, die ertoe.

24 oktober
1956


ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

927

konden bijdragen het te grote aantal vestigingen te ver-
minderen. Hierdoor immers zou de desastreuse concur-

rentie, welke een gevolg was van het te grote aanbod, kun-

nen worden beperkt en zou de rentabiliteit van de bedrij-

yen kunnen worden verbeterd.

De periode 19404950.

In het decennium, dat hierna volgde en dat het stem-

pel draagt van de oorlog en de directe naweeën daarvan,

namen de middenstandsproblemen een totaal andere

wending. Reeds vrij spoedig nadat de oorlogstoestand

was ingetreden openbaarden zich tal van invloeden,

welke ertoe bijdroegen, dat het aantal middenstands-

vestigingen zowel _relatief als absoluut verminderde.

Schaarste aan goederen, verplichte tewerkstelling bij

voor de oorlogsvoering belangrijke industrieën, noodzaak

tot onderduiken, krijgsgevangenschap, gebrek aan be-

drijfsruimte, en het opkomen van een zwarte markt waren

gedurende de oorlog even zo vele oorzaken, dat het aantal

vestigingen snel verminderde. Daarnaast zal ongetwijfeld

ook de werking van de vestigingswet, die in deze jaren

in toenemende mate tot uitvoering kwam, in dezelfde

richting hebben gewerkt.
Het einde van de oorlog bracht in deze gang van zaken

zeker geen rigoureuse ommekçer. De maar langzaam

afnemende schaarste en het verstarrend werkend distri-

butiesysteem belemmerden nieuwe vestigingen en boven-

dien was de geleidelijk op gang komende en zich uit-
breidende industrie nu eerder een bron geworden, die

krachten uiL de middenstand tot zich trok dan dat zij –

zoals dit voor 1940 dikwijls het geval was – krachten

naar het zelfstandige kleinbedrijf afstootte.

De middenstandspolitiek in deze periode behoefde zich

dan ook allerminst bezig te houden met beperking van

het aantal vestigingen. Moeilijkheden van geheel andere

aard vroegen de aandacht, zoals bijv. de door het ge-

stegen prijspeil veroorzaakte financieringsproblemen en

het vraagstuk van de maximum-prijzen. –

De periode na 1950.

Een schets van de ontwikkeling in de middenstand,

zoals die zich sedert 1950.voltrekt, zal in de eerste plaats

moeten gewagen van het gunstig effect, dat de midden-

standsbedrjven

ervaren van de stijgende welvaart. In het

bijzonder de toeneming van de koopkracht van de grote

massa zet voor de middenstand zoden aan de dijk, aan-

gezien het overgrote deel van de koopkracht de toonbank
passeert en aldus de omzetten en de daaruit voortvloeien-

de winstmogelijkheden vergroot. De middenstand mag
zich in het algémeen dan ook allerminst beklagen over
de elkaar voortdurend opvolgende loonronden, hoewel
hierbij natuurlijk niet uit het oog mag worden verloren,.

dat hiertegenover – vooral voor de ondernemers, die

personee
l
in dienst hebben – ook een verhoging staat

van de lasten, welke niet altijd aan de consument kan

worden doorberekend.

Een ander facet van de stijging van de koopkracht

mag hier niet onvermeld blijven, namelijk de wijzigingen

in het bestedingspatroon, die hiervan het gevolg kunnen

zijn. In het algemeen moet er rekening mee worden ge-

houden, dat de vraag naar levenstniddelen aanzienlijk

minder elastisch is dan die naar meer duurzame con-

sumptiegoederen. Vanzelfsprekend zal dit zijn reper-

cussies hebben op de verschillende branches in de midden-

stand, die hierdoor in een meer of minder gunstige positie

kunnen geraken.

Tenslotte moet met betrekking tot de cônsumptie

nog worden opgemerkt, dat de verschuivingen in de

koopkracht in de richting van een meer gelijkmatig over

de massa verdeelde vraag, een grote mate van aanpassing

van het distributie-apparaat vereist. De vraag immers,

die veel meer geljkvormig is geworden en daardoor in

grotere mate met massa-artikelen kan wordenievredigd,

leidt tot gewijzigde verhoudiigen tussen detaillist en

consument, hetgeen op sommige gebieden ingrijpende

wijzigingen in het distributie- en ambachtsapparaat ten

gevolge kan hebben.

Met betrekking tot de ontwikkeling in het aantal

middenstandsvestigingen kan worden waargenomen, dat

nog steeds een tendentie aanwezig is tot een relatieve

afneming. Naar het zich laat aanzien is de belangrijkste

oorzaak, welke hiertoe bijdraagt de vele alternatieven, die

de huidige arbeidsmarkt biedt. Enerzijds heeft dit tot ge-

volg, dat pen aantal, voornamelijk zwakkere, midden-

standers te sterk in verleiding wordt gebracht en de zorgen,

die de zelfstandige
bedrijfsuitoefening
met zich brengt,

ontvliedt door het aanvaarden van een met meer sociale
zekerheid omgeven werknemersfunctie elders in het be-.

drijfsleven. Anderzijds schijnen vele jongeren bij het

kiezen van,een werkkring nog nfaar nauwelijks een zelf-

standige vestiging in de middenstand in overweging te

nemen en doen zij liever een keuze uit andere mogelijkheden

die het economisch leven biedt. Dit in verband met de

vele moeilijkheden van financiële, economische en juri-

dische aard, welke het zelf oprichten of overnemen van

een bedrijf met zich brengt.
Een tweede oorzaak, die ertoe bijdraagt, dat het aantal

vestigingen in de middenstand relatief afneemt, hangt

-samen met de uitbreiding van de sociale voorzieningen

en meer speciaal met de regelingen voor de oude dag.

Van oudsher heeft de middenstand altijd een betrekkelijk

groot aantal bedrijfjes omvat, die werden gedreven door

weduwen, invaliden; bejaarden e.d. Bij het ontbreken
van een sociale voorziening waren deze bedrijven ter

hand genomen of voortgezet ondanks het feit, dat de

,,pensioengeredhtigde leeftijd” was bereikt. Het zal

Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad en koperdraadkabel. Staaldraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK’ DE

(Adve.rtentio)

928

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 oktober 1956

duidelijk zijn, dat met de uitbreiding van de sociale voor-

zieningen de bestaansgrond voor vele van dergelijke

kleine bedrijven is komen te vervallen. De laatste jaren

zijn dan ook vele kleine vestigingen om die reden ver

dwenen en het is te verwachten, dat in de komende jaren

nog vele liquidaties zullen volgen; de leeftijdsopbouw van

de huidige middenstanders is namelijk aan de hoge kant.

De kwantitatieve vermindering van het aantal midden-

standsvestigingen moet uiteraard voor de overblijvende

bedrijven een verbetering betekenen. Deze verbetering

zal des te groter zijn naarmate de koopkracht zich in een

stijgende lijn blijft bewegen. Inderdaad kan dan ook ge-

durende de laatste jaren worden waargenomen, dat de

gemiddelde bedrjfsgrootte van de middenstandszaken

toeneemt. In direct verband hiermede kan ook een aan-
zienlijke verbetering van de middenstandszaken worden

geconstateerd: inrichtingen en uitrustingen worden ge-

moderniseerd en uitgebreid, nieuwe distributietechnieken

(bijv. zelfbediening) vinden in toenemende mate toepas-

sing en zelfs wijzen recente gegevens op een tendentie

tot een toenemende filiaalvorming onder de midden-

standszaken.
Doelstellingen van het toekomstig middenstandsbeleid.

Wanneer na bovenstaande, zeer globale ontwikkelings-

schets van de middenstand, een voorzichtige poging wordt

gedaan om voor de komende jaren aan te geven waarop
het middenstandsbeleid zal moeten worden gericht, dan

lijkt het, dat het zwaartepunt van dit beleid moet worden

gelegd bij de problematiek van de zich tot grotere be-

drjfstypen ontwikkelende zaken, dus op het middelgrote

en grote middenstandsbedrijf.

Misschien is in het verleden – en in bepaalde kringen

ook thans nog wel – het accent te veel gelegd op die

bedrijven, ‘\velke tot de periferie van de middenstand

moeten worden gerekend. Intussen komt echter steeds

duidelijker vast te staan, dat vele van deze bedrijfjes

hun bestaansgrond hebben verloren of gaan verliezen.

Met grote problen’ien voor de belanghebbenden gaat dit

evenwel niet gepaard, aangezien enerzijds het huidige

economisch leven andere bestaansmogelijkheden genoeg

biedt en anderzijds de uitbouw van de sociale voorzie-

ningen een voldoende waarborg vormt voor eventuele

nood. Natuurlijk zullen niet alle kleine vestigingen

over één kam mogen worden geschoren; met name zal

op het platteland hieraan een zekere behoefte blijven
bestaan. Maar dit zal toch nooit mogen leiden tot het

min of meer centraal stellen van de problemen van het

,,dwerg”-bedrjf.

Meer nuttig en verantwoord werk kan worden verricht

bij de zich in ontwikkeling bevindende en grotere be-

drijven. Zowel voor de belangen van de consument als
voor het economisch leven in zijn geheel is dit van be-

tekenis. Het centrale probleem dat hier ligt komt erop

neer, dat deze categorie middenstanders, wat- het onder-

nemerschap betreft, op hoger peil moet worden gebracht.

Van kleine zelfstandigen zullen .zij moeten worden tot

kleine ondernemers; ondernemers die zich niet blind sta-

ren op hoge belastingen, sociale lasten en dergelijke, of die

menen dat zij op alle gebieden een praktisch volledige be-

scherming moeten genieten, maar ondernemers, die de rijpe

kansen zien, die het economisch leven van vandaag biedt

en die daarnaar handelen.

Natuurlijk zal de middenstand moeten opkomen voor

onbillijkheden, die bepaalde maatregelen met zich kunnen

brengen, maar het uitgangspunt voor een beleid zal

dit toch nooit kunnen zijn. Een politiek van klachten

op ieder gebied heeft altijd een averechtse werking.

