Ga direct naar de content

Jrg. 36, editie 1774

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 16 1951

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN:

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH iNSTITUUT

36E
JAARGANG

WOENSDAG 16 MEI 1951

No. 1774

1

Dezer. dagen

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

bestond Philips 60 jaar. Het feit, dat men Philips kan

schrijven zonder bijvoeging en dan toch er op vertrouwen,
niet de beschuldiging te zullen horen, dat men beneden

het precisiepeil van een vakblad is gebleven, is voldoende

roem. Het is met Philips zelfs niet zo, als met de befaamde

Boerhaave, waar de toevoeging Europa volstond ter vol-
doende adressering. Bij Philips zou dit Europa een onge-
rechtigde . beperking betekenen. Verheugd over het bezit van dit voirbeeld van industriaJi-

– satie, heeft de Minister van Economische Zaken andermaal

de noodzaâk van voortgezette industrialisatie en derhalve investering besproken: waar kan men dit symbolisch, met
groter verwachting doen dan in een bedrijf, dat met zijn
producten tot in de aether reikt? Zover intussen behoeven
niet alle Nederlandse producten het te brengen: er is reeds
vreugde, dat het handeisverkeer met West-Duitsland vol-

gens de recente stand van zaken iets ongestoorder beeld
belooft.

Geldt dat ook voor de televisie? De verre blik in de
toekomst, waartoe de industrialisatieplannen nopën, heeft
onthuld, dat het kortzichtig zou wezen, indien men het
:Nederlandse volk de kans zou geven in de kijkerij van verre
te veel te investeren. De toekomstbeelden van de emigratie-
politiek kunnen de industrialisatienoodzaak niet veran-
deren. Eerder lijkt het zo, bij een korte blik, dat het staren
naar verre landen in Nederland is verminderd.
Een goede ontvangst, zal dat het onthaal zijn van het
rapport van de Belgiscft-Nederlandse bijzondere commissiè
voor de waterwegen en havenproblemen? Twee programma-
– punten zijn goed doorgekomen, de stop van Ternaaien en de quaestie Terneuzen. Over de verbinding Rijn-Schelde-
de verbinding van Antwerpen met de Rijn —werd men het
niet eens. Er zal waarschijnlijk nog veél water door de
Rijn moeten lopen, eer het beeld uit twee geziclitshoeken
verkregen elkaar dekt.. Het in Benelux-verband geleerde
gezamenlijk gesprek kan het optreden van puur negatieve
uitingen – de storingszenders op het gebied der critiek –
helpen voorkomen.

Ingekeerd is het beeld op het politieke scherm. De ver-
gadering van de Raad van Europa is gesloten; er zijn
besluiten genomen en besluiten voorkomen. Het grond:
stoffenprobleem is naar voren gebracht, het Europees
vervoersprobleem is van een speciale commissie aan de
economische commissie overgedragen. De plaatsvervangers

der Grote Vier hebben hun bijeenkomsten regelmatig ,,op
dezelfde golflengte” hervat. In de Verenigde Staten zijn de
televisie-apparaten in de zaak van generaal Mac Arthur
vervangen door gesloten deuren. Het luid spreken is wel-
licht tijdelijk voorbij.
Als resultaat van de conferentie te Torquay over de
handelsaccoorden wordt medegedeeld, dat hieruit zijn
– voortgekomen 147 overeenkomsten, die tezamen ongeveer
8700 tariefconcessies zouden bevatten. Een interessante
vorm van quantitatieve economie, maar, bij de huidige
stand der doorlichtingstechniek bezien, niet helder.

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berj (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGiË

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;

R. Vandeputte; F. Versichelen.

INHOUD

Blz.

Grenzen van monetair beleid …………..368

De spaarbanken in 1950
door Dr J. R. A. Buning
371

Lahore en •Caïro. Trefpunten voor katoen-

verbouwers en textielproducenten (II)
door

Dr’ W. T. Kroese ……………………..
374

Internationale notities:

Machine-export naar Oost-Europa ……..377

Ruslands petroleumperspectieven
/. …….
378

Mededelingen voor economisten …………378

Geld- en kapitaalmarkt

………………378

Recente economische publicaties

……….379

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.

Aanpassing

van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aan de (komende

nieuwe wettelijke bepalingen
0

Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon’01850
• 5346

1

R. MEES.&ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlâardingen,

Amsterdam (alleen Assurantie)

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

Alle Bank- en Effectenzaken

3OO2…..

of 3,Ô02?

In een folder of prijscourant voor Engels-
sprekende landen kan de verwisseling van een
punt met een komma in getallen de grootste
verwarring veroorzaken. Het getal met de kom-
ma lezen de Engelsen als , drieduizend twee”;
dat met de punt als ,,drie,twee-duizendsten”.
Wij kunnen IJ tientallen voorbeelden noemen van
moeilijkheden, die kunnen ontstaan, indien on-
deskundigen de vertaling van handelsdruk-
werk voor export verzorgen.
Ons vertaalbureau werkt met bevoegde buiten-
landse medewerkers (beëdigde vertalers), wier werk dooi’ taalkundig geschoolde Nederlandse
technici gecontroleerd wordt. Spoedopdrachten worden zonodig tegen speciaal tarief binnen 24
uur verricht. Vraagt inlichtingen en pi’ijsopgave
aan

OOk

VERPLAÂTSBAAR KAPITAAL

Wij’zoeken contact met beleggers, die een

deel •van hun vermogen in zeeschepen wil-

len beleggen.

Gegadigden .gelieven te schrijven onder

no. 3007 Adv. Bur. Drexhage en de Zee,
,

Postbus 136, Groningen.

Groothandeti

IU’]

lIJl’l:1;i

BUREAU VOOR RECLAMETEKST

D. VAN DER LINDEN

MAUVEZAND 5, LÂREN (N.H.) TEL. 2189 (K 2953)

Anderhalve eeuw Londense wolmarkt
De betalingsbalans
Wat is wol?
Belgische bijzonderheden

Met Exportbijlage ,,Netherlands Tratle

Bulletin”

Abonnementsprijs f15.— per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS SCHIEDAM

366

16 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

367

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

Grenzen van
monetair beleid.

De eis, waaraan de monetaire autoriteiten moeten vol-

doen, is: het consequent tegengaan van geldcreatie. De
Overheid moet dus met zo nodig rigoureuze belasting- en
bezuinigingsmaatregelen zichzelf dwingen haar kashuis-

houding in evenwicht te houden, ongeacht de omvang der

taker{;die op haar schouders worden gelegd. Wat zij niet
uit belastingen kan financieren, zal op de kapitaalmarkt
moeten worden gelèend. De Nederlandsche Bank moet

door een krachtige greep op het bankwezen de geldcreatie

ten behoeve van het bedrijfsleven neerdrukken. Met be-

trekking tot deze taakstelling aan de monetaire autoriteiten
worden in dit artikel twee belangrijke problemen in dis-

cussie gesteld, nI. 1. de betrekkelijkheid van de mogelijk-

heden om met monetaire maatregelen de doeleinden van
de huidige economische politiek te dienen en 2. het vraag-
stuk, in hoeverre de koopkrachtstroom door monetaire
maatregelen inderdaad te beheersen is. Geconcludeerd
wordt, dat, indien de waarde van het geld op drift raakt
en daardoor bovendien de bestaande geidreserves en verdere
liquiditeiten in beweging worden gezet, de monetaire auto-riteiten niet alleen de zoveel omvattende verantwoordelijk-
heid voor het monetaire evenwicht en het betalingsbalans-
evenwicht kunnen dragen. Ons volk behdeft voor het terug-
vinden en het behouden van het monetaire evènwicht en

het tetalingsbalansevenwicht de krachtdadige steun uit
alle sectoren van ‘de volkshuishouding. Het bewaren van
het monetaire evenwicht als een zeer essentiële doelstelling
is onder de huidige verhoudingen een zaak van collectieve
verantwoordelijkheid.

Dr J. R. A.
Buning,
De spaarbanken in
1950.


‘Sparen is afhankelijk van het spaarvermogen en van de
spaarzin. Voor de industriële handarbeiders en voor de
landarbeiders – niet voor de employé’s – zijn de spaar-
mogelijkheden nog degelijk aanwezig. Eveneens aanwezig
is de aan het Nederlandse volk zo eigen spaarzin. In 1950
overtroffen de terugbetalingen bij de Bondsspaarbanken
de inleggingen met bijna f13 mln (het terugbetalings-excedent bij de Rijkspostspaarbank bedroeg f104 mln,
dat bij de boerenleenbanken fl1 mln). De eind 1950 bij
te schrijven interest kan worden geraamd op f 24 mln.
Het totale inleggerstegoed van de bijzondere spaarbanken
zal per einde 1950 een bedrag aangeven van fl.117 mln,
tegenoverf 1.106 mln per ultimo 1949. Het aantal in omloop
zijnde spaarbankboekjes nam toe met ruim 100.000. Sedert
1945 valt een geleidelijke, zij het geringe, stijging van de
gekweekte rente te constateren, hetgeen verband houdt
met het verloop van de rente op de kapitaalmarkt en voor
het overige voortvloeit uit de toeneming van de hypotheken-
belegging en een vermindering van de liquiditeitspositie der
spaarbanken. Deze stijging loopt overigens min’ of meer parallel met een toeneming van de toegekende rente. De

rentemarge blijft zich bewegen om 0,80, hetgeen voor een behoorlijke bedrijfsvoering eigenlijk te weinig is wanneer
men rekening, houdt met de stijgende kosten. De Stichting
Spaarpropaganda, opgericht door de Nederlandse Spaar-
bankbond, heeft ook in 1950 een grote activiteit aan de
dag gelegd. Wat de actie van de Nationale Spaarraad be-
treft, wordt gësteld, dat, hetgeen tot dusver door de Spaar-
raad is geschied, niet bijzonder geschikt is om in de dis-
crepantie tussen besparingen en investeringsbehoefte ook
maar enige verbetering te brengen. De Spaarraad moet

trachten andere wegen te vinden dan de tot dusver bewan

delde ter bereiking van het doel, dat bij de indiening van
de Spaarwet 1945 heeft voorgezeten.

Dr
W. T. Kroese.
Lahore en C’afro. Trefpunten
voor katoen-
verbouwers en textieiproducenten (II).

In dit artikel wordt allereerst een verslag gegeven’ van

het 19de congres ‘van de ,,Jnternational Federation of Mas-

ter Cotton Spinners’ and Manufacturers’ Associations”,
dat van 24 Februari-3 Maart 1951 te Caïro en Alexandrië werd gehouden. Vervolgens wordt de betekenis aangege-

ven van de Nederlandse afvaardiging naar de internationale
katoencongressen. Ten slotte gaat schr. de onderlinge ver-

houding na tussen het ,,lnternatïonal Cotton Advisory’
Committee” en de bovengenoemde international Federa-
tion, waarmede tevens de vraag wordt beantwoord (zie

het eerste artikel in ,,E.-S.B.” van 9 Mei),waarom er binnen
één maand twee katoencongressen moesten worden ge-
houden.

– SOMMAIRE –

Les limites de
la politique monétaire.

L’exigence â1aquelle les autorités monétaires aux Pays-
Bas doivent satisfaire est de contrecarrer énergiquement
la création d’argent. Le gouvernement est donc obligé
de tenir ses dépenses et ses recettes en équilibre â l’aide
de mesures rigoureuses en matière d’impôts et d’économie. La Nederlandsche Bank doit au moyen d’une forte emprise
sur les banques, baisser la création d’argent en faveur dii
secteur privé’. Eu égard â cette tâche des autorités moné-
taires cet article examine deux problèmes importants
notamment: 1. la relativité des possibilités de servir les
fins de la politique écoiomkue actuelle par des mesures
monétaires et 2. dans quelle mesure le pouvoir d’achat
peut être dominé effectivement moyennarit des mesures
monétaires.

Dr J. R.
A. Buning,
Les caisses d’épargne pendani 1950.
Cet article est piincipalernent consacré aux caisses géné-
rales d’épargne aux Pays-Bas, groupées dans la Nederlandse
Spaarbankbond. On traite du circuit de l’épargne en 1950;
des glissements constatés dans les investissernents; de l’évo-
lution des intéréts forniés et octroyés; des résultats obtenus
par les dites caisses; de la propagande faite en faveur de
l’épargne et des modifications appliquées en matière d’or-
ganisation.

Dr W. T. Kroese,
Lahore
af
ie C’aire. Rendez-vous des plan-
teurs de cown et des producleurs de textiie (ii).

L’auteur commence cet article par un cômpte-rendu du
19e Congrès del’International Federation of Master Cotton
Spinners’ and Manufacturers’ Associations qui a eu lieu

au Caire et h Alexandrie du 24 février au 3 mars 1951. On
précise ensuite l’intérêt qu’ont eu pour les Pays-Bas les
délégations néerlandaises auprès des congrès internatio-
naux de coton. Enfin l’auteur examine la relation qui
existe entre l’l.C.A.C. et l’Jnternatïonal Federation men-
tionné ci-dessus ce qui fournit en même temps la réponse
â la question pourquoi endéans d’un mois on a assisté â
deux congrès de coton.

368

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Mei 1951

Grenzen van monetair beleid

In de betalingsbalanspolitiek van ons land – trouwens

in onze gehele economische politiek – is in de laatste

anderhalf jaar aan het monetair beleid een uiterst belang-

rijke rol toegedacht. Het is merkwaardig, dat het lijkt of
men zich de verstrekkende betekenis van een dergelijke
constatering eerst recht bewust wordt, indien men het

onlangs verschenen verslag van De Nederlandsche Bank

bestudeert. De inzichten van de bankdirectie waren door

verschillende uitlatingen van de President wel reeds in

vrij brede kring bekend, maar men wordt er als het ware

nog eens mee geconfronteerd, als men de eerlijke en door

kracht van argumenten gesterkte. overtuiging ziet uitge-
sproken, die in alle beknoptheid aldus moge worden weer
gegeven.

Ten eerste: als gevolg van het bereiken en behouden van

birmenlands monetair evenwicht zal de betalingsbalans
naar een evenwicht worden teruggedrongen.
Ten tweede: binnenlands monetair evenwicht in Neder-
land is bereikbaar.

