AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
n
-‘
–
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID; FINANCIËN. EN. VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDELANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
s
32E
JAARGANG
WOENSDAG 2 APRIL 1947
No. 1560
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen,
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoôchstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.). –
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
INIEEOIJD:
Blz.
De
artikelen
van
dTe
week
……..
268
Uit
buitenlandsche
bron
…………
263
Energie en bezinning door
Ir A. Plate
…………..
264
Duitsch-Russisch perspectief door
J.
H. Cohen Stuart
266
De were1dvepositie dôor
Dr E. van de Wiel
……
268
Iiigezonden
stuk:
Strijdpunten
ton aanzien van de Vermogensheffing door
Justus
Meyer,
niet naschrilt van
Prof. Dr N. J. Polak
271
Aanteekeningen:
Ooe(ll000p-geldpolitick
………………………….
273
Loonshoogte en werkgelegenheid
………………….
274
Internationale
notities:
De Franscho betalingsbalans voor 1947
…………….
275
Argkutlnië’s
ecohoinischo
politiek
………………..
276
Singapore’s
herstel
………………………….
.
276
Geld-
en
kapitaalmarkt………………………
276
Statistiek e
Bankstaten
………………………………….
277
Overzicht der laatste vier verkote balansen van
1)0
Neder-
lanilsche
Dank
…………………………….
278 Enoissies
in
1947
………………………………
278
Stand van
‘sEijks lias
…………………………..
279
Uitvoer van landbouwproducten uit Indonesië
……….
279
In- en uitvoer van Nederland in 1946
………………..
279
–
DEZER DAGEN
–
verleggen zich de accenten. Nu Linggadjati ook parlemen-
tair in kannen en kruiken is, bezint het Nederlandsche
volk, toch al in schoonmaakstemming, zich op de binnen-
lancische economie. De overneming van de Zeppelin-
fabrïeken brengt Nederland niet in de wolken; integendeel,
velen verlaten ,het luchtkasteel der schijnwelvaart. Prof.
Brouwers noemde onze algemeene economische positie.
nog miserabel; ook de pers werd wakker: men vraagt
opheldering over onze valutapositie. Minister Lieftinck zal
opening van zaken doen, men mag een accent grave
verwachten. –
Frankrijk’ zit met identieke moeilijkheden: een, tekort
aan dollars, dat, juist nu de factor arbeid ruimer beschik-
baar komt – met Italië werd overeengekomen, dat dit
jaar 200.000 Italianen in Frankrijk zullen werken ‘-, de
uitvoering van ht plan-Monnet in gevaai brengt: Boven-
dien treedt in de politiek generaal de Gaulle als accent
aigu op.
Engeland – de geschiedenis herhaalt zich – is de
anderen een phase voor; het werkt reeds, hoewel schoor-
voetend, aan de therapie. De Regeeringstelde een ,,Planning
Office” in, onder leiding van Sir Edwin Plowden .,, It is
no answer to appoint Sir Edwin Plowden to the unom-
fortable task of planning more efficiently the restrictions
that will be necessary in the absence of a olicy”, zegt
,,The Economist” van 29 Maart sceptisch. De diagnose
is inmiddels voortgezet met de bekendmaking, dat de
landbouw door winter en dooi een schade van ruim
f 200 millioen heeft geleden; voorts zal de steenkoolpro-
ductie in het eerste halfjaar 1947 vermoedelijk 10 millioen
ton bij de geraamde 100 millioen ton ten achter blijven.
Sir Stafford Cripps achtte voor 1947 buitenlandsche
credieten tot een bedrag van £850 millioen noodzakelijk.