Een dergelijke handelwijze houdt bovendien op de duur

nog dit gevaar in, dat het aanzien van de middenstand

wordt verlaagd, waardoor degenen, die zich tot het

middenstandsbedrjf aangetrokken voelen, kunnen wor-

den afgestoten.

Waar het thans in de eerste plaats om gaat, is het

,,nieuwe” type middenstander zo te vormen, dat hij voor

zijn taak is berekend en aldus weerbaar wordt voor

recessies die zich in de toekomst kunnen voordoen. Een

negatieve of vertragende politiek om nieuwe ontwikkelin-

gen te belemmeren kan op de lange duur alleen maar tot

negatieve resultaten leiden. Hiertoe is in de èerste plaats

nodig het vermijden van iedere struisvogelpolitiek. Wan-

neer nieuwe distributievormen zich aandienen zullen de

mogelijkheden daarvan grondig moeten worden onder-

zocht en wanneer blijkt, dat hierin reële economische

mogelijkheden schuilen, dan zal de koe bij de horens

moeten worden gevat. Wanneer blijkt, dat in bepaalde

branches door de loop der ontwikkeling het zwaartepunt

wordt verlegd van de vakkennis naar de meer comm&-

ciële kwaliteiten, dan moet het roer in deze worden

omgegooid. Wanneer door een snelle uitbreiding van

steden het distributie- en ambachtsapparaat niet meer
voldoet aan de eisen, die hieraan worden gesteld, dan

zullen op dit gebied maatregelen moeten worden getrof-

fen. Kortom men zal zich steeds weer bij de economische

ontwikkeling moeten aanpassen enniet eerst na vele vertra-

gingen en lang dralen, maar zo gauw dit verantwoord is.
In het huidige dynamische economisch leven is dit zeker

geen eenvoudige taak. Slechts met behoorlijk onderlegde

ondernemers zal dit mogelijk zijn en het streven zal erop

moeten worden. gericht om de middenstanders in deze

richting te leiden.

De historie heeft de middenstand voldoende aangetoond

dat zijn bestaan in de maatschappij alleen kan worden

gehandhaafd door voortdurende aanpassing. Eeuwenoude

branches zijn in betrekkelijk korte tijd verdwenen; nieuwe

zijn ervoor in de plaats gekomen. Er is geen enkele reële

grond om aan
1
te nemen, dat deze ontwikkeling tot stil-

stand is gekomen. Thans staan wij voor de ontwikkeling,

dat, wil met vertrouwen de toekomst tegemoet kunnen

worden gezien, het gehele peil van de middenstand moet

worden opgevoerd. Wellicht zal de kwantiteit nog verder

moeten worden opgeofferd ten bate van de kwaliteit,

maar de noodzaak ervan is onontkoombaar. Hier ligt

een grote en verantwoordelijke taak, die in al zijn facetten

grondig zal moeten worden aangepakt, omdat hiermede

gemoeid is de toekomst van de middenstand en het be-

houd van de maatschappelijke structuur zoals men deze
zo gaarne wil zien.
‘s-Gravenhage.

Dr. A. W. LUIJCKX.

BLIJF BIJ

LEES DE E.-S.B.!

24 oktober 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

929

De problemen van de woningnood

Bovengenoemd onderwerp werd zaterdag 20 oktober

jl. aan de orde gesteld in een congresvergadering, welke

plaatsvond in het Hygiënisch Laboratorium van de Rijks-

universiteit te Utrecht, onder auspiciën van het Verbond
van Wetenschappelijke Onderzoekers, in samenwerking

met de Nederlandse Consumentenbond.

Door een viertal sprekers werd een viertal aspecten in

het bijzonder onder de loep genomen. De voordracht

van Prof. Dr. J. H. Tuntler, de sociaal-hygiënische proble-

men betreffende, werd, daar de spreker wegens ziekte

verhinderd was, door diens assistente, mej. Dr. Groen,

voorgedragen..Architect J. J. Vriend besprak de culturele

aspecten, terwijl de technische mogelijkheden door Ir.

W. van Tijen werden behandeld. Dr. W. J. van de Woes-

tijne sprak over de economische mogelijkheden en moei-

lijkheden. Als leider van het congres trad op de oud-

Minister van het voormalige Ministerie van Wederopbouw

en Volkshuisvesting, Mr. J. in ‘t Veld.

Na een inleidend woord van welkom door de waar-

nemend Voorzitter van het V.W.O. – in de niet over-

matig bezette zaal merkten wij o.a. de Directeur-Generaal

van het nu geheten Ministerie van Volkshuisvesting en

Bouwnijverheid, Ir. Buskens op – lichtte Mr. In ‘t Veld

nader toe op grond van welke overwegingen de initiatief-

nemers tot het houden van dit congres hadden besloten:

Mr. In ‘t Veld sprak de hoop uit, dat hiervan een posi-

tieve bevordering van het wetenschappelijk onderzoek

betreffende volkshuisvestingsproblemen het gevolg zoü zijn.

**
*

Prof. Tuntier
maakte in zijn inleiding uitdrukkelijk
onderscheid tussen woningnood en woningtekort. Na

leëindiging van het woningtekort zou de woningnood
eerst dân tot het verleden behoren, wanneer een ieder

voor zijn gezin over een zelfstandige woning zou beschik-

ken. Een zelfstandige, zij het gebrekkige, woning ver-

dient de voorkeur boven de samenwoning. De woning-

nood berokkent in het bijzonder schade aan de geestelijke

volksgezondheid en de klacht werd geuit, dat z.i. de R-

gering blijkbaar geen verband ziet tussen gezondheid en

woningnood. Hetgeen zou blijken uit de sinds 1933 plaats

gevonden hebbende afscheiding van de Volksgezondheid

van de Volkshuisvesting, zulks om redenen van bezuini-

ging. Weliswaar is er ten gevolge van de ontwikkeling ge-

durende de laatste decennia in het karakter van het gezin

als levensgemeenschap wijziging gekomen en is dit sinds

het midden van de vorige eeuw van een produktie-eenheid

omgevormd tot een consumptie-eenheid, maar het cy-

clisch karakter, het voortbrengen en opvoeden van kin-

deren tot zelfstandige leden van de gemeenschap, is on-

veranderd gebleven. Gezien de maatschappelijk gewijzigde

omstandigheden – meer vrije tijd, bredere cultuursprei-

ding, algemene sportbeoefening – acht Prof. Tuntler

het verlenen van onvoorwaardelijke preferentie aan de

woningbouw, welke de bouw van ziekenhuizen, wijkge-

bouwen e.d. in ernstige mate zou belemmeren, bepaal-

delijk fout.

Bijzondere voorzieningen werden bepleit voor de huis-
vesting van ongehuwde werkende vrouwen, studenten en

bejaarden, waarbij het als onjuist werd veroordeeld om

de daarvoor bestemde wooneenheden zoveel mogelijk te

doen geljken op gewone woningen. Dergelijke gebouwen

dienen als een eigen eenheid te worden erkend.

Over het vraagstukvan de onmaatschappelijke gezinnen

werd opgemerkt, dat de eliminatie van de psychisch ge-

stoorden reeds een wezenlijke bijdrage zou vormen voor

de opheffing dezer onmaatschappelijkheid. Overigens zou.

een goede volkshuisvesting moeten voldoen aan de eis:

een goede en goedkope volkswoning voor financieel

– zwakke en gezonde gezinnen. Prof. Tuntier achtte daar-

om het verstrekken van huursubsidies aan gezinnen te

prefereren boven het subsidiëren der woningen, daarbij

erkennend, dat zware eisen zouden worden gesteld aan

het daarvoor in te stellen apparaat. Om financieel draag-

• krachtiger gezinnen te nopen een dienovereenkomstige

passende woning te betrekken werd voor dwang op dit

punt niet teruggeschrokken.

Beplejt werd research van woopeisen naar objectieve

normen naar analogie van het Arfierikaanse systeem van

het toekennen van ,,penalty points” voor gebreken.

Opruiming van krotwoningen wordt toegejuicht; niet-
temin wordt de vrees geuit, dat vele van de na de oorlog

gebouwde woningen, gezien de zich nog steeds sterk

wijzigende sociale verhoudingen, binnen de vooronder-

stelde levensduur tot krotwoningen zullen worden ge-

degradeerd.
**
*

Archilect J. J. Vriend was van oordeel, dat de grond-

oorzaak van de woningnood niet ligt in het technische

vlak, maar in het denkvlak. Weliswaar hebben de cultuur-

waarden zich sinds de 19de eeuw over steeds grotere

groepen uitgebreid, maar in het denken van het individu

is de woning niet tot object van cultuur geworden doch

in wezen een bergplaats gebleven. Het begrip, dat per-

soonlijk geluk en materiële voorziening onafscheidelijk

samengaan, is, niettegenstaande woning en gezin in Ne-
derland sterk samenhangen, nieC algemeen tot cultureel

gemeengoed geworden.

Dank zij de Woningwet van 1902 zijn niettemin tal

van verbeteringen doorgevoerd en kan er in het algemeen

van ,,holen” voor menselijke bewoning, als waarvan

gewag werd emaakt in een in 1855 uitgèbracht rapport
aan de Koning, geen sprake meer zijn. Spreker consta-

teerde, dat ons volk als geheel maar weinig inzicht toont

in de kwalitatieve hoedanigheden eu mede als gevolg

van de woningnood, een veel grotere belangstelling heeft

voor de kwantiteit. De mogelijkheid, dat zich dat zal

wreken wanneer te eniger tijd de woningnood zal zijn

verdwenen, dient reeds nu de vereiste aandacht te hebben.