Het in het eerste punt gelegde causale verband berust

op de gedachtengang, dat een ‘koopkrachtstroom, die zich

op buitenlandse goederen richt, op de duur niet voor een

groter bedrag dan waarvoor buitenlandse betaalmiddelen
beschikbaar, komen aanwezig
kan
zijn, wanneer men er
maar voor weet te zorgen, dat voor binnenlandse consump-
tie en investering geen groter hoevëelheid koopkracht
beschikbaar is, dan die, welke bij de productie van het

binnenlandse nationale product ontstaat. Zo gezien moet

dan ook tot iedere prijs geldcreatie vermeden worden, die
er inimers toe leidt, dat geld in omloop wordt gebracht,

‘dat niet eerst als gevolg van een bijdrage tot het nationaal
product is ,,verdiend”. Is dit wel het geval, dan is er met

de verstoring van het binnenlands monetair evenwicht
tegelijkertijd ook een lek naar buiten. Prof. Goudriaan
heeft in ons blad enkele jaren geleden
1
) een soortgelijk
betoog gehouden, waarbij zijn volle belangstelling toen
op de geldcreatie door de Overheid was gericht en zijn
betoog ‘werd toen, gecondenseerd in de leuze ,,sluitende
begroting, sluitende betalingsbalans”. De President van
De Nederlandsche Bank breidt deze gedachte consequent
uit tot alle categorieën huishoudingen; zij mogen in totaa
1

niet meer (willen) besteden dan zij gezamenlijk in gelds-
waarde uitgedrukt tot het nationaal product bij droegen.
Het devies van de leiding van De Nederlandsche Bank zou

mitsdien kunnen zijn: ,,sluitende volkshuishouding, slui-
tende betalingsbalans”.

Het ligt niet in on’ze bedbeling ons hierna niet de aan-
vaardbaarheid van het hier aangenomen causaal verband,
hetwelk reeds jaren geleden in de wetenschappelijke lite-ratuur geformuleerd werd, bezig te houden. . Wij zouden willen volstaan met op te merken,’ dat op enigszins lange
termijn het verband aannemelijk is, maar dat er niets is, dat waarborgt, dat niet tijdelijk preferenties voor beste-
dingen van koopkracht in het buitenland kunnen bestaan,

die een tijdelijke verstoring van het betalingsbalanseven-
wicht impliceren.

Wij willen inmiddels de President in zijn gedachte ,,slui-
tende volkshuishouding, sluitende betalingsbalans” volgen
en waar het dus nu om gaat is de bereikbaarheid van het
binnenlands monetair evenwicht.

Is in d&Nederlandse situatie van heden, met monetaire
en fiscale maatregelen, de in zich zelve en daardoor ook

tegenover het buitenland sluitende volkshuishouding te
realiseren? Er bestaan naar het schijnt geen gevoelens van

,twijfel in dit opzicht bij de President; de pakkende uit-
spraken in het verslag hebben, een evidentie, die zij zeker

zouden missen, indien een enigszins betekenende reserve
in dit opzicht zou bestaan. ,,De mogelijkheid om tot her-

stel en handhaving van het• monetaire evenwicht te’ ge-
raken is duidelijk gegeven”

in de practijk kmen de aanbevelingen van de President
met betrekking tot de beteugeling van de koopkrachtstroom

neer op het consequent tegengaan van geldcreatie. Zo ge-

zien, moet dus de Overheid met io nodig rigoureuse be-
lasting- en bezuinigingsmaatregelen zichzelf dwingen ‘haar

kashuishouding in evenwicht te houden, ongeacht de

omvang der taken, die ‘op haar schouders worden gelegd.

‘Wat zij niet uit belastingen k’an financieren, zal o, de

kapitaalmarkt moeten worden. geleend. De Nederlandsche
Bank’moet door een’krachtige greep op het bankwezen

de.geldcreatie ten behoeve van het bedrijfsleven neerdruk-

ken. Dit zijn ,,in a nutshell” de eisen, waaraan de monetaire•
autoriteiten – De Nederlandsche Bank en het Ministerie

van Financiën – zouden moeten voldoem Met betrekking

tot deze taakstelling aan de monetaire autoriteiten, zouden
wij hieronder, een tweetal belangrijke punten in discussie
willen stellen.

Het eerste probleem, nl. de betrekkelijkheid van de

mogelijkheden om met monetaire maatregelen de doel-

einden van de huidige economische politiek te dienen,

zullen wij in het verband van dit artikel nauwelijks meer
.dan kunnen stellen; op het tweede vraagstuk, nl. in hoeveire

de koopkrachtstroom door monetaire maatregelen inder-

daad te beheersen is, zullen wij iets nader kunnen ingaan.

In de eerst plaats moeten wij de grenzen van hetgeen
met monetair-politieke maatregelen kan worden bereikt
niet uit het Öog verliezen. Waar het bij de economische
politiek om gaat, is, dat wij een nationale productie willen
bereiken, die in de eisen van de koude-oorlogsvoering
voorziet en daarnaast ons ten aanzien van cbnsumptie en

investering datgene, wat onder koude-oorlogsverhoudingen
nog enigszins mogelijk is, verschaft. Onze nu in zes.jaren —met niet geringe hûlp van anderen, maar ook met grote

tegenslagen – opgebouwde vredeseconomie moeten wij
thans inkrimpen ten behoeve van onze veiligheid. Tot deze
inkrimping van de vredesecononiie en uitbreiding van de

oorlogseconomie kan door de fiscale en monetaire politiek een zeer belangrijke bijdrage worden geleverd, die hier op
neerkomt, dat door verlaging van subsidies en extra be-
lastingheffing (die wat’kan worden gemitigeerd door be-

zuinigingen op het civiele overheidsapparaat, waarvan men
overigens geen overdreven voorstelling moet hebben) de
civiele consumptie wordt neergedrukt, terwijl door ektra
besparingen en bezuiniging op civiele investeringen plaats
wordt gemaakt voor de investeringen, die er als gevolg van
de nieuwe situatie bijkomen alsmede voor de financiering van de tekorten, die mogelijk de overheidsdienst toch zou

kunnen laten zien. Zal inmiddels in de huidige situatie
een koude oorlogseconomie – in monetair evenwicht

bereikt kunnen worden met in hoofdzaak fiscale en mone-
taire middelen? Dat is de cardinale vraag. Het tegenover
elkaar stellen van de middelen, die moeten worden gevon-

den om het nationaal poduct te financieren en dit natio-
naal product geven een indruk van de spanningen,waaron-
der eén dergelijke sluitende ,,volkshuishouding” komt te
staan.

‘) Zie ,,E.-S.B.” van 7 Januari 1948.

‘) Verslag, blz. 75.

16 Mei 1951

ECQNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

369

Nationaal product:
Middelen:

Normale overheidsdienst en-over-
belastingen
dracht van inkomens via het overheids-
budget


,,Oorlogsgoederen” van binnenland-
belastingen voor zoveel mogelijk;

se enbuitenlandse herkomst en ver-
subsidiair besparingen;

dere defensie-inspanning
hulp Uit het buitenland.
investeringen van binnenlandse en
besparingen
buitenlandse herkomst voor voorzie- ning in de stromen van 2 en 4
Consumptiegoederén van binnenland-
hetgeen resteert v’oor consumptieve
se en buitenlandse herkomst
uitgaven.
Het is mogelijk, zelfs al kent men-de orde van grootte

van de cijfers niet, zich voor te stellen, welke eisen de over-

schakeling op een koude-oorlogseconomie stelt. Tot ex-treme hoogte opgeschroefde belastingen, besparingen in
min of meer gedwongen vorm (men denke hier aan het

zich snel ontwikkelende instituut der bedrijfspensioenfond-

sen) en cbnsumptiebeperkingen, die ten dele via prijsstij-
gingen worden afgedwbngen, roepen complexen van

spanningen en reacties bij de economische subjecten –

individueel en in hun belangengroeperingen – op. Dat
voor het bereiken der nieuwe verhoudingen andere dan
fiscale en hionetaire maatregelen a priori zouden kunnen
worden ontbeerd staat wel verre van vast. Een welhaast
tragische omstandigheid is hierbij, dat de operatie, die

Nederland zijn plaats in de verdediging van het westelijk
halfrond moet yriogelijk maken, moet worden voltrokken
in een tijd, waarin de ,,terms of trade” met onze bondge-noten vpor ons zo veel ongunstiger zijn-geworden en de
steun van de Verenigde Staten ten aanzien van ons civiel

verbruik spoedig in belangrijke mate wegvalt.
Ten slotte is het in dit verband van essentiële betekenis zich te realiseren, dat de fiscale en monetaire politiek uit-
sluitend met globale middelen werkt. Zij vermag niet anders
dan beschikkingsmacht overhevelen en haar invloed blijft
daardoor goeddeels van quantitatieve aard. Tot de
quali-
tatievè
samenstelling van het nationaal product kan zij
weinig bijdragen. Zeer duidelijk spreekt zulks bij de be-
talingsbalanspolitiek. Het is inderdaad mogelijk de be-
talingsbalâns met monetaire middelen naar een evenwicht te dringen, maar wanneer onze invoer quantitatief door de
ongunstige ,,terms of trade” sterk beperkt wordt, zal de
noodzaak om ten aanzien van de in te voeren goederen
aan bepaalde categorieën zekere preferenties te geven zich
eenvoudig kunnen voordoen. Voor het doorvoeren van het
bewapeningsprogramma en voor onze civiele’consumptie
moeten er nu eenmaal bepaalde qualitatieve eisen aan onze
invoer gesteld worden; die bij een
slechte
ruilvoet in
het gedrang kunnen komen, waardoor qualitatieve restric-
ties ten aanzien van de ,invoer onontkoombaar kunnen
worden. In dergelijke verhoudingen komt het betalings-
balansprobleem – hoezeer de noodzaak om betalings-
balanseventvicht te handhaven onverlet blijft –
ten dele

buiten de werkingsfeer van de monetaire politiek.
Nu moet wel gezegd worden, dat de President van De
Nederlandsche Bank het niet nadrukkelijk zo voorstelt,
alsof de-economisch-politieke doeleinden, die men zich
stelt, in hoofdzaak met fiscale en monetaire middelen be-
teikbaar zouden zijn.
Mén vindt in zijn verslag niet met zoveel woorden verde-digd, dat om de zojuist aangegeven ornzwaai in onze volks-huishouding te voltrekken fiscale en monetaire maatregelen
voldoende zouden zijn. In zijn enthousiast pleidooi voor
monetair evenwicht ën voor betalingsbalansevenwicht, cul-
minerende in de uitlating ,,herstel van het monetair even-
wicht ligt binnen ons bereik; herstel van het betalingsbe-
lansevenwicht zal daar met zekerheid op volgen”
5),
mag
men naar ons gevoelen ‘ten slotte niet meer zien dan een
zeer.nadrukkelijk vertoog, dat het behoud van een sluitende
volkshuishouding een conditio sine qua noq
is
voor iedere

‘)’Verslag blz. 75.

economische politiek in de omstandigheden waaronder
wij thans leven. Inmiddels zou het standpunt van de Pre-
sident op dit stuk aan duidelijkheid zeer gewonnen heb-

ben, indien hij onomwonden in het licht had gesteld, dat,
indien monetaire en fiscale maatregelen niet kunnen vol-

staan om onze middelen in overeenstemming met’ onze

behoeften te brengen, toch de additionele niet-monetaire

maatregelen niet minder, op behoud van monetair even-
wicht gericht moeten zijn dan zulks met de monetaire maat-

regelen het, geval is. Het onder ogen zien van de mogelijk-
heid van het te kort schieten van monetairé maatregelen om
in bepaalde constellaties monetair.evenwicht te bereiken en

het stellen van de nadrukkelijke eis, dat alsdan de niet-

monetaire maatregelen evenzeer op de ,,luitende volks-

huishouding” gericht moeten zijn, hebben wij in het verslag
echter node gemist. Te zeer heeft de President het monetair

evenwicht als een probleem, waarvoor met alleen monetaire

middelen de oplossing .gevonden wordt, behandeld.

Het tweede probleem, waarvoor de lezing van het verslag

van de President ons stelt is of de koopkrachtstroom inder-
daad door monetaire maatregelen te beheersen is. Zoals
reeds gezegd valt in het verslag .de volle aandacht op de
beheersing van de geldschepping. Dit is iets wat men in

theorie althans kan doen. Van niet minder betekenis is
inmiddels datgene, wat men niet kan doen en wel liet
gebruik, dat de economische subjecten maken van hin
liquide middelen, regelen. Hier zitten helaas onbeheersbare
potenties van’ een niet onbelangrijke orde van grootte.

in de eerste plaats is er het kwikzilver der om.loopsnel-

heid. Het is opvallend, hoezeer intensief in tijden van prijs-
stijging en verwachtingen omtrent verdere prijsstijgingen
zoals wij nu beleven, de bestaande geidhoeveelheid wordt
benut; de huishoud ingen nemen genoegen met lage kasreser-
ves, hun liquiditeitsnormen nemen begrijpelijkerwijze sterk af. Er zijn weinig exacte gegevens over de omloopsnelheid
van het geld. Voor. het chartale geld onttrekt het zich
aan de systematische waarneming en van het girale geld
weten wij weinig meer, dan dat de omloopsnelheid van de
postgirosaldi de laatste jaren sterk is toegenomen. In De-
cember 1948 beliep deze
1,52,
een jaar later 2,14 en in De-cember 1950 2,85. Dit laatste quotient is geenszins exces-
sief; in 1939 beliep de omloopsnelheid der girosaldi ge-
middeld 2,87
4),

In het jaarverslag wordt de grote betekenis, die het ge.:
bruik van geldreserves voor de binnenlandse monetaire

verhoudingen en voor de betalingsbalanssituatie in 1950
heeft gehad, ten volle erkend; tenminste f470 mln deviezen-
afgifte werd in dat jaar ,,bekostigd” uit beschikbare geld-
reserves. Inmiddels is in dit opzicht de President ten aanzien
van de nabije toekomst optimistisch gestemd. Na een aan-
tal redenen te hebben opgesomd komt hij tot de conclusie,
dat de infiatoire gevaren, die van een verder beroep op in
de geldvorm aangehouden reserves nog zoudën kunnen
uitgaan, van beperkte omvang mogen worden geacht
5).