Tegenover den nadruk, die West-Europa thans legt op het valutaprobleem – Nederland bracht het, in de Econo-
mische en Sociale Raad der Vereenigde Volken, zelfs in
internationale discussie – hebben de Amerikanen meer
aandacht voor. de lasten, die op de belastingbetalers
drukken. Men wordt er, zelfs bij politieke oogmerken,
zuiniger op de dollars dan.de Regeering had verwacht;
de ‘debatten over de hulp aan Griekenland en Turkije –
welks valutapositie uitstekend blijkt te zijn – duren
voort. Inmiddels liet de Amerikaansche Regeering de
Vereenigde Volken in haar nieuwe politiek deelen; Se-
nator Austin lichtte het steunprogramma toe in den
Veiligheidsraad, die, tegelijk met Rusland’s tiende veto, zijn eersten verjaardag vierde; Senator Vandenberg ver-
sterkte nog Austin’s accent.
Beter dan de Veiligheidsraad heeftde Economische en
Sociale Raad het er af gebracht; over den. wederopbouw
der verwoeste gebieden is thans organisatorische overeen-
stemming bereikt. –
Spijkers met koppen wilden thans ook de Groote Vier
te Moskou. Met Spaak prefereerden zij afwijkende me-
thoden voor dezelfde doeleinden: terwijl Marshall de
maat markeerde, bonden zij zich aan een termijn van drie dagen, waarbinnen bvereenstemming moest zijn
bereikt over Duitschland’s economische eenheid en po-
litieke status en de door dit land te verrichten herstel-
betaliiigen. De debatten over de Duitsche activa in Oosten-
rijk toonen voorloopig het gebruikelijke beeld.
,,The world, if we like to view ït so”, zegt Havelock Ellis, ,,is fundamentally a very ugly place”. De eerste-
lingen der vrijheid’ zijn niet verheugend. Behalve in
Den Briel, dat ook dezen eersten April een verblijdend
initiatief toonde.
Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
gispen
cutemborg
amsterdam
rotterdam
l
e
m
o
n
N.V. KONINKLIJKE
De kosten van reconstructie Uwer
administratie, welke door brand ver-
loren mocht zijn gegaan, kunnen
tot een hoog bedrag oploopen.
Zij zijn door een tot dat doel op-
gestelde polis tegen matige premie
te verzekeren. Hetzelfde geldt voor
teekeningen, modellen, plannen, kar-
totheken cd.
Wij verschaffen gaarne inlichtingen.
R. MEES & ZOONEN
A SS U S AN TIE-M A 1< E LA ARS
AMSTERDAM
ROTTERDAM . S.GRAVENIIACE
DELFT . sciliroAM VLAARDJNGEN
AMSTERDAMSCHE.
.BANK N.V.
KAPITAAL
1
s.soiaooa
RESERVES 1 XSMOM
,,HOLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGE1
Zoojuist is verschenen
als 39e Publicatie van het N.E.I.
Dr H.
J. Witteveen
Loonshoogte
en werkgelegenheid
Prijs f 6,-
(prijs voor leden en donateurs van het
N.E.I. f4,50)
Verkrijgbaar ‘in den boekhandel en bij de uitgevers
De Erven F. Bohn N.V. — Haarlem
U
R”
eqf
rn.
ALLE
PTT
KANTOREN
VERSTREKKEN
U GAARNE
INLICHTINGEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage
AOMIN1STATIEKANTOOR DORDRECHT
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeel s-Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumen.teerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
‘• –
–
___
y’w
‘r
T’Tt’
7
7
2April 1947
ECoNoMISCH-STA:rISTICHE :
BERICHTEN
263
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Ir
A. Plato,
Energie en bezinning.
Het initiatief, dat. in het Nederlandsche bedrijfsleven
aanwezig is, overtreft de mogelijkheden van verwerke-
lijking. De oplossing van de vraag, hoe de wederopbouw
kan worden versneld, moet daarom in andere richting
worden gezocht: meer materialen en meer arbeidskracht.