Differentiatie van woningtypen op grond van noodzaak

(woningen voor bejaarden), maar ook naar verschil in

cultuur en beschaving, blijft noodzakelijk. In verhouding

tot andere rubrieken wordt naar sprekers mening veel te

weinig financiële steun verleend voor researchwerk inzake

woningbouw. De omstandigheden voor uitgebreide werk-

zaamheden op dit gebied zijn uitermate gunstig omdat

het bouwen zich in een technisch-wetenschappelijke ont-
wikkeling bevindt waarbij men goed zou doen, niet in de

eerste plaats te letten op de directe financiële resultaten

(bouwlaboratorium; proefwoningen). /

De woningnood tast, aldus de heer Vriend, de geeste-

lijke grondslagen van ons volk aan; de oplossing ervan

is echter bepaald door de menselijke verhoudingen. Niet

de organisatie van de bouwtechniek is primair, maar de

mentaliteit, de geestelijke instelling van al diegenen, die

930

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 oktober 1956

rechtstreeks en middellijk met de bouw en bewoning van

woningen te maken hebben.

*

Ir. W. van Tijen
besprak vervolgèns het, zoals hij het

noemde, deel-aspect: de technische mogelijkheden.- De
eigenlijke oorzaak van de woningnood is z.i. het ontbre-

ken van moderne produktiemethoden zoals die in de

industriële bedrijfstakken reeds lang worden toegepast en

steeds meer worden vervolmaakt. De vele instanties welke

zowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering moeten

worden ingeschakeld en die vaak onafhankelijk van elkaar
of moeizaam zo goed mogelijk moeten worden gecoördi-

neerd, maken dat slechts een lage produktiviteit wordt

bereikt. Het stelsel van aanbesteding, waardoor de goed-
koopste aanbieding als overwegende factor voor de aan-

wijzing van de producent geldt, biedt weinig waarborg

voor deugdelijke kwaliteit. De personeelspolitiek, het

verloop van arbeidskrachten en het werken in de open

lucht met als. gevolg minder of meer langdurige onder-

breking van werkzaamheden is allerminst in overeen-

stemming met de grondbeginselen van de industriële pro-

duktie, welke continuïteit bij volle bezetting als primaire

eis stelt.

Naar sprekers mening ligt het principe voor de

oplossing van het vraagstuk van de woningnood in het

streven naar industrialisatie van het bouwbedrijf. Wel

erkent hij, dat de doorvoering ervan niet gemakkelijk is,

maar, zo vraagt hij zich af,waarom kon dat dan wel in

de landbouw? Z.i. is dit ook voor het bouwbedrijf bij

krachtige en doelbewuste leiding mogelijk in een gestelde

tijdslimiet, van 10 tot 20 jaar. Spreker erkende, dat reeds
nu méér efficiënte produktiemethoden worden toegepast
in de vorm van fabriekmatig geconstrueerde deuren, ko-

zijnen, betonnen vloeren en heipalen, moderne transport-

middelen e.d., maar constateert nog grote afhankelijkheid

van ambachtsbeoefenaars als metselaars, stucadoors,

loodgieters, timmerlieden, schilders, weersomstandighe-
den en het instituut van de onder-aanneming. Naar spre-

kers mening zou de beton- en plasticindustrie een revolutie

in het bouwbedrijf tot stand kunnen brengen, maar de

,,mentaliteit” is hier de grote rem. Als typisch kwalijk

voorbeeld van een zodanige mentaliteit noemde spreker

het geharrewar over de plaatsing van de keuken ten aan-

zien van het woonvertrek.

Evenals zijn voorgangers dringt ook Ir. Van Tijen met

klem aan op uitebreide research en bouw van proto-

types. Bezuiniging hierop acht hij ,,penny wise” en ,,pound

foolish”. De bestaande instituten: T.N.O., Ratio Bouw

en Bouwcentrum dienen uitgebouwd, resp. aangevuld.

De hiervoor benodigde middelen zouden uit een omslag
over het Nederlandse bouwbedrijf moeten komen.

Naast de ,,mentaliteit” werkt voorts als rem de ver

scheidenheid van gemeentelijke bouwvoorschriften ten

aanzien van maten betreffende deuren, portalen e.d.

Hierdoor wordt de industriële ontplooiing in ernstige

mate belemmerd. Naar sprekers mening belemmert lokaal

ambtelijk prestige het vinden van een oplossing.

Een derde rem ziet Ir. Van Tijen tenslotte in het conser

vatisme, voortvloeiend uit de vrees voor het verlies van

traditionele waarden. Als bewijs voor de ongegrondheid
van de vrees voor eenvormigheid bij industrialisatie van

de woningbouw trok Ir. Van Tijen een parallel met auto-
en kledingindustrie.
**
*

Dr. W. J. van de Woest(/ne
definieerde de woningnood

als een toestand, waarin niet iedereen over een woning

kan beschikken en woningtekort als de toestand, waarin

de vraag het aanbod overtift. Deze begrippen dienen

daarom duidelijk te worden onderscheiden; de woning-

nood
Is
groter dan het woningtekort omdat het tekort

van één woning twee gezinnen in moeilijkheden brengt.

Daarom neemt de woningnood ook sneller toe dan het

woningtekort. De woningbehoefte (-nood) is een sociaal

vraagstuk en is economisch niet onder te brengen. Wel is

dit het geval met het woningtekort. De vraag naar wo-

ningen is economisch een kwestie van koopkrachtige

vraag.

Ter beantwoording van de vraag hoe groot de woning-

nood resp. het woningtekort thans is, greep Dr. Van de

Woestijne terug opde cijfers van 1930. In dat jaar stond

2
)
68 pCt. van de woningvoorraad leeg en was er, econo-

misch gezien en abstraherend van een woningreserve, een

surplus aan woningen. Niettemin was er woningbehoefte

(-nood) omdat in 11 pCt. van de voorraad gebrek was

aan slaapruimte. In absolute
cijfers
bedroeg de woning-

nood dus ca. 200.000.

Volgens de woningtelling van juni 1956 bedraagt dit

cijfer thans 257.811 of ca. lOpCt. van de voorraad. De

huidige toestand komt dus ongeveer overeen met die van

1930 met dit verschil – aldus de spreker – dat het des-

tijds voor het merendeel de lagere bevolkingsgroepen aan-

ging, terwijl de kwaal nu meer algemeen is.

Dit tekort is ontstaan door:

vernietiging van woningen door oorlogshandelingen;

geringe produktie gedurende de eerste na-oorlogse

jaren;

bevolkingstoename;

versterkte krotopruiming.
Sinds 1930 nam de bevolking toe met 36 pCt., de wo-

ningvoorraad met 35 pCt. niettegenstaande de vier eerder-

genoemde tegenwerkende factoren, zodat -ook in dit op-

zicht de toestand ongeveer overeenkomt met die van 1930.

Ook de wijziging in de leeftijdsopbouw vermag weinig

te verklaren. In 1928 maakte de bevolkingsgroep tussen
20 en 64 jaar 53,8 pCt. van het tdtaal der bevolking uit;
in 1954 bedroeg dit percentage
54,3.
Wel nam het per-

centage van 65-jarigen en ouderen toe van 6,2 tot 8,2,
maar, aldus de conclusie, statistisch is de woningnood

moeilijk te verklaren.

De prijs van een economisch goed wordt bepaald door

de verhouding tussen vraag en aanbod. Bij een tekort

treedt prijsstijging op, neemt de gevraagde hoeveelheid af,

de aangeboden hoeveelheid toe en ontstaat op die wijze

een nieuw evenwicht.

Ook de huur is economisch een prijs. Aanbod zowel

ls vraag zijn minder elastisch, zodat het prijsmechanisme

hier niet op dezelfde wijze kan werken. Terecht werd dan

ook indertijd ingegrepen en werden de huurprjzenbe-

vroren op het peil van 1940, wat ook paste in de algemene

prijzenpolitiek. Het huurpeil voor oude woningen be-

draagt nu gemiddeld ruim 140 pCt., dat voor nieuwe

gemiddeld 190 pCt., geldend resp. globaal voor 80 en

20 pCt. van de huidige woningvoorraad.

De bruto-lonen zijn sinds 1940 tot ca. 300 pCt. ge-

stegen en netto tot 285 pCt. De post huur is tot de helft

gedaald en bedraagt de helft van ,,normaal”, waardoor

extra vraag ontstaat. Daardoor is het bestedingspatroon

van het inkomen veranderd. Onder deze omstandigheden

kan de eis van een goede woning niet worden gesteld en

wordt het woningpeil ernstig bedreigd. Geopteerd heb-

bend voor lage huren terwijl toch woningen moesten wor-

den gebouwd betekende dit hoge subsidies welke het

staatsbudget belastten. Hieruit sproot het streven voort

24 oktober1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

931

tot het drukken der subsidiës, waardoor de kwaliteit weer

mogelijk ten nadele werd beïnvloed.

Uitgaande van een woningproduktie van 70.000 per

jaar en een jaarlijks vrij komend percentage van 2 van de

bestaande voorraad, berekent Dr. Van de Woestijne dat

er 120.000 woningen jaarlijks beschikbaar komen en

waar de wachtlijst rond 250.000 kandidaten in totaal

omvat bedraagt de gemiddelde wachttijd 2-21 jaar.

Om die wachttijd individueel zo snel mogelijk te doen

ingaan, gaat men versneld huwen, resp. tot gezinsuitbrei-

ding over, waardoor het woningtekort extra wordt ver-

groot. Hier komt bij, dat lage huren de mobiliteit van de

bewoners, niet bevorderen. Het effect van versnelde

huwelijken
becijfért
Dr. Van de Woestijne op ca. 10.000

extra gezinnen.maar’ook hierdoor wordt de woningnood

niet verklaard: Die verklaring is te ‘inden in de toename

van het aantal huishoudingen, nI. niet 54 pCt. en de pro-

duktieheeft dit niet kunnen bijhouden.
Dr. Van de Woestijne staat argwanend tegenover de

veronderstelde omvang van het woningtekort. Bij een

teruggang van de conjunctuur zal de huweljksfrequentie

afnemen; zou deze dalen tot het crisispeil van 7,2 pCt.

dan zou daarmede het equivalent van 13.000 woningen

worden ingelopen. Voorts vraagt hij zich af, of alle inge-

schrevenen wel serieus, d.w.z. koopkrachtige vraag ver-

tegenwoordigend, zijn en ten slotte, of, als de huren

wederom het vooroorlogse deel van het particulier budget

zouden opeisen, niet een terugval in de vraag

naar woningen zou optreden. Onder de laatst genoemde

‘omstandigheden zou het woningtekort wel eens plotseling

kunnen verdwijnen met wellicht méér samenwoningen

dan thans en mogelijk danblijkende ,,Fehlinvestierungen”.

