Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1702

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 21 1949

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCTN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

34E
JAARGANG

WOENSDAG 21 DECEMBER 1949

No. 1702

COMJI!ISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H: 1V. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries.

Redacteur-Secretaris: C. van den Berg

Plo. Redacteur-Secretaris: A.de Wit.

COMMISSIE VAN ADViES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.

Voor de ,iiet gesigneerde artikelen is de commissie van

redactie verannvoordelijk.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD: Blz.

De

artikelen

van

deze

week

………………..
1007

Sommaire.

summaries

……………………..
ioo

Toekomst zorg—financiering industrialisatie ……
1008
De verhouding tussen nationale en internationale
coördinatie in het

oederenvervoer door J. de Vries
1009

De

resultaten

der Nederlandse levensverzekering-
maatschappijen in 1948
door L. van Zwol ……
1010

Het grondnotenplan
door A. D. J. Brantenaar ……
1012

Montagebouw een industrie?
door P. A. Elerman
1014

I n g e z o n d e n stukken:
De gezinsbelanzen hij het werken in ploegen
door Ir A. F.
Spruyt

………………………………….
1015
De stanul van zaken uitet hetrekkim tot de Joodse eigen-
douuutnen
door F. J. Krop
met nuscluritt van
Mr
A. van
der

Fher

………………………………..
1016
Aantekening:
I)e ..Aigemuseiie Spaar- en Lljtrentekas van België” in 1018
1017
Internationale

notities:
Europa’s

doliarexporteu

……………………….
1019
11e
aardollewinning In West.J)uitslaiid

…………….
1019
Ontvangen

hoeken

………………………..
1019

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
1019

S t a t i s t ie ke Uankstaten

………………………………….
1020
Verkeer en vervoer in Nederland

………………….
1021
Stand

van

‘s Rijks

Kas

……………………………
1022
IndexciJfers van groothandeisprijzen inNederiand

……
1022
Enige Indexeijfers van de industriële productie In Nederland
1022
Enige indexeljters van mle industriële productie in België
1022
Werkloosheid en werkverrulunlng In Nederland

……..
1022
De kolenpositie van Neèerland
……………………
1023
Werkloosheid

in

België
.

……
………………….
1023
ILavenbewegluug

………………………………
1023

DEZER DAGEN

zette de Nedrlandse Eerste Kamer zich tot het nemen
van een besluit. De voorbereidingen tot overdracht, in
anticipatie, gingen op zeer volledige w’ijze voort. Men mag

een debat in de Eerste Kamer niet academisch noemen,

maar zullen de leden zich niet hebben gevoeld als de
reizigers in een sneltrein in volle vaart, die overlegden,

hoe het zou aflopen, als de locomotief op volle kracht
achteruit werd gezet. Een dergelijk gesprek heeft maar
één einde: men ziet de doorgaande beweging liever, zelfs
als men twijfelt aan de bestemming.

• De Nederlandse Regering heeft Dr Hirschfeld inmiddels
bereid gevonden om tijdelijk op te treden als hoge Com-

missaris, wanneer de souvereiniteitsoverdracht een feit
zal zijn. Zij heeft daarmee haar bereidheid tot samenwerken
onderstreept; de verplaatsing van Dr Hirschfeld immers

‘laat een leegte op een even essentieel gebied, de onderhan-
delingspositie in Europa.

Er wacht hem ginds een lange boodschappenlijst van
zaken, die in het eerstkomende jaar zullen moeten worden

afgedaan. Het zal veel offers aan tijd en energie kosten
vôér de bakjes met afgedane stukken in hoogte die met
lopende zaken zullen overtreffen.

Aan de overzijde is men evenzeer doende de stoelen te bezetten, die al evenmin ,,easy chairs” zullen blijken. Als
President van de R.I.S., op grond van de voorlopige
constitutie, is Ir Soekarno gekozen; hij koos zich vier
kabinetsformateurs, daarbij afwijkend van het klassieke
driemanschap, onder wie Drs 1-latta als premier.

Zo kan men binnenkort de stoelen weer aanschuiven
om de Unie inhoud te geven. Hoever de vulling van een
eerst lege mand kan gaan, hangt ook af van degenen, die
haar moeten dragen. In dit opzicht zijn de eerst aantre-
dende gezagsdragers belast met een zeer verantwoorde-
lijke taak.

,,Oppassri is de boodschap”, dat is het woord, dat steeds
sterker voor West-Europa gaat geldn. Een nieuwe phase
in de wetgeving betreffende het Europees Flerstelprogram
nadert snel. De onderhandelaars binnen Europa reizen heen
en weer’met tassen vol papieren en verlanglijsten. In geen
enkele winkel wordt nee verkocht, maar zelden heeft men
het gevraagde, en bereidheid om het eigen standpunt te
mitigeren, in voorraad. Overal wordt echter beloofd, dat
men zal informeren, of het gevraagde leverbaar is.

Zo is het gelopen met de onderhandelingen tussen Groot-
Brittannië en Scandinavië, die zijn geëindigd met

een besluit opnieuw bijeen te komen; en dat bepaald niet,
omdat de missie in eerste aanleg zo uitnemend was geslaagd.

Intussen gaat men voort om elkaar, en dat geldt ook voor
andere landen, plannen op zicht te zenden. De economie
zal altijd aan het euvel blijven lijden, dat een monster op
proef niet leverbaar is.

Op één, punt echter gaan inventarisatie en op gang bren-
gen van de zakn snel door; dat geldt ten aanzien van
West-Duitsland. De Verenigde Staten hebben een uitge-
breide economische overeenkomst geslotn, de Hoge Com-
missarissen een. aantal vèrgaande regelingen goedgekéurd.
Het beslag op Oostenrijk blijft intussen gehandhaafd; de

afdoeningscommissie van de Grote Vier voor het vredes-
verdrag heeft juist weer niet het slotartikel kunnen vinden.

Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s.Gravenhae

Alle Bank- en Effectenzaken

ADVERTEER IN DE

E.S.B.

B ELAST IN G CON SU LTATIEB UR EAU

A. L. F. LEVERINGTON

‘Alle belastingzaken
Medewerkers:
E. J. de Boer, Oud-Insp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud-Ontv. d. Bel.
Mr. Dr. 8.’J. F. Steinmetz, Bel. jur.
N. A. Schol, Cand. Notaris.
Amsterdam:
te Helmersstr. 95 . Tel. 85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr.
11
B – Tel. 12468

voorpersoneel
I(V

k

‘4

geeft Ualle gewenste advieze

r

-”:'”J ””T’

‘••””•

Nederlandse Belangen
6fl
L-Afrika

Adviesbureau Prof. Goudriaan

Vermeulenstraat
239

Postbus
486

Pretoria

industriële, commerciële en financiële adviezen

Beschikbaar voor besprekingen in Nederland tot 18 Januari.
Adres in Nederland: Bachiaan 18, hilversum. Tel. 6570

CI
X SPE* JOCOMOTIEF

ZFEROUDE

GENEVER

GEO. WEH’RY & ‘Co.N.V.

AMSTERDAM

*

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen lnvaIiditet N.V.
Gevestigd te ‘s-GravenJiage

*OMINISTRATIEKNOOR 0000RECHT . BELEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Personeel s- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige ‘lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens weigedocumenteerd advies aan ons

BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Vestigingen:
Batavia (en 26 andere vestigingen

in Indonesië), New York, ‘Buenos

Aires, Manchester, Londen, Brussel,

Melbourne; Tokyo, Osaka, Nagoya,

Singap&e, Penang, Kuala Lumpur

Agenten:
in alle Zuid-Amerikaane Staten

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1007

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Toekornstzorg – financiering iiitlustrialisatie.

Ten aanzien van de financiering van de industrialisatie
bestaan twee problémen: een kwantitatief en vervolgens

een kwalitatief of financieel-technisch probleem. Gegeven

de veronderstelling, dat de besparingen kwantitatief nodig
zijn, is het onjuist de accumulatie van besparingen bij

overheidsfondsen en particuliere verzekeringslichamen als

irrationeel te beschouwen. Het kwalitatieve probleem is

veel minder essentieel: de juiste financieringsvormen voor
het tot elkander brengen van besparingen en investeringen –
zullen vel worden gevonden. De zorg voor de toekomst
dient zich niet in de eerste plaats op het vraagstuk van
de financiering der investeringen te richten, maar op het

bevorderen van de mogelijkheden van hen, die de toekom

stige ontwikkeling van het particuliere en parastatale be-
drijfsleven kunnen en willen dragen.

J. de Vries,
De Qerhou4i.ng tussen nationale en internationale
coördinatie in het goederen Qerç.’oer. –

• Tegenover de opvatting, dat het verwerpelijk zou zijn

eerst nationaal de drie vervoerstechnieken schip, auto en
spoor te coördineren om daariïa in het internationaal ver-
voer tot coördinatie te komen, wordt gesteld, dat inter-
nationale coördinatie en nationale cobrdinati6 in een ander
vlak liggen en daar voorlopig ook wel zullen blijven liggen,
waardoor het uitstellen van verbeteringen der nationale

coördinatie, totdat men met de internationale coördinatie wat heeft bereikt, ‘niet doelmatig schijnt. Met betrekking
tot de voor een doelmatige coördinatiepolitiek te, volgen gedragslijn w’ordt een opsomming gegeven van concrete aanbevelingen ten aanzien van de capaciteft, de prijsvor-
ming en het tempo. De hierin voor een binnenlandse

coödinatie uitgestippelde koers behoeft echter het streven
naar een internationale coördinatie niet te belemmeren.
Dit geldt in het bijzonder voor de Nederlandse omstandig-
heden.

L. •van Zwol,
De ,’esultaten der Nederlandse leoens 9e/zeRe-
ringrnaatschappijen in 1948.

De in de premies voor volks- en kapitaalverzekering
verdisconteerde sterftekans heeft in 1948- weer een zeei ruime marge in het voordeel der maatschappijen gelaten. Ook de onkosten lieten ruime marges. De hogere kosten,
met name het vaste deel ervan, zullen echter zwaarder

gaan drukken, indien de productie sterk af mocht nemen.
De rente, waarop de premiereserve is brekend, is thans
zeer laag; bovendien stellen vele maatschappijen’ zich in
de komende jaren nog een omrekening tot op 3 pCt of een
nog lager percentage ten doel. Ondanks het relatief -lage
rendement op de beleggingen is dus voor de toekomst wel een behoorlijke rentewinst te verwachten.

A. D. J.
Brantenaar,
Het grondnotenplan.
Een bespreking van de vorderingen en mérites van het

Britse grondnotenplan. De huidige deplorabele staat van
dit project is vnl. gelegen in het transport en het tekort-
schieten der landbouwwerktuigen. De tewerkstelling van

Afrikaanse arbeiders bij de gemechaniseerde productie is
een teleurstelling geworden: de jaarl,ijkse ,,labour turnover”
bedraagt niet minder dan 100 pCt. De uitgaven zijn tot
dusver ongeveer eens zo hoog geweest als de geschatte
bedragen. Het is uitgesloten, dat Oost-Afrika in het
eerste tiental jaren meer dan 100.000 ton oliehoudende
gewassen jaarlijks zal kunnen voortbrengen.

P. A.
Eterman,
Montagebouw een industrie?

De thans bij de montagebouw gevolgde systemen zijn
•te opportunistisch en de weg ntiar
blijQende
ratio-
nalisatie wordt nog niet goed gezien. Zonder ver
doorgevoerde standaardisatie van alle bouwelementen zal
de woningbouwnijverheid nooit tot een werkelijke industrie
kunnen worden.

SOMMAIRE.

Les soucis de Pavenir – le financeinent de l’industriali-
sation.

Dans les circonstances présentes, il n’est ‘pas juste de

considérer, comme étant ii’rationnelles, les économies accu-
rnulées pai les fonds puhlics et les sociétés d’assurances

privées. Le problème du financement des investissements

ne doit pas être le premier soucis de l’avenir. La plus

lourde responsabilité réside dans la nécessité de favoriser

les possibilités d’action de ceux qui veulent et savent
promouvoir le développement de. l’activité privée et
parastatale.

J. de Vries,
Le rapport entre la coordination ‘nationale et
internationale du tra/ic des marchandises.
Eu ég’ard au fait que la coordination nationale et la
coordination internationale se situe sur des plans différents,
l’ajournement de l’amélioration de la coordination natio-

nale jusqu’au moment de la réalisation de la coordination
internationale, paralt inopportun.

L. van Zwol,
Les résultats des compagnies néerlandaises
d’assurances oie en 1948.

Le taux de mortalité escompté dans les primes ducs aux
assurances a laissé en 1948 un large boni en faveur des
sociétés. Les dépenses aussi ont été très favorables. On

peut s’attendr& également â des bénéfices d’, intérêt
raisonnables.

A. D. J. Brantenaar,
Le plan de la culture, des arachides.
L’article traite des différents aspects du plan britanniquc
des arachides et dans la mesure
Zlu
possible, chaque aspect
l& la’lumière des circonstances qui ont nu, les dernières

années, une influence défavorable sur le développen

tent.

P. A.
Eterman,
Le montage des maisons prétabriquécs est-
elle une industrie? –

Seule, une standardisationcomplète de tous les élé-

ments de la construction pourra faire ie montage des
maisoos préfabriquées u ne véritable industrie.

SUMMARIES.

Future anxiety – finaneiiig industrializtLtion.

Under the present circumstances it is incorrect to regard
the accumulation of savings effected by the government
and private insurance-companies as irrational. The pro-
blem of financing investments is of less importance than

that of promoting the possibilities of those who are able
and willing to assist in the development of private and
government economy. –

J. de Vries,
The relation between national and internétional
co-ordination in goods-traf/ic.

Since national co-ordination differs from international
co-ordination, improvements in the former sliould not be
put off until something has been achieved in the inter-
national field.

L. van Zwol, Resulis obtair

ied by Netherlands li/e-insurance
companies in 1948.

The mortality-risk discounted in the insklrance-prerniums

as well a expenses incurred lef t a substantial margin of
profit in 1948. Satisfactory interests may also he expected.
A. D. J. Brantenaar,
The groundnut-plan.

A review of the various aspects of the British groundnut-

plan in the light of the circumstances which have affected and hindered their development during the last few years.

P. A.
Eterman,
Could a p’re/abricated house-building industry be established?

Only by means of a far-reaching standardization of
all building-elements can • a prefabricated hduse-building
industry be realized.

1008

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
21 December 1949

TOEKOMSTZORG-

FINANCIERING INDUSTRIALISATIE.

Het Nederlandse volk maakt zich zorgen over zijn
toekomst. Een van die zorgen is ook, waar het geld van-

daan moet komen om de nieuwe kapitaalgoederenvoorraad

te financieren, die onze vo1ksemeenschap behoeft om

een redelijk bestaan aan de steeds uitbreidende bevolking

te geven. En indien deze zorg van ons zou kunnen worden

weggenomen, doordat er vertrouwen zou kunnen worden

gevestigd, dat. de besparingen voldoende zouden zijn

om de investeringen te financieren dan blijft nog het pro-

bleem, dat deze besparingen wellicht beleggingsvormen
zoeken, die niet stroken met de wijze, waarop de investe-

ringen behoren te worddn gefinancierd. Wanneer men
kennis neemt van liet vele, dat omtrent de financiering

van de indus trial isatie de laatste tijd is geschi’even, is het
duidelijk, dat het deze twee problemen zijn, die – zonder

dat zij steeds scherp worden gescheiden – de auteurs

bezig houden. Men ziet in de eerste plaats een kwantitatief
en vervolgens een kwalitatief of, zo men wil, financieel-
technisch probleem.

Het eerste probleem heeft enige merkwaardige aspecten.

Ook de generaties, die voor ons hebben geleefd, stonden

voor hetzelfde probleem, ja, zagen zelfs voor zich de taak

om een evenzeer snel groeiende bevolking tot een veel
hoger welvaartspeil te brengen dan destijds werd gekend.

De zorg voor de toekomst heeft daarbij in de eeuw, die

in 1914 eindigde, in handen van een beti’ekkelijk kleine klasse gelegen. Deze geloofde in de vooruitgang en ge-
voelde zich in het alge’meen als de verantwoordelijke
draagster hiervan. De handelingen van het sparën en

van het investeren werden goeddeels binnen deze leidende

bevolkingsgroepen voltrokken; de massa had hierin geen

belangrijk aandeel. Het is dan ook geen wonder, dat
het sparen hoog in aanzien stond en dat het overmatig

consumeren ook als onmaatschappelijke daâd scherp werd

veroordeeld, terwijl de binnenvetter werd geacht. De
Staat had als taak de saiienleving voor de ondernemende,
de vooruitgang brengende mens zo gunstig mogelijk in te

richten en met name de spaarzin en het kapitaalbezit,
niet te schaden door het heffen van hoge belastingen.
Overigens distancieerde zich de Staat volkomen van de

risico’s aan het beleggen verbonden; deze liep ieder voor
zichzelf.

Het beeld is hier sterk gewijzigd. Leek aanvankelijk
na de eerste wereldoorlog, dat het oude patroon nog zou
worden gevolgd, de ongekend zware en langdurige de-
pressie der dertiger jarën heeft de geesten goeddeels rijp

gemaakt voor een ontwikkeling, die zich tijdens en na
de tweede wereldoorlog onweerstaanbaar voltrok in de
eis van sociale zekerheid voor de verschillende belangen-

groepen. Voor zover deze op de oudedagsverzorging be-
trekking heeft, heeft zij ertoe geleid, dat brede bevolkings-
groepen – en- dit mag nog wel eens worden gezegd
in een tijd, waarin het thema, dat liet Nederlandse volk
niet spaart, niet uitgeput schijnt te kunnen raken –
in steeds toenemende omvang collectief sparen. Waar de
ontwikkeling nog in volle gang is, valt niet te voorspellen
in welke omvang via de betrokken instituten de levens-

verzekeringmaatschappijen, de ondernemingspensioenfond-
seri en ‘de bedrijfspensioenîondsen – in de komende
jaren middelen ter beschikking van de lapitaalmarkt

zullen worden gesteld. Wel is de veronderstelling gerecht-
vaardigd, dat de omvang hiervan imponerend zal zijn.
Daarnaast beschikken wij niet over verantwoorde schat-
tingen nopens de
iverkeljke
kapitaaivraag van het par-

ticuliere en parastatale bedrijfsleven in de komende jaren.
Er is tot nu toe geen duidelijke indicatie, dat de omvang
der genoemde besparingen, naast die, welke in de onder-
nemingen plaatsvinden, onvoldoende zullen zijn om de
verkeljk
te realiseren investeringen te financieren. Wij

zotiden het ook zo kunnen formuleren, dat, indien het
beroep, dat op de kapitaalmarkt zal worden gedaan in

verband met de toenemende vraag van het bedrijfsleven,
achterwege bleef, het een zeer ernstig probleemzou zijn,

w’at met de steeds aangroeiende besparingen ware aan te
vangen.