De, stoot tot deze versnelling zou kunnen worderi ge-
geven door een groote buitenlandsche leening, waarmede
o.a. de woningbouw kari worden bevorderd. Herkrijging
van behoorlijke woningtoestanden zal vervolgens de
arheidsproductiviteit kunnen verhoogen. Bij dit alles is de factor organisatie van groot belang; het administra-
tieve apparaat, zoowel van Rijk als gemeenten, moet zoo
efficiënt mogelijk worden georganiseerd. De gemeente Rot-
terdam heeft reeds een begin gemaakt met de verobering
door het instellen van een effïciency-comnissie.
J. H.
Coheii Stuart,
Duitsch-Russisch perspectief.
IJqt Probleem Duitschland is slechts een onderdeel van het
probleem van machtsevenwicht tusschen Rusland eenerzijds
en de Angelsaksische landen anderzijds, een evenw’icht,
dat de vredespolitiek zal moeten vinden, en handhaven.
De thans bestaande grenslijn tusschen de Russische en
de Angelsaksische machtssfeer geeft een strategischen
evenwichtstoestand w’eer; zij is niet toevallig getrokken.
De politieke ontwikkeling van Europa sinds Napoleon
culmineerde in Bismarck’s politiek, er op gericht Oost-
Europa onder Pruisisch beheer te stellen. Na de opkomst
van Rusland w’illen de Slavische volken het ,,Duitsche
gevaar” thans volledig liquideeren. T-her ligt ook een econo-
misch probleem. Werd Oost-Europa na den vorigen oorlog
speelbal van het “Westersch kapitaal, thans wil het dit
kapitaal slechts’ toelaten in den vorm van staatsleeningen.
Dr E. van de
Wiel. De were1detpositie.
De totale vooroorlogsche productie van p)antaardige
en dierlijke oliën en vetten kan worden gesteld op ca. 19,3
millioen ton; de plantaardige oliën en vettn namen hiei-
van ca. 60 pCt. voor hun rekening. Azië was de belang
–
rijkste producent van oliehoudende zaden. T-Jet wereld-verbruik per hoofd bedroeg in 1938 ongeveer 9,1 kg, het
correspondeerende cijfer voor Europa was ongeveer 17,8 kg.
Europa w’as voor rond 43 pCt. op invoer aangewezen,
•
de
eieenigde Staten voor slechts 25 pCt.
In 1946 bedroeg de wereldproductie ca. 16,3 millioen ton.
Gezien de bevolkingstoeneming sinds 1938 bedroeg het tekort in 1946 ca. 4 million ton. De werelduitvoer zal in 1947 ca. 3 millioen ton bedragen, de helft van het voor-
oorlogsche cijfer. Te verwachten valt, dat het zeker nog
3 f 4 jaren zal duren, voordat de productie van oliën en
vetten weer op vooroorlogsch peil zal zijn gekomen.
UIT
BUITENLAN1SCHE BRON.
De beteekenis van (le overeenkomst van Linggadjati
voor Engeland en het belang, dat dit land heeft hij een
spoedig economisch herstel van Indonesië, blijkt o.a. uit
het feit, dat, volgens The
rfi,es
van 26 Maart ji., de
Engelschen hier een kapitaalinvesteering van £ 50 millioen
hebben. 1-let blad hoopt dan ook, dat dit bezit niet in gevaar
wordt gebracht door een ,,narrowly selfish policy on the
part of the local authorities”.
Het tabaksverbruik in Engeland is, volgens de ,,Neue
Zürcher Zeitung” vah 27 Maart ji., sterk gestegen. In
1933: 149 millioen lbs, bij het uitbreken van den oorlog:
190 millioen lbs per jaar, in 1945: 233,79 millioen lbs,
in 1946: 250,39 millioen lbs. Sedert 1939 zijnde sigaretten-
prijzen met bijna 150 pCt. verhoogd. T-Jet toegenomen
verbruik heeft voor den Staat eenerzijds het voordeel,
dat door de verhoogde belasting de inkomsten aanzienlijk
zijn getegen (thans bedragen zij £ 450 millioen per jaar),
anderzijds het nadeel, dat de tabak moet worden geim-
porteerd (vnl. uit de Ver. Staten). Enkele importcijfers
voor tabak:
1938: £ 23,28 millioen, waarvan uit. de Ver. Staten
£ 17,77 millioen.