Bedrijfseconomisch gezien verwacht Dr. Van de

Woestijne geen heil van een industriële revolutie in het

bouwbedrijf. Niettegenstaande alle erkendé bezwaren

blijkt de trâditionele bouw toch altijd nog goedkoper dan
bijv. de systeembouw. Van de 450.000 nieuw gebouwde

woningen is slechts 11 pCt.. in systeembouw tot stand

gekomen trots verleende medewerking, van overheids-

wege en een tijdlang zelfs met financiële tegemoetkoming.

Vele moeilijkheden waarmede de traditionele bouw wor-

stelt gelden eveneens voor de systeembouw, zodat zij geacht

moeten worden inherent te zijn aan het bouwproces. Dit

betekent niet – aldus spreker – dat niets moet worden

beproefd om tot efficiënter werkmethoden te komen,

maar deze zullen zich beperken tot vele kleine verbeterin-

gen in Organisatie van het werk en arbeidstechniek. Voorts

in het streven naar-verdere normalisatie, waar mogelijk.

AANTEKENINGEN

**
*

De uitwisseling van gedachten, welke op de voor-

drachten volgde, betroffen overwegend de inleidingen van

de heren Van Tijen en Vaii de Woestijne. Zij leverde

echter noch nieuwe gezichtspunten op, noch een wijziging

van standpunt der betrokkenen.
Mr. In ‘t Veld constateerdd dan ook, dat een concrete

oplossing niet was gevonden hetgeen hij ook niet had

verwacht. Dit – aldus Mr. In ‘t Veld – is wel duidelijk

geworden, dat er een wijziging dient te komen in de men-

taliteit van producenten en consumenten. De laatstge-

noemden dienen te beseffen, dat een t& lage huur de waar-

de \’an de woning in gevaar brengt en daarmede het-

woningpeil. De woning, moet integendeel als cultuur-

object weer in eer worden hersteld.

Verder verklaarde Mr. In ‘t Veld nog van mening te

zijn, dat er voor het Verbond van Wetenschappelijke

Onderzoekers aanleiding was om na te gaan, wat er ge-

daan kan worden qua research met name waarop deze

te richten, gezien de tegengestelde opvattingen van de

inleiders Van Tijen-Van de Woestijne qua bouwtechnie-

ken; benevens eventuele steekhoudende suggesties betref-

fende het hôé van de aanpak.

Het valt o.i. te betreuren, dat de gehouden nieidingen

qua tekst niet verkrijgbaar waren, zodat een résumé
slechts door middel van aantekeningen kon worden

samengesteld. Zulks moge een aanvaardbaar èxcuus zijn

voor eventuele onvolkomenheden in onze verslagg’èving.,

De opkomst van belangstellenden viel ons niet mee

vooral gezien de grote oranisatie welke als initiatief-

neemster optrad. Ook in dit opzicht lijkt de allerwege

geuite klacht over de ,,mentaliteit” alleszins gegrond.

Het grote nut van deze bijeenkomst lijkt ons daarin te
schuilen, dat de overgrote meerderheid van
6e
aanwezi-

gen – zoal niet allen —bleken in te zien, dat een onrede-

lijk laag huurpeil het woningpeil omlaag brengt, alle goede

bedoelingen om het tegendeel te bewerkstelligçn ten spijt.

Om verder afglijden te voorkomen is aanpassing on-

vermijdelijk en is het dübbel jammer, dât de vele moge-

lijkheden, welke het verleden heeft geboden om pijnloos

dan wel met een’ minimum aan pijn tijdig dit aanpassings-

proces te doen verlopen, zijn verzuimd.

Voor het Hoofdbestuur van de Nederlandse Consu-

mentenbond ligt ‘hier een mbeilijke – maar nuttige en

noodzakelijke – taak. Wij wensen het gaarne een volledig

succes toe.

Rotterdam.

HERMSE.

Verkopen per post

Op het gebied van de di’tributie vallen gedurende de

laatste decennia in toenemende mate veranderingen waar

te nemen; veranderingen,, voortvloeiende uit het streven

naar een steeds betere aanpassing van h,et distributie-

apparaat aan de gewijzigde en nog voortdurend ver-

anderende wensen van de consument.
Een van de uitingen van dit streven, die de laatste. tijd

de aandacht trekken, is de verko’op per post. Hoewel hier’

sprake ‘ van een vorm van distributie, welke zeker niet

geheel nieuw is (zij vond reeds in de vorige eeuw toe-

passing), heeft het er de schijn van, dat een groot aantal
consumenten zich tot een dergelijke wijze yan aankoop

voelt aangetrokken. –

Teneinde een voorlopig inzicht te verschaffen in de

plaats, welke ‘het postorderbedrijf hier te lande inneemt,

heeft het Economisch Instituut
VOO,.
de Middenstand
een

eerste, nog globale documentatie gegeven, waarnit de

ondernemers in de detailhandel (en ook anderen, die voor

het onderhavige vraagstuk belangstelling hebben) hun

conclusies kunnen trekken, zo heet het in het voorwoord

tot de ,,Nota inzake de resultaten va» een onderzoek van de

advertentie-activiteit van de postorderbedrijven in Neder-

land”.

In genoemdenota heeft het E.I.M. enkele uitkomsten

vastgelegd, welke de analyse opleverde van de adverten-

ties, geplaatst door postorderbedrijven in de vijf radio-

932

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

24 oktober 1956

programmabladen en twee damesweekbladen gedurende

de eerste kwartalen van 1953 tot en met 1956. Het was

juist de snel in intensiviteit toenemende advertentie-

activiteit, welke mede tot het onderzoek deed besluiten.

Uitgaande van de opvatting, dat een postorderbedrijf

een bedrijf is, dat zich – al dan niet uitsluitend, zoals

verderop zal blijken,— bezighoudt met de directe vérkoop

aan consumenten door inschakeling van de posterijen of

besteldiensten, zowel voor het bijeenbrengen van de

orders als voor het vervoer van de bestelde artikelen, mag

met’ reden worden aangenomen, dat elk bedrijf, dat zich

op de postorderverkoop toelegt, meer of minder regel-

matig in genoemde bladen zal adverteren. En dan blijkt

een eerste conclusie te zijn, dat het
aantal postorderbedrij-

ven
gedurende de laatste vier jaren bijna verviervoudigd

is en thans om en nabij de 150 zal bedragen, een cijfer

overigens, dat ook uit andere bronnen naar voren komt,

waardoor de betrouwbaarheid van de door het E.I.M.

bereikte conclusies ondersteund wordt.

Bijna de helft van de postorderbedrijven beweegt zich

op het gebied van de textiel- en woninginrichtingsgoede-

ren; ook boeken, hörloges, keukenuitzetten (en nog een

groot aantal andere, niet afzonderlijk onderzochte artike-

len) worden in min of meerdere mate per post gekocht.
Dat onder de postorderbedrijven grote en kleine bedrij-

ven voorkomen zal geen verwondering wekken; in dit

verband wordt geconstateerd, dat meer dan 60 pCt. van
de advertenties door ongeveer 15 pCt. van de bedrijven
wordt geplâatst. Deze verhouding is echter ten dele een
gevolg van de omstandigheid, dat een niet onbelangrijk

gedeelte van de getelde postorderbedrijven tot de zgn.

ééndagsvliegen moet worden’gerekend; vele bedrjven die

artikelen voeren, welke voor verkoop per post in aanmer-

king komen, proberen het maar eens en als het resultaat

niet meevalt, houden zij er Aug mee op. Hoewel in de

Verenigde Staten (en ook in sommige Europese landen)

verschijnende brochures wel de indruk geven, dat het met

succes leiden van een postorderbedrijf weinig bijzondere

capaciteiten zouvereisen, zal ook hier de praktijk wel

anders leren.

Het is
dan
ook in het geheel niet verwonderlijk, dat het

E.I.M. bij zijn onderzoek naar de
continuïteit in het post-
orderbedri/f
tot de conclusie is gekomen, dat deze aan-

merkelijk hoger ligt dan men geneigd is te veronderstellen.

Meer dan de helft van de bedrijven, die in’ 1953 per post

verkochten, deed zulks in 1956 nog; voor de textiel- en

woninginrichtingbranche was dit gedeelte zelfs nog groter.

Waarschijnlijk de belangrijkste vraag, welke het E.I.M.

heeft trachten te beantwoorden, is die naar de
aard van de

bedrijven,
welke zich op de postorderverkoop toeleggen;

met andere woorden: of en in welke mate de gevestigde

detailhandel per post verkoopt.

Uit de resultâten van het onderzoek komt niet alleen

naar voren, dat het instituut van de eigenlijke postorder-
bedrijven (bedrijven dus, die zich uitsluitend tot de ver-

koop per post bepalen) zich gedurende de laatste jaren

belangrijk heeft uitgebreid, doch tevens dat het aantal

detailhandelsbedrijven, dat van het postordersysteem

gebruik maakt ongeveer in dezelfde mate is toegenomen.

Verder houden zich – in veel mindere mate overigens

ook wel producenten, importeurs en grossiers met verkoop

per post bezig.

Het E.I.M. meent dan ook tè mogen concluderen, dat
in zoverre althans van een bedreiging van de ge’estigde

detailhandel tot nu toe geen sprake is geweest. Dit in

tegenstelling tot bijv. in West-Duitsland, waar op sommige

gebieden van een verwoede strijd tussen het verzendhuis
en de detailhandel kan worden gesproken.