Gegeven inmiddels de veronderstelling, dat. de be-
sparingen kwantitatief nodig zijn, is een wijziging van

het afwijzend standpunt, dat t.a.v. -de fondsvorming
ook hier te lande door een aantal deskundigen wordt

ingenomen, noodzakelijk. FIet is in de gegeven omstan-

digheden onjuist de accumulatie van besparingen bij

overheidsfondsen en particuliere verzekeringslichamen als

irrabioneel te beschouwen.

De consequentie van de joiigste ontwikkeling is: dat de

scheiding tussen de spaarder en hij die investeert, die
zich binnen de maatschappelijke klasse, waarvan wij
spraken, reeds voltrok, thans volledig is geworden. De

eis van sociale zekerheid realiseert zich in de creatie

van bundels pensioenaanspraken; het behoeft geen be-

toog, dat daarmede nog niets tot stand is gebracht, dat

de betrokkenen de feitelijke honorering w’aarborgt van

hetgeen dooi’ deze aanspraken bedoeld wordt hun in de

toekomst reëel in uitzicht te stellen. Toch is dit het, waar

het om gaat, wil er van verzorgd zijn in de toekomst

werkelijk sprake kunnen zijn. Van. de toekomstige gene-
ratie, die de gepensionneerden moet onderhouden, kan

toch alleen slechts dan in redelijkheid een nakoming van

de opgelegde verplichtingen worden verlangd, indien

haar met de verplichtingen ook de kapitaalgoederen
worden overgedragen, die liet haar mogelijk maken een
nationaal product van zodanige omvang te produceren,
dat de verplichting draagbaar is. Men kan het ook in

alle kortheid zo zeggen, dat dân alleen de nationale balans

gezond blijft als de omvang der vermogenstitels,wâarvan
de pensioenaanspraken een belangrijk onderdeel uit-
maken, de waarde van liet productieve bezit der ntie

niet te boven zullen gaan. Nu ervaren wij ih deze tijd,

dat de behoefte aan zekerheid voor de toekomst griiter
is naarmate de tijdsonistandigheden onzekei’dei’ zijn en
de toekomst onder een dichte sluier vrborgen ligt. Maar

het is evenzeer-duidelijk, dat men door deze bezorgdheid
voor de toekomst geen ei tot zijn lengte toedoet. De tegen-
woordige generatie is ivel doordrongen van de noodzaak

van toekomstzorg voor verschillende belangengroepen

en produceert in een voor de economist heangstigend
tempo wetten om deze te verwezenlijken. Zij heeft even-
wel gen voorstelling van hetgeen nodig is om werkelijk
inhoud aan dit geheel te geven.

1-let werkelijk zorgen voor de toekomst is slechts ge-
geven aan de creatieve mens, die cle productieve krachten
weet te benutten en die de verantwoordelijkheid voor
de grote beslissingen in bedrijfsleven en Overheid zal kunnen dragen. Onze toekomst hangt ervan af, welke
leidinggevende figuren voor het economisch leven onze
generatie zal opleveren en vooral ook van de mogelijk-
heden, die hun ‘in onze samenleving zullen w’orden ge-
boden. Dit is het probleem, dat onze hoofden en harten
bezig moet houden!

Het financieel-technische vraagstuk, als tweede probleem
genoemd, is, hoe belangrijk ook op zichzelf, in wezen veel
minder essentieel. De ervaring leert, dat voor technische

vraagstukken de oplossing welhaast steeds wordt ge-
vonden. Een zeker optimisme, dat de juiste financierings-
vormen voor liet tot eikander brengen van besparingen
en investeringen ook in de toekomst gevonden zullen
wo’rden, schijnt gerechtvaardigd. Dat de Staat hier in-
middels een zekere overbrugging zal moeten bieden door
garanties van beperkte duur en omvang lijkt niet te
ontgaan.

Voor zooer ons inzicht thans strekt mag de conclusie zijn,
dat de zorg yoor de toekomst niet in de eerste plaats zich

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1009

op hel vraagstuJc van de tinanciering der investeringen dient te richten.
De zwaarste verahtwoordelijkheid ligt
in de_bevordering van de mogelijkheden van hen, de
de toekomstige ontwikkeling van het particuliere en

het parastatale bedrijfsleven kunnen’ en willen dragen.
Deze verantwoordelijkheid is overigens niet alleen een

van de Slaat. Ook zij, die leiding geven in de belangen-

groepen, die zich naast de Staat in het moderne leven
zozeer doen gelden, dienen in te zien, dat de onderlinge

economische machtsstrijd ons in een wereld brengt van

vcrstarring en van doen verzanden van gelukkige ini-
tiatieven. Eerst een volk, dat leeft, niet een volk dat
uiteenvalt in belangengroepen, die elk voor zich voor

heden en toekomst bezorgd” willen zijn, bouwt aan zijn
toekomst.

DE VERHOUDING TUSSEN NATIONALE
EN INTERNATIONALE COÖRDINATIE

IN HET GOEDERENVERVOER,

In de laatste tijd wordt wel de mening gehoord, dat het
verwerpelijk zou zijn eerst nationaal de drie vervoerstch-
nieken: schip, auto en spoor te coördineren om daarna in

het internationaal vervoer tot coördinatie,te komen, omdat
deze gang van zaken onvermijdelijk tot autarkie zou leiden.
Mr K. Vonk liet in zijn
01)
18 November 1949 gehouden
voordracht voor de Afdeling Verkeer en Verkeerstechniek
van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs .dit geluid
horen. Mr 11. Forthin gaf in zijn voordracht over de
coördinatie van het verkeer, voor het op dezelfde dag ge-

houden verkeerseconomisch congres, uiting aan eenzelfde
gedachte. Aan liet artikel ,,Quo ‘Vadis” van Intranos in
de handels- en rrraflsportcourant van 6 December 1949

kan een suggestie in eenzelfde richting worden ontleeid.
De vraag rijst derhalve, of deze gedachte juist is. Ik zou
daarover het volgende willen opmerken.

Het coördinatievraagstuk heeft verschillende aspecten, waarvan in dit verband van belang zijn:

het historisch gewordene met zijn verschijningsvorrnen

en de binnen en tussen deze verschijningsvormen aan
de dag treclende controversen; de problematiek;
de vervoerspolitiek.

1-let historisch gewordene heeft een machtige invloed,
omdat dit als gevolg van het kapitaalitensieve karakter

van het vervoersapparaat de huidige en voor een belang-
rijk deel de toekomstige structuur bepaalt. Een zo volledig mogelijke kennis van het historisch gewordene is derhalve
voor het ontwikkelen van een coördinatie een eerste vei’-
eiste.

De problematiek geeft ook kenis van het coördinatie-
vraagstuk, doch kennis van een geheel andere aard. De
kennis van het historisch gewordene is kennis van de vor-men, waarin de verhoudingen in het vervoer zowel tussen
als binnen de vervoerstechnieken tot uitdrukldng zijn ge-

komen. Dezë kennis is concreet. De problematiek daaren-
tegen duikt onder de oppervlakte der verschijnselen en
tracht de essentiële verhoudingen zelf te grijpen en niet
de vormen, waarin zij zich min of meer gebrekkig voordoen.
Enerzijds wordt daarmee de winst geboekt, dat een inzicht
kan w’orden verkregen, dat bevrijd is van de invloed van
– toevallige constellaties; anderzijds spreekt deze kennis door
haar abstract karakter weinig tot de man van de praktijk
en wordt dan ook – naai’ het mij voorlomt tea onrechte
– door de man van de praktijk veelal onderschat. De
practicus baseert zich volledig op de verschijnselen, die
zich aan hem voordoen. Zijn ingrijpen in de bestaande

gang van zaken krijgt dan ook spoedig het karakter van
symptoombestrijding. Voor zover de essentiële verhoudin-

gen dooi’ deze verschijnselen voldoende tot uitdrukking

worden gebracht, zijn ei’ uiteraard geen moeilijkheden,
maar er is ook geen tegenstelling tussen praktijk en theorie.

Zodra men echter te maken heeft met, een gecompliceerde

constellatie, waarin’de verschijnselen slechts op gebrekkige

w’ijze de wezenlijke verhoudingen openbaren, brengt de
symptoomhestrijdipg van-de man van de praktijk geen

oplossing, doch is de enige weg het ophouwen van een theo-

retische probleemstelling, ook al is het begaan Van deze
weg niet zonder gevaren.

De vervoerspolitiek tenslotte behoort te rusten op de
drie peilers van liet historisch gewordene, het uit de pro-
blematiek verkregen inzicht in de essentiële verhoudingen
en de practische mogelijkheden, die de hegrenzing aangeven

van de gewenste ontwikkeling.

In een artikel in ,,DeEconomist” van Juli/Augustus.
1949 heb ik getracht de problematiek van een coördinatie

van het binnenlands goederenvervoer te ontwikkelen. De
daarmede gegeven theoretische beschouwing over coördi-

natie is uitgemond in een korte opsomming van concrete
aanbevelingen met betrekking tot de voor eën doelmatige

coördinatiepolitiek te volgen gedragslijn, –

Met deze opsomming, welke ik voor de ontwikkeling
van dit betoog herhaal, is feitelijk het teriéin van de pro-
blematiek verlaten en het terrein van de veryoerspohitiek
betreden. De volgende aanbevelingen werden genoemd.:

1. Ten aanzien van de capaciteit

Ontwikkeling van een prognose der vervoersbehoeft’en.
Ontwikkeling van vergelijkingen tussen de gezamen-lijk beschikbare vervoerscapaciteit der drie vervoers-
takken voor functioneel soortgelijk vei’voer en de
vervoersbehoeften.

Aanpassing van de gezamenlijke capaciteit der drie
vervoers takken voor functioneel sooi’tgelijk vervoer
aan de behoeften door een daarop afgestemde inves-
teringspolitiek en een stelsel van bedi’ijfsvergunningen.
Binnen de sub 3 gegeven grenzen dient bij investerings-
politiek en vergunningspolitiek de keus van verladers

ten aanzien van het vervoermiddel, zoals deze door
de vraag tot uitdrukking wordt gebracht, bepalend
te zijn.

Het volgen bij investeringspolitiek en vergunnings-

politiek van de keus van vërladei’s dient mede te wor-den bepaald door:

de vraag, of een verandering in de keus van verla-

ders een tijdelijk of een meer permanent karakter
heeft;

de deviezenpositie;

de belasting van het nationaal inkomen door de
nieuwe investeringen en de belasting van liet
nationaal vermogen door liet kapitaalverlies, ver-
oorzaakt door leegloop bij de vervoerstak, waaraan
vervoei’ wordt onttrokken;

de sociale consequenties.

II. Ten aanzien van de prijsvorming.

.1. De verhijzondering van de algemene leer der kostprijs
tot vervoerseconomische verhoudingen.

2. De ontwikkeling van een theorie der vervoersprijzen,
welke nauw verband houdt met de kostprijs van ver-
voer, ‘

3. De ontwikkeling v&n een vervoerprijzenpolitiek, welke
is gebaseerd op de sub 2 bedoelde theorie, doch daar-
nevens ruimte laat voor de ontwikkeling van kostprijs-
verlagende tendenties.

III. Ten aanzien van het tempo.

Op basis van 1 en II het bepalen van de te volgen koers
en het uiteindelijk doel. 1-let tempo wordt bepaald
door in aanmerking te nemen: het belang van het
historisch gewoi’dene en de beperkingen, welk’e voort-
vloeien uit: a. de noodzaak om economisch met het

r

1010

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 December 1949

nationaal inkomen en het nationaal vermogen.orn te
gaan en b. de deviezenschaarste.

Na deze inleidende opmerkingen kan thans het antwoord

op de vraag, of het verwerpelijk zou’ zijn eerst nationaal

en dan internationaal te coördineren, worden ontwikkeld.

De verschillen tussen een internationale en een nationale

coördinatiepolitiek liggen bij de doelstelling en de mogelijk-

heden. Uiteraard zal de doelstelling door de mogelijkheden

worden begrensd. Deze mogelijkhden nu zijn bij een inter-

nationale coördinatie veel kleiner dan bij een nationale

coördinatie.

In de eerste plaats speelt bij een internationale coördi-

natie het autarkische element een grote rol. Steeds zal de
tendehtie om de nationale economie te doen praevaleren,

met kracht moeten worden teruggedrongen. Een groot

deel van de energie zal er op moeten worden gericht, dat

de deelnemers zich beperkingen van de ontwikkeling van

het vervoersapparaat getroosten tea bate van het geheel.

Hiermede hangt samen, dat er geen overkbepelend gezag

is, dat maatregelen kan voorschrijven ten aanzien van ca-
paciteitsbinding en tariefstelling. –

In de tweede plaats zullen de eerder genoemde ,,aanbe-

velingen”, waarmede de vervoerseconomisch essentiële ver-

houdingen binnen en tussen de vervoerstechnieken kunnen

worden beriâderd, bij een intérnationale coördinatie slechts

zeer globaal kunnen worden gehanteerd. De behoefte gaat
eerder naar het elimineren van grote uitwassen, waarvoor

het peilen van essentiële verhoudingen niet nodig is. De
verfijnde methoden, welke bij een nationale coördinatie

althans in Nederland kunnen en behoren te worden toege
past, zijn bij een internationale coördinatie vooreerst nog

niet op haar plaats.
Nationaal behoort een coördinatie van het goederenver-
voer in de vervoerseconomische sfeer té liggen, en kan zij

dat ook; internationaal ligt zij voor een groot deel in de
politieke sfeer. Internationaal gaat het niet allen cim een

ordening tussen de technieken: spoor, weg en water, maar
om een ordening tussen de drie technieken van elk der deel-

nemende landen. Bij een internationale coördinatie is in

de eerste plaats van belang, dat het oneconomische autar-
kische element wordt geëlimineerd of althans gemati
g
d.

Indien men dit zou kunnen bereiken, staat men met de
internationale coördinatie, nau’ ik meen, nog niet op het
niveau, dat thans door capaciteitsbinding en tariefstelling
voor het nationale vervoer in Nederlard reeds is bereikt.
Immers, er is dan altijd nog het grote verschil in mogelijk-

heden, doordat de Nederlandse nationale coördinatie
kan worden gebaseerd op een statistische beschrijving en

bewerking van het gi’ondmateriaal, waaraan reeds veel
zorg is besteed en op een de technieken overkoepelend ge-
zag, dat richting kan geven aan capaciteitsbinding en

tariefstelling.
Internationale coördinatie en nationale coördinatie
liggen dus in een ander vlak en zUllen daar ook wel blijven
liggen: Het uitstellen van verbeteringen der nationale
coördinatie, totdat men met de internationale coördinatie
wat heeft bereikt, schijnt derhalve niet doelmatig. Boven-
dien heeft de nationale coördinatie haar eigen eisen. Men
kan nu eenmaal niet de aan het vervoersapparaat inhae-
rente tendenties tot zelfhandhaving en expansie, die tot
overcapaciteit voeren, de vrije teugel laten, wil men niet
de moeilijkheden terugkrijgen, die in 1933 tot de Wet
op de zoveel mogelijk evenredige vrachtverdeling hebben

geleid.

Ook dient aan de toepassing van de vergunningstelsels
voor vervoer langs de weg en vervoer te water, waarvan
regeling bij de wet spoedig wordt verwacht, *elke regeling
juist is bedoeld als een eerste §tap om tot een coördinatie
van het binnenlands goederenvervoer te graken, een be-
leid ten grondslag te liggen, dat zich niet slechts bepaalt tot symptoombestrijding, doch dat’een principiële koers
uitstippelt voor de ordening in het goederenvervoer. Daar-

snede heeft men reeds in feite de ontwikkeling van de coör-

dinatie van het hirinenlands goederenvervoer.

– Tenslotte nog de ojmerking, dat door nationale coördi-

natie de autarkie zou worden versterkt. In de huidige nood-
zaak om tot internationale coördinatie te komen, geldt het

etiket ,,autarkie” als een diskwalificatie. Men dient dan

ook wel heel voorzichtig te zijn met de distributie van dit
etiket. ‘Wordt’ deze voorzichtigheid betracht?

liet geheel van maatregelen, dat het binnenlands goe-

derenvervoer ode’nt, is uiteraard autarkisch, zoals tal

van maatregelen, die beogen binnenlandse aangelegen-

heden te ordenen, een autarkisch karakter hebben. De

diskwalificerende betekenis, die Mr Vonk aan het etiket

heeft gehecht, is naar mijn mening slechts gemotiveerd,

zodra een noodzakelijke internationale ontwikkeling daar-

door zou worden belemmerd en dan nog is afweging der

belangen op haar plaats, wil men niet met het badwater

het kind weggooien. Ik meen, dat de voor een binnenlandse

coördinatie in’ de aanbevelingen” uitgestippelde koers,

het streven naar een internationale coördinatie; dat zich
voorlopig nog in een ander vlak beweegt, niet behoeft te

belemmeren. Dit geldt,in het bijzonder voor de Nederlandse
omstandigheden. Zoals vdn zelf spreekt zijn er aanrakings-

vlakken tussen nationale en internationale coördinatie

en het is derhalve gewenst, dat de beide coördinaties zich
niet los van elkaar trachten te ontwikkelen. Een dezer

aanrakingsviakken wordt genoemd in de Memorie van

Antwoord op het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal op de Begroting van het linisterie

van Verkeer en Waterstaat voor
1950.
Op de blz. 4 en 5

van deze Memorie wordt melding gemaakt van het Neder-
landse initiatief in het kader van de O.E.E.C. te Parijs in-‘

zake de ,,vrijmaking van de handel” met betrekking tot
het dienstenverkeer. Dit betreft o.a. een voorstel voor vrije

deelneming aan de internationale binnenvaart door alle

vaartuigen, welke onder de wetgeving van hun eigen land
tot dit verkeer zijn toegelaten, terijl ten aanzien van het

interne verkeer in eigen land voor een vaartuig van een
ander land eveneens vrije deelneming wordt bepleit, mits

met inachtnerning van dezelfde regelen, waaraan de schepen

zijn onderworpen van het land, waarin bedoeld verkeer
plaatsvindt.
Daarnaast liggen er vele aanrakingsviakken in de ver-
voerseconoinische sfeer, zoals uit de eerder genoemde ,,aan-

bevelingen” blijkt.
In zoverre kan er mede worden ingestemd, dat er ook

moet. zijn coördinatie van coördinatie. Men hoede er zich
echter voor met dit woordenspel het zwaartepunt te ver-
leggen naar de internationale coördinatie. De coördinatie
van het nationale vervoer heeft, zoals getracht is Uiteen te
zetten, haar eigen noodzaak, haar eigen urgentie en haar

eigen mogelijkheden. –

‘s-Gravenhagc.