Néderland is – zo zou men de opvatting van de Presi-
dent kunnen weergeven – nu .wel in zijn monetaire jas
gegroeid en wat er mogelijk nog aan ruimte is, zal ‘door
verdere toeneming van het nationaal product en door
prijsstijging wel worden geabsorbeerd. Zo gezien wordt
de prijsstijging een het monetaire evenwicht bevorderende
factor. Dat zij ‘evenwel, inzonderheid wanneer zij verwach-
tingen omtrent verdere prijsstijgingen stimuleert; een sterk
contraire werking kan hebben is inmiddels wel niet voor bestrijding vatbaar. In dit verband is een uitlating van de
bekende Amerikaanse economist J. M. Clark interessant:
,,price infiation does not absorb it (nl. het relatief overvloe-

) Het jaarverslâg van de Coöp. Centi’ale Boerenleenbank in Eindhoven
maakt gewag van een toeneming van de omloopsnelheid van de saldi in lopende
rekening van de aangesloten banken van gemiddeld 1,4 in 1948 tot 1,9 in 1950.
‘) Verslag, blz. 73.

370

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

16 Mei 1951

dige geld), as is frequently said, it merely pushes it around

from hand to hand at a speed ier rate”
6).

Het is duidelijk, dat de mate van inflatiebewustheid van
de economische subjecten beslissend is voor de vraag,

welke kracht zal overwegen. Zouden wij met betrekking

tot dit punt het recht hebben zeer optimistisch te zijn?
In ieder geval lijkt de in het verslag gehuldigde opvatting,

dat de mogelijkheden van eenmeer effectief gebruik van
de geidhoeveelheid reeds aan de grens gekomen zouden

zijn In het licht van dé huidige situatie speculatief, hoezeer

men ook moet hopen, dat de President het goed gezien zal

blijken te hebben. Eind 1950 bedroeg de omvang van onze

geldcirculatie 46 pCt van het nationaal inkomen
7);
er zijn

tijden geweest, bijv. in 1928, toen wij ons met een geld-

hoeveelheid met een omvang van’
1
/
3
gedeelte van het natio-

naal inkomen bleken te kunnen redden.

Evenzeer van betekenis is de mogelijkheid van het

terugvallen van economische subjecten op andere liquide
middelen dan geld, die daartoe dan in geld worden opge-

vraagd. De moderne samenleving kent een groot kwantum
van wat de Amerikanen treffend ,,near-money” noemen.

Het zijn in Nederland de spaarsaldi bij de Rijkspost-

spaarbank, de particuliere spaarbanken, de boerenleen-
banken alsmede de terrnijndeposito’s bij de algemene

banken en tenslotte het schatkistpapier, dat door andere
huishoudingen dan geldscheppende instellingen wordt
aangehouden. Deze sluimerende massa potentieel geld –

het gaat hier bij de Nederlandse verhoudingen om ruim

f44 mrd naast de geidhoeveelheid van f7 mrd – kan
in een toestand van ,,prijs”-inflatie meer actief worden,

hetwelk zich in opvragingen uit. Gedeeltelijk gaat het bij de

opvragenden om ontsparingen, gedeeltelijk om investe-ringen, dit wil zeggen in beide gevallen om bestedingen
boven hetgeen aan nationaal product beschikbaar is. De
Staat moet deze omzettingen in geld goeddeels bewerk-stelligen. Hij immers is de voornaamste debiteur van de

kortlopende schuldtitels, die gerealiseerd moeten worden, om aan het geld te komen. Bij grootscheepse opvragingen
zal de Staat daarbij op De Nederlandsche Bank moeten
terugvallen en De Nederlandsche Bank zal hoe ongaarne

zij aan een dergelijk beroep op haar ook zal voldoen, hier

-ten slotte toch gehoor aan moeten geven. Ook .voor de
Staat is zij, als er geen andere wegen meer open zijn, in
gevallen van aperte liquiditeitsmoeilijkheden ,,lendér of

last resort”. Ten aanzien van de mogelijkheden van deze
monetisatie is De Nederlandsche Bank nâ de ervaring
van de relatief matige opvragingen in 1950 optimistisch
gestemd. ,,Het totale resultaat, dat onder zo hevige stimu-
lansen als 1950 heeft gekend netto 14% van de totale
spaargelden bij spaar- en landbouwcredietbanken, ver-
meerderd met de lopende rente, voor vertering werd aan-
gewend, mag niet al te zeer verontrusten. De geschiedenis
van het Nederlandse spaarwezen bewijst, dat dergelijke
ontsparingsbewegingen steeds binnen redelijke grenzen zijn
gebleven en zich slechts zelden in opeenvolgende jaren
hebben herhaald”
8).
Splitst men 1950 evenwel in het tijd-
vak, waarin de inlegginen de opvragingen overtroffen
(voor het Korea-conflict), en in het tijdvak, waarin het
omgekeerde het geval was, dan wordt het beeld minder
gunstig en dit laatste spreekt des te meer, indien men de

‘)
1. M. Clark, ,,Guideposts in linie ofchange”. blz. 124. Clark acht een jaar-
lijkse inflatie van 2 pCt tolerabel, ,,but 4 % roba the saver”. Met dit laatste
percentage zouden we aan een critiek punt zijn van waar de inflatie een ernstig
maatschappelijk verschijnsel begint te worden, omdat dan in brede kringen
het vertrouwen in de waardevastheid van het geld gaat wanketen en zich de
in het citaat bedoelde situatie gaat voordoen. Inmiddels moeten wij er wel
op bedacht zijn, dat Ctark als Amerikaan geneigd is het geldverminderend
effect van de aankopen in het buitenland over het hoofd te zien.
7)
Verslag, blz. 42

‘) Verslag, blz. 69.

ontwikkeling in de eerste maanden van 1951 waarneemt,
voor zover hiervoor cijfers bekend zijn
0).

Voor de gezamenlijke spaarbanken, hieronder de spaar-

afdelingen van de boerenleenbanken begrepen, vertoonden
de opvragingen een excedent boven de inleggingen in Januari, Februari en Maart 1951, van resp. fl2, f37 en
f67 mln. Deze cijfers zijn niet verheugend. Men moet

hopen, dat de ongunstige ontwikkeling der laatste tien

maanden tot staan komt en dat de geschiedenis van het

spaarwezen voor. de President niet een te optimistische

leermeesteresse zal blijken te zijn geweest. Het lijkt inmid-

dels toch geenszins overdreven om althans rekening te

houden met mogelijkheden van een niet onbelangrijke

verdere monetisatie ‘van potentieel geld in de komende tijd.

Met het constateren van de risico’s met betrekking tot

de verstoring van hët monetaire evenwicht door intensiever

gebruikmaking van de bestaande geidhoeveelheid en door

benutting van liquide vorderingen, zonder dat De Neder

landsche Bank hier veel aan kan doen, is nog niet de
eigenlijke oorzaak van haar relatieve machteloosheid dui-

delijk aangegeven. Inmiddels is hier de vicieuze cirkel

duidelijk te onderkennen. Waardoor kunnen geld en ,,near

money” ten dele hun normale thesaurieringsfunctie ver

liezen en als het ware een zekere viruleotie krijgen? Goed-

deels als gevolg van de inflatie. Zij zullen dit onrustig beeld

niet vertonen, indien de monetaire autoriteiten de ont-
wikkeling der geldwaarde beheersen, of althans voldoen

aan de opdracht, die De.Nederlandsche Bank krachtens
de bankwet 1948 heeft om de waarde van de Nederlandse
geldeenheid zoveel mogelijk te stabiliseren. En het is juist

op dit punt, dat mogelijkheden van de centrale bank, niet

haar goede wil, te kort schieten.
Wij hebben in dit blad reed meer naar voren gebracht,

dat het infiatieverschijnsel enige belangrijke niet mone-
taire aspecten heeft
10).
in de eerste plaats moeten wij prijs-

stijgingen van onontbeerlijke importgoederen aanvaarden
en voorts ervaren wij als een goeddeels nieuw verschijnsel,

dat van de activiteit van de georganiseerde belangen-

groepen, die zij ontwikkelen bij hun strijd om het nationaal
inkomen, een sterk stimulerende werking uit gaat. Van
niet geringe betekenis is voorts, dat de verhogingen van
de kostprjsverhogende belastingen en van de sociale las-

ten hun druk langs de weg van prijsstijgingen effectueren.

Zij worden als kosten door de ondernemers gecalculeerd
en door dè consumenten in de vorm van prijsstijgingen
ondergaan. Het is wel een zeer merkwaardige omstandig-
heid, dat hetstreven naar monetair evenwicht, voor zover
dit gediend wordt door verhoging van kostprjsverhogende
belastingen, door verzwaarde premiebetalingen voor
ouderdomsverzekeringen – die grotendeels besparingen
zijn – en door afschaffing-van subsidies – hetwelk be-
zuinigingen betekent – zich uit in prijsstijgingen, die
vooral in de huidige situatie het wankele probleem van

de waardevastheid van het geld nog verzwaren en daar-door het terugvinden van het monetaire evenwicht weer
bemoeilijken.
De conclusie uit een en ander kan dan ook geen andere zijn dan dat, indien door het samenspel van verschillende
krachten, die uiteindelijk de hoogte van het prijsniveau

bepalen, de waarde van het geld op drift raakt en daardoor
dan weer bovendien de bestaande geldreserves en verdere
liquiditeiten in beweging worden gezet, de monetaire auto-riteiten niet alleen de zoveel omvattende verantwoordelijk-
heid voor het monetaire evenwicht en het betalingsbalans-evenwicht kunnen dragen.
Hier rjze inmiddels geen misverstand. Het is geenszins

‘)
De
cijfers over 1950 zijn in tabelvorm en grafisch op overzichtelijke wijze
vermeld in het jaarverslag van de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te
Utrecht, bijlage
XI.
De cijfers over de eerste maanden van 1951 werden ons
door de boerenleenbankcentrales welwillend verstrekt. Het uitbetalings-
excedent bedroeg in April 1951 voor Rijkspostspaarbank en de algemene
spaarbanken tezamen 1729 mln. De boerenleenbanken zijn hier niet in be-
grepen.
10)
Zie ,,E.-S.B.” van 17 Januari 1951: ,,Tnflatie en de monetaire autoriteiten”.

16 Mei 1951 ..

.

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

371

zo, dat wij de grote betekenis van hetgeen De Nederlandsche
Bank aan positieve invloeden met betrekking tot de beheer-

sing van de geldcreatie kan opbrengen, zouden willen ver-
kleinen. Zonder haar zozeer kennelijke bereidheid haar bij-

drage tot het monetaire evenwicht te leveren, zouden wij

geef höop op herstel van gezonde monetaire verhoudingen

mogen hebben! De erkenning, dat haar greep op de geld-

stroom geenszins allesomvattend is, is evenwel onontbeerlijk
voor realistisch inzicht. Men kan zonder overdrjving stellen,
dat zonder dit inzicht onze betalingsbalanspositie veel ge-vaarlijker is dan zij in werkelijkheid is, omdat overdreven.
voorstellingen omtrent de mogelijkheden om met monetaire

middelen het herstel van het betalingsbalansevenwicht te

bewerkstelligen, tot een inadequate betalingsbalanspolitiek

leiden.

Zo behoeft ons volk voor het terugvinden en het behouden

van het monetaire evenwicht en het betalinsbalanseven-
wicht de krachtdadige steun uit alle sectoren van de volks-

huishouding. De eis van monetair evenwicht is van alle

geleerdheid ontdaan niet anders dan de eis van een eerlijk

met elkaar in overeenstemming brengen van onze middelen
en onze behoeften. Indien de economische en sociale span-
ningen in de volkshuishouding niet groot zijn, de mutaties,
die nodig zijn, niet te zeer omvangrijk en ten slotte het ver-

trouwen in de waardevastheid van het geld genoegzaam
gevestigd, kan het bewaren van het evenwicht overgelaten
worden aan de monetaire autoriteiten, die met fiscale en
monetaire maatregelen via de beschikking over een deel
van de koopkrachtige vraag in de_volkshuishouding de
middelen en behoeften in genoegzame mate met elkaar

in overeenstemming kunnen brengen. Liggen de bedoelde

verhoudingen in belangrijke mate minder gunstig, zoals

thans, dan wordt het bewaren van het monetaire evenwicht
als een zeer essentiële doelstelling als het ware een zaak

van collectieve verantwoordelijkheid. Zo
vinden wij gelukkig
in het verslag van de President een passage, die wijst op een
erkenning van de noodzaak van bijstand uit andere sec-

toren
11).
De huidige situatie zou naar ons gevoelen inmid-

dels gerechtvaardigd hebben, dat hieraan een veel meer centrale plaats ware gegeven. Het knappe pleidooi voor
monetair- en betalingsbalansevenwicht zou dan veel meer
het karakter van een appèl aan allen die verantwoordelijk-

heid dragen hebben gekregen. Dit karakter heeft het ver-

slag nu slechts in beperkte mate en wel vooral door de
omstandigheid, dat de lezer sterk de indruk krijgt, dat De

Nederlandsche Bank op het standpunt staat, dat het mone-

taire evenwicht met monetaire en fiscale middelen goed-
deels kan worden geklaard. En zolang de ,,sluitende volks-

huishouding”, vooral ook door hen, die voor onze econo-
mische en sociale politiek verantwoordelijk zijn, als in
hoofdzaak een taak en een verantwoordelijkheid van de
monetaire autoriteiten wordt gezien, zullen wij niet uit de
monetaire verwarring geraken, waarvan onze tijd een zo-

zeer belangwekkend en zorgelijk beeld geeft.
Door welke middelen onder de huidige verhoudingen
het monetaire evenwicht kan worden ondersteund, hopen

hopen wij in een volgend artikel te behandelen.

“) Verslag, blz. 71/74.