Hoewel het E.I.M. – gezien het beperkte materiaal van

onderzoek waarover het beschikte – een aantal belang-

iijke facetten van het postorderbedrijf buiten beschouwing

moest laten (zoals aard en omvang van de klantenkring,

prijs- en kwaliteitspolitiek, omzetverhoudingen) kreeg
men wel de indruk, dat het succes van de postverkoop

hier te lande voor een groot gedeelte afhankelijk is van de

mogelijkheid van afbetaling, die deze distributievorm

biedt; juist het anonieme karakter, hetwelk de afbetaling

bij de postordertransacties heeft, vormt waarschijnlijk één

van de meest aantrekkelijke kanten ervan. Een andere

verklaring is ten minste moeilijk te vinden voor de

paradoxale situatie, dat het Nederlandse postorderbedrijf

zijn afnemers tegenwoordig voornamelijk vindt in grote en

middelgrote steden, gebieden derhalve, die – zeker in

Nederland – over het algemeen over een uitnemend

detailhandelsapparaat beschikken.

De postorderbedrijven zelf – zo blijkt ten slotte uit een

onderzoek naar de vestigingsplaats ervan – zijn in

ov6rwegende mate in de provincies Noord- en Zuid-

Holland gevestigd. Dit hangt hoofdzakelijk samen met de

vestiging daar van de met de detailhandel verbonden

postorderbedrijven; de bedrijven die zich uitsluitend tot

het verkopen per post bepalen zijn niet ongeneigd in

provincieplaatsen een onderdak te zoeken. De ligging ten

opzichte van de consument speelt voor deze bedrijven

immers geen rol; de hoofdzaak is hier, dat spoor of

bodedienst een goede verbinding met het afzetgebied

waarborgen.

Wassenaar.

Drs.
P. H. J. F. Th. SCHNELLEN.

De koopvaardijvloot der O.E.E.C.-lande.n

Hieronder zal een globaal overzicht worden gegeven

van de stand van de koopvaardijvloot der O.E.E.C.-

landen; vooraf wordt in het kort de ontwikkeling van het

aandeel van deze landen in de wereldkoopvaardijvloot

geschetst. Tevens zullen enkele cijfers worden vermeld

betreffende de koopvaardijvloot der Verenigde Staten en
omtrent de tonnage geregistreerd onder de zgn. ,,flags of

convenience”
1)

Van 1939 tot 1955 nam de wereldtonnage gestadig toe,

in het tijdvak 1939-1945 met 13 pCt. en in het tijdvak

1)
De gegevens zijn ontleend aan twee studies, beide getiteld ,,Maritime Trans-
port”, van het ,,Maritime Transport Committee” van de O.E.C.C., resp. gepu-
bliceerd september 1954 en juli 1956. Tonnagecijfcrs zijn bruto registertonnen.

1945-1955
met 31 pCt. De toename gedurende de oorlog

is viii. een gevolg van de aanbouw in de Verenigde Staten.

De tonnage der O.E.E.C.-landen ging aanzienlijk achter-

uit in de periode 1939-1945; in 1945 bedroeg zij slechts

57
pCt. van haar vooroorlogse omvang. In 1952 was het

vooroorlogse niveau weer bereikt, terwijl de tonnage

in het tijdvak medio
1952-1955
nog toenam met
5,6
mln.

ton tot 48,3 mln, ton. Hierdoor is het aandeel der O.E.E.C.-

tonnage in de wereldtonnage op 49,7 pCt. gekomen. Dit

is nog altijd ver beneden de verhouding van 1939 toen de

O.E.E.C.-landen 64 pCt. van de wereldtonnage bezaten.
De tonnage van de Verenigde Staten, die in 1939 ruim
9 mln, bedroeg, bereikte in 1948 een niveau van 27 mln.

1
0

10

20

30

40

50-

60

70

80

90

100

24 oktober 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIÇHTEN

933

TABEL T.
Totale tonnage van de O.E.E.C.-landen in vergelijking met de totale tonnage .van de wereldvloot a) b).

/

(in mln, bruto registerton)

Geschat per 30 sept. 1945

Medio 1939

door M.O.T.

Medio 1948

Medio 1954

Medio 1955
Londen

Totaal
I
Tankers

Totaal
1
Tankers

Totaal
1
Tankers

Totaal
1
Tankers •

Totaal
I
Tankers

Wereldtonnage

65,6

11,4

i4,0

14,0

77,4c)

15,3

94,6c)

24,6

‘ 97,1 c)

26,5
Tonnage van de O.E.E.C.-

landen
……. . ……

.
42,0

6,9

24,0

5,0

35,9

7,2

46,1

13,2

48,3

14,7
Procentueel aandeel van
dc vloot der O.E.E.C.-
landen in de wereldvloot

64,0

60,4

34,0

36,0

46,4

47,2

48,7

53,7

49,7

55,5

/
Bron:
Lloyd’s Register of Shipping, behalve de cijfers per 30 sept. 1945, welke afkomstig zijn van het Ministry of Transport (M.O.T.) te Londen. De bovenstaande cijfers Omvatten schepen van 100 B.R.T. en meer, behalve bij de tankers in 1939 en 1948, welke 1.000 B.R.T. en meer zijn. In deze tabel
zijn niet begrepen de schepen welke uitsluitend de Grote Meren bevaren, zowel onder Canadese als Amerikaanse vlag en evenmin niet-mechanisch voortbewogen schepen.
Inclusief de opgelegde reservevloot van de Verenigde Slaten.

.

ton. Sindsdien is zij langzaam dalende, o.a. door verkoop

van schepen aan O.E.E.C.-landen ad 3;5 mln, ton, zodat
zij medio 1955 nauwelijks 24 mln, ton bedroeg. Daar de

laatste jaren ongeveer 60 pCt. hiervan tot de opgelegde

reservevloot behoort, is slechts 9 â 10 mln, ton in actieve

dienst. Daarvan yindt bijna 4 mln.
Dekoopvaârdij
ton emplooi in het inter-Amerikaanse

vervoer. Het overgrote deel van de

opgelegde vloot is tijdens de oorlog

gebouwd. Om te voorkomen dat deze –

vloot ,,en bloc” zou verouderen heeft

de Regering der Verenigde Staten een
vervangingsprogramma opgesteld, dat

beoogt jaarlijks 20 schepen voor droge –
lading te bouwen.

De Canadese vloot nam gedurende en

kort na de oorlog met 60 pCt. toe tot

1,35 mln, ton in 1948, doch schrompel-
de daarna ineen tot nauwelijks 0,6 mln.

ton per medio
1955.

De tonnage van Argentinië en Bra- =

zilië vertoonde een sterke stijging in

het tijdvak 1939-1952, doch sindsdien

blijft ze nauwe1jks constant op resp.

ca
. 1 mln, en ca. 0,9 mln. ton.

India, dat v66r de tweede wereldoor-

log geen noemenswaardige koopvaar-

dijvloot bezat, breidt zijn vloot ge-

stadig ‘uit; medio 1955 bedroeg zij =

570.000 ton.

Opvallend is het tonnageverlies ten-

gevolge van’ de tweede wereldoorlog

voor Japan, dat in 1939
5,6
mln, ton

bezat en in 1948 1 mln. ton. Door

voortdurende aanbouw bezat Japan

medio
1955
al weer 3,7 mln, ton. –

De meëst opmerkelijke groei laat –

de tonnage van Liberia, Panama, Hon-
duras en Costa Rica zien. Bedroeg hun

vloot in-l939 nog slechts 0,8 mln, ton,

eind 1955 was zijreeds 9,28m1r. ton,

waarvan bijna
5
mln. ton tankers. Tot,

nu toe worden vrijwel alleen schepen

die goederen in bulk, vervoeren onder

deze vlaggen geregistreerd. De aanzien-

lijke toename van de onder deze zgn.

,,flags of convenience” geregistreerde

scheepsruimte wordt vnl. veroorzaakt

doordat naar de winst geheven belas-

tinge’n in deze landen, voor de zee-

scheepvaart, niet bestaan. De reders be-

hoeven in deze landen slechts een regis- –

tratierecht te betalen, dat in. Libèria $ 1,20 per ton be-

draagt, terwijinadien jaarlijks lOdoll’arcents per ton wordt

geheven. Bovendien liggen de eisen ten aanzien.van de

wettelijke sociale voorzieningen in deze landen veel Jager

dan in de landen welke van oudsher zeevarende naties zijn.

vloot der O.E.E. C.landen vergeleken met de wereldvlôot

(in mln, bruto registerton)

934

ECONOMISCH-STÂTISTISCHE BERICHTEN

24 oktober 1956

TABEL II.

Tonnage voor drôge en vloeibare lading, per medio 1955, van de 7 voornaamste landen met een koopvaar-

dijvloot, aangesloten bij de O.E.E.C., waarbij vermeld de tonnage beneden 10 jaar a), b)

(in duizenden bruto registerton)

Totaal
droge en
vloeibare
lading

1

pCt. van
1

kolom 1
1

beneden
10 jaar

Totaal droge
1
en vloeibare
1
lading beneden
10 jaar

1

Totaal

tanker-
1

tonnage
J

1

pCt van
1

kolom 4
beneden
10 jaar

Tankertonnage
beneden
t

10 jaar

Totaal
droge lading
Droge
lading
beneden
10 jaar

pCt. van
kolom 8
beneden
10 jaar

(1)
(2) (3)
(4)

1
(5)

1
(6) (7)
(8)
(9) 1.651,7
59

1
975
504,2

1
80
403
1.147,5
572
50
3.922,5
56

1
2.197
1.152,4

1
61
703
2.770,1 1.494
54
3.910,7
25

1
978 1.209,7

1
42

t
508
2.701,0
470
17

Denemarken

……………..

3.695,6
38

1
1.404
893,3

1 1
393
2.802,3
1.011
36

Frankrijk

………………
[talië

………………….

7.249,1
63

1
4.567
4.172,6

1
74
3,088
3.076,5
1.479
.

48
Nederland

………………
Noorwegen

…………….
2.807,2
53

1
1.488
902,2

1
78

1
704
1.905,0
784
41
Zweden

………………..
Verenigd Koninkrijk
19.356,7
43

1
8.323 5.261,3

1
58

1
3.052
14.095,4
5.271
37
Totaal
42.593,5
1

46,8
1

19.932
1

14.095,7
1

62,8
1

8.851
28.497,8
11.081
39,0
Percentage van de totale
1
1
O.E,E.C.-tonnage
88
1
95
1
1
85

Bron:
Lloyd’a Regiater of Shipping. Waar nodig gecompleteerd door opgaven van de Regeringen.
Schepen boven 100 bruto registerton.