J. DE VRIES.

1

DE RESULTATEN DER NEDERLANDSE

LEVENS VERZEKERINGMAATSCHAPPIJEN

IN 1948′).

De normale bedrijfsw’inst van het levensverzekerings-
bedrijf vloeit voort uit dri hoofdbronnen, te weten:

de’sterfte is gunstiger dan door de maatschappij in
haar tarieven is verdisconteerd; –

de gemaakte onkosten blijven beneden het bedrag,

dat daarvoor in de premies is opgeslagen;

‘1)
Zie ook: ,,IIet

iedrijf der Nederlandse levensverzekering-
maatschappijen in
1948″
in„E.-S.B.” van
7
December
1949
en
,;Beleggingen der Nederlandse levensverzekeringmaatschappijen in
1948′
in ,,E.-S.B.” van
14
December
1949.

:

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1011

3. de maatschappij maakt een hogere ren.te over de

door haar gereserveerde en belegde spaarhestanddelen

der ontvangen premies, dan de rentevoet, op grond waar-

van de tarieven zijn berekend.
De in de jaarverslagen der levensverzekeringmaat-

schappijen gepubliceerde staten biedei ons nu dè mogelijk-

lieid de vermoedelijke aanwezigheid van winstiiarges
op het stuk van sterfte, onkosten en rente vast.te stellen

Exacte bedragen zijn, helaas, aan deze staten niet te

ontlenen.

Sterfte.

In de verslagen van de Verzekeringskamer wordt welis-

waar ieder jar een uitgebreide paragraaf aân dit onderwerp
gewijd, maar de daarin vermelde gegevens zijn niet op

eenvoudige wijze door buitenstaanders aan te vullen met
cijfers, welke de individuele maatschappijen daaromtrent
vermelden. Daarom zijn in tabel 1 een aantal gegevens

vermeld, welke betrekking hebben op slechts een twintig-

tal grote levensverzekeringmaatschappijen. Deze steek-

proef bleek voldoende representatief te zijn.

TABEL 1.

Verwacht en
waargenomen
aantal sterfgeocillen.

1945
1946
1947
4949
5811jen
948
1. Kapitaal- en
routcverzokoring
a. Bij overlijden:
Verwacli,t
13.827
14.255
15.706 15.243
18.389
Waargenomen

. ;
16.870
11.539
9.452
8.388
10.100
Vaargeno!nen

in,
pCt van verwacht
122
81
60
55 55

b. Bijleven: –
Tervac1t
5.126 5.265
5.851
6.385
7.320
Waargenomen

.
7.045
4.519 5.228 5.437
6.102
Waargenomen

in
– pCt van verwacht
137
86 89
85
83

IE.
Volks-
verzokering
Verwacht
130.317
433.451
145.050 137.628 168.097
Waargenomen

..
139.978
89.686
84.390 78.266
94.463
Waargenomen

in
pctvanverwacht
107
/
67
58
57 56

Hier is dan de, op grond van hij dc diverse maatschap-

pijen in gebruik zijnde sterftetafels, berekende en dus in
de tarieven verdisconteerde sterfte gesteld tegenover het
werkelijk waargenomen aantal sterfgevallen.
In het algemeen is een hoger sterftepercentage ongunstig

voor de maatschappijen in de groepen Ja en II, terwijl in
de groep 1h daarentegen een hoger sterftepercentage een
voordeel voor de maatschappijen betekent, omdat dan

bijv. een reeks uitkeringen voor pensioenen tot een einde

komt.
Uit de tabdl blijkt wel, dat de in de premies voor volks-

en kapitaalverzekening verdisconteerde sterftekans in
1948 weer een zeer ruime marge in’het voordeel der maat-
schappijn heeft gelaten. In de groep Ib is echter de ver-
wachte sterfte, die op speciale sterftetafels voor’ lijfrente-
niers is gebaseerd (onder normale omstandigheden is de
sterfte in deze groep nl, zeer laag) groter dan de werkelijke
sterfte gebleken. In deze laatste groep nu zou juist een
stijging van het sterftepercentage boven de 100 gunstig
voorde maatschappijen zijn geweest. 1-let komt ons echter
voor, dat de winst door sterfte in 1948 toch weer belangrijk

is geweest.

Onkosten.

Deze w’orden verdeeld in:• –
eerste onkosten
– dat zijn die kosten, die slechts een-
maal worden gemaakt en wel hij het sluiten van iedere
verzekering; –
doorlopende kosten
– dat zijn de zgn. jaarlijkse kosten
van administratie ets beheer van de gehele
1
portefeuille.
Tabel 2 geeft het beloop der onkosten weer.

TABEL 2.
1945 1946 1947 1948
(in mln guldens)
Eerste onkosten

………………
20,1

30,7

31,8

36,4
Doorlopende kosten

…………..
23,2

27,2

30,8

34,5

43,3

57,9

62,6

70,9

In dit gestegen onkostenbedrag weerspiegelt zich

enerzijds de sterk uitgebreide productie, anderzijds het
gestegen prijspeil van goederen en die isten.

De’ eerste onkostefl moeten tegenover de er mede be-

reikte resultaten worden gesteld, d.i. de nieuwe productie.
In dejaren 1945 t/m 1948 maakten de eerste onkosten resp.

1,9, 2,2, 2,0 en 1,9 pCt van de nieuwe productie uit, tegen ca 3 pCt v66r de oorlog. Dit lagere percentage voor thans
is te danken aan het feit, dat ondanks de algemene kosten-
stijging de invloed van de toegenomen productie, waardoor

het vaste deel in het kostenbedrag over een groter verzekerd

bedrag wordt omgeslagen; zich zeer sterk heeft doen ge-
voelen. Bovendien is van belang, dat het gebruikelijk is

gevorden voor het afsluiten van collectieve verzekeringen
in het geheel geen of hoogstens een zeer bescheiden provisie

uit te trekken.

De doorlopende onkosten worden bestreden uit een
daarvoor in de bruto premie gemaakte opslag:

TABEL 3.
1945 1946 1947 1948
(in mln guldens)
Bruto jaarpremie ultimo December
….
191,5 216,4 246,3 278,1
Reservepreinie
…………………
.. 153,0 173,6 197,5 222,5

Beschikbaar voor onkosten
……….
38,5

42,8

68,8

55,6
Gemaakte onkosten
………….. ….
23,2

27,2

30,8

34,5

Onkostenmarge
…………………..
15,3 . 15,6

18,0

21,1
Onkostenmarge in pCt van de bruto
premie

………………………
8,0

7,2

7,3

7,6

Bovenstaande tabel geeft veer de totaal te ontvangen
jaarpremies, indien de verzekeringenstand per de jaar-
Ultimo een.jaar lang ongewijzigd zou blijven. Na aftrek

van hetgeen hiervan moet worden gereserveerd voor latere
uitkeringen vinden we de beschikbare kostenopslag.. De
in werkelijkheid gedurende de afgelopen jaren gemaakte

doorlopende kosten blijven blijkbaar steeds aanzienlijk
onder dit bedrag. Gezien de toeneming van de onkosten-
marge, zowel in geldbedragen als in een percentage van de

bruto premie uitgedrukt, lijkt de conclusie, dat de winst
in doorlopende kostenopslag in 1948 t.o.v. de voorafgdande
jaren wel zal zijn toegenomen, aanvaardbaar.
Rente.

t

Het gemiddeld rendement voor alle beleggingen, bere-
kend als een percentage van het gemiddeidgedurende 1948

uitstaande bedrag, bedraagt volgens onze berekeningen
3,40 pCt. Dit wil zeggen, dat het rendementspercentage dus
weer een geringe stijging te zien geeft int vergelijking met
de voorgaande jaren, waarin dit percentage resp. 3,34,
3,40 en 3,36 bedroeg.
Deze gemiddeld gekweekte rente dient te worden ver-
geleken met de gemiddelde rentevoet, gebrUikt hij de be-
rekening der premiereserve. De rente over de premiereserve,
dat is dat gédeelte van de ontvangen interest, dat later
aan verzekerden zal worden uitgekeerd en daarom voor
hen gereserveerd moet blijven, was in 1948 gebaseerd op
een percentage van, naar onze berekenipgen, 3,11, wat
iets lager is dan het vorige jaar.
De marge ontwikkelde zich de laatste jaren als volgt:

TABEL 4.
/

1965 1946 1947 1948
Gemiddeld gekweekte rente
……….
3,34

3,40

3,36

3,40
Gemiddelde rentevoet premiereserve
….
3,21

3,16 3,13 3,11

Gemiddelde renternarge ‘ ……………0,13

0,24

0,23

0,29

Derentemarge nam in 1948 dus per saldo met 0,06 pCt
toe tot 0,29 pCt. Bij de beschouwing van het op het eerste
gezicht zeer geringe verschil tussen de gekweekte en de
gebruikte reite moet niet uit het oog worden verloren, dat
het M6 gaat om bedragen, diein milliarden guldens luiden.

1012

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 December 1949

5′
Bovendien wordt de gekweekte rente gemaakt over de
totale beleggingen der maatschappijen (d.w.z. öôk over de

belegging van eigen kapitalen en extra reserves), terwijl

de benodigde rente alleen betrekking heeft op de premie-
reserve.

Onze conclusie is dan ook, dat de rentewinst in 1948

waarschijnlijk is toegenomen ten opzichte van vorige jaren.

De gepubliceerde pé,lies- en ninstrekeningen.

Zoals wij reeds aan het begin van dit artikel opmerkten,

kan het winstsaldo, dat op de verlies: enwinstrekening ver-

schijnt, niet worden gespecificeerd naar de hierboven be-

handelde winstbronneri. Slechts enkele maatschappijen in Nederland verrijken hun jaarverslagen met een organische
winstanalyse, de zgn. hedrijfsrekeningen.

TABEL 5.

Cecornb ineerde yerlies-
en winstre/cen
ing.

1945
1946
1947
1948
Uitkeringen
(in
mln guldens)
kap.

bij

overlijden

…………….
51,7 40,4
30,8 37,0
kap.

hij

expiratie ………………
44,2
43,7
48,0
51,9
lijfrenten

…………………..
39,0
42,1
43,7 49,9
Uitkeringen

bij

atkoop

…………..
4, 4
15,6
22,7 39,5
Gereserveerd

voor

toekomstige
uit-
keringen
(

toeneming premiereserve)
179,2
143,6
192,9
197,9
.
………………………
Onkosten
43,3
57,9
62,6 70,9
Overige

verliezen

………………
16,7
32,9
16,5
20,0
Saldo

winst

……………………
4,0
5,9
8,4
16,8

382,5
382,1
425,6
483,9

Ontvangen

renten

………………
67,2
76,0
77,6
88,3
Ontvangen

huren

(netto)

…………
11,9
11,9
12.1
8,0
Ontvangen

termijnpreini9n

……….
184,9
205,2
230,7 278,7
Ontvangen

koopsomnten

………….
60,2
77,5
84,1
102,5
..
………………..
Overige winsten
58,3
11,5 21,1
6,4


382,5
382,1
425,6
483,9

In overeenstemming met hetgeen wij hiervoor consta-

teerden, is het wiistsa1do in 1948 zeer aanzienlijk toegeno-

men. Dat de levensverzekeringrnaatschappijensteeds ver-steviging van hun positie op het oog hebben, moge blijken iit het feit, dat van deze winst niet minder dan ca f 13 mln

aan dii,eise extra reserves werd gedoteerd. Aan dividenden,

tantièmes en gratificaties werd uit de winst resp. f 1,3,

1 0,4 en 1 0,3 mln uitbetaald, terwijl aan de pensioenfond-

sen vdor het personeel 10,7 mln werd gedoteerd.

Samen Qatting.

Voor 1948 hebben w’ij dus Vrij ruime marges kunnen con-
stateren bij de confrontatie van de in de tarieven verdiscon-

teerde veronderstellingen met de werkelijkheid.
De sterfte was in 1948 zeer laag: volgens liet C.B.S.
bedroeg de sterfte-index vooi’ 1948 86 (1938/’39 = 100),
tegen 1945 t/m 1947 resp. 145, 99 en 94.
De onkosten lieten, zoals wij zagen, ook ruime marges.
De hogere kosten, met name het vaste deel ervan, zullen
echter zwaai’der gaan di’ukken, indien de productie sterk
af mocht nemen. De rente, waarop de premiereserve is berekend, is thans

zeer laag; bovendien stellen velemaatschappijen zich in de komende jaren nog een omrekening tot op 3pCt of een nog
lager percentage ten doel.’ Ondanks het relatief lage rende-

ment op de beleggingen is dus voor de toekomst w’el een
behoorlijke ren tewinst te verwachten.

Rotterdam,

L. VAN ZWOL.

HEr GRONDNOTENPLAN.

liet Britse ,,Plan for the Mechanized Production of

Groundnuts in East and Centra! Africa” heeft de laatste

weken in parlement en pers weder heftige aanvallen te
verduren gehad. Deze richtten ‘zich ‘ op de uitvoei’ing
zowel als op de opzet van het plan; en waar een onder-
neming met een oorspronkelijk geïnvesteerd kapitaal
van niet ‘minder dan £ 25 mln, welke bovendien de ver-

werkelijking van velerlei nieuwe ideeën op het wijde ge-

bied der koloniale ontwikkeling schijnt te zullen hi’engen,

onze volle aandacht verdient, is wellicht een korte on-

emotionele opsomming van de vorderingen en mérites
van het plan op zijn plaats. Daarbij is een beschouwing

liet meest gediend niet een afzonderlijke behandeling van
de verschillende aspecten van liet project, elk, waar moge-

lijk, in het licht van de omstandigheden, welke hun ont-

wikkeling in de laatste jaren hebben beïnvloed en bemoei-

lijkt. Dat alle verschillende aspecten en factoren een zeer

grote mate van samenhang, en in sommige gevallen een
directe onderlinge afhankelijkli eid, vertonen behoeft wel
gèen betoog.

In 1946 zag de Britse Regering in een initiëtief va’n
pai’ticuliere zijde aanleiding om een cOrnmissiè naar Afrika

te zenden, met de opdracht om aldaar de mogelijkheden

te bestuderen van het op gi’ote schaal produceren van
oliehoudende landhouwgewassen. In September van het-

zelfde jaar diende de commissie haar rapport in, het
Rapport Wakefield; terstond werden verdere onder-

zoekingen ingesteld en ieeds voorbereidende maatregelen

getroffen: in, December viel de definitieve beslissing tot
uitvoering van het grondnotenplan.

De voorlopige leiding der werkzaamheden werd opge-

dragen aan de United Africa Company Ltd., een keuze,
welke, in aanmerking genomen hdt feit, dat de Britse
Regering zelf niet onmiddellijk een doelmatig bestuurs-

appai’aat tei’ beschikking had, voor de hand-lag. lIet was

immers één van U.A.C,’s directèuren geweest, welke het

eerst de aandacht had gevraagd vooi’ de ontginnings-
mogelij kheden in midden-Afrika, terwijl verder deze

maatschappij konbogen op een langdurige ervaring met
de ingewikkelde economische en sociale toestanden in

het gehele gebied. Het lag echtei’ in de bedoeling zodra

zulks mogelijk was liet beheer in handen te geven van een
,,corporation”, daar men met het oog op de omvang van

de operaties, de hoeveelheid benodigd kapitaal en de grote
verantwoordelijkheden tegenover de plaatselijke bevolking
van blijvende particuliere leiding niet wilde weten. Hier

speelde uiteraard de politieke overtuiging van de huidige

Britse Regering een belangrijke rol: qn zelfs nu nog,
terwijl de gehele onderneming op de rand van de totale
mislukking zweeft, verklaarde de verantwoordelijke
Minister Strachey, dat de taak uitsluitend door deze zelfde
Overseas Food Corporation; welke in Maart 1948 het
beheer overnam, ooit tot een goed einde kan worden
gebracht.

Het is op zichzelf merkw’aai’dig en niet goed verklaar-
baar, dat de verantw’oordelij kheid, en uiteraard daarmede

ook de leiding, van het grondnotenplan berust hij Strachey,
de Minïstei’ van Voedselvooi’ziening. Koloniale zaken
ressorteren onder het Ministerie van Koloniën: en ware
dit bijde opstelling en initiale uitvoering van het plan
overw’ogen, dan zou zulks zeker de samenwerking tussen
de vei’schillende functionnai’issen ter plaatse hebben
bevorderd. Daarbij komt de overweging, dat de huidige
situatie van het grote Afrikaanse belang, dat met de ont-
giiining gemoeid heet te zijn, weinig doet blijken. De
nadruk ligt nu sterk op de olievporziening van Groot-
Brittannië, en o.i. zijn slechts de vergrote werkgelegen-

heid en de stimulering van de economische activiteit
in het land van aanzienlijk positief belang voor de Afri-
kaanse bevolking. Men heeft het wel voorgesteld, alsof

het aanschouwen’ der nieuwe landhouwmethoden vér
strekkende gevolgen zou hebben voor de inheemse land-bouw; niets zou ons echter meer verbazen dan plotseling
uit de achterl ijke bevolking -bijv. coöperatieve productie-

gemeenschappen te zien voortkomen, welke zich op de
gemechaniseerde landbouw zouden gaan toeleggen.
In feite is de tewerkstelling van Afrikaanse arbeiders

bij de gemechaniseerde ‘productie een teleurstelling ge-
woi-den; terwijl de inheemse arheidei’s een zekere bekwaam-
heid ten tooii spreiden in liet besturen van auto’s, hebben

21 December 1949

ECONÔMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1013

de gecompliceerde landbouwmachines hen voor schier

onoverkomelijke problemen geplaatst. Dit is zeer wel

begrijpelijk, doch de voortgang van de werkzaamheden
werd ernstig geschaad en een bittere zegswijze kon ter
plaatse ingang vinden: ,,give an African a job and he’ll

finish the tools”. In zijn algemeenheid is. dit oordeel

zonder twijfel onredelijk, doch de schattingen betreffende
de samenstelling van het personeel moesten toch wel

zulke wijzigingen ondergaan, dat in begin 1948 in plaats
van 160 Europeanen en 7.500 Afrikanen het plan 400

Europeanen dn 5.500 Afrikanen in dienst had, terwijl nog

200 Italianen als opzichter en handwerkslieden werkzaam
waren. Gezien de hoge kosten, welke met de aanstelling
van Europese employé’s gepaard gaan, was dit al een

ernstige tegenslag.