De spaarbanken in – 1950

Sparen is het niet gebruiken voor consumptie van een
deel van het inkomen en is dus afhankelijk van het spaar-
vermogen, d.w.z. de mogelijkheid om te sparen, en de
spaarzin, d.w.z. de stimulans om te sparen.
Met betrekking tot het spaarvermogen van de grote groep van arbeiders, welke voor het bewaren van hun

spaargelden in belangrijke mate zijn aangewezen op de
spaarbanken, valt in de Memorie van Antwoord op Hoofd-
stuk T der Rijksbegroting voor 1951 het volgende te lezen:
,,Het reële loon van de industrie-arbeiders in de grote
steden en over het algemeen dat van de geschoolde arbei-
ders zonder kinderen is beneden hét niveau ‘an 1938 ge-
bleven; het reële loonvan alle andere groepen en vooral
dat van de gehuwde arbeiders mèt twee of meer kinderen is echter aanzienlijk boven het niveau van 1938 gestegen.
Voor de landarbeiders is deze stijging zelfs zeer groot

geweest”.
Bovenstaande cpnclusie vindt men min of meer bevestigd

in de volgende tabel
2):

Gemiddelde weekinkomens mannelijke meerderjarige inlus-
triële arbeiders (1939 = 100).

Grote steden

Gehele land

metmeer dan
200.000 mw.

e

weekinkomen (x f1)
…………..
5i3 59,87 66,05 59,50 64,54 70,72
Reëel inkomen op basis reeks 1′)

107

116f 129

93

101

111
Reëel, inkomen op basis reeks 11
1
) 96 1105

1154 84

91

99
Reëel inkomen op basis beide

reeksen ‘)
…………….. ….
..101

111

122

88

96

105

‘) Reeks T: prijsindexcijfer van het gezinsverbruik volgens huishoudreke-
ningen 1948/49.
‘) Reeks 11: prijsindexcijfer van het gezinsverbruik volgens huishoud-
rekeningen 1935/36.
3)
Door toepassing van een gemiddeld indexcijfer voor beide reeksen
wordt rekening gehouden zowel met de huidige als met de vooroorlogse ver-
bruiksgewoonten.

1)
Dit artikel is in hoofdzaak gewijd aan de algemene spaarbanken, ver-
enigd in de Nederlandse Spaarbankbond. ‘) Verkort ontleend aan de Mededelingen van het Centraal-Sociaal Werk-
gevers-Verbond van 1 December 1950.

Afgaande op deze landelijke gemiddelden valt derhalve
een stijging van de reële inkomens te constateren met l,
11 en 22 pCt, al naar gelang het gezinnen geldt zonder
dan wel mët 2 of 4 kinderen. Houdt men bovendien nog
rekening met de verbetering in de sociale voorzieningen
sedert 1939, dan betekent dit bovendien nog een verruiming

van het gemiddelde inkomen, welke op 64 punt kan

worden getaxeerd.

Zou men de gehele werknemersgroep verdelen in indus-
triële handarbeiders, landarbeiders en employé’s, dan is
de stijging van het reële inkonien van de landarbeiders

waarschijnlijk het grootst, waartegenover de employé’s
zich voor een gevoelige daling zagen gesteld. in het aan-
gehaalde artikel worden de verschillen als volgt getaxeerd:

voor de handarbeiders + 14, voor de landarbeiders + 37,-

voor de employé’s – 15 A 20 punten.
Ook al zou men rekening houden met een stijging van
de uitgaven voor belastingen, dan nog lijkt de conclusie, dat voor deze groepen, behoudens voor de employé’s, de

spaarm’ogelijkheden nog wel degelijk aanwezig zijn, vol-

komen gewettigd.

Dat de aan het Nederlandse volk zo eigen spaarzin ook
nog wel degelijk aanwezig is, moge blijken uit de hieronder

volgende cijfers betreffende de inleggingen bij de spaar-
banken. Maar de spaarzin is een eigenschap, welke zeer afhankelijk is van het vertrouwen, dat men in het beleid van de Overheid en in de waarde van het geld heeft. In-
dien dit in voldoende mate aanwezig is, dan zal er ook
worden gespaard. Dit vertrouwen kan echter gemakkelijk
geschokt worden en dan blijkt dit onmiddellijk zijn terug-
slag te hebben op het spaarverkeer bij de spaarbanken.

Spaar.
verkeer.

Werd in 1949 in totaal bij de .Bondsspaarbankén ruim
f401 mln ingelegd, over 1950 beliep dit bedrag f418 mln,
hetgeen op zichzelf zeker zeer bevredigend kan worden
genoemc. Dat niettemin het afgelopen jaar afsluit met een
terugbetalingsexcedent van f 13 mln, is te wijten aan de
omstandigheid, dat de terugbetalin gen over dit jaar f431
mln beliepen tegenover f360 mln in 1949. De eerste

372

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Mei 1951

vijf maanden van let afgelopen jaar. vertoonden, behalve

April, dat veelal een terugbetalingsexcedent aanwijst,

nog wel een inlegoverschot, maar de omslag komt in Juni

en deze.’moet ongetwijfeld worden geschrevtn op rekening

van het toen uitgebroken Koreaanse conflict. Tegenover
een ongekend groot inlegoverschot van f34 mln in de

eerste vijf maanden staat dan een terugbetalingsexcedent

van f47 mln gedurende de rest van het jaar, waarin

September uitspringt met alleen al een terugbetalings-
excedent van fl9 mln.

Opmerkelijk is het zeer hoge bedrag der terugbetalingen

in September ad f47 mln. Dit loopt geheel parallel met de

sterke toeneming van de consumptieve uitgaven over die
maand, welke zijn oorzaak zal hebben gevonden in de

toen heersende oorlogsdreiging, alsmede in de publicaties
ômtrent de loon- en prijspolitiek, Welke een verdere prijs-

stijging deden verwachten. Ook voor Juli valt, waarschijn-
lijk als een rechtstreeks gevolg van het Koreaanse conflict

een zeer aanzienlijk bedrag aan terugbetalingen (f41 mln)
te vermelden, gepaard met een toeneming der consump-
tieve uitgaven, voornamelijk voor duurzame gebruiks-

goederen.

De terugbetalingen zijn, verder nog enigermate be-

invloed door de afwikkeling van de geldzuivering, welke

tot gevolg heeft gehad, dat ten behoeve van de spaarders
voor een bedrag van ongeveer f 5 mln is ingeschreven op

beleg”gings- en investeringscertificaten, terwijl bij benade-

ring f700.000 in de maanden October en November is

afgeboekt, zijnde het restant op geblokkeerde en optie-
rekeningen, dat moest worden overgeinaakt aan ‘s Rijks
Schatkist.

Wanneer wij het generale terugbetalingsexcedent van
bijna fl3 mln stellen tegenover de aan het einde des jaars

bij te schrijven interest, te ramen op f24 mln, dan is het

uiteindelijk resultaat dat het totale inleggerstegoed van de

bijzondere spaarbanken per einde 1950, een bedrag zal
aangeven van f1.117 mln tegenover fl.106 mln per ultimo

1949.

Dat het aantal in omloop zijnde spaarbankboekjes op-
nieuw met ruim 100.000 kon toenemen, kan ongetwijfeld
bevredigend worden genoemd. In totaal werden ruim
218.000 nieuwe spaarbankboekjes afgegeven, terwijl 118.000
door afbetaling aan de omloop werden onttrokken. Aan-

genomen kan worden, dat er per ultimo 1950 bij de âl-
gemene spaarbanken in totaal ongeveer 2.395.000. boekjes
in, omloop waren.

Andere spaarinstellingen.

Een vergelijking met de andere spaarinstellingen, t.w.’
de Rijkspostspaarbank en de boerenleenbanken geeft het
volgende resultaat:

Omzet.

Integgingen

xf 1 mln

Terug-
betalingen
x f 1 mln

5aldo

I

x f 1 mln

Toe/afneming
in pCt van het
tegoed
1949
1

1950
1949
11950
1

1949
1
1950
1

1949
11950

Bondsspaarbanken
401
418
360


431
+41

13
+
3,9

1,2
Rijkspostspaar-
bank……
288 285
323
389
-35
-104
-2,4

7,2
Boerenleen-
banken

……
658
628.

1

)
626

639 ‘)
+32
-11′)
+
2,2-
0,7

I)
Voorlopige gegevena.

Opvallend is, dat het terugbetalingsexcedent bij de
boerenleenbanken het geringst is, hetgeen wellicht moet

worden toegeschreven aan het feit, dat het verslagjaar voor
de land bouw als geheel genomen een bevredigend jaar is
geweest. Het is overigens wel opmerkelijk, dat de totale
inleggingen bij de boerenleenbanken gedurende de laatste
jaren regelmatig teruglopen, terwijl zij bij de Bondsspaar-
•banken regelmatig toenemen; bij de Rijkspostspaarbank

was’ nog een ‘accres van 1948 op 1949 en enige, zij het
geringe, vermindering van 1949 op 1950.
De procentuele verdeling van het totale tegoed bij deze

groepen van instellingen toont aan, dat het aandeel van
de algemene spaarbanken met
0,5
pCt is toegenomen en
dat van de boerenleenbanken met 0,9 pCt, terwijl- het
aandeel van.de
Rjkspostspaarbank met 1,4 pCt terugliep,
gelijk uit onderstaand overzicht blijkt.

Spaarinstellingen.

q
c

cl

1

x f 1 mln
in procenten van het totaal

1945

.1.062
1.803

1

2.029
4.894
21,7

1
36,9
41,4
1946.994
1.544.
1.563
4.101
24,2′

t
37,6

1
38,2
1947
….
1.035
1.514
1.544
4.093.,.,,
25,3

1
37,0

1
37,7
1948
….
1.041
1.445
1.492
3.978 26,2

1
.

36,3

.1
37,5
1949
.. ..
1.106 1.440
‘1.553
4.099
27,0

t
35,1

1
‘37,9
1950
‘)
. .
1.117 1.365
1.574
4.056
27,5

1

33,7

1
38,8

‘) Voorlopige
cijfers,
mci.
de geschatte rent6.

Onderstaande tabel geeft nog vergelijkende gegevens

omtrent de werkingssfeer van de Rijkspostspaarbank en
de Bondsspaarbanken.

1
Rijkapostspaarbank
I
Bondsspaarbanken

Irsleg

………………

f 285.000.000

f 418.000.000

Terugbetaling
f 389.000.000

f 431.000.000
Aantal nieuw uitgegeven
boekjes

222.000

218.000
Aantal kantoren

– 2.000

400

Beleggingen.

Enig inzicht in de verschuivingen in de be1egingen geeft

onderstaande tabel, waarin de gegevens zijn verzameld
van een aantal spaarbanken, welker inleggerstegoed in

totaal. ongeveer 70 pCt omvat van het inleggerstegoed bij

‘alle algemene spaarbanken. Op dit ogenblik zijn nog niet voldoend gedetailleerde gegevens bekend van alle spaar-
banken, Was dit wel het geval, dan zou zeker blijken,
dat onderstaande dwarsddorsnede niet volledig is, aan-
gezien te verwachten is, dat de grote groep van platte-
landsspaarbanken over bijv. minder liquide middelen en

meer hypotheken beschikt dan de stedelijke zusterinstel-
lingen.

Belegginge,i en liquide middelen.

1949
1
pCt

1950

Kasgeld
…………………
f

4.324.071
05
f

3.723.869
0,4
Postgiro/kassiera

…………….
Spaarbankrekening bij ‘s Rijks
12.254.350
..
1,5
,,

6.965.687
0,8
8,7
,,

80.415.000
9,5

.

57.698.298

0,6,,
6.547.500
0,8
.3,4,,
2.500.000
0,3
3,6
,,

13.737.000
1,6
Effecten

………………..
42,2
400.405.350
46,8
4,7
,,

12.596.840
1,5
9,9
,, 102.901.847
1
)
12,0
Hypotheken

……………….84.607.008
Onderhandse leningen aan of ge-

Schatkist …………………73.964.000
Kasgeldleningen

……………5.122.004

garandeerd door publiekrech-

Schatkistpromessen

………….29.300.000
Schatkistbiljetten

…………….30.302.000

207.385.140
24,3
216.741.278
25,3

3 pCt Rijksrekening

………..40.732.335

Onderhandse leningen aan pri-
vaatrechtelijke lichamen ed.,,
4.462.930
0,5
,,

7.860.805
0,9

telijke lichamen e.d
……….

vaste goederen niet in eigen ge-

,,

24.510

voorschotten

……………..54.024

bruik

…………………..
977.254
0,1 ,,

1.225.704
0,1

Totaal

………………..

If
851.183.4141
“TööÏf
855.645.390

‘) Inclusief inschrijvingen in het Grootboek v. d. wederopbouw ten.bedrage
van f490.783,-. –

Zo nam het tegoed op de Spaarbankrekening bij
‘S
Rijks Schatkist in totaal iets af, terwijl uit bovenstaande –
tabel nog van, enige toeneming blijkt. Dat het saldo bij
de aanvang van 1951 lager is dan een jaar tevoren, is
gemakkelijk te verstaan, omdat een aanta1 spaarbanken uiteraard uit hun tegoed op die rekening hebben moeten

16 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN

373

putten ter financiering van de omvangrijke terugbetalingen.

Min of meer om dezelfde redenen is ook de belegging
in schatlçistpapier aanzienlijk teruggelopen.

Daarentegen onderging de effectenbelegging een niet
onbelangrijke uitbreiding. Voor een f30 mln zal de toe-

neming van de post effecten moeten worden toegeschreven

aan het feit, dat vele spaarbanken gebruik hebben gemaakt

van de mogelijkheid om hun tegoed ‘bp de zgn. voorin-

schrjfrekening bij ‘s Rijks Schatkist aan te wenden tot
betaling van hun inschrijvingen op de 3
1
/
4
pCt Nederland
1950,
2e uitgifte. Daartegenover verminderde dus het te-

goed op deze 3 p.Ct rentende voorinschrjfrekening met een
gIjk bedrag.

De hypothekenbelegging kon met een niet onbelangrijk
bedrag worden uitgebreid,hetgeen zeker van grote be-

tekenis is ter verkrijging van een betere spreiding in de
beleggingen en ter verhoging van het rendement. De

Financieringsregeling Woningbouw 1948 werd in de loop
van het verslagjaar vervangen door de Premieregeling 1950,

welke echter op zichzelf niet in staat was om de spaar-

banken in meerdere mate te interesseren bij de bouw van
objecten, welke onder deze regeling vallen.
Ook de belegging in onderhandse leningen onderging
nog enige uitbreiding, doordat enkele korter lopende
leningen aan de markt kwamen. Bij een aantal spaar-
banken nadert deze belegging evenwel een zodanige

omvang, dat een verdere uitbreiding nauwelijks verant-

woord mag heten indien men de liquiditeit niet in gevaar
wil brengen.