Hierdoor zijn de reders in staat veel grotere bedragen te

reserveren voor de vervanging van hun tonnage en tevens
kunnen -zij beter bewapend een evèntuele crisis tegemoet

zien dan de reders in de overige landen.

De tankvloot.

In het tijdvak
1939-1955
nam de totale wereidkoop-

vaardijvloot, zowel voor droge als voor vloeibare la-

ding toe van 65,6 tot 97,1 mln, ton. De wereldtankvloot

steeg in dat tijdvak echter van 11,4 tot 26,5 mln, ton of wel

met 132 pCt. Van de wereldtanktonnage vaart onder

de vlag van de O.E.E.C.-landen 14,7 mln, ton, van de

Verenigde Staten 4,3 mln. ton, terwijl 7,4 mln. ton in de

rest van de wereld is geregistreerd, waarvan bijna 5 mln.
ton onder de ,,flags of convenience”. Medio 1955 was in

het Verenigd Koninkrijk de grootste tankvloot geregis-

treerd, ni. ruim
5,2
mln, ton, daarna komen de Verenigde

Staten met 4,3 mln. ton, op de voet gevolgd door Noor-

wegen met bijna 4,2 mln, ton. Het valt op dat, hoewel
sedert 1948 de tankertonnage in
vrijwel
alle landen is

gestegen en soms meer dan verdubbeld is in het tijdvak

1948-1955, die vn de Verenigde Staten met ruim 1,2 mln.

ton is gedaald. Vermoedelijk is dit mede een gevolg van

het registreren van Amerikaanse tonnage onder de

,,flags of convenience”.

Ten aanzien van de vaak gehoorde uitlating, dat de

uitbreiding van de onder Nederlandse vlag varende tank-

vloot achterbljft bij die van andere landen, kan het

volgende worden opgemerkt. In het tijdvak medio 1948-

1955 steeg de tankertonnage der O.E.E.C.-landen van

7,2 tot 14,7 mln. ton. Stellen we 1948 = 100 dan luidt het

indexcijfer voor
1955
203. Nederland blijft hier juist

beneden met het indexcijfer 190. Nog lager ligt dat voor

het Verenigd Koninkrijk, nI. 149; voor Noorwegen

daarentegen bedraagt het 228. Voor de overige O.E.E.C.-

landen, welke een tankvloot van betekenis hebben, be-

droegen deze indexcijfers: Frankrijk 249; Zweden 271;

Italië 268 en Denemarken 405. Duitsland, dat na 1945

zijn tankvloot weer geheel moest opbouwen, bezat medio

1955
weer 289.000 ton tankerruimte.

Wat tenslotte de leeftijdsopbouw der tankvloot betreft

nemen, onder de O.E.E.C.-landen, de Scandinavische

landen de gunstigste positie in. Van de totale tanker-

tonnage maakt de tonnage jonger dan
5
jaar in Dene-

marken, Noorwegen en Zweden resp. 61, 50 en 65 pCt.

uit. In deze leeftijdsklasse valt slechts 36 pCt. van de

Nederlandse tankertonnage en 38 pCt. van die van het

Verenigd Koninkrijk. Van de tankertonnage van alle

O.E.E.C.-landen is 2,6 mln, ton of ruim 17 pCt. ouder

dan 15 jaar; daar gemiddeld de economische levensduur
bij normaal vrachtenniveau omstreeks 15 jaar bedraagt,

zal deze tonnage in de nabije toekomst gesloopt moeten

worden. Met 36 pCt. aan tankertonnage ouder dan 15

jaar neemt Nederland onder de 7 O.E.E.C.-landen,

vermeld in tabel II, de ongunstigste positie in; de percen

tages voor deze landen zijn: Denemarken 12; Frankrijk

17; Italië 26; Noorwegen 17; Zweden 10 en het Verenigd
Koninkrijk 13.

In deze tabel is Duitsland niet opgenomen, daar de

koopvaardijvloot van dit land ten gevolge van de tweede

wereldoorlog een zeer onevenwichtige leeftijdsopbouw

vertoont. Van de Duitse tonnage voor drbge lading,

welke medio 1955 bijna 2,4 mln. ton bedroeg, is niet

minder dan 57 pCt. jonger dan
5
jaar, terwijl nog 23 pCt.

ouder dan 25 jaar is. Van de tonnage voor droge lading

heeft Frankrijk het hoogste percentage beneden de 10 jaar

oud, ni. 54 pCt. Ook voor de Scandinavische landen valt

dit percentage gunstig uit. – In dit gezelschap van zeven

belangrijke zeevarende landen komt Nederland op de

zesde plaats met 36 pCt. aan tonnage voor droge lading

minder dan 10 jaar oud, juist aôhter het Verenigd Konink-

rijk.

GELD- EN KAhTAALMARKT

De geldmarkt

Teneinde voor de ten einde spoedende september/okto-

ber periode gemiddeld aan de verplichte minimum-kas-
percentages toe te komen, moesten de banken nèg meer

krediet opnemen bij de Centrale Bank. Per 15 oktober

was hierdoor het rekening-courantkrediet dezer instelling

gestegen tot het exorbitante bedrag van f313 mln., waar-

naast nog voor het evenzeer ongehoorde bedrag van

f
156
mln, wissels (= schatkistpapier) door haar waren

gedisconteerd. De situatie bleef aldus gehandhaafd, dat

bijkans dezelfde som, die De Nederlandsche Bank uit

haar vestzak aan het bankwezen uitleende, bij haar weer

door de kredietnemers zelve in de broekzak was terug-

gestort.

Met ingang van maandag 22 oktober verhoogde de

Centrale Bank, naar zij vlak vôôr het weekend aankon-

digde, haar tarieven over de gehele linie met I pCt. Als

motief hiervoor voerde zij aan ,,de voortgezette expansie

van de kredietverlening door het bankwezen, gepaard

met een minder gunstige ontwikkeling van de betalings-

balans”. Deze verhoging is nu reeds de derde in 1956,
hetgeen contrasteert met de volkomen stabiliteit dezer

officiële rentetarieven in 1954 en
1955.
Ook het feit, dat
het wisseldisconto sinds het begin van dit jaar met niet

minder dan de helft is omhooggebracht, geeft,wel ‘aan,

1/

L,t.

24 oktober 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

935

(Advertentie)

dat de Bankleiding de huidige monetaire situatie niet

zonder zorgen gadeslaat.

Het zware beroep, dat de laatste tijd op de Centrale

Bank wordt gedaan betekent per definitie, dat de jongste

discontoverhoging voor de geldmarkt van effectieve be-

tekenis is.
Rentetarieven van De Neder-

van af

van af

van af

van af –
Iandsche Bank (in pCt.)

7/4/53

7/2/56

25/8156 22110/56
Wisseldisonto
……………….
24

3

3

3
m
Proessendisconto
……………
3

34

3
Debetrente in rekening-courant (voor
anderen dan particulieren)
…….
3

34

31

4
De kapitaalmarkt

Het koersniveau op de aandelenmarkt bleef ook de

afgelopen week zeer stabiel; in de 1f maand, verlopen

sinds 4 september ji., kwam het algemeen ‘A.N.P.-C.B.S.

aandelenindexcijfer geen enkele dag boven de 217 noch

beneden de 212.

De oorzaken van deze stabiliteit zijn zowel in het

buiten- als in het binnçnland te zoeken. Amerika kocht
de laatste maanden verhoudingsgewijs weinig Olies te

Amsterdam en trad hier af en toe zelfs als verkoper van

Unilevers op. Het Nederlandse publiek volhardt met

hardnekkigheid in zijn afwachtende en voorzichtige hou-

ding. Het voelt zich hierin geschraagd door minder gun-

stig nieuws uit het bedrijfsleven, met name krimpende

winstmarges, die nu hier dan daar worden gemeld en die

niet in alle gevallen door omzetstijging worden gecompen-

seerd. Dat een dergelijke daling van de winstmarge zich

niet beperkt tot de minder grote ondernemingen, bleek

uit de deze week gepubliceerde interim-cijfers der A.K.U.;

zelfs rees hierdoor de vraag, of bij deze onderneming het

dividend gehandhaafd zal worden.

Het door sommigen geuite vermoeden, dat de nood der

Schatkist wel eens tot een verhoging van de vennoot-

schapsbelasting aanleiding zou kunnen geven, was uiter-

aard niet geschikt om in de enigszins katterige stemming

op de aandelenmarkt een wending ten goede te brengen.

Dat men soms na één zwaluw reeds zomer verwacht,
bleek op de obligatiemarkt na het succes van de 4j pCt.

emissie Haarlem.. Ondanks het feit, dat de afgelopen

week inmiddels weer een gemeente-emissie mislukte (ni.

die van f.3 mln. 4j pCt. Hengelo), verscheen onmiddellijk
een indrukwekkende stoet van gegadigden op de emissie-

markt, nl. de provincies Noord- en Zuid-Holland (elk

f.
5
mln.) alsmede de gemeenten Rotterdam (f. 10 mln.),

Utrecht, Helmond en Emmen (elk f. 3 mln.). In al deze

gevallen is de emissiekoers 100 pCt., het rentetype 4j pCt.

en de gemiddelde looptijd ca. 20 jaar, terwijl yervroegde

aflossing de eerste tien jaar verboden is.

De verdere voortgang van de stijging van de rente-

stand, ook gedurende de laatste maanden, blijkt wel uit

het feit, dat de Mij. voor Middellang Crediet, die augustus

jl. met een tienjarige 4 pCt. obligatielening A 99 pCt. haar

opwachting maakte, thans met een 4t pCt. lening â 994

met dezelfde looptijd op de markt komt.