Ten tijde van de introductie van het plan is er de nadruk

op gelegd, dat ook de Overseas Food Corporation na ver-
loop van tijd het beheer zou overdragen, en wel aan de

plaatselijke gouvernementen. 1-Jet uiteindelijk doel lag

tenslotte nog een stap verder: wanneer eenmaal de Afri-
kaanse gemeenschap in staat zou worden geacht dit enorme

ontginningsproject van zijn grond zelf te leiden, zou aan

de Afrikanen het bestuur toevallen. De auteurs van he
e
t

plan verwachtten van – deze toezegging een positieve
invloed op de wil tot samenwerking vdn Afrikaanse zijde;
terwijl er echter van directe tegenwerking nietsbekend

is, is de Afrikaanse arbeid een hrn van zorg ge-
worden, daar het aanbod niet altijd voldoende en van slechte kwaliteit is en de jaarlijkse ,,labour turnover”

niet minder dan 100 pCt bedraagt. De catastrofale bete-
kenis van het laatstgenoemde percentage is te duidelijk&r,
wanneer men bedenkt, dat althans een deel van de Afri-

kanen een uiterst kostbare en tijdronde opleidings-
periode doormaakt, welke hen moet bekwamen voor de
tractorbehandeling. Onder deze omstandigheden is het duidelijk, dat voorlopig de Overseas Food Corporation
het grondnotenplan door de moeilijkheden zal moeten
sturen. Minister Strachey heeft het inmiddels op 20

November jl. nodig geacht de Board van de Corporation
te saneren”, door daaruit een tweetal leden te ontslaan,
wo. Wakefield, de leider van de oorspronkelijke com-

missie en opsteller van het eerste rapport. Op deze maat-
regel, welke volgde op een accountantsrapport, waarin.
gewag werd gemaakt van ernstige tekortkomingen in
de boekhouding, wordt wel een merkwaardig licht ge-

worpen door het onomstotelijk feit, dat het juist Wakefield
was die heeft getracht, toen eenmaal de moeilijkheden
zich ophoopten, om het onberaden temo, waarmede het
plan ongeacht de kosten werd uitgevoerd, enigszins te

matigen.
De kapitdlisatie van de onderneming stond uiteraard
in nauwe betrekking tot de hoeveelheid te ontginnen grond
en de opbrengst. De totale kapitaalkosten werden in 1947
nog geschat op £ 24 mln, als volgt verdeeld:

Oetginfliflgsal)paraat ……..
2
4•
160.000
Ootginningswerkzaamheden ..,,
8.255.000
Installaties

………………
6.805.000
Landbouwmachines

……….
4.755.000

£ 23.975.000

De afschrijvïngstermijn voor al het landhouwwerktuig-
materiaal was gesteld op 5 jaar, die voor de overige p’osten

op 25 jaar.
Deze investering had, indien de wensen verwerkelijkt
waren, geworden, in 1952, het jaar van voltooiing, een
opbrengst van 609.000 ton grondnoten tegen f.o.b.-kosten

van iets meer dan £ 14 mogelijk moeten maken. Uitgaande
van de prijs van £ 32 per ton grondnoten stelde men een
besparing van rond £ 10 mln op de Britse voedselrekening

in het vooruitzicht.
1-Jet eerste rapport over de vorderiiigen van het grond-
notenplan vermeldde, dat tot DecembeF 1947 de uitgaven
£ 4.250.000 hadden bedragen, hetgeen bijna het dubbele

was van het geschatte bedrag voor het eerste jaar; ter

illustratie zij hier de exploitatierekening vermeldt, welke
in het eerste rapport was opgenomen.

1947- 1948-

19
1
9-
1950-

1951-

1952-
’48

’49

’50

’51

’52

’53

Totaal

(x £ 1.000)

;apital xpenditure
1.759.
4.948
7.804
5.984
2.030 1.450
23.975
ecurring
.xpencliture
766
2.838 5.786
7.609
7.706
7.778

Ook in 1948 en 1949 bleken de benodigde uitgaven

bijna 100 pCt te liggen boven de schattingen, welke, in

het bijzonder met het oog op de prestaties en opbrengsten,
waarvan hieronder nog.sprake zal zijn, als niet minder dan volslagen misrekeningen moeten worden betiteld.

Thans, op het eind van 1949, heeft het grondnotenplan

reeds £ 23 mln gekost. Hiervan is £ 7,3 mln vastgelegd in
vaste activh, terwijl £ 6,6 mln op voorraad-, debiteuren-
e.a. rekeningen voorkomen; de uitgaven voor ontginning
en landbouw hebben tot nu toe £ 9,2 mln bedragen.
Naar aanleiding van de tegenslagen der laatste jaren zijn in Lagerhuisdebatten en elders schattingen gemaakt van
de totale kosten, nodig voor het verwezenlijken van het

aanvankelijk gestelde doel. Dergelijke schattingen varieer-

den van £ 50 tot £ 90 mln; Strachey’s laatste berekening
komt tot £ 50 mln.

Het vraagstuk van de waardering van het tot op heden
in activa vastgelegde kapitaal is onverbrekelijk verbod-

den met de toekomst van het plan: de kapitaalreorgani-
satie, welke in het vooruitzicht is gesteld, zal zich zonder

twijfel baseren op de w’etenschap, dat deze activa nagenoeg
geheel hun waarde ontlenen aan hun nut in het kader van
het grondnotenplan. Met name geldt dit voor de spoor-
wegaftakkingen en verschillende soorten materieel en
opstallen. De haven en spoorlijn, welke in Zuid-Tanganyika
in aanbouw zijn, verzorgen de aan- en afvoer van een

gebied, waar in de twintiger jaren een bestaande tramlijn’
onmogelijk lonend kon worden geëxploiteerd
In het ontginningsplan van 1947 werd het mogelijk
geoordeeld, dat,in 1952 een oppervlakte van 3.210.000

aci’es land voor de verbouw van grondnoten beschikbaar
zou zijn; hiervan zou dan de helft met dit gewas worden
bebouwd, terwijl het overblijvend land voor andere
wisselgewassen, dan wel voor veeteelt zou worden gebruikt.
De grondnotenopbrengst zou van 1951 af een grootte van
ongeveer 600.000 ton bereiken.
Terwijl de Commissie-Wakefield meende geschikte
gebieden te hebben gevonden in Kenya, Tanganyika,
zowel, als Noord-Rhodesië, wei’den reeds spoedig na de
aanvang der uitvoering het eerste en het laatste land
uitgeschakeld, waarbij bleek, dat in Kenya een deel der

in aanmerking komende streken uitsluitend van de lucht
uit was’verkendl Van het totaal aantal van 107 ,,units”,
ieder ter gi’ootte van 30.
9
00 acres, vielen er 27 door de beprking dr voorgenomen productie tot Tanganyika af.
Een aanvang werd gemaakt te Kongwa, bijna 300 km van
de kust in het binnenland gelegen; het is thans duidelijk,
dat het terrein ter plaatse, in het bijzonder wat het ver-

wijderen . van de natuurlijke begroeiing betreft, slecht
geschikt is. In dit gebied is verreweg de grootste activiteit
ontplooid en er zijn thans 100.000 acres voor bebouwing
gei’eed gemaakt, waarvan 82.000 acres reeds in gebruik
zijn genomen, doch de ontginning, die hier èen grootte
had moeten hebben van 15 ,,units”, zal niet verder
worden voortgezet. De beide andere plaatsen waar de
werkzaamheden voortgang vinden, liggen in het achterland
bij Uramho en in de Zuidelijke provincie; van een ont-
ginning of opbrengst van enige omvang is voorshands
echter nergens dan te Kongwa sprake. De voorbereidingen

zijn echter grondig geweest: in de Zuidelijke provincie

zijn reeds honderden km lange oliepijpleidingen en een

150 1cm lange spoorweg in werking gesteld: uit dit gebied

zal dan ook mettertijd het leeuwendeel van de grondnoten-
oogst moeten worden verwacht, daar Strachey thans heeft

aangekondigd, dat uiteindelijk het totale areaal in Oost-
Afrika 600.000 acres groot zal zijn.

Een poging om een inzicht te verkrijgen in de vermoede-
lijke totale opbrengst van dit toekomstige areaal, dat
20 pCt uitmaakt van de aanvankelijk gecalculeerde opper-

v1akte stuit op verschillende moeilijkheden. Ten eerste
wordt een deel der productie gericht op zonnebloemen,

welke een lager oliegehalte opleveren, maar die vdoral in
het eerste jaar, wanneer nog tal van oude wortels in de

bodem zijn achtergebleven, gemakkelijker kunnen worden
geoogst. De opbrengsten per acre zijn bovendien al zeer

moeilijk te schatten; het is echter wel zeker, dat ook in deze

de aanvankelijke verwachtingen te hoog waren gespannen.

In het licht der ontwikkeling moet het thans uitgesloten

worden geacht, dat Oost-Afrika in het eerste tiental jaren

meer dan 100.000 ton oliehoudende gewassen jaarlijks
zal kunnen voortbrengen.
De voornaamste oorzaken van de technische moeilijk-

heden, welke het grondnotenplan tot de huidige deplo

rahele staat hebben doen vervallen, hebben gelegen in
het transport en het tekortschieten der landbouwwerk-

tuigen. De hven van Dar es Salaam, w,elke al het vervoer
ten behoeve van het Kongwagebied te verwerken heeft
gekregen, is volstrekt niet voor die taak berekend, waar-

door ook het vervoer van de andere producten dezer

gebieden stagnatie heeft ondervonden. 1-Jet sterkst geldt
dit voor de sisal, een momenteel zeer belangrijk en dollar-

verdienend product. Behalve de haven verkeert ook de

spoorlijn in een voortdurende staat van overbelasting

en kampt men met materiaalgebrek. 1-let pleit trouwens

in dit verband niet voor het coördinatievermogen der

Britse koloniaal-economische politiek, dat ‘op het ogen-
blik, dat in Kongwa het werk werd aangevangen in Brits
West-Afrikal, te Kano, voorraden grondnoten ter grootte

van 175.000 ton waren opgeslagen, welke ten gevolge
van gebrek aan spoorwêgmateriaa[ niet kgnden worden

vervoerd.

Een belangrijke plaats in het ontginningswerk nemen de
mechanische landbouwwerktuigen in: het was d4arom

des tb onfortuinlijker toen bleek, dat deze in de eerste tijd

niet tegen de inmiddels beiucht geworden bijna onover-
winlijke struikbegroeiing van, Kongwa waren opgewassen.

De reden hiervan lag ook gedeeltelijk in het feit, dat nieuwe
machines vrijwel niet te krijgen waren, zodat men tanks en
ander oud oorlogsmateriaal van heinde en verre bijeen
moest brengen en deze voor het bepaalde doel ombouwen.

lIet schijnt, dat thans nieuwe methoden van ontginning
.opgeld doen, van welke een kostenbesparing, althans
voor zover het het vrijmaken vdn het terrein betreft,
het gevolg zal zijn.

Na bij de bekendmaking door nagenoeg de gehele pers
te zijn toögejuicht, is het grondnotenplan door de onge-
lukkige’ontwikkeling, welke is veroorzaakt door schrôme-
lijke tekortkomingen in calculatie en research, in de
Britse politieke arena terecht gekomen. Op wel zeer
betreurenswaardige wijze bleek bok de betrouwbaarheid
der berichtgeving hieronder te lijden: zo verklaarde
Strachey in Juni 1948, •dat, wanneer het kapitaal moest
worden verdubbeld de productiekosten per ton nog slechts

£ 1 zouden toenemen, een bewering, die aan de hand der
beschikbarè gegevens onmiddellijk kan worden gelogen-
straft. Verder gaf in 1948 een officiële Engelse publicatie
de verwachte grondnotenproductie van de Engelse kolo-

niën omstreeks 1953 .op als 880.000 ton, waarvan dan
460.000 tön te verwachten zou zijn uit Oost-Afrika (de export
uit Oost-Afrika bedroeg in 1948 475 ton en in 1947
3.534.ton); zeker mot men bij de samenstelling van dit
rapport reeds van de sterk gewijzigde omstandigheden
op de hoogte zijn geweest
1).

Van geen enkele zijde zijn nog stemmen vernomen,

welke op het opgeven van het gehele plan hebben aan-
gedrongen. Des te opvallender is het dan ook, dat, in

tegenstellingmet een vorige maal, bij het recente Lager-

huisdehat aan de functionele Organisatie nageiibeg geen

aandacht is besteed. Wel vormde het een punt van critiek,
dat het beleid grotendeels van Londen uit wordt gevoerd,

doch het uitvoerend werk hlef onbesproken. In -den
beginne had men zich voorgesteld elke ,,unit” tot een

betrekkelijk onafhankelijke organisatorische eenheid te.
maken. In Maart 1949 werd de mogelijkheid geopperd,
dat zulks met ietwat kleinere oppervlakten beter zou

gelukken, waaibij nieuwe eenheden van oiigeveer 8.000

acres werden voorgesteld. Ondertussen schijnt echter nog
steeds geen gehoor te worden gegeven aan de alleszins

reële suggesties, welke het laatste jaar zijn gedaan om
dergelijke kleinere eer heden aan particuliere farmers of

coöperaties in beheer te geven. ‘Wanneer survey’s, ont-
ginning en verkeersverbindingen door de publieke onder-

neming tot stand zijn gebracht, dan zal toch zeker een
plaats kunnen worden ingéruimd aan enig particulier
initiatief, niet in het minst omdat, zoals men het wel heeft

uitgedrukt, ,,risking one’s own – money bas an extra-

ordinary sobering effect on the two great enemies of sound
farming – haste and grandiose ideas”.

Amsterdam.

A. D. J. RANTENAAR.

‘) European Cooperation-Memoranda Submitted to the Organi-
sation for European Economic Co-operation relating to Economic Affairs in the period 1948 to 1953, Cind. 7572, London 1948, blz.
36.

MONTAGÉBOUW EEN INDUSTRIE?

Gedurende de laatste honderd jaar werd in vele takken
van nijverheid een zeer grote kost’prijsverlaging waar-

genomen. De productie per arbeider steeg in vele gevallen

tot een veelvoud van het vroegere peil. De daartegenover
ontstane kosten voor machines en andere technische

installaties werden per eenheid product tot een zeer laag
peil teruggebracht door de zich steeds meer ontwikkelende
productie op grote schaal. Verder werd door toepassing

van nieuwe grondstoffen en meer rationele productie-

methoden de kostprijs der producten ook nog aanzienlijk
verlaagd. Door standaardisatie van de producten en hun

onderdelen werden enorme kostprijsverlagingen ver-
kregen, terwijl zonder overdrijven kan worden gezegd,

dat zonder deze. standaardisatie de noderne autofabricage,
machine-industrie en vele andere talken van nijverheid
niet zouden kunnen bestaan.

Bezien wij hiertegenover de ontwikkeling, zoals die in
de bouwnijverheid heeft plaats gevonden. Van

een be-
langrijke stijging dei productie per arbeider, welke enige
vergelijking met andere industrieën zou kunnen doorstaan,
is geen sprake. Voor zover men e’r tot nu toe in slaagde huizen te bouwen met minder arbeiders en van een ge-

ringere geschooldheid dan in vroeger tijden het geval was,
ging dit in het algemeen gepaard met een dergelijke achter-
uitgang in de kwaliteit van het product, dat voor iemand,
die de revolutiebouw heeft gezien zoals deze sedert de

vorige oorlog veelvuldig is gepleegd, verder commentaar
overbodig is.

Van een toepassing van nieuwe grondstoffen, welke de
productie van bouwmaterialen zou kunnen vereenvoudi-
gen, is evenmin veel gekomen, al moeten wij erkennen,
dat de mogelijkheden hier veel beperkter zijn dan in vele andere industrieën.
Ook de wijze, waarop de bouw zelve geschiedt, onder-
scheidt zich slechts in weinig opzichten van die van
honderd jaar geleden. Van een productie op grote schaal
was bijna in het- geheel geen- sprake. Integendeel, in het

1014

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 December 1949

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1015

laatste decennium véér de tweede wereldoorlog vond een,

belangrijke decentralisatie van de bouwnijverheid plaats.

Zo blijkt uit de gegevens van de ongevalInstatistiek,

dat van 1930 tot 1938 het aantal typewerklieden (één
typewerkman is 300 arbeidsdagen) daalde met ca 20.000.
Gelijktijdig steeg het aantal ondernemingen in de bouw-

nijverleid met 7.900, terwijl het bedrag der aanbestedingen

met ongeveer

– daalde. Weliswaar heeft in de productie van bouwmaterialen

een vrij belangrijke vooruitgang plaats gevonden en werd

de prefabricage van sommige bouwelementen op ruime
schaal toegepast, doch daaruit werd lang niet het nut
getrokIen, dat mogelijk ‘ware geweest.
Na de oorlog zijn, mede onder de drang der omstandig-heden, vele nieuwe methoden naar voren’gekomen, welke

een pogen inhouden om de bouwnijverheid uit haar- achter-
lijke positie naar boven te halen. Hie’rmee kwam cle zgn.
montagebouw in het centrum der belangstelling to staan.
hier wordt getracht lering te trekken uit de ontwikkeling,

welke ook in andere industrieën is waargenomen. Men
gaat de bouwelementen te vore.n vervaardigen in een
fabriek, waardoor, het mogelijk wordt een belangrijk

gedeelte van het productieproces te mechaniseren. Het

verleggen van werkzaamheden van de bouwplaats heeft ook tot voordeel, dat de afhanicelijkheid van de weers-
omstandigheden wordt beperkt en meer continuïteit in

het productieproces kan worden bereikt, terwijl verder de
mogelijkheid ontstaat alle voordelen te plukken, welke een

goed georganiseerde industriële productie biedt boven het
moeilijk overzichtelijke werk, dat meestal een bouwwerk
typeert.
:
Men denke slechts aan de vele materialen en
arbeidsuren, welke op een bouwplaats vaak onvoldoende

worden benut.