Enkele spaarbanken interesseerden zich nog rechtstreeks
bij de woningbouw, waardoor depost Vaste goederen
niet in eigen gebruik” iiet een paar ton toenam.

Rente.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ge-
kweekte en vergoede rente gedurende de laatste jaren.

Gekweekte en vergoede rente.

Gekweekte rente
Toegekende rente

in pCt van de
in pCt van het Rentemarge
beleggingen
totale tegoed

2,97 2,33
0,64
2,93
2,1
0,82
1945

………….

2,96
2,17 0,79
1946

………….
1947

………….
2,96 2,14 0,82
1948

………….
1949

………….
3,00
2,18
0,82
1950′)

……….i
3,06
2,26 0,80

‘) voorlopige cijfers.
Bron: C.B.S.

Sedert 1945 valt een geleidelijke, zij het geringe.stijging
van de gekweekte rente te constateren, hetgeën uiteraard
verband hoüdt met het verloop .van de rente op de kapitaal-
markt en voor het overige voortvloeit uit de toeneming
van de hypothekenbelegging en een vermindering van de liquiditeitspositie der spaarbanken.
De stijging van de gekweekte rente loopt oyerigens min
of meerparallel met een toeneming van de toegekende ren-
te, welke voor wat 1950 betreft voor een deel samenhangt met
berichten, welke aan het eind van 1949 in de pers de ronde

deden, als zou de rente van de Rijkspostspaarbank met ingang van 1950 worden verhoogd. Om hierbij niet ten

achter te blijven, besloot een aantal spaarbanken aan het
eind van 1949 om de inleggersrente voor 1950 te verhogen.

De toeneming, zowel van de gekweekte als van de toe-
gekende rente leidt er toe, dat de rentemarge zich blijft
bewegen om 0,80, hetgeen voor een behoorlijke bedrijfs-
voering eigenlijk te weinig is wanneer men rekening houdt
met de stijgende kosten.

Bedrjjfsresultaien.

Bij een voorlopige steekproef is imriers gebleken, dat
voor een representatieve groep van spaarbanken het

onkostenpercentage van 1949 op 1950.is opgelopen van
0,55
pCt van het gemiddelde inleggerstegoed tot 0,60 pCt.
Wanneer men zich realiseert, dat de rentemarge om-
streeks 0,80 pCt bedraagt en men houdt er dan nog rekening

mede, dat onder de onkosten niet zijn opgenomen de af-

schrijvingen, dan is het wel duidelijk, dat deze rentemarge

feitelijk te gering is om een behoorlijke versterking ,van de

reserves boven de met de beleggingen van deze reserves gekweekte rente mogelijk te kunnen. maken, hetgeen op
zichzelf zo noodzakelijk is in verband met het sterk toe-
genomen inleggerstegoed.

Propaganda.

De Stichting Spaarpropaganda, enige jaren geleden door
de Nederlandse Spaarbankbond opgericht om de propa-

ganda van de algemene spaarbanken te activeren en te

coördineren, heeft in 1950 wedeom een grote activi-

teit aan de dag gelegd.. Ter stimulering van het jeugd-

sparen werden verschillende publicaties uitgegeven, waar-onder -,De Gelukscent”, welke een 19e jaargang beleefde.

Bovendien werden schoolspaardozen en spaarbusjes,
beide van Nederlands fabrikaat, benevens tal van folders,
beschikbaar gesteld.

Een geheel nieuw initiatief werd ontwikkeld onder de
naam ,,Honderd Gulden Club”. De bedoeling van deze

club is, dat de deelnemers wekelijks f2 inleggen gedurende
49 weken, terwijl de spaarbank zelf bij wijze van rente-
vergoeding de laatste storting van f 2 verricht. Het is wel

opmerkelijk, dat de deelnemers in alle lagen der bevolking

zijn te vinden en dus niet uitsluitend in arbeiderskringen,
zoals men op het eerste gezicht wellicht geneigd is te
denken.

Ter gelegenheid van enkele landelijke congressen werd

in het bijzonder de aandacht op de algemene paarbanken
gevestigd. Ook de Wereldspaardag op 31 October werd

uiteraard aangegrepen om de aandacht op het sparen te
concentreren, waarbij de pers de nodige medewerking
verleende.

Ook in 1950 verleenden de algemene spaarbanken
opnieuw medewerking aan de actie, uitgaande van de Nationale Spaarraad, in het kader waarvan het boekje

,,De Reddingboot komt” beschikbaar werd gesteld.
Meer en meer vragen de spaarbanken zich evenwel af,
of deze actie paedagogisch wel juist is en of de daaraan

verbonden kosten wel geheel verantwoord zijn. Vast, staat;
dat de algemene spaarbanken in de loop der jaren het jeugd-

sparen ingang hebben weten te doen vinden bij niet minder
dan een 260.000 kinderen met heel wat minder kosten dan
waartoe de Spaarraad nu aanleiding geeft. Indien men er van uitgaat, dat de netto vermeerdering aan spaargelden op reke-
ning van jeugdige’ spaarders over 1950 ongeveer f1 mln
heeft bedragen en dat dit bedrag een rentewinst opleverde
van hooguit f7.500 of onder aftrek van de beheersonkos-
ten een beddjfswinst van hooguit f1.500, dan is het zonder
meer duidelijk, dat deze tak van dienst niet toelaat om
extra grote kosten te maken, ook al is een spaarbank

als sociale instelling er dan o5k niet op uit om de grootst mogelijke winst te verkrijgen en ook al wil zij zich in de eerste plaats in dienst stellen van de bevordering van het
iaren. Zoveel is wel duidelijk, dat de algemene spaar-
banken op dit punt de Rijkspostspaarbank niet kunnen
volgen, welke instelling blijkens een interview van de
directeur van, de Rijkspostspaarbank met het Algemeen Handelsblad, gepubliceerd in dit blad van 24 December

1949, in dat jaar voor de jeugdspaaractie f 1 mln zou
hebben uitgegeven. –

Wanneer in persberichten gepubliceerd wordt, dat
600.000 meisjes en jongens sparen als gevolg van de
jeugdspaaractie van de Nationale Spaarraad, dan lijkt dit
bericht wel uitermate gekleurd. Immers, tevoren spaarden
er reeds 260.000 kinderen bij de algemene spaarbanken
en onder de bijna 4 niillioen uitstaande boekjes bij de

374

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Mei 1951

Rijkspostspaarbank zal toch ook wel een even groot
aantal kinderen geschuild hebben, zodat het bepaald

tendentieus is om het te laten voorkomen alsof deze

kinderen het sparn eerst geleerd hebben als gevolg van

deze jeugdspaaractie.

Men kan de vraag stellen, of de Spaarraad niet zijn

actie iijn eigenlijke doel niet voorbijschiet. Immers, het

doel waarmee de Spaarraad in het leven werd geroepen,

werd blijkens de Memorie van Toelichting op de Spaarwet

1945 als volgt geformuleerd:

,,Het is derhalve nodig te bevorderen, dat een belangrijk

deel van het nationale inkomen niet wordt besteed voor

consumptieve doeleinden, doch in plaats daarvan voor de
financiering van de wederopbouw. Het Nederlandse volk

zal derhalve er toe moeten worden gebracht op grotere

schaal dan thans geschiedt uit het inkomen te sparen

en zijn besparingen langs de kanalen, die daartoe aan-

wezig zijn, voor de financiering van productieve doeleinden

ter beschikking te stellen”.

Hetgeen tot dusver door de Spaarraad is geschied is
niet bijzonder geschikt om in deze discrepantie tussen
bespringen en investeringsbehoefte ook maar enige

verbetering te brengen. De methode, door de Spaarraad

bij de jeugdspaaractie toegepast, is weinig origineel.

Zij heeft bovendien het nadeel, dat het accent van de eigenlijke spaarhandeling verlegd wordt naar de ver-

zamelwoede, waarmee diametraal wordt ingegaan tegen

de door de meeste spaarbanken gevolgde weg van bewuste

opvoeding tot spaarzaamheid.

Het ware daarom te hopen, dat de
Spaarraad
alsnog
andere wegen zal weten te vinden terbereiking van het
doel, dat bij de indiening van de Spaarwet 1945, gelijk

hierboven omschreven, heeft voorgezeten.

Organisatie.

Tot besluit dient hier nog melding te worden gemaakt

van een belangrijke verandering op organisatorisch gebied.

In het kader van de bedrijfsorganisatie werd tijdens de

bezetting door de Hoofdgroep Banken bij haar besluit

van 5 Maart 1942 ingesteld de Vakgroep Algemene Spaar-

banken, als hoedanig de Nederlandse Spaarbankbond

werd erkend. In verband met de totstandkoming van

de Wet op de Bedrijfsorganisatie kwam het wenselijk voor om opnieuw te komen tot een privaatrechtelijke vereniging

van spaarbanken en het meest voor de hand liggend was-

om een scheiding te bewerkstelligen tussen Bond en

Vakgroep. Na het nodige overleg niet de daarvoor in
aanmerking komende instanties kon deze scheiding haar
beslag krijgen bij een besluit van de Hoofdgroep Banken,

waarbij de erkenning van de Bond als Vakgroep werd in-
getrokken, zodat thans Bond en Vakgroep naast elkaar

bestaan in afwachting van de definitieve opheffing van de

Vakgroep, ook al lopen Ide werkzaamheden van beide

organisaties uiteraard vrijwel parallel.

Amersfoort.

I I
Dr J. R. A. BUNING.

Lahore en Caïro

Trefpunten voor katoenierbouwers en textielproducenten

II

Het l9de congres van de International Federation (Cairo

en Alexandrië; 24 Februari-3 Maart 1951).

Het behoeft geen verwondering te baren, dat de deel-
neming aan het eerste na-oorlogse congres zeer groot was.

Velen toch zullen zich bij het bestuderen van de convocaties
herinnerd hebben, op welk een voortreffelijke wijze Egypte
bij voorgaande gelegenheden als gastheer was opgetreden.
Op een welhaast geraffineerde wijze wist men in 1912

zowel als in 1927 en 1938 van de geboden gelegenheid
gebruik te maken door niet alleen het zakelijke gedeelte
– doch ook de aan zulk een congres onafscheideljk ver-
bonden ,,franjes” op de belangstelling der katoenfâbri-
kanten af te stemmen. Iets wat bijzonder veel bijdraagt tot het bereiken van .een ander belangrijk doel van een
congres, nl. het leggen van persoonlijke contacten.

Er zijn trouwens ook weinig landen ter wereld, waar
men kans ziet in zulk een kort tijdsbestek zoveel belang-

wekkends op katoengebied te tonen. Een simpele op-
somming van de excursies naar het beroemde katoen-
museum, het katoen-researchbureau en de proefspinnerij
te Giza, de grote Misr en Beida-fabrieken bij Kafr-El-
Dawar, de Pressing Houses, het Testing House for Humi-
dity of Cotton en last but not least de Cotton Spot and
Futures Markets in Alexandrië geven daarvan reeds een

indruk.
De eigenlijke congreszittingen waren gewijd aan zes
onderwerpen; over elk van deze agendapi.inten waren 2 â 3,
soms zelfs 4 inleidingen gepubliceerd. In totaal had men
zodoende 17 ,,papers” te verwerken, waarvan liefst 15
nauw verband hielden met de Egyptische katoen.
Het zal de lezers van dit blad weinig interesseren met

welke nieuwe katoenvariëteiten Egypte straks aan de markt

komt, nog minder hoernen de propaganda voor het ge-
bruik van de edelste onder de katoensoorten hoopt te
voeren of wat voor kruisingsméthoden, bestrij dingswijzen

van insectenplagen en verbeteringen van bevloeiings- en
bemestingssystemen worden aangewend teneinde het maxi-

male profijt te verkrijgen
1).

Het totale beeld, dat wij ons na’ kennisneming van al

deze mondeling nog eens verduidelijkte inleidingen vofm-

den, was er een van grote toewijding en deskundigheid,
waarmee Egypte haar ,,cash-crop” behoedt en verbetert.

Realiseert men zich verder, dat het overgrote deel van de

agrarisçhe bevolking nog- analphabeet is
2),
dan springen

de resultaten, die men telken jare met dit agrarische mono-

polie
3)
weet te behalen, nog sterker naar voren.
De inleidingen over het Testing House for Humidity

in Alexandrië, over de Wet Nr 51 (1934) ,,prohibiting
mixture of cotton varieties” en over de wijze, waarop de
oogstramingen georganiseerd werden, versterkten de in-druk, dat deze zorg zich niet alleen tot de verbouw doch
ook wel degelijk tot de ,,marketing” der katoen uitstrekte.
Het blijft alleen te betreuren, dat de exporten, die de

laatste jaren tussen de 1,6 en 1,8 mln balen
4)
schommel-

den, zo gering in omvang blijven; de markt biedt daardoor
maar al te vaak de gelegenheid tot speculatief ingrijpen.
Ook het gestadig wijzigen der kwaliteiten, hoe zeer ook

1)
Een meer gedetailleerd verslag over dit congres werd in de Mededelingen
van het Centraal Bureau van de Nederlandse Katoen-, Rayon- en Linnen-
industrie te Arnhem gepubliceerd.
‘) volgens het werkje van Ayrout ,,The Fellaheen” (Cairo 1945) schommelt
het percentage tussen 90 en 95.
‘) Dit monopolie van de Egyptische langvezelige katoen, die alleen in de
Sudsn-katoen een rivaal heeft, is voor Nederlandse begrippen nog het best
te vergelijken met het monopolie van de Sumatra-tabak. ) 478 lbs nett.

16 Mei 1951

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

375

agrarisch wenselijk, lokte nog critiek van technische en
commerciële zijde uit.