Mocht er wellicht de laatste weken hier en daar in

financiële kringen zijn gespeeld met de, gedachte, dat

i.v.m. de komst van de nieuwe bewindsman het roer op

de Kneuterdijk wel eens wederom in de richting van

goedkoper geld zou worden geend, de Turfmarkt heeft

er harerzijds geen gras over laten groeien en met de nieu-

we discontoverhoging te kennen gegeven, dat haars inziens

van renteverlaging geen sprake behoort te zijn, integen-

deel juist een renteverhoging op haar plaats is.

Een (in verband met de politieke verhoudingen) komi-

sche noot vormde in dit verband de uitnodiging van

,,enkele leden” der Tweede Kamer. in de Algemene Fi-

nanciële Beschouwingen over de Rijksbegroting 1957

tot de Regering gericht om een gedwongen staatslening

uit te schrijven tegen een bepaald (lees laag) renteper-

centage. –

Aand.

indcxcufers

A.N.P.-C.B.S.
5 okt.
12 okt.
19 okt.
(1953

100)
1956
1956 1956

Algemeen

………………………………
215,4
216,5 214,6
Internat.

concerns

…………………
291,5
294,0 290,8
Industrie

………………………………
164,6 165,4 165,3
Scheepvaart

…………………………
175,9 177,1
174,7
Banken

…………………………………
137,9
135,1
135,0
Indon.

aand
………………………….
105,9 105,2 104,0

Aandelen

Kon.

Petroleum

……………………-
804
3
/4
817
1
A
814
1
/
2

Unilever

………………………………
400%
405%
406
Philips

……… . ……………………….
289%
286
281
1
j
A.K.0
…… …………………………….
248%
249
237
Kon.

N.

Hoogovens

………………
343%
335 336
Van

Gelder

Zn.

……………………
224%
220
218
H.A.L
.

…………………………………
197 197
1
A_
195
Anisterd.

Rubber

…………………
75%
75
74%
H.V.A.

…………………………………
99% 98% 96%

Staatsfondsen

2%

pCt.

N.W.S .

……………………
71%
69½
68
1
A
3-3%

pCt.

1947

………………………
90%
91
90+8
3%

pCt.

1955

1

—————————
88
88%
89%
3

pCt.

Grootboek 1946

……………
88%
88
881i1
3

pCt.

Dollarlening

……………… 94+8
95%
94%

Diverse
obligaties

3
1
h
pCt. Gem. R’dain 1937 VI
93
93
92
3% pCt. Bk. v. Ned. Gem.1954 11/111
85% 85%
86
7
4
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
92%
92
91%

pCt.

Philips

1948

……………
94% 94%
94
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
87 87
87

J. C. BREZET.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in augustus en september
1956

De algemene stand der geidmarkt.

De einde juli vervaldag bracht begin augustus een

vrij gevoelige daling der deposito’s te weeg, zodat .de

geidmarkt tijdelijk zeer krap met callgeld was voorzien.

De liquiditeiten herstelden zich geleidelijk in de loop

van de maand. Augustus bracht een minder zwaar

ultimo, terwijl de deposito’s blijkbaar opnieuw een

stijgende tendentie volgden in de loop van september.

In aansluiting met de verenging van de geldmarkt

werden de rentevoeten voor daggeld begin augustus

verhoogd met 0,05 fr. en respectievelijk gebracht op

1,65 pCt., 1,75 pCt. en
1,85
pCt. voor geld op zicht, op

5
en 10 dagen. Hierdoor kwamen deze rentevoeten juist

op hetzelfde peil te liggen als deze van het kortiopend

936

ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN

24 ‘oktober 1956
schatkistpapier, uitgegeven met respectievelijk vijf, tien

,n ijftien dagen looptijd.

– –

Dè einde septembef vervaldag wâs weer zwaarder,

met als èvo1g de onvermijdelijke verkrâpping van de

&ldnarkt. Op 2 bktöbér .’erden bovengenoemde rente-

/oëtèn voor calle1d en kortlopend schatkistpapier met

0,05 fr. verhoogd. Alhoewel hierin enige tendentie naar

duurder worden van het krediet zou kunnen worden

bespeurd, kunnen deze renteverhogingen anderzijds ook
beschouwd worden als een geleidelijke normalisatie van

de vroeger abnorniaal lage voorwaarden van het daggeld.

Om wille van de bankreglementering kunnen de rente-

voeten van het kortlopend schatkistpapier niet lager

gesteld worden dan deze van het caligeld, waarvan de

maximum-duur trouwens tot 10 dagen beperkt is.

Verloop Çan de kredietverlening

Portefeuille

1
Herdisconto door

Krediet verleend
handelspapier

de private banken

aan de economie
Nationale Bank

bij de Nat. Bank en

door de private

parastatale instell.

banken

dec.

1955
6.762
6.254 45.695
april

1956
3.141
5.303
47.895
mei

1956
4.849
5.948
47.818
juni

1956
/

4.180 6.040 46.327
juli.

1956
6.622
7.321
45.450
aug.

1956
3.984
-,

sept.

1956
5.229

In aansluiting op deze tabel houden wij eraan erop te

wijzen dat de banken niet alleen herdisconteren bij de

Nationale Bank en andere parastatale financiële instel-

lingen. Volgens het zo pas gepubliceerde verslag van de

Bankcommissie hadden de banken einde 1955 daarbuiten

voor fr. 2.839 mln. handelspapier cindergebracht bij
private herdiscontonemers, waaronder voornamelijk

Luxemburgse banken, financiële vennootschappen, pen-
sioenfondsen en andere maatschappelijke kassen.

In verband met het herdisconto der private banken

ontlenen wij aan genoemd verslag van de Bankcommissie

volgende tabel, waaruit zeer belangrijke verschuivingen

op lange termijn in de structuur van het herdisconto

naar voren treden.

Herdisconto door de private banken

(in mln. fr
.)

31 december 1950

1

31 december 1955

Nationale Bank
7.032
(77 pCt.)
2.736
(30,09 pCt.)
880
(9,64 pCt.)
1.627
(17,89 pCt.)
Andere parastatale orga-
631
(6,91 pCI.)
1.891
(20,80 pCt.)

H.W.I

……………..

Private herdisconto-

nismen

…………..

589
(6,45 pCt.)
2.839
(31,22 pCt.)
nemers a)
…………..
Totaal

……………..
9.132
(100 pCt.)
9.093
(100 pCt.)
a) Dit cijfer wordt niet doorlopend gepubliceerd; de gebruikelijke statistiek in
deze kroniek slaat alleen
op de eerste drie posten van deze tabel.

De last van het herdisconto blijkt in sterke mate af-

gewenteld van de Nationale Bank naar de vrije markt,

waar herdiscontonemers, zowel private als parastatale,

ojtreden naar gelang de mogelijkheden van hun thesaurie.

De directe geldcreatie door het herdisconto werd door

deze structuurwijziging sterk beïnvloed, terwijl anderdeels

de mogelijkheden van de markt grondiger worden benut.

De toestand van de banken.

Einde juli ondergingen de deposito’s een aanmerkelijke
terugloop, die vooral bij de tegoeden op termijn gelokali-

seerd was. Deze beweging zou o.a. in verband staan met

zwâre dividenduitkeringen waarvoor de provisies in

afwachting op termijnrekeningen werden geplaatst.

Enkele cijfers uit de globale bankbalansen

(in mlni. fr
.)


31dec.
1955
mi
1956
juni,
1956
juli
1956

Actief
Krediet aande privale
economie

….
45695
47.818
46.327
45.450
15.696
16.667
15.431
14.542
b.

Prolongaties en voorschotten

..
1.291
1.250 1.278
1.332
19.080
20.129
20.054
19.482
Kaskredietens

…………………..
Accepten

……………………9.628
9.772 9.564
10.094
49.702
53.011
53.631
52.986

Passief

a.

Handelswissels

………………..

7.859 7.758
7.180
7.500

Krediet aan de Overheid

………….

79.027
81.467
82.058
78.942
67.260
68.674 69.456 68.199
11.767 12.793
12.602 10.743

Bankiers

…………………………
Deposito’s

totaal

………………….

4.092
4.130 4.179

Deposito’s op zicht
………………
Deposito’s op termijn

…………..
Kasbons

………………………..3.816
w
Totaal
vreemde

erkmiddelen

……..
90.702 93.317
93.368
90.621

7.048
7.344
7.430 7.430
Totaal
eigen middelen

……………

De obligatiemarkt.

Een dalende tendentie overheerste de obligatiekoersen

tijdens de maanden augustus en september. Een afwach-
tende houding der beleggers die een verdere stijging van

de rentevoeten verwachtten droeg niet weinig bij tot deze

zwakke stemming. Alleen bij het kortlopend overheids-
papier bleef het. koersverlies meestal beperkt tot enkele

fracties.

De gelegénheid om in te tekenen op Duitse obligaties

van steden en industriële ondernemingen, met, een

nominale rentevoet van eerst 8 en nadien 74 pCt., scheen

het geloof in hogere rentevoeten kracht bij te zetten.

Deze hoge Duitse rentevoeten lokten arbitrageverrich-

tingen inzake overheidsfondsen uit ook vanwege Neder-

landse houders. Vooral de waarden met halfiange loop-

tijd werden hierdoor getroffen. De overheidsfondsen met

korte looptijd bleken het minst getroffen door deze baisse-

beweging.

Op de emissiemarkt werd op 24 september overgegaan

tot de uitgifte van een 44 pCt. lening van de Stad Brussel,

groot fr. 600 mln, en terugbetaalbaar in 16 jaar, door

terugkoop ter beurs en/of door uitloting tegen de volgende
terugbetalingsprijzen:

100 pCt. de eerste elf jaren;
101 pCt. het 12e en 13e jaar; 102 pCt. het 14e en 15e jaar;
103 pCt. het 16e jaar.

De houders van deze obligaties hébben het voorrecht

de vervroegde terugbetaling van hun effecten a pan

aan te vragen op 1 oktober 1967.