Zonder ‘l te veel te kort te willen doen aan hetgeen
door de bouwnijverheid na de oorlog is gepresteerd, menen
wij toch, dat bij alle pogingen, die wij thans waarnemen,

de juiste weg naar een
bljQende
rationalisatie in de woning

bouw nog niet goed wordt gezien. Wij zouden het misschien
zo kunnen uitdrukken, dat de thans gevolgde systemen,
die zouden moeten leiden naar een hoger industrieel peil
v&n onze hoüwnijverheid, merendeels te opportunistisch
zijn. Dit wil zeggen,dat meestal éen systeem wordt toe-
gepast, dat veliswaar op het ogenblik een snellere bouw
mogelijlc maakt en materiaalhesparingen geeft, en aan,
deze oorzaken dan ook’ zijn, bestaan dankt, doch waar
noch de technische, noch de organisatorische .probïemen voldoende zijn doordacht om ook in de verdere toekomst

het afzetgebied te kunnen behouden.
Een der belangrijkste punten, welke in het oog dient
te worden gehouden, is dat mechanisatie en massafabricage
slechts kunnen worden bereikt, wanneer de systeemmaten
dusdanig zijn doordacht, dat v’oor een groot aantal ver-
schillende woningtypen toch dezelfde elementen kunnen
worden gebruikt. Het is dus nodig, dat een ‘ver doorge-voerde standa&rdisatie van de afmetingen van alle ele-

menten wordt vastgesteld. Zonder deze behoudt men
slechts een zeer geringe vrijheid in het ontwerpen van verschillende woningtypen en is men dus gedwongen
grote aantallen eenvormige of bijna eenvormige woningen
te leveren, dan wel zal het nodig’ zijn voor elk ander type
woning ook andere elementen te vervaardigen.’ Terwijl
men in het eerste geval zeker geen voldoende afzet zal
vinden, omdat men nu eenmaal niet allemaal dezelfde
huizen wenst, is ook van het tweede geen heil te ver

wachten, daar hier de kostprijs uiteraard te hoog zal zijn.
Een tweede punt van belang, dat in het
ook
dient ‘te

worden gehouden, is, dat de montage van de woning
op zichzelf niet alleen snel en eenvoüdig en dus goedkoop
moet geschieden, doch dat ook de noodzaalc van afwerken
van de woning op de bouwplaats zoveel mogelijk wordt
bepei’kt. Het kostprijsverschil tussen éen gemetselde
muur bijvoorbeeld en een muur, waarvan de eleaienteii
tevoi’e’n zijn vervâardigd, isfiie’t zô bijzondër groot. ‘1-let

grootste voordeel ontstaat eerst, wanneer men er in

slaagt de elementen tevoren dusdanig te vervaardigen,

dat deze kunnen worden gemonteerd, zonder dat hierna
,nog belangrijke nabewerkingen, zoals bijv. stucadoren,
behoeven plaats •te vinden. Dat dit nog niet het geval’

is, vormt een der’ voornaamste oorzaken waardoor do

afl3ouw van vele montagewoningeri
01)
het ogenblik nog

te veel tijd vergt, en waardoor de lcostprijs wordt verhoogd.

Een ander hinderlijk gebrek, dat de montagebouw
nog aankleeft, is, dat nog onvoldoende w’ordt rekening

gehouden met later in de woning aan te brengen leidingen.
Met de grootst mogelijke zorg worden de elementen op de
fabriek vervaardigd. Wanneeï’ dan de woning is gemon-teerd komen de electricien, de loodgieter en de gasfitter
om hun leidingen te leggen. In de mooie glad afgewerkte

platen’ worden dan weer gaten gemaakt en sleuven gehakt,
de leidingen worden gelegd, waarna de schade weer zo
netjes mogelijic wordt bijgepleisterd. Ook hier kan door

standaardisatie veel verbetering worden kebracht, als ni.

in de tevoren vervaardigde elementen de nodige sparingen

worden gemaalct, waarin dan de aan de systeemmaten van de
woning aangepaste leidingen kunnen worden aangebracht.

1-Jet zal nodig zijn, dat door de fabrikanten van elementen

voor montagewoningen samenwerking wordt gezocht
met de leveranciers .van deze leidingen en ook van allerlei
andere onderdelen, welke nog in de woning moeten worden
aangebracht. 1-let lijdt geen twijfel, dat hier door het onderling vastleggen van een aantal goed doordachte

systeemmaten grote besparingen’ kunnen worden ver-
kregen. Onderlinge samenwei’king tussen de versdhillende
leveranciers van alle wonïngonderdelen is beslist nood-
zakelijk om te komen tot een voldoende ver doorgevoerde
standaardisatie, zonder welke de woningbouwnijverheid
nooit tot ‘een werkelijkc industrie, zal kunnen worden.

Kam pen.

Drs P. A. ETERMAN.

– INGEZONDEN STUK.

DE WSZINSBELÂNOEN BIJ HEI WERKEN IN 1’LOE(EN.

Ir A. F. Spruyt te Roermond schrijft ons:

‘Wanneer tegenwoordig veelvuldig de belangen van het
gezin naar yoen w’orden gebracht, met cle nadruk op het grote gezin, dan wordt daarmede doorgaans bedoeld een
wijziging in de veideling te bew’erkstelligen ten gunste

van een bepaalde bevolkingsgroep. Het is niet in die zin, dat ik mij gedrongen voel een beschouwing over gezins-

belangen toe te voegen aan het artikel van A. J. van Bavel
over ,,FIet werken in ploegen”, in ,,E.-S.B.’ van 16Novem-
ber 1949/ Ik zou het sociale aspect van dit reeds helder
belichte onderwerp alsnog willen -toespitsen op het hand-
haven van gedegen gezinsverhoudingeri, hetgeen niede
van invloêd ‘zal zijn op de getrokken conclusie. Met het

toeknnen vau gezinsprerogatieven in eerstbedoelde zin fieeft dat niets uitstaande.
De levensgewoonien van de Nederlandse arbeider zijn
ztdanig, dat in tegenstelling met de toestand in sommige
andere landen, het gezinsleven daarin een overwegende
rol speelt. Dit is een gelukkige omstandigheid, die sociale
verwording tegenhoudt en die verklaart waarom in de

arbeiderswereld weerstanden worden opgewekt en psychi-
sche repercussies ontstaan, indien de gezinsrust door
ploegenarbeid ernstig wordt ,verstoord.
Wanneer over gezinsverband wordt gesproken kan de
biologische grondslag, w’aarop moeder natuur dit verband
laat rusten, niet buiten beschouwing worden gelaten.
1’Iet is hier niet de plaats deze grondslag te analyseren,

zbdat ik slechts wil opmerken, dat het ‘s morgens voor
dag én dauw ‘opstaan, afgewisseld door het tegen’ midder-
nacht vuil’ van het w’erk thuiskornen, haast onvermijde-
lijk met leideû tot psychische spanningen tussen man

1016

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 December 1949

en vrouw. Bovendien niag niet worden vergeten, dat aan

de natuur een zekere regelmaat eigen is, die wel eens

langdurig tegen de wisseling van de ploegarbeid in kan

lopen, hetgeen moeilijk individueel te coördineren of te
corrigeren valt.

Wat betreftde kinderen is eveneens rekening te houden
met een vaststaande regelmaat, die voornamelijk door het
schoolgaan w’ordt bepaald. Bovendien is het hier te lande

gehandhaafde ouderw’etse consigne van vroege en lange

nachtrust, gepaard gaande met vroeg opstaan, voor een

rustige ontwikkeling der kinderen onovertrefbaar gebleken.

Dat het aanhouden van vaste tijden voor de gemeen-

schappelijke maaltijden een belangrijke factor is, w’erd

reeds in het artikel van de heer Van Bavel aangestipt.

Ook aan het vrijhouden van de avonden voor ontspanning,

cultuur en verenigingswerk besteedde hij aandacht.

Niet minder is evenwel van belang, dat men het mannelijk

personeel, indien dat enigszins mogelijk is, niet gedurende

de inorgenureii ‘vIije tijd moet geven. De Nederlandse

huismoeder heeft in deze uren de onverzettelijke gewoonte

de hoël aan kant te maken en duldt daarbij doorgaans

geen lijdelijk toezien van iemand anders. De man zal dus

cle keuze hebben tussen eruit te wandelen, ruzie te krijgen,

of tot slaaf in het huishouden te vervallen. Geen van

deze alternatieven is bevorderlijk voor goede gezinsver-

houdingen.
In de gevallen, dat ik met groepsarheid had te maken,

waren het ongeveer bovenstaande punten, w’aarop de

bezwaren van de arbeiders w’aren terug te brengen.
Dergelijke bezwaren zitten aanvankelijk in onbestemdheid

verkropt. Hun redelijke analyse vraagt interesse in de
mensen, waarvan ik niet betwijfel of zij lonend is.
i3ij een drie-ploegenstelsel kunhen de bezwaren voor de

gezinsverhoudingen niet integraal worden ondervangen.

Wel kunnen zij enigszins worden verminderd door een

goede keuze van de uren der ploegwisselingen, aan de
hand van de plaatselijke gewoonten, welke dan ook

zorgvuldig zijn te analyseren.
Bij een tw’ee-ploegenstelsel is dat anders en beloeven

de normale levensgevoônten van de gezinsleden niet .in

de war te w’orden gestuurd terwille van de werkende

vader. Ik merk in dit verband op, dat de localisatie van de
ploegarheid tussen de uren 7 en ’23, waarvan de heer
Van’Bavel mededeelt, dat zij in Engeland werd aanbe-

volen, voor Nederlandse gezinsverhoudingen bepaald
fnuikend moet worden geacht. De wisseling van de arbeid
in het midden van de middag, het geregeld missen van
vrije avonden, het om de w’eek vroeg opstaan en laat naar
bed gaan, het komt alles hoogst ongelulckig uit, waarbij ik
naar het bovenstaande verwijs.
Aanmerkelijk
1
gunstiger is het twee-ploegenstelsel met
beurtelings dag- en nachtdienst, welke beide de avond

respecteren als vrije tijd. Door een goede keuze van de
arbeidsuren, naar plaatselijke verhoudingön, zijn de be-
zwaren van dit stelsel tot een minimum terug te brengen.

In het algemeen kan te dien aanzien het volgende worden

opgemerkt.

De wiseling tussen nacht- en dagploeg moet betrekke-
lijk vroeg in de morgen plaatshebben, teneinde de afgaande
arbeiders tenminste vier, liefst vijf uren slaap te ver-
zekeren, voordat de maaltijd, gebonden aan de middag-
pauze van de schooltijd, op tafel komt. Een korter slaap-
tijd bleek mij althans afbreuk te doen aan weerstands-
vermogen en humeur. Na de middagmaaltijd kan, naar

bekend is, een aanvullende rust buitengewoon weldadig
zijn, en wie weet denkt de vrouw daar net zo over. Ik meen mij te herinneren, dat onze nachtarbeiders daar

vroeger w’el eens op hebben gezinspeeld. –
Het vroege w’isselen van nacht- en dagploeg moet niet

worden overdreven, want dat bedreigt de waarde van de
voorafgaande vrije avond. Maar dat het gezin op iedere
werkdag om 6 k 6.30 uur uit de veren is, kan niet anders

dan gunstig voor ieders welzijn worden geacht. De tegen-
woordige Iangslaperij, met arbeidstijden, die pas om 8 uur

ôf nog later beginnen, behoeft geenszins in bescherming

te worden genomen. Beter is het iets vroeger te beginnen

om daarmede te bereiken, dat de avondmaaltijd vroeg aan
kant kan zijn, de jonge kinderen vroeg naar bed worden

gebracht en van de vrije avond ten volle gebruik kan

worden gemaakt.

De aanvang van de nachtarbeid moet niet te vroeg

w’orden gesteld. De Vrije avond moet ook in dit opzicht

worden gerespecteerd, al ware het slechts om het ve-

enigingsieven niet te kort te doen komen. Stel, dat bijeen-

komsten om rond 22 uur kunnen .zijn afgelopen, dan

dient daarbij nog een half a één uur te worden geteld voor

verkleden en het afleggen van de vereiste afstana. Een

en ander maakt, dat de nachtploeg allicht korter werktijd

zal krijgen dan de dagploeg, temeer, indien slechts vijf

nachten per week wordt gewerkt.
Wanneer het in Nederland meer dan tot nu toe nood-

zakelijk zal zijn in ploegverband te gaan werken, dan

behoeft niet terstond .tot het uiterste té worden gegaan met een drie-ploegenstelsel. Het ligt dus voor de hand,

dat allereerst het twee-ploegenstelsel, zo mogelijk met

verkorting van de nachtwerkweek tot 40 42- uur, in
ht oog zal worden genomen.

Mijn aanvullende beschouving op het artikel van de

heer Van Bavel moge ertoe bijdragen, dat dit vraagstuk

niet worde losgemaakt van de gedegen levensgewoonten

van de Nederlandse arbeider en zijn gezin. Was het daar-

voor nodig, dat ik in dit economisch tijdschrift punten

aanroerde, die wat triviaal aandoen, dan vloeide dat voort

uit de blijkbaar triviaal aandoende aard van ons dagelijkse
mensenbestaan en wil de hooggestemde lezer mij dat wel
ten goede houden.

DE STAND VAN ZAKEN MET DETREKKINO TOT DE JOODSE
EIGENDOMMEN.

De heer F. J. Krop te.Rotterdam schrijft ons:

Mr A. van der Flier, die in zijn artikel ,,De standvan

zaken met betrekking tot de Joodse eigendommen”

(,,E.-S.B.” van 30 November 1949, blz. 952 e.v.) een
summier overzicht geeft van wat er in de bezettingstijd
met het vermogen dei’ Joden is gebeurd en van wat van
dit vermogen door middel van rechtsherstel weer bij de

oorspronkelijke rechthebbenden of hun erfgenamen kan
terugkeren – van de hypotheken, die zijn afgelost en
slechts in bijzondere gevallen voor herstel in aanmerking
komen, maakt hij geen melding -, staat onevenredig
lang stil bij de levensverzekeringspolissen om te dien
aanzien tot de slotsom te komen, ,,dat – zulks geheel
anders dan in alle andere gebieden van het rechtsherstel,
waar altijd een groter of kleiner gedeelte van het verlies

voor rekeding van de Joodse belanghebbenden c.q. hun
erfgenamen zal blijven – op het terrein van de levens-verzekering niet van een restitutie in integrum”, maar

haast van een ,,institutio in majorem partem” zal kunnen
worden, gesproken”.
Al zegt de schrijvet’ ook het tegenovergestelde – immers
herstel voôr het grootste deel is minder dan volledig
herstel -, hij bedoelt blijkbaar te zeggen, dat door het
rechtsherstel van polissen van levensverzekering de
Joden haast (?) meen krijgen dan hun toekomt. Vermoede-
lijk heeft hij daarbij de erfgenamen van overleden ver-
zekerden op het oog, want in de gevallen, waarin de ver-
zekerde het er levend heeft afgebracht, ‘wordt ‘de ver-

zekei’ing eenvoudig als voorheen afgewikkeld, hetgeen
in de meeste gevallen zal betekenen, dat de verzekering-

nemer de inmiddels verschenen premies met rente zal
moeten aanzuiveren om daarna verder te gaan alsof er
niets was gebeurd.

In die gevallen, waarin de verzekerde is overleden –

II
21 December 1949

ECOIIOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1017

e dit zijn helaas de meest voorkomende -, is de positie
e
v
en,el niet anders. Ook daar krijgen de begunstigden

nooit meer dan zij anders zouden hebben ontvangen.
Dat de personen, die de verzekerde bedragen krijgen,

soms niet degenen zijn, die de verzekeringnemer bij het

sluiten der verzekering zich als zijn erfgenamen had

voorgesteld en dat de verzekerde sommen in de meeste

gevallen eerder tot uitkering komen dan heide partijen

bij het sluiten van het contract hadden verwacht, is stellig

juist. Dit is echter geen gevolg van het, op zichzelf volko-.
men juiste, rechtsherstel, maar vindt zijn oorzaak in een

geheel daarbuiten liggend feit: de onmenselijke slachting,
die de bezetter onder de verzekerden heeft aangericht.
Dit – en wellicht nog meer – heeft Mr’van der Flier

bij het schrijven der geciteerde passage kennelijk uit het

oog verloren.

Naschrift.

Een enkel woord van naschrift kan wellicht een en ander

nog verduidelijken.
Dat de uitkeringen, het gevolg van de exeessieve sterfte,

niet propter maar post rechtsherstel worden verschuldigd

is een feit waarover de heer Krop en ik niet van mening

verschillen. –
Dat echter herstel voor het grootste gedeelte” bijv. bij de levensverzekering altijd minder dan volledig herstel”
is, acht ik minder zeker. integendeel. Immers, slechts van

die verzekeringen zal herstel worden gevraagd, waarbij

hetzij de uitkering w’egens overlijden, hetzij de contante
waarde na herstel, groter is dan de som van de achterstand
in de premiebetaling met rente, en de waarde van de vor-
dering op L.V.V.S. wegens de afkoopsom”. Zeker krijgt
niemand meer dan waarop hij volgens de polis recht had,

maar niemand zal ook betalen voor een verzekering, die
toch zonder twijfel van 1942/’46 dekking heeft gegeven,

wanneer hij nu voordeliger een nieuwe verzekering kan
sluiten. Uit deze tegenstelling ontstaat zonder twijfel voor de groep houders van een polis van levensverzekering een

voordeel.
Bij effecten kan zich hetzelfde voordoen. Wanneer Liro f 500 H.V.A. heeft verkocht voor 500 pCt, is de vordering
op L.V.V.S., gewaardeerd â 60 pCt, thans f1.500 waard.
Een nieuw aandeel il.V.A., inmiddels f 1.000 nominaal
geworden, kost thans ter beurze ook f1.500. FIet aanvragen
en verkrijgen van rechtsherstel wordt dus, zodra men de

waarde van de vordering
01)
L.V:V.S. boven 60 pCt taxeert,

voor dit stuk beslist onvoordelig.
Zelfs hij onroerend goed is het zeker niet onmogelk,
dat de herstelkosten van een gebombardeerd pand hoger
zijn dan de prijs, waarvoor een soortgelijk
pand
thans zou

kunnen worden gekocht.
In bepaalde gevallen zal dus in het berusten in de door
Liro geschapen toestand een voordeel kunnen liggen. Dat
echter het saldo van alle Liro-handelingen voor alle betrok-
1

kenen als geheel genomen zelfs na rechtsherstel van de
daarvoor in aanmerking komende objëcien een groot nadeel

oplevert, zal wel nauwelijks meer behoeven te worden

vermeld.
‘s-Gravenhage.

Mr A.VAN DER. FLIER.

AANTEKENING.