Wat het zo juist gesignaleerde gevaar der marktbe-

heersing betreft, dit punt kwam in het bijzonder ter sprake
toen ook op dit congres de export-taxes het thema voor een

tweetal ,,papers” vormden. Dank zij het feit, dat deze ma-

terie in Lahore zo grondig van alle kanten beschouwd was,

bleef de congressisten veel gediscussieer bespaard. Er viel

trouwens over menig aspect meer eenheid van opvatting

te constateren dan in Lahore. Op zich zelf werkte dit er
toe mee, dat de besprekingen aanmerkelijk bekort konden
worden. Het feit, dat te Caïro de katoenconsumenten de

gasten waren van één enkele katoenproducent bracht ten-

slotte de oplossing nabij.

Wat de behandeling der export-taxes betreft, willen wij
niet te veel in herhalingen vervallen. Ook in Egypte be-

streed geen enkele delegatie het recht van de Regering

om export-taxes te heffen of te wijzigen. Wel wezen de
spinners nog eens op de grote gevaren, die aan het volgen

van een dergelijke politiek verbonden waren (concurrentie
van, vervangingsvezels; verscherping der prijsfluctuaties).
Vooral werd hier de methode van verhoging der export-
taxes met, terugwerkende kracht op oude contracten aan
de kaak gesteld.
Nu kon men in Egypte met meer klem van woorden
dan elders protesteren. Medio November, 1950 had men
namelijk officieel de verzekering gegeven direct nog geen

verdere verhoging vanhet recht in overweging te zullen
nemen, waarop begin Januari 1951 het recht echter opeens werd vërdubbeld.

De. verdediging van Egyptische zijde was tijdens de
congres-zitting, die aan het onderwerp der export-taxes
was gewijd, niet bijzonder sterk te noemen; de opvallende
eenheid van de opposanten werkte blijkbaar remmend.
Toch werd het door velen nog als een verrassing gevoeld,
dat het resultaat van dit offensief aanzienlijk belangrijker
zou worden dan het aannemen van een resolutie van

critiek, waarmee dergelijke kwesties anders meestal vrij
pijnloos uit de wereld worden geholpen.

Op de slotzitting van het congres werd namelijk een’ver-
klaring van de Minister van Financiën, Fouad Sirag El

Dn Pasha, voorgelezen, waarmee de weg werd geopend
om althans in de toekomst het euvel van de retro-actieve
werking der wijzigingen te bannen.
In korte trekken kwam deze verklaring op het volgende

neer: door registreren der katoen-contracten wilde
men het daarheen leiden, dat toekomstige wijzigingen’ in
het niveau der export-taxes niet van invloed zouden zijn

op reeds gefixeerde en geregistreerde overeenkomsten.
Bovendien werd toegezegd, dat hangende de uitwerking
van dit registratie-voorstel geen verdere verhogingen van de rechten zouden worden doorgevoerd.

Gezien het reeds door ons genoemde bezwaar van de
kleine, gemakkelijk te beïnvloeden markt, is het begrijpe-
lijk, dat menigeen de waarde van deze verklaring direct
ging afmeten aan de methode, waarop deze registratie
nu geëffectueerd zou worden. Vooral had men bedenkingen

tegen het verloren gaan van de geheimhouding; daarnaast hoopte men, dat de registratie vrijwillig zou blijven.

Mogen wij de eerste berichten, die ons sedertdien uit
Alexandrië over de uitvoeringsbepalingen bereikten, ge-
loven, dan is het te verwachten, dat met deze reeds tijdens
het congrés naar voren gebrachte bedenkingen ten volle
rekening zal worden gehouden. Een succes, dat tot tevre-
denheid stemt.

Critici mogen hiertegen inbrengen, dat • het resultaat
toch maar betrekkelijk gunstig was; de huidige stand van
zaken zou immers eerder een verlaging dan een verhoging
der rechten te zien geven. Algemeen werd echter erkend, dat Egypte met deze registratie een waardevolle bijdrage
had geleverd om de rust op de katoenmarkt te bevorderen.

Evenals dit met de vochtcontrôle en met het voorkomen

der katoenmenging het geval was, gaf Egypte hier bepaald
een voorbeeld ter navolging.

Behalve dit resultaat leverde het congres nog enkele

aanbevelingen in de vorm van resoluties op en wel betref-

fende het identificeren vn exportbalen, het propageren
van Egyptische katoen, het stimuleren van bestaande.

soorten medium-staple katoen boven het creëren van nieuwe

varianten en het vermijden van ,,foreign fibres” in de ruwe
katoen.

Al met al kon men tevreden zijn.met het bereikte..Wïj
kunnen immers aan deze resultaten ook nog het slagen

van de hoofdopzet toevoegen: de International Federation

na de oorlog weer van zich te doen spreken. De start,
laat als zij werd ondernomen, beloofde aanvankelijk geen

gemakkelijke te zijn. Welnu, op dit punt heeft het congres

toch wel volkomen aan de verwachtingen beantwoord.
Dat daarnaast dan nog meer, op het gebied der export-

taxes zelfs iets belangrijks, werd bereikt, kan o.i. tot dubbele
tevredenheid stemmen.

De betekenis van de Nederlandse afvaardiging naar de
internationale katoencongressen.

Bij de beschrijving van de ondèrhandelingen in Pakistan.
en Egypte hebben wij ons, ‘ter bekorting van de stof, ont-

houden van elke aanduiding betreffende het aandeel, dat de Nederlandse delegaties in de gang van zaken hadden.

Meestal zou ons dit ook teveel tot in details hebben ge-
voerd. Daar menigeen belang zal stellen in de betekenis,
die deze internationale bijeenkomsten voor ons land kunnen
hèbben en zich tegelijkertijd zal afvragen hoe onze ver-
tegenwoordiging samengesteld moet worden, hierover nog
een enkel woord.

Als men zich rekenschap geeft van de ware betekenis
van deze bijeenkomsten, dan is het o.i. aan geen twijfel
onderhevig, dat wij een plaats aan de conferentietafel
moeten bezetten. In het huidige internationale bestel kan

Nederland zich nooit de luxe van een economisch isolement
permitteren, noch waar het betreft de manipulaties met een
schaarse grondstof als katoen, noch waar het de afzet van
weefsels aangaat
5);

Meer dan ooit is het gëboden voortdurend op de hoogte
te blijven van alles wat zich op het gebied van de katoen-

productie en -consumptie voordoet. Even belangrijk is het
daarnaast persoonlijke relaties aan te knopen met hen, die bij de verdeling een grote rol spelen. Doet men dit

met tact én vermijdt men alles wat naar onwaarheid en
majorering (pour besoin de la cause) zweemt, dan kan men
verzekerd zijn van een willig oor voor grote moeilijkheden,

zowel op het gebied van katoenschaarste als van dollar-
tekorten.

Schittert men echter door afwezigheid en verzuimt men
de nonchalance fe bannen bij het, verschaffen van inlich-tingen over aanvoeren, voorraden en verbruik, dan is’ het

leed niet te overzien. Een voorbeeld hiervan leverde een
der met ons bevriende leden in Lahore. Daar het blijkbaar
geen kans had gezien een afgevaardigde te zenden, was het
betreffende land niet in de gelegenheid de zeer slechte
indruk, die het door het afleggen van een ondoordacht
en door velen gewraakt statement maakte, door een tact-
volle verdediging weg te nemen.

Wat de wijze van afvaardiging betreft is het nuttig deze

niet té groots, doch wel behoorlijk ,,zwaar” te doen zijn.
Als Nederland uitsluitend de bescheiden rol van toeschou-
wer zou willspelen, zou wel met minder volstaan kunnen
worden. De kaarten liggen echter anders en naar onze
mening is dit een gelukkig feit.
Mede dank zij de uitstekende continue vertegenwoor-
diging door de heren Joan Gelderman en Prof. Dr J.
Wisselink heeft Nederland in verhouding tot zijn belang-

) Wij denken hierbij aan West.Europa, zelfs aan het Verre Oosten.

376

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16
Mei 1951

rijkheid
6)
een zeer grote invloed. Daar wij sedert 1948

nimmer op de I.C. A.C. -meetings ontbraken en ook in het

International Committee, het Bestuur dus van de Inter

national Federation, tot dusver goed vertegenwoordigd
waren, wordt onze stem gaarne gehoord en fuperen wij

dikwijls als de woordvoerder der kleine naties. De weten-
schap, dat onze belangen nooit overwegen, stelt ons boven-

dien meermalen in staat de rol van neutraal bemiddelaar

te spelen. Voegt men hier de taalbeheersing aan toe, dan
is het duidelijk, waarom onze delegatie veel invloed kan

uitoefenen op de te nemen besluiten.
Een groot voordeel is ten slotte, dat Nederland er in

het verleden steeds naar heeft gestreefd een kern van de
delegatie zowel aan de bijeenkomsten van het I.C.A.C.

als aan de vergaderingen van de International Federation

te doen deelnemen. Beter dan vele andere landen, die hun

regerings en industrie-afgevaardigden meestal scherp ge-

scheiden houden, zijn wij zodoende op de hoogte van dat-

gene, wat zich in beide kampen afspeelde. Dit vergemak-

kèlijkt onze taak van objectief bemiddelaar.

Wordt de continuïteit in het systeem dér ,,personele

unie” gehandhaafd, dan trekken wij o.i. het meeste profijt
van de deelneming aan de internationale besprekingen.

Het grote bezwaar van de vele tijd, welke personen met

een reeds op zichzelf drukke werkkring hieraan noeten
besteden, zal dan- maar voor lief moeten worden ge-

nomen.

De onderlinge verhouding tussen I.C.A.C. en International

Federation. .

Als wij thans trachten onze indrukken over de confe-
renties in Pakistan en ‘Egypte samen te vatten, geloven

wij niet, dat het nodig is het zo juist weergegevene beknopt
te herhalen. Liever willen wij pogen de onderlinge ver-

houding tussen het I.C.A.C. en de International Fede-
ration op te sporen, ten einde zodoende tevens een ant-

woord te vinden op de vraag, die wij in de inleiding van

ons vorige artikel
7)
zelf opwierpen: waarom moesten er

eigenlijk binnen één maand twee katoencongressen worden

gehouden.
Ware het niet, dat meti met de organisatie van het 19de
congres te Caïro tevens de herléving van de International
Federatiort beoogde, een besluit, dat eerst in de nazomer

van 1950 werd genomen
8),
dan had deze opeenvolging

• o.i. ook vermeden kunnen worden. –
• Dat men binnen een maand twee meetings hield, is
echter mede een bewijs, dat de organisatoren to’ch eigenlijk
nog geen inzicht hebben in de verhoudingen tussen I.C.A.C.
en Tnternational Federation. Hoe eerder hierin verbetering
‘komt, hoe beter dit voor alle belanghebbenden’ is. Wij
kunnen ons’nameljk niet voorstellen, dat er producenten

of consumenten van ruwe katoen te vinden zijn, die baat

hebben bij een gescheiden optrekken van de twee lichamen.
Welnu, indien wij van de veronderstelling mogen uit-

gaan, dat doublures in beider actie zoveel mogelijk voor-
komen moeten worden, dan zal het ongetwijfeld het beste

zijn een bepaalde. taakverdeling op te stellen. Daar de
logische ontwikkelingsgang o.i. automatisch in die richting

drijft, zal het niet zo moeilijk zijn in ‘de toekomst tot een
betrekkelijk nauwe samenwerking tussen I.C.A.C. eir

International Federation te komen.
Het secretariaat te.Washington zu zich het best kunnen
beperken tot alles wat rechtstreeks met de ruwe katoen
samenhangt. .Wij denken daarbij aan het voortzetten van

de publicaties der productie- en verbruiksstatistieken,
het ramen van de normale zowel als buffer-voorraden, het

rapporteren over de oogstschattingen in de wereldkatoen-

‘)
Ons katoenverbruik is 1 pCt van het wereldverbruik, waarrnce wij echter
nog de lOde plaats onder. de consumentenlanden bezetten.
7
)Zie ,,E.-5.B.” van 9 Mei 1951.
‘)
Dus
nadat Lahore door het 1.C.A.C. ala plaats voor de lOde Plenary
Meeting was aangewezen.

.

handel, het compileren def katoennoteringen, het volgen

van de concurrerende ,,man-made-fibres”, etc.

Het belang van dit werk behoeven wij wel niet nader

te omschrijven. Niet alleen vbrmt het de basis voor de
gehele productie, handel en consumptie van de katoen,
doch tevens reikt de invloed nog verder. Vergeten wij

immers niet, dat een dergelijke informatiebron ook door

de producenten van wol, rayon en rayonvezel naarstighjk
zal worden geraadpleegd. De katoen herstelt als eenjarig

gewas het snelst een verstoord evenwicht tussen voort-

brenging en verbruik. In’ een tijd van vezelschaarste als
de huuidige zien wij, dan ook, hoe de gehele textielwereld

belang heeft bij het al of niet slagen van de oogstver-

ruiming in de Verenigde Staten
9).

Voor de International Federation zien wij een taak

weggelegd op het gebied van de apparatuur, waarmee de

katoen wordt verwerkt. Niet alleen is het gewenst, dat het

secretariaat in Manchester de statistieken betreffende het

aantal spinspillen en weëfgetouwen voortzet, daarnaast

kan het een aantal studie-objecten overnemen, die het

I.C.A.C. slechts zeer aarzelend heeft aangesneden.

Zoiigt.o.i. het samenstellen en bijhouden van een statis

tiek met betrekking tot de capaciteit van de textielmachine-
industrie meer op haar terrein. Ook zouden wij ons kunnen

voorstellen, dat het van groot belang is de verschillende

industrialisatieplannen van de oude en nieuwe industrie-

landen te analyseren voor zover daarin de textielindustrie

wordt genoemd. Zulki dus eigenlijk in navolging van onze

nationale enquête over dit onderwerp, uitgewerkt in het

zgn. constellatie-rapport van Dr Nijhuis
10).

Neemt men de steeds inkrimpende wereldmarkt voor

katoenen manufacturen in aanmerking, dan is het namelijk

niet ondenkbaar, dat de verwachtingen van de verschillende

landen met betrekking tot de investeringsmogelijkheden
van de katoenindustrie veel en veel te optimistisch zijn.

Naast de aandacht, die op deze manier aan de mecha-nische sector wbrdt gewijd, zou het in theorie wenselijk
kunnen zijn ook op het commerciële terrein meer activiteit

te ontplooien. Wij doelen hierbij allereerst op de inter-
nationale handel in afgewerkte producten.