Ingevolge het zwakke koersverloop op de obligatie-

markt zagen de emittenten .zich verplicht de emissieprijs

tot 97 pCt. te verlagen, als wanneer de Stad Gent nog een

15-jarige lening op 27 augustus jl. It 98,50 pCt. had ge-

plaatst. Hierdoor werd een belangrijke renteverhoging

op de ernissiemarkt bewerkstelligd want de reële op-

brengst werd hierdoor op 4,90 pCt. gebracht voor een

belegging tot de uiterlijke looptijd t.o.v. 4,78 pCt. voor

de lening Stad Gent 1956/71.

Intussei werden ook de uitgiftemodaliteiten van de

leningen van de provincie en de Stad Luik aangekondigd.

Ze verschillen van deze.der lening Stad Brussel slechts

door de looptijd, die voor de stadlening twee en voor de

provincielening één jaar korter is, en waardoor het

reëel rendement licht verhoogt (resp. 4,95 pCt. en 4,93

pCt. tot de uiterlijke vervaldag). Stad Antwerpen
zal

rond einde oktober een gelijkaardige lening, groot

minstens fr. 600 mln. uitgeven. Zoals de leningen van de

provincie en de Stad Luik is ook deze emissie als con-

solidatie van vervallen papier bedoeld.

24 oktober 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

937

Rentestand op de obligatiemarkt a)

(in pCt. per einde maand)

Gemiddelde
looptijd
aug.
1948
juni
1950
juli
1951
juli
1956
aug.
1956
sept.
1956

Staatsrenten langlopende
4,77
4,38 4,68
4,14
4,14
4,16
Staats-
fondsen
7 â 8 jaar
4,83 4,63 5,24
4,60 4,66
4,73
Kasbons
Steden
5 t 6 jaar
5,07
4,49
5,37 4,93 4,93
5,03
Kasbons pa-
rastatale in
stellingen
ca. 9 jaar
– –
5,41
4,53
4,54
4,71
Private

in-
stellingen
10 t 12 jaar
6,06
5,43
6,08
4,88 4,75
4,96
a) Retle rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprijs.
Bron:
Kredietbank.

typische beweging is de opflakkering van de textiel-

waarden, zulks aanleunend bij een verhoogde activiteit,

wier gevolgen op de rentabiliteit evenwel nog zeer vaag

en twijfelachtig zijn.

Het gemiddeld rendement op
75
aandelen beliep einde

augustus 3,59 pCt. en daalde einde september tot 3,39

pCt. Deze baisse hangt enigermate samen met de koers-

5
beweging, doch vooral met een paar accidentele dividend-

bewegingen, w.o. het wegvallen van het dividend van

Belgika Comptoir Colonial.

Enkele indexcijfers

(basis 1953

100)

De aandelenmarkt.

_______________________________

Globaal beschouwd week het koerspeil einde septem-

gs

:: : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : ::::::

31juli

28 sept.

evenwel een lichte inzinking die in de loop van de vol

N?err
o

2300

2399
Scheikunde
gendemaandweergoedgemaaktwerd.

::::::::::::.:::::.:::::::::::::::

ber weinig af van dit per einde juli. Begin augustus bracht

Gas en elektriciteit ………………………..150,6

149,4

Opvallend

is

de

daling

van

de

steenkolenaandelen.

Bouw …………………………………..186,8

192,6
Texiel
De verwarring rond de problemen van deze bedrijfstak

ai::::. : : : : : : : : : :: : ::::: : : : : ::::::::::

geschapen in aansluiting met de drQeve ramp van Marci-

Algemeen gemiddelde

…………………….139,4

138,3

nelle hebben hiertoe niet weinig bijgedragen. Een andere

Kortenberg

Dr. L. DELMOrrE.

EXPORT

Wenst U Uw afzet

in het buitenland te

vergroten?

Laat U zich dan eens

inlichten omtrent het

,,NETHERI.ANDS

TRADE

BU II. ETI N”

Afwisselend

gesteld in de

Fngelse, Spaanse

en Franse taal.

Wij geven U

gaarne een indruk

van de talrijke en

regelmatige

reacties, die

ons uit vele

landen bereiken.

*

Adin. N.T.B.

Postbus 42

Schiedam

Maatschappij voor Middellang Crediet N.V.

gevestigd te Amsterdam.

UITGIFTE

van

nom. f 5.000.000.-
4114
pCt. lO-jarige obligatiën

voor hoofdsom en rente onvoorwaardelijk gegarandeerd door de

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,

in stukken van nom. f 1000.- aan toonder,

TOT DE KOERS VAN 99
1/2
pCt.

De lening is aflosbaar 6. pari in 5 gelijke jaarlijkse termijnen telkens op
1 December, voor het eerst op 1 December 1962.
Vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan vanaf 1 December
1960, uitsluitend op 1 December en wel in het jaar 1960 tot de koers van 102
0
/
0
,
in de jaren 1961 en 1962 tot de koers van 101
0
/
0
,
in het jaar 1963 tot de koers
van 101
0
/
0
, daarna â pan.

Ondergetekende deelt mede, dat zij de inschrijving op

nom. f 5.000.000.-
41/4
pCt. lO-jarige obligatiën

openstelt tot

Maandag, 29 October 1956

des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, op de voor-
waarden van het prospectus van uitgifte dd. 19 October 1956.

Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij bovengenoem-
de kantoren verkrijgbaar.

Amsterdam, 19 October 1956.

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

goEt.

lIfflI

=

lIIIi

=

N
Het
heeft grote voordelen, een bank in
N

H

te schakelen

bij

het
H

H
BEHEER VAN VERMOGENS
II

fl

H

en

II
samenwerking

de bank te benoemen tot

EXECUTRICE-TESTAMENTAIRE

(regeling en afwikkeling vindt plaats in
met de boedelnotaris).

N

H

II
Vraagt onze g?atis brochure.

ederIalldsche

llalldel-Uaatschappij,.

.L.
N

H

M
Hoofdkantoor:

I
Amsterdam, Vijzeistraat 32
H
K

==
111111
===
111111
===
111111
===
111111
===

Behoeft

Uw staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep

in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote

tref zekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commercë1e, a,dmini-

stratieve of aanverwante sectoren.

Advertentie-afd.

Postbus
’42 –
Schiedam

Voor vacerende functies

1
en beschikbare krachten

op
hoa
niveau, zijn
de

1

advertentiekolommen van

,,Economisch-Statistische

1

IJ NJ 1 L E \/ E R NJ \/

Berichten”
het aangewezen

medium:

geeft gaarne inlichtingen aan

– ‘

•’

ACADEMICI

le)
Omdat Uw annonce’onder
1

t/m 30 jaar,

de aandacht komt van stafper-

over de mogelijkheden, welke in haar commerciële, admini-

soneel in de grote bedrijven.

stratieve en technische sectoren bestaan, om opgeléid te worden

1
voor leidinggevende functies zowel in Nederland als, op den

2e) Omdat Uw annonce wordt

duur, in het buitenland.

gelezen door diegenen, die de

De inlichtingen worden u in een persoonlijk onderhoud ge-

zakelijk belangrijke beslissingen

geven, waarbij uitvoerig wordt ingegaan op de vragen, die u

zult willen stellen.
nemen, of daarbij van grote
Indien u hiervoor belangstelling hebt, kunt u zich schriftelijk

invloed zijn.

wenden tot Directie Personeelszaken, afdeling Selectie, Post-
bus 760, Rotterdam.

1t:11
ucijueve vuil uc veruere uuïuouw

en versterking van d
PLANNING

4

– ENKELE ECONOMEN

EEN INGENIEUR
(v.i.ofw.i.)

– EEN M.T.S.-ér
(vliegtuigbouw)

Erzijn functies beschikbaarop het Centrale Planbureau

en op de planbureaus in de
bedrijfsonderdelen.

Kandidaten moeten in staat zijn een bijdrage te

leveren tot de gedachtenvorming over de verdere

ontwikkeling van het bedrijf en mee kunnen werken

aan de concretisering hiervan in uitgewerkte be-

drijfsplannen.

Ook onlangs afgestudeerden of zij, die binnenkort

hopen af te studeren, ‘komen voor deze functies in

aanmerking.

Sollicitaties, met pasfoto, te richten aan

Personeelszaken KLM, Postbus 121,

Den Haag.
Laat U zich

eens
mondeling

of schriftelijk

inlichten inzake
de merites van

E.-S.B.

als publiciteits-

medium.

Dit verplicht
uiteraard tot

niet’s en ver-

schaft inzicht

in belang-

wekkende
perspectieven.

9

.

Advertentie-

afdeling

ECONOMISCH-

STATISTISCHE
BERICHTEN

Postbus
42

Schiedam

.

Tel. 01800-69306

. w$
,
w –,,

KLM
ONINKLIJVj, LUCHTVAART MAATSCHAPPiJ

6
R
X
I
OMTE
LI

,
:
i
w
j

DE OLVEH VAN 1879

PENSIOEN VERZEKERINGEN

VOOR IEDER’ BEDRIJF EEN PASSENDE REGELING

VOOR IEDERE REGELING EEN PASSENDE VERZEKERING

Desktindig

advies wordt

01) aenvrage

gaarne verstrekt.
Kortenaerkade 1 .’ ‘s-Gravenhage – Telefoon 13390

Reeds sinds

1844

worden

lezers

en

adverteerders

er

0

,,wijzer”

van.
Mocht U

nog geen’

abonnee zijn1

vraag
dan de N.R.C.

geheel vrijblijvend

14 dagen gratis

ter” kennismaking.

De

krant

voor

ontwikkelde
mensen


DI

1
.
D

L1
ILI


L1
D
1

El
IEJ

IDEI

El
LII
LII
EI’

II

DII
1

EI
1E1


EI
1

EI
•D
t

El
1
EI

1
ILI

‘1
I.D
.

u
::

NIEU
WE ROTTERDAMSE COURANT

1
ILI

*

0
1
EL

C~)

t

AAN DE NIEUWE ROTTERDAMSE COURANT, ABONNEMENTENAFD., POSTBUS 824

ROTTERDAM

STUUR MIJ DE N.R.C. GEDURENDE 14 DAGEN GRATIS TER KENNISMAKING

NAAM:

1,

STRAAT:

WOONPLAATS;

1

4

Auteur