.11E
,,ALMEMENE SPAAR- EN LIJFREN’FEl(AS
VAN BELOIË”
IN 1945.

Enige weken geleden heeft de Algemene Spdar- en
Lijfrentekas van België” verslag uitgebracht van haar

verrichtingen in het jaar 1948.

Algemeen ooerzicht.

Aan he eigenlijke verslag over de werkzaamheden
van de Algemene Kas gaat een uitvoerig overzicht vooraf

van de economische en sociale ontwikkeling in België

gedurende liet verslagjaar en wordt de plaats aangegeven,
die sparen, voorzorg en cre.diet in het kader van deze
ontwikkeling hebben ingenomen.

Uit dit overzicht blijkt, dat cle belangrijkste sectoren

van het economisch leven een gunstige invloed op de
spaaractiviteit hebben gehad. lIet algemeen indexeijfer

van de productie is van 103,2 in 1947 gestegen tot 111,4

in 1948 (1938 = 100). Tegelijkertijd nam het nationale

inkomen met 14 pCt toe. De normalisering van de con-

sumptie en de verbeterde verbruiksstructuur, hij gestegen
productie en inkomens, hebben in 1948 gunstige voor-
waarden voor een ruime spaarvorming geschapen. Daaren-

boven heeft de terugkeer tot een algehele vrijheid in de
aanwending der inkomens, als gevolg van liet verdwijnen

der laatste consumptiebeperkingen, het sparen tenvolle

in zijn oorspronkelijke betekenis hersteld”, aldus liet
verslag op blz. 26. Erkend wordt weliswaar, dat na de

oorlog een verschuiving in de inkomensstructuur ten gunste
van de arbeidsi nkomens heef t plaa tsgevonden, waardoor,

wegens de hogere consumptiequote van de laatste, de
totale consumptie is toegenomen. Doch de reële inkomens-

stijging heeft de tendentie tot vermindering van de spaar-quote gematigd, zo niet gecompenseerd.
Overigens laat liet verslag niet onvermeld de minder
gunstige factoren, die de Belgische economie in 1948
hebben beïnvloed. Genoemd worden de daling van de

algemene index van de werkgelegenheid van 110,6 tot
103,2 (1936-’38 = 100) en de daarmee gepaard gaande
toenemin van de w’erkloosheid van 5,1 tot 12,8 pCt
van het totaal der georganiseerde arbeiders. Verder
wordt gew’ag gemaakt van de in het tweede halfjaar ‘an
1948 duidelijk aan de dag getreden conjuncturele prijs-
daling; welke, volgens het verslag, een algemene teruggang

van het economisch leven in liet vooruitzicht stelt, een
teruggang, die in 1948 echter nog binnen redelijke perken
kon worden gehouden. Het prijspeil in België bleef echter,
ondanks daling van de wereldprijzen, in 1948 stijgen.
De kosten van levensonderhoud namen hierdoor met ca 17,5 pCt toe. De lonen stegen in diezelfde periode
met ca 10 pCt.
1
). In .zake

de sociale voorziening werd
echter ook in 1948 een aantal maatregelen getoffen,

welke ertoe strekten de levensvoorw’aarden van de minder
gegoeden te verbeteren.

Wat het sparen zelf betreft, do,, resultaten van een

analyse der voornaamste spaarvormen zijn samengevat
in één overzichtelijke tabel, welke wij hieronder weer-
ge’en. Bij deze tabel wordt door het verslag opgemerkt,
dat, teneinde de cijfers van de verschillende sectoren te
kunnen samentellen, voor elk van deze slechts rekening

werd gehouden met de bijkomende spaarvorming, d.i.
met het saldo, verkregen na uitschakeling van eventuele
dubbeltellingen met andere sectoren (zie tabel op blz. 1018).
Is, ondanks vooréitgang, de spaaractiviteit thans be-
vredigend? Op hlz. 72

van het verslag geeft de Algemene
Kas” hierover haar mening: Het ftaat in ieder geval
vast, dat België zijn spaar- en investeringsinspanning
nog aanzienlijk zal moeten vergroten, indien het bij machte wil zijn het herstel in het gewenste rhythme
voort te’ zetten en zijn traditionele plaats in de wereld-
economie te handhaven. Vandaar de noodzakelijkheid
een politiek te voeren, welke er op gericht is de vorming
en oordeelkundige belegging van de spaarkapitalen ten sterkste aan te moedigen. De kansen op slagen van een dergelijke actie vereisen de toepassing van een .econo-
mische, financiële en m(Wetaire politiek, welke rekening
houdt met de in 1948 in ‘s lands conjuncturele toestand
voorgekomen veranderingen”.

Naast een spaarpolitiek dus ook een investerings-

‘)
Opgemerkt wordt hierbij, dat een officiële loonindex nog
steeds ontbreekt en de gegevens uit andere, bron meestal onvol-
ledig zijn hierdoor kon de ontwikkeling van loonniveau en loon-structuur slechts ruw worden aangegeven.

1018

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTÈN

21
December 1949

Oeittoikkeling oan de 900rnaamste spaar oorrnen in 1947

en in 1948.

(in mln fralics)

1947 1948

5.537
5.081

1.406
-1.471

179

.

507

7.122 7.059
344

6.778
223

.

6.836


-32
-22

1.156
1.353
2.746
.
2.705

569
4.439

.
568
4.604

133
130
.900 1.033

3.100

1.200
1.330

3.650

9.150
6.800

17.000-
20.500 4.900
6.500

11.500
13.720

29.400
29.720

‘)
Betri’ft tegoeden
hij
dc Algemene Spaai- en

Lijfrentekas’
wel lee toebehoren. aan verschillende financiele instellingen (parti-culiere spaarkassen, pensioeninstellingen, parastatale cred ictinstel-
lingen). Baar de7.e kapit’alen in de vorm van deposito’s
of
van re-
serves hij de betreffende instellingen
als
spaarvornling werden
geteld, moet men, om dubbeltelling le vei

mijden deze uit het
totaal verwijderen. .

politiek.
Overt
deze laatste bevat het verslag een diep-
gaande analyse.’ De gegevens, die zijn veiwameld om de
verschillende wijzen van belegging te illustreren, zijn
daarenboven zeer uitvoerig

In een slotheschouwing op het erste deel van het•
verslag worden de problemen van België’s economisch
leven samengevat ‘en worden enkele wegen genoemd,
die naar een oplossing van deze problemen kunnen leiden.
Met name wordt aandacht geschonken aan een full em-

ployment-politiek, een bevredigende ontwikkeling van
de buitenlandse handel en van de betalingsbalans, als-
mede aan de mogelijkheid tot verruiming vân de parti-
culiere verbruiksuitgaven, naar aanleiding van de op ver-

schillende markten aan .de dag getreden tekenen van
,,economische” verzadiging. Als compenserende factor,

voor de ontoereikendheid van cle particuliere vraag komt,-
zegt het verslag, slechts verhoging van de buitengewone
begroting in aanmerking. In verband hiermee wordt
een wijziging in de budgetaire politiek in de richting
van een uitbreiding van de investeringsuilgaven t.o.v. de
verbruiksuitgaven gesuggereerd. Dit zou bovendien,
ingevolge het aan de investei’ingsuitgaven inhaerente
multiplier-effect, het volume van de werkgelegenheid

doen toenemen. De. verhoging van de investeringsuitgaven

dient dan in hoofdzaak uit te gaan naar twee wel om-

lijnde gebieden: de openbare werken en de woningbouw.

In verband met de aan deze vraagstukken vastgekoppelde
moeilijkheden van financiering, onderstreept het verslag

nog eens de dwingende noodzakelijkheid ,,in de mate van
het mogelijke de besparingen te doen toenemen”, gevolgd

door de waarschuwing ,,een ,,verzilvering” van de be-
sparingen in de vorm van het ophopen .van liquide mid-

delen te vermijden”. Dus volledige en snelle aanwending

der gespaarde kapitalen tot financiering van nieuwe
investeringén” (blz.
’95).

De oerrichtingn pan ‘de Algemene Spaar- en
Lijf rentekas

Op
31
December
1948
bereikte het totale bedag der
door de Algemene Kas beheerde kapitalen
46.80,1
mln
Irs, tegenover
41.087,6
mln frs per einde
1947.
In
1948
bedroeg het accres van de beheerde kapitalen aldus
5.717,5
mln frs of
13,9
pGt, terwijl in
1947
de toeneming
6.191,5
mln frs of
17,7
pCt beliep. Het verslag merkt hierbij
op, dat dit verschil is toe te schrijven aan incidentele

factoren (o.a. inkoop van obligaties van de Muntsanerings-lening), welke in
1947
een buitengewoon accres vah
1.200 â
1.300
mln frs tot gevolg hadden. Laat men deze excep-

tionele toenèming buiten beschouwing, dan blijkt de
effectieve aangroei in
1948
zelfs nog belangi’ijker dan in
1947. ,

Vergelijking met het totale bedrag van de netto-bespa-

ringen, dat volgens de opgemaakte inventaris voor geheel
België in
1948 29,7
mrd frs heeft bereikt, doet zien, dat
de Algemene Kas gedurende dat jaar bijna
20
pCt van ‘s lands nieuwe-nettobesparingen heeft aangetrokken
(ruim
21
pGt in
1947).
Op
31
December
1948
bedroeg de boekwaarde van de
– verschillende categorieën van
beleggingen
der Instelling
44.765.411.994
frs tegenover
39.579.386.949
frs per einde
1947,
d.i. een aangroei van
13,13
pCt..
lIet verslag wijst op de zeerruime diversiteit van de
beleggingen, een verscheidenheid door de Instelling be-

schouwd als een grondregel van gezond finan’cieel beheer.
Met betrekking tot de
credietpolitiek
vermeldt het ver-
slag op blz.
226:
,,Na vorming van een bedrijfskapitaal,
beschikt de Algemene Kas nog i-egelmatig Over een belang

rijk volume te plaatsen kapitalen. In wezen sociaal, tracht
zij in de eerste plaats voldoening te schenken aan de
credietaanvragen, uitgaande van de bescheiden en al

bei-
dende lagen der levolking, die haar normale, £liëntele
uitmaken: Terwijl zij ook de veiligheid van haat’ andere

beleggingen verzekert dooI’ de risico’s te verdelen, wordt
haar keuze ingegeven door overwegingen van economische
politiek”. In dit opzicht werd het jaar
1947
gekenmerkt
door een strengecredietselectie. Deze politiek werd vool-t-
gezet in
1948,
aangezien de algemene kenmerken van de
kapitaalmarkt ongewijzigd b1evn. Vooral de leningaan-
vragen, welke om economische of sociale motieven de voor-
keur verdienden, werden ingewilligd.
De nieuwe beleggingen in
1948,
waarvan het bedrag
7.324,8
mln frs bereik.te, werden als volgt aangewend:
44,32
pÇt voor’de publieke sector,
4,89
pCt vodr de pu-
blieke bedrijfsinstellingen,
10,76
pCt voor de pal’astatale
credietinstellingen en
40,03
pCt voor de particuliere setor.
Het gezamenlijk bedrag van de credieten, welke direct
of indirect aanleiding hebben gegeven tot productieve
investeringen, bereikte
4.872
mln frs of
66,5
pCt van het.
totaal der ii
1948
toegestane nieuwe credieten.
Vergelijkt men dit bedrag, ditt in
1948
door de Algemene
Kas werd toegekend, met de globale investeringen in het
land, dan blijkt dat de Instelling voor
12,9
pCt tot de
financiering van ‘s lands wederuitrusting heeft bijgedragen.

Het dalde en laatste deel Ilan het verslag bevat de
balansen en rekeningen – algemene onkosten met toelich-
tingen.
1 .

Spaarvormen

1
Sparen
Iii
depOsitOvorni
(jaarlijks accres):
Deposito’s bij de spaar-
kassen
Deposito’s met Spaar-
karakter bij de banken
Deposito’s met spaar-
karakter hij de parasta-
tale credictinstellingen
Totaal
.Dubbeltellingen
1)

Netto bedrag ……
II
Sparen door fondsvorming
(jaarlijks aceres):
Kapitalisatie en bouw-
sparen
Levensverzekeringmaat-
schappijen
Pensioeninstellingen
Arbeidsortgevallenverze-
keringen en -centen

Iii
Iiypotheekleningen van
particulieren
Leningen door tussen-
komst van hypotheek-
maatschappijen .
Directe leningen ……
IV
Woningbouw:
Kapitalen geïnvesteerd
door particulieren
V
Etfeetenemissles:
Beleggingen van parti-
CUlierel)

…………
1
Interne besparingen
vaju
de on(lornemingdn
a. Bruto besparingen
h.
Netto besparingen

Totaal van
tie
verschillende
geaiialyscerde spaar-
vormen:
a.
Bruto bedrag:
T +
II
+
III
+
IV
+ V
4- VI,
a = ……..
h:
Netto bedrag:
1
±
11
+
III + IV +

ï
+
vr,
h =………

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
INTERNATIONALE NOTITIES.

EUIIOPA’S DOLLAREXPOI1TEN..

De Verenigde Staten importeerden in 1948 naar waarde
bijna driemaal zoveel als in de periode onmiddellijk véér
de oorlog. De import nam ni. toe van $ 2.400 mln in de

jaren 1936-’38 tot $ 7.100 mln in 1948. De invoer uit de

Marshall-landen bedroeg in laatstgenoemd jaar nog geen
$ 1.000 mln; in de periode 1936-’38 voerden deze landen

voor een waarde an ca $ 600 mln naar de Verenigde

Staten uit. Uit deze gegevens, overgenomen van ,,The
Economist” van 10 flecember jl., blijkt, dat het aandeel
van de Marshall-landen in cle invoer van cle Verenigde
Staten van één vierde in 1936-’38 is gedaald tot één
zevende in 1948. Ondanks .merkbaar herstel gedürende

de na-oorlogse’ jaren, zijn
.
de resultaten van de West-

europese landen wat hun exporten naar de dollargebieden
betreft dus nog verre van bevredigend. Het voorborlogse

Qolume
van de uitvoer is, volgens ,,The Economist”,

tot nu toe evenmin bereikt.

In de Amerikaanse markt voor Europese producten
hebben zich, vergelelen met vôér de oorlog, opvallende

veranderingen voltrokken. Zo’ namen vééi de oorlog
voedingsmiddelen de eerste plaats in bij de exporten van
West-Europa naar de Verenigde Staten; thans de derde.
Schaarste hier en uitbreiding van de productie
1
(tegen

lagere prijzén
!) aan de overkant, zijn hiervan de voor-

naamste oorzaken. Textielgoederen daarentegen, welke
vâôr de oorlog de tweede plaats innamen, bezetten thans
de eerste plaats, ondanks verkrapping van de Ambrikaanse
markt voor katoenen en linnen goederen. Vooral wollen

goederen kunnen, aldus ,,The Econoinist”, een’ blijvende
markt in de Verenigde Statén vinden. Verder zijn metalen
en metaalfabrikaten opgeschoven van de vijfde naar de
tweede plaats, terwijl oi’ngekeera diamanten van de vierde
plaats naar de zevende plaats verhuisden.

Zürcher Zeitung” van 10 December ji., toont, hoe de

oliewinning in Emsland (Bentheim) zich na de oorlog
heeft ontwikkeld in vergelijking met (lie in de oudere

gebieden.
Jiislrict
District Sleeswijk-

Diulr
cl.

Totaal
Ilannover Ilolstein/ Emsiand
hamburg
(x
1.000 ton)
1940

…………
451

III

80

642
1947

…………
364

93

114

571
1948
.
…………314

70

168

552
1949
(t/in Oct.)….

309

78

275

662

Voor het gehele jaar 1949 wordt de totale productie op
ca 800.000 ton geschat. De toeneming komt, zoals het

staatje aantoont, nagenoeg geheel voor rekening van

Emsland.
Intussen is een staf geologen met de modernste appa-
raten voortdurend op zoek naar nieuwe vindplaatsen.

In 1950 hoopt men een productie van 1,1 mln ton en in
.1951 van 1,3 mln ton te bereiken; het aandeel van Emsland

‘schat men hierbij op 500.000 ton (45 pCt), resp. 050.000

ton (50 pCt). Dit betekent dus voor Emsland een productie-

verdubbeling in twee jaar tijds.

De behoefte van ‘West-Duitsland is echter groter;
zo wordt, de behoefte aan ruwe olie voor het jaar 1952
op 8,7 mln ton geschat, waarvan ca 2,2 mln ton moet
worden geïmporteerd. Invoer is ook dadrom noodzakelijk,

omdat de hezettingsautoriteiten de productie van syn-
thetische benzine hebben verboden. Deze productie zou
al. niet economisch zijn en bovendien zou het gevaar
bestaan van misbruik van deze benzine voor oorlogs-
doeleinden (besluiten te Washington van April jl.). Men
wil nu trachten, teneinde deviezen te besparen, bij de
import ‘het zwaartepunt op ruwe olie te laten vallen,
waardoor import van de duurdere benzine tot een mi-

nimum kan worden beperkt. De raffinage dient dan met
eigen installaties te geschieden.

De genoemde teruggang in het aandeel van de E.R.P.-
landen ih de uityoer naar de Verenigde Staten van één
vierde naar één zevende deel, betreft deze landen niet

in gelijke mate. Zo heeft Zwitserland kans gezien om
zijn dollarexpbrt, vergeleken met véér de oorlog, naar

waarde te verviervoudigen. Europa voert thans, in geld
uitgedrukt, zesmaal zoveel horloges en klokken naar de

Verenigde Staten uit als voor de oorlog, hetgeen goeddeels
verklaart, waarom Zwitserland het meeste suces van
alle Marshall-landen heeft met het vergroten van de

dollarexporten.
Onmiddellijk na Zwitserland komen dan Turkije en
Portugal. De relatief geringste resultaten in 1948, ver-
geleken met vôér de oorlog, boekten Duitsland, Neder-
land en Frankrijk. Groot-Brittannië neemt een, naar de
rtienihg van ,,The Economist”, onbevredigende tussen-
positie in met een dollarexport, die 67 pCt boven de voor-

oorlogse waarde ligt

DE ÂARDOLIJ1WINNLNG IN W’EST-DUITSL.&ND.