–
1945: £ 53,43 millioen, – waarvan. uit de Ver. Staten
£ 46,12 millioen.
1946: £ 65,62 mil1ion, waarvan uit de Ver. Staten
£ 55,17 millioen.
In de tweede helft van 1946 gaf Engeland in de Ver.
Staten een bedrag uit an £ 124 millioen
(S
496 millioen),
waarvan alleen voor tabak £ 39,2 millioen, d.i. 32 pCt.,
tegenover voor grondstoffen en machines resp. slechts
11 pCt. en 5 pCt.
De export van
Engeland vertoont, zoo zegt ,,The In-
vestors’ Chronicle” van 29 Maart jl., een dalende tendentie.
Dit is het duidelijkst te zien, indien de cijfers voor de af-
geloopen zes maanden worden uitgedrukt in maanden van
26 werkdagen:
in millioenen ponden
September
.
–
74
October
/
‘.
87
No
7
ember
92
December
,
90
Januari
.
. –
88
Februari
82
De mijnbouw in het Ruhrgebied heeft in het bijzonder
met het arbeidersprobleem te kampen, zoo bericht de
,,Neue Zürchei’ Zeitung” van 28 Maart jI. 1
–
het aantal
mijnwerkers vertoonde het volgende verloop: 1938:
289.000, 1944: 357.000, eind 1945: 260.000, eind 1946:
289.000, eind Februari 1947: 305.000;
d.nn’.z. 5 pCt. meer
dân in
1938. De productie per werkdag verliep echter
als volgt: 1938: 416.500 ton, 1944: 340.000 ton, 1945:
161.000 ton, 1946: 182.500 ton, Januari 1947: 211.500
ton, Februari 1947: 227.417 ton,
d.w.z. ongeveer 46 pCt.
minder dan in
1938. Uit deze divergentie van het aantal tewerkgestelden en de productie blijkt een sterke daling
van de prestatie per arbeider (in 1938 1,9 ton, in Febr.
1947 1,25 ton). Oorzaken: onvoldoende voeding, te hooge leeftijd der mijnwerkers, toenemende afwezigheid wegens
ziekte en eigenmachtig wegblijven.
De goud- en dëviezenpositie van Turkije is, zoo deelt de-.
,,United States Information Service” van 27 Maart ji.
mede, sterk. Bij den aanvang van 1947 beliep het netto-
bezit van Turkije aan buitenlandsche valuta (grootendeels
con’erteerbaar) en goud in totaal $ 245 millioen, waarvan
$ 227 millioen aan goud. Zijn buitenlandche verplichtingen
in 1947-’48 worden geraamd op $ 300 tot
S
330 millioen,
met inbegrip van de reeds verleende Amerikaansche
credieten ten bedrage van $ 40.979.000.
Gegevens omtrent den econoinisehen toestand van Bolivia
zijn uiterst schaarsch. De volgende, ontleend aan ,,The.
Financial Times” van 27 Maart jl., geven hierover echter
eenig idee. De export in het tweede kwartaal van 1946
bedroeg $ 15.540.000 tegen $ 22.014.000 in de overeen-
komstige periode van 1945. Deze daling werd vnl. ver-
– oorzaakt door afgenomen tinverschepingen. De export van
‘woifraam bleef klein wegens geringe buitenlandsche vraag;
de vraag naar zilver, antimonium, lood en zink was daaren-
tegen toegenomen. Het indexcijfer van de kosteii van
levensonderhoud in La Paz lag in December 1946 op 259
– (Dec. 1939 = 100). ‘De wisselkoersen zijn ongewijzigd,
•
hoewel de bankbiljettencirculatie en de deposito’s bij de
Cent’rale Bank het volgende verloop vertoonden: Juni
1944: 1.957 millioen; Juni 1945: 2.290 millioen; Maart
1946: 2.676 millioen; Juni 1946: 2.780 millioen bbliyïanos.