Nu weten insiders echter wel, dat op dit gebied al voor

treffelijk en haast niet te verbeteren werk verricht wordt
door de Cotton Board in Manchester, die in haar ,,Quarterly

Statistical Reviews” vrijwel een volledig beeld geeft van im-

porten en exporten van garens en weefsels. De publicatie
van de ,,Cotton Board Trade Letters” is uiteraard een
zuiver Engelse aangelegénheid. In hoeverre het mogelijk
is, deze waardevolle statistieken in de hier geschetste sfeer
van internationale surveys te betrekken, onttrekt zich dus
aan onze beoordeling. Laten wij daarom volstaan met de verwachting uit te spreken, dat inen ten minste middelen

en wegen zal vinden om doublures te voorkomen.
Het secretariaat van de International Federation behoeft

trouwens niet bepaald om werk verlegen te zitten
11)
Im-

mers, ook de belemmeringen, die zich in de commerciële
sector kunnen voordoen, verdienen belangstelling. Naast

de reeds genoemde export-taxes voor ruwe katoen zijn er
dikwijls nog dringende punten als import-taxes, quota-
regelingen en soortgelijke restricties voor garens en weef-

sels
12)
.

.

*

Het feit, dat het I.C.A.C. en de International Federation

verschillende terreinen kunnen bestrij ken, vergemakkelijkt
de samenwerking, die beide organisaties in principe voor-
staan. Moeten zij nu ook wat betreft de samenstelling naar

0)
Men hoot,t thans in Amerika op een grotere oogst van 6 mln balrn (in
totaal 16 mln balen) t.o.v. 1950/51. Alle overige producenten tezamen zullen
daarboven nietneer dan maximaal mln balen aan de oogstverruiming
kunnen toevoegen. Dit tekent de verhoudingen.
00)
Dr H. D. Nijhuis, De structurele ontwikkeling van de Nederlandse
Katoen-, Rayon- en Linnenindustrie, Leiden 1950.
– ‘) Het is toch reeds de vraag, hoe sterk het zal moeten worden uitgebreid,
wil het een taakstelling als hier ontwikkeld overnemen.
12)
In Torquay stond de Engelse purchase-taxe op ,,non-utility”-goederçn
meermalen
itt
het middelpunt van de discussies. –

‘T

16 Mei
1951

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERiCHTEN

377

elkaar toe groeien? Dit laatste trekken wij in twijfel.

Weliswaar zou het I.C.A.C. als internationaal katoen-

parlement wel wat meer industri••ien in de delegaties der

verschillende landen kunnen laten opnemen
13),
het om-
gekeerde is echter bij de International Federation ondenk-

baar. Daartoe ligt hier het accent te veel op de industrie.
Ook wat de internationale spreiding betreft, geloven wij
niet, dat een slaafse navolging van het I.C.A.C. door de,

International Federation voordelen zou opleveren. Dat

in de bespreking van de problemen, die met de ruwe
katoen samenhangen,
allen
– dus producenten zowel als
consumenten – betrokken moeten worden, is duidelijk.
Men denke slechts, aan het vraagstuk van het cotton-

agreement, waarmee de Verenigde Staten vroeg of laat
voor den dag zullen komen.
Enigszins anders ligt het echter bij de verwerking van de

katoen tot afgewerkt weefsel.’ Daarbij komen allerlei fac-

toren naar voren, die van land tot land zé sterk kunnen
verschillen
14),
dat het niet gemakkelijk zal zijn hierbij
tot een eenheid van opvatting te komen.

Wil men dus niet in een te grote besluiteloosheid ver-
vallen, het gebrek aan daadkracht, dat zoveel internationale
lichamen eigen is, dan moet men’ de International Fede-
ration horizontaal niet verder uitbreiden. Een begrips-
wijziging, nl. van International in European Federati’on,

zou de samenwerkenden sterkerdoen staan. Daarmee be-

hoeft het onderhouden van vriendschappelijke betrek-
kingen met collega’s overzee uiteraard niet te botsen.

Integendeel, het handhaven van bestaande contacten, o.a.
met de mill-owners in Bharat
15),
ligt in de rede. Tegen een verticale uitbreiding ‘zouden wij minder be-

zwaar hebben. Hoe meer men spinners, wevers en finishers
in dit internationale’ vlak tezamen brengt, hoe meer men
verzekerd is yan ëen all-round behandelen der problemen.
Een te lang voortbouwen op de enger begrensde spinners-
basis -lijkt’ ons niet wenselijk.

Vormt bij dit alles het contact van d& Federation met
de Egyptische katoenproducenten, zoals dit uitgewerkt is

•in het ,,Joint Egyptian Cotton Committee”, eigenlijk een
verzwakking? De ervaring van het laatste congres heeft
o.i. aangetoond, dat dit zeker niet het geval behoeft
te zijn.

Integendeel, de gelegenheid, die de Europese katoen-
verwerkers wordt geboden om op een afgebakend terrein
bepaalde problemen (zoals fouten, die aan de ,,marketing”
van de katoen in het algemeen kleven) met een producent
te behandelen, biedt juist zeer grote môgelijkheden. Zo
lijkt het ons .waarschijnlijk, dat het resultaat van het
congres te Caïro
16)
straks als een hefboom kan dienen
om, indien dit wenselijk wordt geacht, een soortgèlijke
maatregel ook elders door te drukken.

De maand Februari 1951 heeft voor het eerst de mo-
gelijkheid geopend de werkwijzen en de doeleinden van de twee internationale katoenlichamen onderling te ver-
gelijken. Nu zal niemand direct willen beweren, dat de
besprekingen, die door de hier beschreven organisaties’ werden gehouden, voor het volle pond efficient zullen
blijven, noch dat zij bij voortduring concrete resultaten
zullen opleveren.

Wel is het aan geen twijfel onderhevig, dât ér tal van
vraagstukkei open zullen blijven, die alleen door ge-
zamenlijk overleg tot oplossing .kunnen. worden gebracht.

Zelfs al zouden I.C.A.C. en International Federation zich
daarbij op den duur bepalen tot het verstrekken van ob-
jectieve gegevens, die nodig zijn om de problemen van
grondstoffenschaarste in het heden en overcapaciteit in de

“)
Op dit punt gaven Engeland en Nederland reeds enigermate een voor-
beeld,
1)
Efficiency, kosten van levensonderhoud, loonpeil,
kapitaalvorniing,
arbeidspotentkel, enz.
1)
Zoals’me,ihet oude India na de ,,partitiors” noemt.
1)
Registratie der
katoencontracten, etc.

toekomst te ontwarren, dan nog zouden velèn hun bestaan
gerechtvaardigd achten.

Dat Nederland ten slotte in ‘dit internationale werk

zijn aandeel moet bijdragen om daardoor tevens volkomen
georiënteerd te blijven, staat voor ons vast.

Almelo.

Dr W.’
T. KROESE

INTERNATIONALE NOTITIES

Machine-export naar Oost-Europa

De ,,New York Herald Tribune” van 7 dezer bevatte
een samenvatting van een rapport van de ,,United Nations

Economic Commission for Europe” betreffende de West-
europese en Amerikaanse ‘export van machinerieën naar

de landen achter het lJzeren Gordijn.’ Enige gegevens,
die düidelijk het verschil tussen de Westeuropese machine-
uitvoer en die van de Verenigde Staten naar deze gebieden
illustreren, zullen wij hier weërgeven.

Gedurende 1950 beliep de uitvoer van machines, trans-
poftmiddelen en auto’s van de O.E.E.C-landen naar de
Cominformianden $ 232,3 mln’ –
5
pCt van de totale
machine-uitvoer – dat is resp. $ 117,6 mln en $44,3 mln

meer dan in 1948 en 1949. De uitvoer van de Verenigde
Staten gedurende het afgëlopen jaar beliep daarentegen
slechts $ 3,3 mln, of $ 48,1 mln minder dan in 1948.
Uit een vergelijking vafi de voor- en na-oorlogse machine-
uitvoer naar de Cominformianden blijkt, dat West-Europa —

– met uitzondering van West-Duitsland – in 1950 58 pCt
meer machinerieën e.d. naar dit gebied uitvoerde dan in

1938, terwijl de Amerikaanse export in 1950 97 pCt
lager was dan in 1938!
Wat de uitvoer der diverse landen afzonderlijk betreft,
zij vermeld, dat de Westduitse sedert 1948 bijna is ver-
twintigvoudigd, doch in 1950 nog steeds ca 80 pCt beneden

het vooroorlogs niveau lag. Duitsland, dat voor de oorlog
de belangrijkste exporteur van machinerieën e.d. naar
Oost-Europa en de Sovjet-Unie was, heeft nu zijn leidende
positie aan Engeland verloren, zegt het rapport. Laatst-
genoemd land exporteerde in 1950 18 pCt meer machines
naar Oost-Europa dan in 1938; de toeneming ten opzichte
van v,tér de oorlog bedroeg niet minder dan $ 10 mln,

meer dan iii enig ander Westeuropees land. De Zweedse
verschepingen waren meer dan zesmaal zo groot als voor
de oorlog, de Italiaanse bijna viermaal zo groot, terwijl
de uitvoer van Denemarken, België en’ Luxemburg meer
dan verdubbelde.

Het leeuwendeel van de Westeuropese machine-uitvoer
naar Oost-Europa, was bestemd voor Rusland, Polen en
Tsjechoslowakije; naar Boelgarije, Hongarije en Roemenië
werd slechts weinig uitgevoerd. Joegoslavië nam onder de

communistische landen een speciale positie in; de Ameri-
kaanse machine-uitvoer naar dit land beliep in 1950
$ 17,8 mln, meer dan twaalfmaal zoveel als in 1938 en
meer dan vijfmaal zoveel als naar alle andere communis-
.tische landen tezamen. De Westeuropese machinever-
schepingen naar Joegoslavië. stegen van 1949 op 1950

met $ 10,0 mln maar bevinden zich nog steeds beneden
het niveau van 1938. De machine-uitvoer vande Verenigde
Staten naar Boelgarje, Hongarije, Roemenië en Rusland,
die in”l948 meer dan $ 25 mln bedroeg, was in 1950
vrijwel geheel verdwenen. Van de Oominformlanden

voerden alledn Polefi en Tsjechoslowakije nog Amerikaanse
machines in; de totale waarde van deze invoer ad $ 2,8
mln was evenwel weinig meer dan
h
/
j
o van die van 1948.

378

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 Mei 1951

Rtislands petroleumperspectieven

In een kort geleden verschenen memorandum heeft het

,,Petroleum Information Bureau” de Russische petroleum-

vooruitzichten onder de loupe genomen – zo lazen wij
in ,,The Chamber of Commerce Journal” van vorige.
maand. Hierin wordt o.a. vermeld, dat de Russische

petroleumindustrie door middel van ontwikkeling der

olievelden in het gebied van de Kaspische. Zee en andere

gebieden haar productie hoopt op te voeren tot 60 mln

ton per jaar in 1960. Men mag aannemen, dat dit plan tot
de mogelijkheden behoort; Ruslands bekende petroleum-

reserves werden kort geleden geschat op 600 mln ton en –

zij worden slechts overtroffen door die van de Verenigde
Staten, Venezuela en enkele landen in het Midden-Oosten.

De nog niet ontdekte reserves zijn vermoedelijk verschei-

dene malen groter dan de momenteel bekende.

Het is evenwel noodzakelijk, dat een aanzienlijke
productieverhoging wordt bereikt in de nâbije toekomst.

Momenteel verbruikt Rusland nl. meer 5etroleum dan
enig ander land ter wereld – uitgezonderd de yerenigde

Staten – en men mag aannemen, dat het verbruik de sedert

1939 met ca 10 pCt toegenomen productie heeft- over

schreden. Het tekort werd ten delegedekt door leveringen
in de vorm van export of herstelbetalingen uit Roemenië

en andere Oost- en Centraaleuropese landen.
De grote toeneming vaiÏ het verbruik moet worden

toegeschreven iran ae industriële expansie en de mechani-

satie van delandbouw. De snelle ontwikkeling gedurende

de laatste jaren zal vermoedelijk voortduren, zegt genoemd
memorandum, en op grond van de na-oorlogse vtjfjaren-

plannen krijgt men enige indruk van de vermoedelijke

ontwikkeling van de toekomstige Russische vraag naar
petroleum. De productie van auto’s zou in 1950 de 500.000
moeten bereiken, terwijl in hetzelfde jaar de leveringen

aan collectieve boerderijen ca 150.000 tractoren en 29.000

combines zouden moeten omvatten. Een groot petroleum-

verbruik was onvermijdelijk aan al deze plannen ver-
bonden. Zelfs met behulp van de leveranties der nabuur-
staten schijnt Rusland de vraag naar petroleum slechts te

kunnen bevredigen door middel van stringente contrôle

op het verbruik en het gebruik van .substitutieproducten.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

Woensdagmiddag 23 Mei om drie uur zal Prof. Dr P.

B. Kreukniet in de aula van de Nederlandsche Economi-
sche Hoogeschool een rede houden -over ,,Overheid en

loonsvorming”, ter gelegenheid van de door de Hoge-

schoolraad georganiseerde Hogeschooldag.
Na afloop van de bijeenkomst in’ de aula zal gezamenlijk

worden geborreld en gedineerd in de Rotonde, Beursge-
bouw, Meent 132. De kosten van het diner zullen ten

hoogste
f 5
bedragen.
Indien men nog geen bericht over deze Hogeschooldag
ontving, worden nadere gegevens gaarne verstrekt door

de secretaris van de Hogeschoolraad, Mr B. J. de Boer,

Westersingel 43, Rotterdam, tel. 22070.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.
In het midden van de verslagweek’sloeg de stemming

op de geldmarkt om. Overwoogin het begin van de week
het aanbod bij disconto’s van 1/
8
pCt voor-alle termijneli,
in de tweede helft was een duidelijke verruimingte consta-
teren en daalden de marktdisconto’s voor de langere

termijnen .tot
11/2 –

pCt en voor looptijden van enkele

maanden zelfs tot 1
/1G – 1/
pCt. De callgeldnotering

werd op Donderdag 10

Mei verlaagd van het maximum

van 1/
4
pCt, dat met uitzondering an twee dagen sinds

1 Maart had gegolden, tot 1 pCt.
De mogelijkheid om op de markt papier te verkrijgen
tegen en disconto boven 1
1
/
2
pCt, welke thans ten einde

is, moet, zolang de Schatkist het afgifte-disconto van l’/
2

j,Ct voor nieuwe jaarspromessen niet verhoogt, als een

verschijnsel van voorbijgaande aard worden beschouwd.