Na 1933 werd in Duitsland de exploitatie van de aard-
olievelden, waarmee enkele jaren voordien een bescheiden

begin was gemaakt, met regeringssteun krachtig ter hand
genomen. De productie nam zodoende van ca 200.000 ton

in het begin van de jaren dertig (5 pCt van de toenmalige
Duitse oliebehoefte) toe tot ruim 1 mln ton in 1940.
Allengs werden steeds meer olievelden in exploitatie
gebracht. Een belungrijk succes bereikten de geologen
‘in het begin van de oorlog, toen zij op zoek naar aardgas
het rijke oliegebled hij Bentheim, dicht bij de Nedei’landse
grens ontdekten. De olievoorraden in dit gebied worden
op 15 tot 20 rnln ton geschat; de voorraden in do andere,
tot dusver bekende, gebieden bedi’agen hoogstens 3 mln

ton
Onderstaand staatje, dat is overgenomen uit de ,,Neue

ONTVANGEN BOEKEN.

De algemene banken in Nederland
(dissertatie) door F. de

Roos. N.V. A. Oosthoek’s Uitgevers Mij, Utrecht
1949. 144 blz., ingen.
Winstdeling door werknemers
door Ir D. A. C. Zoethout,
met medewerking van Dr W. C. Klein en 1i C. W.

André de la Porte. Publicatie Researchafdeling van
het Raddgevend Bureau Ir B. W. Berenschot. J.
Muusses Uitgever, Purmerend. 86 blz., ingen. f 2,50.
De grafische beroepen.
Een psychologische analyse. In
opdracht van de Psychotechnische Commissie van
– de Bedrijfsgroep Grafische Industrie, verricht door
het Laboratorium voor toegepaste Psychologie te
A.msterdam. Uitgave van de Bedrijfsgroep Grafische
Industrie, Amsterdam 1949, 176 blz., geb.
Jaarm-‘erslag
1948′
van de Nederlandse Kamer van Koop-
handel voor’ Amerika. 68 blz., ingen.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

In de tweede helft van de verslagweek vertoonde de geldmarkt een plotselinge verkrapping. Waarschijnlijk
hield deze verband met betalingen aan het buitenland van
importeurs, welke daartoe hun banktegoeden moesten
aanspreken. De banken zagen daardoor op hun beurt liquide
middelen afvloeien. Dè balans van De Nederlandsche Bank
per 12 December, vertoonde hiervan echter nog geen sporen.
Integendeel, de saldi van banken bij de circulatiebank waren toen met niet minder dan ‘f 20 mln gestegen tot
f 59 mln, terwijl de voorschotten en beleningen nog met
f 3 mln waren gedaald.
Aan de aflossing door het Rijk van een bedrag van f 50 mln

1020

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 December 1949

v’an f1.800 mln schatkistpapier, ondergebracht bij De

Nederlandsche Bank (ontstaan in 1947 door overneming

van Markenvorderingen van De Nederlandsche Bank dooi’

de Staat, waarbij De Nederlandsche Bank o.a. 12.100 mln
schatkistpapier verkreeg), welke de laatste week heeft

plaatsgevonden, moet slechts formele betekenis worden
toegekend.

Noch de liquide middelen der banken, noch die van het

publiek ondergingen door deze boeking enigerlei verande-

ring, zodat noch de geldmarkt, noch het monetaire even-

wicht hier te lande werden beïnvloed. Het saldo van het Rijk bij de Centrale Bank ad f 632 mln is overigens nog

steeds zo groot, dat ook de onmiddellijke liquiditeitspositie

van het Rijk vrijwel geen weerslag van deze haatregel
ondervindt.

De bovengenoemde verkrapping kwam in de eerste

plaats tot uiting in een verhoging van de callgeldnotering

op Donderdag van tot 1 pCt. Groter nog was de invloed

op de marktdisconto’s van schatkistpapier. Het aanbod
was zeer moeilijk te plaatsen. –

Mei-, Juni-, Augustus- en Novemberpapier werden aan

het einde der week op Ij pCt aangeboden. Januari-, Fe-

bruari-, Maart- en Aprilpromessen kon men op 1. pCt
kwijt, September- en Octobei’papier zelfs slecits tegen

1!16
pCt. Slechts voor het schaarse Julipapier bleef de

notering beneden Ij pCt, nl. op pCt.

Op de kapitaalmarkt was deze week vooral srake van
een vaste stemming voor Indonesische fondsen. De oorzaak
hiervan was vooral gelegen in de redevoering van President

Soekarno, welke getuigde van een geest van samenwerking
met Nederland. Voorts gaf de benoeming van Di’ Hïrsch-
feld tot hoge commissaris van Nederland in Indonesië een
aanwijzing, dat de economisch-financiële factör bij de

toekomstige verhouding Nederland-Indonesië naar de

mening van onze Regering op de voorgrond zal staan, het-
geen mede tot een optimistischer beoordeling van de Indo-nesische situatie aanleiding gaf.

Gedurende de verslagv,’eek werd officieel bekend ge-
maakt, dat de heropening van de binnenlandse handel in
certificaten van Amerikaanse aandelen in de bedoeling ligt.

1-liermede zal het einde van een lange lijdensweg worden

bereikt. Voor zover de koersen boven de Amerikaanse
pariteit zullen stijgen en de verkopen van Ameiikaanse
fondsen zullen ophouden, zal tevens een bron verdwijnen,

waarCit tot dusverre nieuwe middelen vloeiden, welke

voor een groot deel hun weg naar de beurs vonden. In
hoeverre dit en het grote verschil tussen de hoge rende-
menten op Amerikaanse aandelen en de lage rendementen op Nederlandse fondsen tot een verkoopdrang van Neder-
landse aandelen zal leiden, zal het nieuwe jaar ons ont-
hullen.

Tenslotte volgt hier het gebruikelijke koerslijstje:

9 Dec.

16 Dec.

1919

1949

Indexcijfers.

Industrie

………………..
228,4
229,6

Banken

………………….
132,4
134,6

Indonesische aandelen
59,7
61,6

Algemeen

………………
159,8 161,7

Aandelen.
A.K.0.

………………..
184+ 184+

Amsterdam Rubber

……….
133
136

I

I.A.L.

………………..

.
159-

,
161

H.V.A.

…………………..
148/
4

153+
Kon.

Petroleum

…………
304
298

Unilever

…………………
246
246+

Philips

………………….
239
239+

Obligaties.

3 pCt

mv.

cert.

…………..
98+
98/
1
6
2+ pCt

N.W.S…….. … …..
80

,
80/
1
6

3-3
+ pCt 1947

…………….
98+
98
1
/
8

3 pÇt Dollarlening 1947
/16

97
+

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCILE BANK.
Verkorte balans op 19 December 1949.
Activa.

Hoofdbank t

‘)
‘ulbr

Bijbank

ie e
in

isCon o

Agentseb.,,

6.000,—
t

6.000,—
1)

Wissels,

schatkistpapier

en

schuld brieven,
door de Bank gekocht (art

15, onder 4
1
,
van

de

Bankwet

1948)

…………..
..-
Schatkistpaier, (lOOr de Bank overgenomen
van de Staat

der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947

…..
1.750.000.000,-
Voorschotten
(
Itoofdbank t

139.515.630,03 ‘)
in rek. crt
oponderpand
Bijbank

,

186.275,39
(mci. belenin-
tAgentsch.
gen)
,,

8.228.650,55
147.930.555,97
Op

effecten

enz
………

..

146.769.064,38
1
1
Op goederen en celen

..,,

1.161.491,59
147.930.555,97 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

………………….
..-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

….

………

……..

.

……

….
1.500.000.000,—
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……
1

740.143.147,67
Zilveren munt enz
…..
11.109.337,62
,,

751.252.485,29
Papier op het buitenland

t

207.680.250,-
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland

……
468.229.955,31
Buitenlandse betaal-
middelen

……………

1.897.733,91
677.807.939,22
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

,


329.463.769,38
Belegging van

kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………
..
121.053.182,-
Gebouwen

en

inventaris

…………….
..
2.000.000,-
Diverse

rekeningen

………………
….
283.547.870,32
5.563.061.802,18

Passlva.
Kapitaal

…………………………
t

20.000.000,-
Reservefonds

……………………..
..
15.333.335,71
Bijzondere

reserves

…………………
,,

61.674.999,18
Pensioenfonds

……………………….
22.658.780,46
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijdelijke
dienst

…………………………
..
1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
..,,.
70.472.800,-
Bankbiljetten

in

omloop

(nieuwe uitgifte)
,, 2.960.871.735,-
Bankassignaties

in omloop

…………..
..
96.199,19
Rekening courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist
……

t

616.121.486,55
‘s Rijks

Schatkist

bij-
zondere rekening
….

..

601.953.954,89
Geblokkeerde saldo’s ..,,

2.119.084,99
Saldo’s’ van banken In
Nederland

……….

..
55.565.993,40
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatieban ken en soortgelijkeinstellingen ,,

445.608.030,43
Andere Vrije saldo’s
….

..315.098.543,82

Crediteuren in vreemde geidsoort

……
2.036.467.094 08
..12.536.O47U5
Diverse

rekeningen

………………..
..361.451.143,72

1

5.563.061.802,18
1)
Waarvan

schatkistpapier

rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen

.. . .
T

-,
1)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart 1933, Staatsbiad no. 99)

……..
..34.259.225,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staatin hetverkeergebrachte muntbiljetten
,,

134.154.796,50

FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste

posten

in millioenen
dollars).


Metaalvoorraad
F

Data
Other
U.S.
Govt

Totaal
I

Goudeer-
1

cash
securities
tificaten

31

Dec.

1946
1
8.381
17.587
268
23.350
17 Nov.

1949
1

23.269 22.714
253

.
17.789
25 Nov.

1949
1

23.272

2,2.724
239
87.669
1

Dec.

19491
23232
22.677
237
17.682

Deposito’s
L
FR-bil-
_________

I’,lember-
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Govt
banks

31

Dec.

1946
24.945 17.353
393
16.139
17
Nov.

1949
23.241
18.063
408
1

16.432
25
Nov.

1949
23.327 17.703
410


1

15.987
t

Dec.

1949
23.374
17.793
517
16.038

T.

•.’.-

-vi

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1021

BANK
VAN
ENGELAND.
(Voornaamste
posten in millioenen ponden).
BANK
VAN FRANKRIJK.

0)
(Voornaamste posten In millioenen francs).

cS.c
Cd
00
n
Voorschotten aan de Staat
.
,

.
0

0)

50

25 Dec. ’46
30 Nov. ’49

Data

cd

0,2
0,4
1.449,1
1.299,3
1.450
4.300 1.300

1.428,2
1.265,8


22,1
34,5 16,7

1,3 5,4
5,2
’49
7 Dec.
14
Dec. ’49
0,4
0,4
1.299,4
1.349,3
1.350
1.283,7
1.312,1
38,3
5,4
.

26

Dec. 1946

94.817

118.302

59.44967.900

426.000
Other securities
.

Deposits
24 Nov. 1949

52.981

456.053

125.042

152.500

426.000
1

Dec.

1949

52.981

429.492

125.042

169.700

426.000
0)
,. n
,

0)
a’o
8 Dec.

1949

52.981

450.263

125.042

156.800•

426.000

.
o

Data
Bankbil-
jetten in

Depositos

circulatie
Totaal

Staat

Diversen

311,8
13,6 15.8
346,5
10,3

278,9
26 Dec. 1946
721.865
63.458′
765 62.69’3
25 Dec. ’46
30 Nov. ’49
403,8
15,3
34,0
475,0
8,9
58,6
295,9
24 Nov. 1949
1.203.768
173.549
153
172.169
7 Dec. ’49
467,1
15,2
23,9
510,0
9;1
81,0
308,9
1 Dec.

1949
1.240.379
143.774
221
141.987
14 Dec. ’49
430,5
16,2
24,9
497,3
9,2
81,0
295,4
8 Dec. 4949
1.241.612
140.390
702 138.358

VERKEER EN VERVOER
IN NEDERLAND.

Maandgemiddelden
Aug.
S
Omschrijving
Eenheid
1949
1938
1947
1

1948

Indexcijfer vcrvocr wilde binnenvaart
100
.

129 137 148 143
1.000

t
917
1.480 1.256 1.358
4.313
Vervoer wilde binnenvaart

…………….
,,
260
334 307 399
Wilde binnenvaart,

prestatie ………….
mln 41km
127
164 179
203 194

Indexeijfer eigen vervoer te water
100

90
123 139
124*
1 24
1 31
t.
700
629
863
976
871*
869*
915°

waarvan

brandstoffen

………………..

m
Ide,

prestatie

.

……………………
mln t/km
50
43
58
66
Eigen

vervoer te water ……………….1.000

In(Iexetjfer Internet. binnenvaart (laadverni.)

.

100
35
45 56
72
78 77
Aaiital
6.146 1.860
2.692
3.421
3.892
3.916
4.159
1.000 t.
3.572
912 1.308 1.655 2.010
2.168 2.217
Lading

…………………………..
2.092
398
781
1.040
1.136
860
904
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
4.566
321
645
790
886
638 656

Laadvermogen

………………………
…,,

,,
.

126 73
141
156 135
443
156
11

Belgische vlag ……………
Aantal
6.082
1.923
2.703
3.349
4.037
3.932
3.971
Vertrokken

schepen

…………………..
4.000

t.

.

3.494
957
1.322
1.657 2.277
2.101
2.142

Binnengekomen schepen

……………….

,,
2.252
1.559
421
310 574
425
800
555
887
641
849 614
785
556
,, ,,
229 80
96
143
109 119 125

Laadvermogen

……………………..

Schepen in rechtstreekse doorvaart
Aantal
2.144
1.141
4.332
1.763 2.097
2.462
2.190

Lading

……………………………..
waarvan onder Nederlandse vlag

……….

1.000

1.
1.427
798
941
1.179
1.458
1.748
1680

Belgische vlag …………..

,,
1.051
386
526
762
757
772
68
2

Laadvermogen

…………………….
Lading

……………………………
waarvan onder Nederlandse v]ag

………
,,
199
122
149
217
224
235
21,0
Belgische

vlag ………….
,,
544
196
279
402
399
415
317

Indeacijfer zeevaart (inhoud)
100
:

42
55
69 74 77
.

73
Binnengekomen

zeescheppn

…………..
Aantal
1.758
753
1.046
1.490 1.633 1.532
1.496
1.000 R.T.
4.416
1.852
2.408
3.058

.
3.263
3.370 3.217
,,
3.834
1.702
907
2.122
1.313 2.684
1.654
2.837
1.688
2.925
1.788
2.815
1.776
,,
Aantal
1.738
737
1.030
4.482
1.614
1.506
1.433

….

1.000 R.T.
4.418
1.854
2.430
3.061
3.285
3.429 3.214

waarvan

in lijnvaart

……………………

,,
3.216 1.150
1.722
L197
2.342
2.377 2.314

Vertrokken

zeeschepen

………………….
Bruto-inhoud

………………………..

,,
911
1.285
1.608
1.681
‘1.753
1.72e
Idem, alleen geladen schepen

…………….

Goederenvervoer ter zee:

1.000

t
1.018
984
1.009 1.198
4.215
1.207
1.170

Bruto-inhoud

………………………..
Idem, alleen geladen schepen

…………….

,,
4.738
191
326 597
574
624 530
Geladen ‘)

hij

uitvoer

…………….
435
449
242
342
339 324
459

waarvan

in

lijnvaai’t

…………………….

,,
1.191
149
354 399
618
703
36
7

Indexeljfer goedoreiivervoer
Ned.
Spoorwegen

…,,

100′
111
127.
120 120
Goederenvervoer NecI. Spoorwegen, totaal
1.000

t.
1.215
‘1.344
1.542 1.452
1.464
waarvan

grensoverschrijdend

…………
,,
420
262
326
273
292
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
1

millioen

285
565
.
570 548
613
Tonkilometers Ned. Spoorwegen

s
,,


170
189
212
201

.
208

1

millioen
21,2
47,0 43,3
35,6
36,6 38,2
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
5,7
14,9
18,2
46,8 16,4

Gelost

bij

invoer

……………….
11

doorvoer

………………

Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
4,4
9
1
8
13,5
13,3
13,9

doorvoer

……………..

In(lexC(lîer verkeer op ,lc rIjkswegen
100
147
162

184 .192
190
19
0

Slachtoffers

verkeersongevallen
Aantal
65
80 75
.70
77
.88
75°
,,
368
612
642
768 776
86
71

Tramwegen, vervoerde reizigers

………..

,,
9

18
506
60

1
745
784 896
755°
Idem,
InilexeIjIers
100 124
145
108
418
135
415*
Ernstig gewond

100
166 174
209
214
234
19

Overleden

………………………..
Ernstig

gewond

………………………
Licht

gewond

………………………

Licht gewond
100
55 66
81

85
98
82*

Overleden

………………………………

Luchtvaart

(K.L.M.)

‘)

………………
Tonkm (vracht, post en bagage)
1.000
50
2.072
3.347
3.255 3.079
3.247
3.412
Passagiers

kin

…………………….
1

ii’iillioen
4,8
34,8
53,9
49,5 54,0 59,6
58,8

‘) Bunkermateriaal ed. niet inbegreper}.

Excl. het Vest-Indiö bedrijf en het Interinsulair bedrijf in Indonesiö.
‘)
Voorlopig cijfer.

Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.

.0

0

1022

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•

21 December 1949

STAND VAN ‘s RIJKS KAS.

V o r d e r
i
n ge n
7 Dec. 1949
30 Nov. 1949

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij De Nederl. Bank N.V.

t
657.568.656,23
1

669.202.006,116
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij

de

Bank voor

Neder

landsche

Gemeenten

‘….,,

219.262,15
98.220,15
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrckking

aan

het buitenland

…………..

Daggeldlening

tegen

onder-
– –
Saldo

der postrekeningen van
Itijkseomptabeien

……
290.719.350,06
,.

283.589.29,15
Voorschotten

op

uit.

Oct.
1949

aan

cle

gemeenten
wegens

aan

haar

uit

te

………

p
and

……………………….

…..

keren belastingen
– –
Voi’dcrin” in rek, courant op:
Indonesic3 …………….
1574.385.282,12
,,1556.601 .514,91
Suriname

…………..
32.948.523,-
32.848.523,-
Ned.

Antillen

…………

….



….

Het Algemeen Burgerlijk l’en-
.
sioenfonds

…………..

,


liet

staatsbedrijf

der

P.,

T.

………

enT
.

………………

……..



Andere staatsbedrijven en in-
……..

stellingen

……… . ….


350.516.073,41
,,

353.496.577,91

Verplichtingen

Voorschot,

door

De Nederl.
Bank N.V., verstrekt


Voorschot,

door

De

Neder-
landsche

Bank

N.V.

in
rekening courant

verstrekt


Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbuljettcn

in

omloop
fl941.467.800,-
t 1928.367.800,–‘
Schatkistprornessen

bij

De
Neclerlandsehe

Bank

N.V.
ingevolge overeenkomst
1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De NederI.
Bank N.V:is geplaatst nihil)
/
5.956,
1
.

rnln

wo. garantie

van 26 Februari 1947

……..