Voornaamste oorzaak van de hoge marktdisconto’s was,

dat er de laatste maand slechts weinig schatkistpapier

afliep,, terwijl anderzijds het importsaldo der handels-

balans voortdurend liquide middelen bij de banken weg-

zoog. Verband tussen de hoge markttarieven en de stijging

van de overige rentestanden in ons land bestond er prac-

tisch niet.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt vertoonde het koersniveau ge-

durende de afgelopen week per saldo enige daling. Het

,,inflatiesentiment” geraakt de laatste tijd enigszins op
de achtergrond, mede bij gebrek aah een verdere stijging

der wereidgoederenprijzen. Het stadium van elkaar op-
volgende golven van aandelenaankopen, welke het koers-
peil omhoog dreven, is dadrdoor momenteel voorbij.

Koersstijgingen zijn thans meer het gevolg van individuele gunstige factoren, zoals dividendverwachtingen (mits geen

stock dividend). Voorts werkt de liquiditeitsdaling, welke

in ons land plaatsvindt; ook tot de beleggers door. Het
getij voor nieuwe emissies is door deze beide factoren thans
enigszins .aan het verlopen. Juist hierom zoeken waar-

schijnlijk grote ondernemingen als Koninklijke en Philips
naar ingewikkelder methoden om geld aan te trekken.
T.a.v. Philips circuleerde het gerucht van een bijstempeling

der aandelen van f750 tot fl000,
echter
met bijbetaling

van f250, hetgeen toch eigenlijk op een emissie â pan

neerkomt, echter met zeker dwangelement er in.

Op de staatsfondsenmarkt vond, na een scherpe in–

zinking in de eerste helft van de verslagweek, mde tweede
helft een herstel plaats, waartoe naast aankopen van in-stitutionele beleggers, ook aankopen uit hoofde van ar-
bitragetransacties met het buitenland bijdroegen.

4Mei

11 Mei

1951

1951

Aand. indexcijfers.

Algemeen

………………..
154,1
151,8

industrie

……………….
218,4

.
214,7

Scheepvaart

……………..
172,3
171,1

Banken

………………….
126,3
124,0

indon. aandelen

……………
53,5
52,7

Aandelen.

A.K.0 ………..
…………
.l69’/
169/

Philips

………………….
256
253
1
/
4

Unilever

………………..

231’/
2
227

H.A.L……………………
176
177

Amsterdam Rubber…………
120
•118

H.V.A..

…………………..
127’/
2

126

Kon. Petroleum

…………..
298’/
4
298/
4

Staatsobligaties.

2
1
/
2
pCt N.W.S …………….
72/
74
/16
3-34 pCt

1947

…….. . …..
90′
/2
901
/2
3 pCt ,Invest.

certif ………

90
‘/8
91/

34 pCt

195Ï

……………..
96V
96
1
/
4

(lO-5-’51)

3 pCt Dollarlening …………
99
3
/4
98/
4

J.C.B.

16 Mei f951

ECONOMIScH-STATISTIScHE BERICHTEN

379

RECENTE ECONOMISCHE

PUBLICATIES
1
)

Statistisch zakboekje 1950. W.
de Haan. NV., Utrecht

1951, f4,50.

Op weg naar samen werking in vrijheid.
Een sociaal-econo-

mische studie over winstdeling met arbeiders op
nieuwe grondslag, doôr Herman Meyer. N.V. Marti-

nus Nijhoif’s Boekhandel en Uitgevers-Maatschappij,.

‘s-Gravenhage 1950, 284 blz., f7,50 ingen.
De structurele ontwikkeling van – de Nederlandse katoen-rayon- en linnenindustrie,
door Dr H. D. Nijhuis,
,

S.
Gouda Quint – D. Brouwer en Zoon, Arnhem

1950, 234 blz. + appendix,f 15 geb.

Welvaart en historie.
Tien studiën, door Prof. Dr L J.
Brugmans. N.V. Martinüs’ Nijhoif’s Boekhandel en
Uitgevers-ivlaatschapij, ‘s-Gravenhage 1950, 175 blz.,

f6,75
ingen.

Jaarverslag van De Nederlandsche Bank, 1950.
Amsterdam

1951,
f2,50.
Algemene beginselen der ‘accoimnlancy
(de administratieve

organisatie), door Drs B. M. de .Groot. Uitgevers-maatschappij W. de Haan NV., Utrecht 1950, 245
blz.,
f15,
geb. ‘.
Vorming en training van het bedrjjfskader,
dorJ. G.

Schreuder. N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maat-

schappij, Amsterdam 1950, 171 blz., f7,90 geb.
Het belastingrecht.
Zijn, grondslagen en ontwikkeling.
Derde deel, door Prof. Dr P. J. A. Adriani. L. J.
Veen’s Uitgeversmij NV., Amsterdam 1950, 395 blz.,
f14,50 geb.
De beambte in onderneming en maatschappj/,
door A. C. J.
Rottier en Dr F. J. C. J. Nuyens. N.V. Noord-
Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Amsterdam

1951, 220 blz., f7,90 geb.

De ontwikkeling van de. loon vorming,
door Dr P. S. Pels.

N. Samsom N.V. – Uitgever – Alphen aan den Rijn

1951, 85 blz., f4,25 ingen.

De industrie.
Deel Viii uit de serie ,,De Nederlandse

volkshu ishouding tussen twee’ wereldoorlogen”, door

Dr A. de Graaif, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht,
208 blz., 32 blz. tabellen, f9,45 ingen.

Het kriidenie’sbedrf..Een
studië over het kruideniers-

bedrijf in Nederland. Onder redactie van’ Prof. Dr
L. van Muiswinkel, Drs J. C. Berk. N.V. ‘Noord-
Hollandsche Uitgevers Mij, Amsterdam 1951, 388

blz., f12,50’gëb.

Theoretische bedrijfseconomie,
deel ’11, door Prof. Dr
J. L. Mey en Drs P. M. M. A. Snel. Uitg.mij 4h
Dlwel, ‘s-Gravenhage 1951, 4e herz. druk, 443

blz.,
fl5
geb.
Inkomstenbelasting, Vermogensbelasting, Vcnnootschaps-

belasting,
door MrA.J. van Soest çnJ.B.J..Peeters.
S. Gouda Quint – D. Brouwer en Zoon, Arnhem
1951, 7de herziene druk, 312 blz.,f 15 geb.

The imnportance
of
emigration for the solution
of
population

problens in Western Europe,
door Dr Hilde Wander.

N.V. Martinus Nijhoif’s Boekhandel en Uitgevers-
Maatschappij, ‘s-Gravenhage 1951, 72 blz., ‘f2,75

ingen –
Money and organisation,
door D. ‘C. Reid. Messrs. Mac-
‘donald & Evans, London 1950, 128 blz.,, 10 s.net
.

Social economny and the price system.
An essay in welfare

economics, door R. T. Bye. New York 1951,f 16,65.

The conditions
of
econoniic progress,
door Colin Clark,

2nd ed., London 1950, 584 blz., f32,.

The balance
of
paynients,
door J. E. Meade. London 1951,

432 blz., f19,20.
Money in a mealstromn,
door J. W. Beyen, Executive Direc-

tor of the International Bank for Reconstruction and


9
Een aantal van de hier vermelde publicaties zal in ,,E.-5.B.” worden
besiOken.

Development and of the International Monetary
Fund. London 1951, 212 blz., f10,05.

The life
of John Maynard Kéynes. A biography revealing
the niany-‘sid interests ofthe worldfamous economist,

door R. F. Harrod. London 1951, 673 blz., fl6. •
Policyfor the West.
A couistructive analysis of the commu-

‘nist challenge and ,a way to meet it, door Barbara’

Ward.Penguin special 1951; 253 blz.,
f1,05.
Cyclical movemnents in the balance
of
paymeni,
door Tse Chun Chang. London 1951, 224 blz., f12,05.
Sôviet trade with Eastern Europe.
What have the Eastern
European countries to offer, by way of export goods?

How far are their export surpluseslimited by inter-
regional trade? door M. Dewar. London 1951, 130
blz., f5,95.
. –
The Adam Snmith tradition.
Inaugural lecture, door H. M.
Robertson. London 1951, 23 blz., f1,75.
Cartels. and trusts.
Their origin, development and present-
day. significance, door Dr Heinz, Schmidt. Kopen-

hagen 1951, f3,50.

Monetary problemns of an export economny,
door H. G.
Wallich. London 1951, 358 blz., f20,80.
Freedorn, power.and demnocratic planning,
door K. Mann-
heim. London 1951, 384 blz., fl6.
Principles
of
market research,
door A. H. R. Delens.
London
1951,
254 blz.,
f10,05.
A
discussion
of
money,
door W. A. L. Coulborn. London
1950, 356 blz.,
f12,05.
A
reconstruction
of
economics.
An approach to economic
– ‘theory through assets and the balance sheet rather
than through income and the income-account, door
Kenneth Boulding.’New.York 1950, 311 blz., f20,45.
Princi’ples of political economy,
2 delen, door. C. R. Daug-
herty and M. R. Daugherty. U.S.A., 1950, 1.125 blz.,
f36,40. –

DE VESTEU BOEKLIANDEL

Nieuwe Binnenweg 331

ROT T E R DAM

Telefoon 32076′

Postgiro 18961′

GESPECIALISEERD OP ECONOMISCh GEIIIED

Zojuist verscheen:

icht1jneu voor Ârbeidsstudies II

lilethodestudies

door F. C. M. Hegener

Omvang 224 bladzijden, met vele foto’s, grafieken, tabellen eli modellen

Gebondcii t 12.-

Het tweede deel van deze serie ,,Richtlijnen voor Ar- –
beidsstudies” volgt als.logische- aans1uiting op het boek
,;Tijdsiudies”,
om later met een derde deel over Tijd-
normen een afgeronde behandeling van de arbcidsstudie
te vormen.
Naast de ,,Tijdstudies” zijn de ,,Methodetudics” zo
duidelijk van bijzonder groot belang, dat de waarde van
deze onderzoekingen voor dc practijk niet meer bewezen
behoeft te worden.

Ferro

Statistisch Vâdemecuint

Een verzanseling tabellen en liulptafels voor de praktijk
Onsvang 196 bladzijden met 31 tabellen en 23 diagrammen
Gebonden t’ 7.25

Het hier geboden materiaal is datgene wat naar de er-
varing van de samensteller het meest geregeld in gebruik
is. De nauwkeurigheid en de uitgebreidheid van de tabellen
is zodanig, dat zij aangepast zijn aan de eisen van het
dagelijkse en practische gébruik.

Maakt voor Uw bestellingen gebruik
van de in
dit nummer
gevoegde bestelkaart.

Alleen bij

Oud-papierhandet

M. A. WESSELS

HOOFDKANTOOR:

Groenburgwai 17 – 19

Amsterdam – Centrum

Telef,:33066-37307-96507

49066 (Kromme Waal 20)

ben! U ç’erzekerd

de
.
hoogste dagprijzen

te ontvangen

voorUw
oude archieven

en andere soorten
oud papier

* VERNIETIGING ONDER GARANTIE

Fa A. 0. Beuth van

Wiekevoort Crommelin

Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.
• Tel. 25410

Onnfh. Verzekeringsadv.

LOD. S. BEUTH

deskundige ter zake van:

Pens i oen-v oorzieningen
voor staf en personeel
Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondsen

0

o

..
.

:

‘HAN’DL-MAATSCHAPPlJ

H. Albert de Bary
&
Co.
N.V.

A4STERDAM-C.

HEERENGRACHT

450

.

Alle Bankzaken

.

.

.

.
. .

KAPITAAL

EN

RESERVES

F.

24.500.000


.
. .

•.
0•••,•

– Diversen -,

Te koop van partic. FORD
1 VEDETTE 1950. Luxe uitvoe-

Adverteer in

1
ring. Juist ingereden, z.g.a.

deze rubriek

n. Br. onder no. ESB
20-2,
bur. v. d. bi., Postbus
42,
Schiedam.

,,DE VEREENIGDE ACCOUNTANTSKANTOREN”

TE ‘s-GRAVENHAGE

vragen voor werkzaamheden van organisatorische ‘aard:

enige

GEVORDERDE ASSISTENTEN

In aanmerking komen slechts »ij, die een zekere
mate van zelfstandigheid bezitten en die in
staat zijn onder leiding organisatie-problemen te
behandelen. Enige ervaring op organisatorisch
en/of bedrijfseconomisch gebied is gewenst. Een
degelijke theoretische opleiding, universitair of
langs andere weg, is noodzakelijk. Leeftijd ten-
minste
25
jaar.
Brieven met uitvoerige inhchtingen, welke vertrouwe-
lijk behandeld zullen worden, vergezeld van foto, onder
het motto Sollicitatie” te richten aan: Vereenigde
Accountantskantoren, Rneuterdijk 7, ‘s-Gravenhage.

ECON. DOCTS. ACCOUNTANT
lid
N.T.v.A.,
in dienst bij bekend Nederlands bedrijf, zoekt
werkkring bij andere onderneming dan wei plaatsing als
medewerker op accountantskantoor. Brieven onder no.
E.S.B.
20-1,
Postbus
42,
Schiedam.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adre8 voor Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38,40.
Giro
8408
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor Belqië: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
‘4,
Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
s, Rotterdam (
W.).
Bankiers: Banqte de Commerce, Brussel.

Abonnements prijs, franco per post, voor Nederland /
26,—
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28,—
per jaar, te voldoen door storting van
de tegenwaarde in Belgische francs bij de Ban que de Commerce te
Brussel
of
op haar Belgische postgirorekening
fl0 260.34.

Uniegèbieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
landen
/ 28,–
per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
-.

Aangetekende stukken in
i’lederland
aan het
Bijkantoor
Westzeedijk,
Rotterdam (
W.).
ri

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A.
M.
Roelants, Lange Haven zr, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6). –
Advertentie-tarief
/
0,43
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag, Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaat van redenen te weigeren.

Auteur