Bretton

Woocis
f1
151 mln
4805.400.000,-
4789.200.000,-
Daggcldleningen

.

Ilunthiljetten in omloop
.
….
1 34.796.775,-.-
,,

135.182.804,-
Schuld

op

uit.

Oct.

’49
aan dc gemeenten wegens
aan

haar

uit

te

keren

….

belastingen

……………
132658.613,4$
,,

132.658.613,48
Schuld

in

i’ek. courant

aan:
..


SurIn
Indonesië

….

5.094.515,26
,,

5.194.515,26

……………….

Het Algemeen Burgerlijk Pen-

ame

………………….


.
Ned.

Antillen

……………..

sioenfonds

…………..
36.595.588,70
,,

48.110.267,31
liet

staatsbedrijf

der

1′.,

T.
en

T.

………………
351.093.272,85
,,

342.787.530,09
Andere

staatsbedrijven


Schuld

aan diverse

instelhn-

…..

…..


gen in rekening met ‘s Rijks Schatkist

……………..
1527.583.714,87
,,1530:147.671,57

INDE XCIJFERS
VAN
GROOTIIANJ)ELSPRIJZEN

IN NEDERLAN])

1)

2)

Juli ’38-J’uni’39
=
100

1946

1
1947
1

1948.l’

Voetllngsmlddolen:.
plantaardige
209 230 228
226
228 238
191
199
233 233
240
250 200
.

214
231
230 235
244
dierlijke

…………

Grondstoffen:
totaal

…………..

houtw. buitenlands
463
631
567
517
517 517
chem. producten

.
272 342
376 368
358
359
textielwaren
258
284
283 287
294
304 224
243 304
582
610
691
metaalwaren
261
294 306 305
305
313
papierwaren
332
474 524 347 338
362
liulpstoffen
170
201

216
264 264 264

Ieder

………….

282
328
342
364 365 374
Afgewerkte productcii:
glas, aardewerk,enz
238 256 269
282
.
282
285
houtwaren . .,:.
. . :
349
390
382
374
374
374
ehem. producten
.
32$ 318 325 355 358
361
.,315
.346
360
381
395
388

totaal

…………..

292
321

330
381
381
385
papierwaren
283
.
303 347
‘353
353 343

textielwaren

……..

gefabr. voed. midd
211
223
225
234
234
234

lederwaren ……….


248 263 270 274
274 274
metaalwaren

…….
261
276
.
283
295
298 297
totaal

………….
tjgona. indexcljfor ….
251 .
271 281
292
295
297

‘)Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”; gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.
)
De wegingscoefficienten zijn vastgesteld overeenkomstig de
verhoudingen in 1941. –
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE P116DUCT1E IN NE1)ItRJ,Âm

1938
=

100
os os
0
,
cs
cs
os

Algem.

productie-Indox
van
do industrio

.
74
94
113 122
123
121
129
132
62
75 82
84
87
88 90
89
Eleetriciteit

afgeleverd
aan het net
.ii
142
173 166 164
174
188
218

Steenkolen

………….

79
98
120
114
115
112
109 125
Stikstormeststoffen

.
47
67
82
79
86
86
77
97
Gas

………………..

70
108
165 158
166
133
129 142
Valsprotlucten van
ijzer en staal
8)
73
137
210 252
263
223
.

304
265

Ruwijzer

……………

22
67
122
172
‘167
151
169
149
88
114
129
121
144 141

‘129
120
52
69
9,3
94 98
zos
107 115
38
57
110
102
111
81
101
107

Rijwielen

………..
Cement

………….

Rubber

(gehele indus-

Metselstenen

………

97
200 288 244 228
241,
249
Courantenpapier
35
40
81
92
78
85

Deuren

……………..

Katoen- en linnenweve-

trietak)

………….

rijen

‘………•.
39
60
71
78
66
87
81
83
Tricotage-Indusirie

. .
56
85
107
130
112
‘120 ‘141
147
78
110
137
119
105
‘107
121
Schoenen

………….
Sigaren

…………
’53
60 60
64
63
61
Sigaretten …………….
73
124 133
181
173
161
Boter

……………
52
52
70 120
114
111
92
83
Margarine

………..
93
109
149
zg
230
194
Kaas

…………….
52
51
77
158
151
146
121
93
1)
Mededelingen”; . betekent: de ‘gegevens

ontbreken; ge-
corrigeerde gegevens zijn cursief gedrukt.
1940 = 100.

ENIGE INDEXOIJFERS VAN DE INDUSTRIiLE PRODUCTIE
IN
EELCIJ2
1).


1938

100
Febr
1949
Rit.
1949
Apr.
1949
Mei
1949
-juni
1949
Juli
1949
1949J
Aug..
1949

Algemene index v. l.
rio
123
114
«4
‘115
95
102
ind.prod.

)
……..
.
02,1
106,2
98,5
97,3
95,4
75.8W
813
84,5
Cokes

…………
111,9 105,2
104,8
96,2
907
86,2 86,3
.
89,7
101,1
‘102,5
98,0
98,1
101,5 115,8
Ruw

ijzer

……..
‘75,8
196,5
169,1
164,3
152.5
137,2
127,5 131,7
185,5
215,3 184,5
175,6
167,1
144,4
138,2
145,8
Afgewerkt staal. ….
205,3 235,3
192,6 196,5
182,0 138,0 154,8 146,5
Afgewerkt ijzer
92,8
100,5
80,6
57,9
38,0
7,9
‘10,8
70,9

Ruw

staal

………..

Vlas (spinnerij)

. . .
86,2

.

80,5
81,6
83,1
97,-!
74,7
88,8
98,3

Steenkool

………..9!,,6

Vlas

(weverij)
48,1

..

60,2
52,1
51,5
51,5
46,5
47,3

Cement

………..70,1

Katoen (spinnerij)
97,6

..

118,9
105,8
113,6
123,9 90,4
109,8
122,9
Katoen (weverij)

.
‘116,3
‘130,0
120,6
118,8
119,1
102,7
113,2

r0l
(kamwol, spin-
nerij)

……….
120,0
121,2
103,1
‘109,5 ‘125,4
109,6
139,6
‘158,9
Wol

(weverij)
124,3 147,5
132,2 128,8
‘125,5
120,2
132,1
44,4

..

48,6 41,9 46,5
48,0
45,6
44,4

Vlakglas


…………
Hoiglas

…………
90,7
95,8 90,6 88,9 102,4
100,3
96,6

Papier

………….

.135,0
148,2
[39,4
137,3 141,7
117,0
144,7

Margarine

………
1
122,6
‘132,8
(’13,’,
96,2
‘100,1
78,6
104,6

Geraffineerde suiker
62,3
66,2 60,6
53,4
50,3
56,1
68,0
73,0
Sigaren

……….
.10,8
.
21,8
63,1
44,8
43,3
38,1
38,9
51,5
Sigaretten

……..16,4
148,7
88,4
121,5 138,8 131,9
150,8,132,7

‘)Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek;’ betekent: gegevens ontbreken; gecorrigeerde ge-
gevens zijn cursief gedrukt: ‘ ‘ ,
2)
Inciexcijfer Ministerie van Economische Zaken: 1938 = 100.

WERKLOOSHEID EN WE10JVERRUIMlNG

IN NEE)ERLAND
2)

M.

Geheel

Geheel

Geregistreerde
aand

werklozen

wachtgelders . aidr

30 Juni

1945 ‘

,

112.622 ‘

420.800,)

18.300
2)

29 Juni

1946

45.953

3.382

30.693
30 Nov. 1948

32.702

330

14.896
31 Dec.

1948

• 44.784,

1.461

25.119
31 lan.

1949

,

53.895

1.146 ,

29.755
28 Febr. 1949

50.052

970

30.968
31 Maart1949

39.025

‘ 791

27.520
30 April 1949

36.909

903

23.571
31 Mei

1949

35.111

1.247

19.973
30 Juni 1949

31.855

723

‘ 16.879
30 ,Juii

1949,

33.162 .

611,

12.656
31 Aug. 1949

37.344

.

715 ‘

12.628
30 Sept. 1949 ‘

38.255…..’1 8′.

8.831
31 Oct.

1949

62.100) ,

500
2)

12.400
8)
30 Nov. 1949

49.9002)

600
3)

19.400
2)

)
Bronnen’.,, lliaandschrift van het CBS.” en ,,Stâtistisch Bulle-
tin van het C.B.S.”; gegevens van de arbeidsbureaux.
,) mcl.
vorstwerklozen, zieken, arbeiders, die ongevallenuit-
kering ontvingen, benevens een aantal personen, dat in het
,,vrije bedrijf” werk vond, zonder dat de arbeidsburcaux hiervan
tijdig bericht ontvingen.

2)’ Schattingen.

2,

21 December 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,

t

1023

DE KOLENPOSITIE
VAN NEDERLAND
1).

(mi
1 000
ir

Maand
Productie
Limburgse
mijnen

.
Verzonden
voo
binnenlandse
behoefte

Invoer

Totaal 1946
. .
8.313.827
6.387.903
2.666.502
Totaal 1947
. .
10.104.345 7.778.585 3.577.564
Totaa1
1
1948
. .
11.032.326 8.059.287 3.435.269

Jan.

1949
936.174

700.888 247.336
Febr.1949 ….
892.448
672.959
312.522
Mrt

1949
1.026.228
770.668 379.660
Apr. 1949
925.207
696.263
322.031
Mei

1949
960.900
711.611
444.423
Juni

1949.
. .
943.625
709.832
352.281
Juli

1949.
. .
982.396
734.803
349.256
Aug. 1949
990.147

.
702.680
343.903
Sept. 1949. . .
1.010.293
737.941
349.251
Oct.

1949 ….
..998.444
716.7518)
359 942)

on: ,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”
2)
Voorlopige gegevens.
HAVENB
Te Rotterdam, Amsterdam en Air

WERKLOOSHEID IN IlELIË1).

Maand

Geheel’ Gedeeltelijk

I
werkloos

en toevallig
werkloos

61.814
42.903
Juli
69.571
59.703
Augustus

………… . …
.74.292
48.257 81.065
43.169
October
87.604 44.797
112.362 61.500

Juni

1948

………………..

172.395
80.356

September

………………..
….

173.393
80.193

November

……………….

173.092
66.571

December

………………..

Maart
172.212
64.701

Januari

4949

……………….
Februari

………………

April
167.488
52.438
Mei
158.445
54.172
Juni
‘158.873
56.443
,

158.954
61.515
Juli

………………
Augustus

……………..
154.011
60.672

1)

Bron:

,,Statistisch

Bulletin”
van

het

Nationaal Instituut
voor ,de Statistiek.
I%VEIINO.
werpen
aangekomen zeeschepen
8)
.

Rotterdam
Amsterdam
Antwerpen

Tijdvak
Aantal
Netto register
.
Netto register
.

Aantal
Netto register
tormen

1938
15.366
1

24.744.472
3.464
4.664.049
11.762
.
19.979.744
1939
12.026
19.392.128
3.110
4.024.738
9.524
15.888.710
1945
1.344
2.063.632
470
458.800 3.585
11.129.932
1946
4.464
5.911.539
1.706
1.817.922
5.284
9.312.726
1947
5.974
9.883.446
2.443
2.769.462
8.013
16.762.592
1948
8.502
12.670.901

.
3.305
3.348.504
8.472 16.918.365
1949

T.
Januari

……
.
739
1.158.365
251
280.367
757
,
1.364.159
Februari …………
802
.

_1.065.261
194

.
236.060
706
1.296.718
986
1.224.006
.

276
.

305.723
783
1.397.455
April

…………..
1.043′
1.371.907
298
343.455
802
1.467.170
1.115
1.403.967
332
355.114
827
1.481.989
Juni …………….
1.309.291
354
367.848
865
1.561.742
Juli

…………….
1.145
.
1.429.450
346
331.528
840
1.543.062
Augustus
982
1.407.91,8
372
359.635
826
1.496.622

4 t/m 10 Sept
223
329.579
82
98.788
11 t/in 17 Sept
238
327.140
79
69.899
.
18 t/nh 24 Sept
232
329.606
111
425,536

Maart

………………….

25 Sept. t/in. 1 Oct. .
215
308.630
79
70.912

Mei

………………….

September

……..

……

…..1.056

980

‘l.3i0.835
377
375.569
787
1.398.798

2 t/in

8 Oct

…..

201
293.393

.
.

89
95.446
9 t/111

15 Oct
223
298.121
96
76.108
16 t/in ’22 Oct
210
333.751
77
102.951
23
tlm’29
Oct
206
329.470
80
96.244
937

i
4.396.380
379
386.624
‘763
1.468.372
October

……………..

30 Oct. t/m 5 Nov
215
295.138
9
.

‘101.889
192

4
.

.

266.956
82
108.423
6

t/m

12 Nov……..
13 t/in 19 Nov
220

319.676
72
74.373
0 t/m 26 Nov
201
255.202
84
77.324
8)
Bronnen :,Mededelingen Kamer van Koophandel en Faoriekefl
dam: Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam; Economis
voor Zuid-Holland”; Dienst Gemeente Handelsinrichtingen. Amster-
che dienst van de haven, Antwerpen.

TE KOOP
CHEVROLET

DUBBEL LANDHUIS
Cabriolet, twoseater 1935, in

met grote tuin, riant gele-
zeergoede staat te koop van

gen langs Rijksw. ‘s Bosch-
Eindhoven. Vrij spoedig te
Schiedam.

‘ .

aanvaarden.
Er. Bosscheweg 109, Boxtel.

ENGLISHMAN

.1

46, married, former ‘manager’ tea-estate in Java, thorough ki4ow-
ledge Dutch and native languages, administratiohl etc. desires
suitable positioD, anywhere in Africa, South America or West Indies.
Also . willing to take pösition in Holland or elsewhere in Europe.
T,etters under No. ESB 1587. P.O.Box 42. Sehiedam.

Aan dit nummer is een

oIder toegevoegd van

,

SERVICE BUREAU BRAUNN.V.

NIEUWE BINNENWEG 175 TE.RÔTTERDAM

Nederlandsche

Handel-Maatschappij,
N.V.

DEVIEZENBANK

Hoofdkantoor: Amsterdan,

Vijzelstraat 32

Meer dan

100

kantoren

in

Nederland en Azië

New York

Londen

Tanger

FINANCIERING VAN’
DEN

BUITENLANDSEN
HANDEL

N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE

v/ h Ne4er1audshe SoiIItoesteJIell Fabriek

HILVERSUM

Alle Communicatie-apparatuur op het gebied van

Radio – Lijntelefonie

Automatische telefonie

C. MASTENBROEK

Ben. Molendijk 14 – Goudswaard

• BELRI/FSA DMINISTR’A TIE

• BOEKHOUDINGEN

• BELASTINGZAKETT

Bij de Provinciale Waterstaat van Noordholland
(Bureau van de Provinciale Planologische Dienst) kan
worden geplaatst een

SOCIAAL-GEOGRA.AF, SOCIOGRAAF

of SOCIAAL-EÖONOOM

Rang en salaris naar ervaring. Brieven met volledige inlichtingen vôÔr 16 Januari
1950 te richten aan de Hoofdingenieur-Directeur van
de Provinciale Waterstaat van Nooi’dholland, Nieuwe
Gracht 47 te Haarlem.
Persoonlijk bezoek alleen na oproeping.

DE KON. LEDERFABRIEK
,
P
OISTER WIJK” N.Y.

te Oisterwijk (N B) vraagt een

BEDRIJFSECONOOM

die betast zal worden met de behande-
ling harer organisatorische vraagstukken,
onder meer de bevordering en het op
moderne leest schoeien van bedrijfsor-
ganisatie, bedrijfscontrôte en administra-
tieve opzet. Vereist: commerciële zin,
organisatiever mogen en leiding kuniende
geven. Ruime wetenschappelijke oplei-
ding en grote ervaring op bedrijfsorga-
nisatorisch gebied. Vertrouwd met de
behandeling van sociale vraagstukken, Kennis der moderné talen, zowel mon-
deling als schriftelijk, onontbeerlijk,
Leeftijd ca. 35 jaar. Aangeboden:
zelfstandige en aantrekkelijke werkkring,
goede salariëring, vooruitzichten en
pensioenregeling. Cand. zullen event. worden uitgenodigd voor een psychol
onderzoek op 19 Jan. 1950 door de
NEDERLANDSCHE STICHTING
VOOR PSYCHOTECHNIEK,
Wittevrouwenkade 6, Utrecht.

Eigenh. geschr. br
. in. voli. inlichtingen over opi. en
practijk, onder verm. v. leeft, en vergez. van twee
pasfoto’s (van voren en opzij)aan Adv. Bur. ALTA,
Utrecht vÖÔr 06 December as. In linkerbovenhoek van brief ets enveloppe, en op cle foto’s: iso. E.S.T.
7050,
naam
en adres.

De NEDERLANDSCHE BANK VOOR ZUID-AFRIKA N.V.

roept sollicitanten op voor de lunctie van

van één harer belangrijkste

Zuid-Afrikaanse kantoren.

Uitvoerige sollicilatiebrieven te richten aan de
Directie der
‘Néder!andsche
Bank voor Zuid’
Afrika NV.,
!-Ierengrachf
546. Amsterdam-C.

DEZE WEEK:

– IMPORT IN ‘ARGENTINIË

* Iedere
week
zeer veel
nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen van binnen’ en buitenland.

Plaats voor
export een
aanbieding in
de rubriek

TRADE OPENINQS.

Abonnementsprljs
f15.—
per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat j, Rotterdam (W.).
Telefoon ‘ Redactie en Administratie
,804o.
Giro 8408.

Bankiers: R.
Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Seminarie
voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (
W.).
Bankiers:
Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
f
s6,— per jaar;
voor België/Luxemburg 1
28.-
per jaar, te
voldoen door storting van
de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de
Commerce te
Brussel
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
Overzeese
gebiedsdelen (
per zee

post)
f
26,—,
overige landen
f
28,-
per jaar.
Abonn’ementen hunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

.Âangelekende
stukken in
Nederland aan
het Bijkantoor Westzee-
dijk,
Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma
H. A. M. Roelants, Lange Haven
‘4’, Schiedam (
Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/ 0,40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures ” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o
per mm
(dubbele
kolom).
De
administratie behoudt
zich
het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nunimers
75
cents, resp.
12
S.
francs.

Auteur