De rentevoet is hoog (9 pCt.).
264
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1947
ENERGIE EN BEZINNING.
Het vlot niet met de wederopbouw in ons land en
wat de groote steden betreft, speciaal niet met die in
Rotterdam en in Den 1-laag. D.w.z., het vlot niet op de
wijze, zooals wij het zouden willen. Het tempo gaat ons
te langzaam. –
Een vergelijking met het buitenland brengt tot bezin-
ning, doet zien, dat wij zeker niet de mindere zijn.
Wat valt te doen om toch aan ‘onze energie een uitlaat
te geven?
Tam tam en jarenplan. ligt niet in onze volksaard.
1-let behoort bij Amerikanen en Russische volkscommissa-
rissen.
Tentoonstellingen en dergelijke middelen om de aan-
dacht op ons tekort te vestigen hebben het v5ordeel even
een opwekking te geven, daar, . waai’ de hoop verflauwt.
Zij. hebben het nadeel, dat wellicht krachten, die in het
arbeidsproces hoog noodig zijn, tijdelijk aan hun bestem-
ming worden onttrokken, zoodat tegenover de winst
direct- een verliespost komt’ te staan.
Bezinning, nadenken over de oplossing van het uiterst
gecompliceerde vraagstuk van het herstel eener fijn ge-
differentieerde samenleving, welke door de Duitschers
grondig uit en in elkaar werd geslagen, brengt tot het
zoeken naar grondoorzaken van de vooF ons gevoel te
trage opbouw van stad en land.
– Die oorzaken zijn vele. Ik meen ze in hoofdzaak samen
te kunnen vatten in de volgende rubrieken.
initiatief;
materialenvoorziening;
c; arbeidskwaiïtum;
d. organisatie.
.
Het geldprobleem laat ik buiten beschouwing. Hoe
belangrijk ook, het wordt na de geldsaneering grooten-
deels beheerscht door materialenvoorraad en verhooging
van arbeidsproductiviteit, welke onder de rubrieken b en c
kunnen worden gebr’acht.
Beginnen we met het eerste. ‘Waar het aan initiatief
ontbreekt, blijvente veel aan materiaal en arbeidskrachten
ongebruikte’factoren.
Wordt in ons land te weinig initiatief ontwikkeld?
Wie veelvuldig in aanraking komt met leiders van het
Nederlandsche bedrijfsleven, zal moeilijk tot een andere
slotsom kunnen komen dan’ deze: het tintelt van initiatief.
De lehoef te aan’ energië-ontwikkeling is bij velen zelfs
zoo groot, dat zij het gedwongen afwachten niet verdragen
en hun ongenoegen botviéren in een vaak eenzijdige en
onredelijke critiek op maatregelen der Regeering, welke
van de hoek van het bedrijfsleven uit gezien veel waars
bevat, maar waarbij het gemis an overzicht over het
geheel wel eens ontbreekt. Psychologisch volkomen ver-
klaarbaar. De voorhanden zijnde energie kan zich in het
nemen van initiatief niet voldoende ontplooien en wil zich
afreageeren.
De goede schouwer zal hier of’ daar zonder twijfel be-
drijfsleiders weten aan te wijzen, die bij de pakken neer
blijven zitten, omdat ze, hun bezit vernield ziende, niet
den weg meeHiinden om hun bedrijf weder op te bouwen.
Vraagstukken van bijzondere aard doen zich hierbij voor.
Hij, die is ingeschreven in het grootboek van de weder-
opbouw, zal met het ingeschreven bedrag op geen stukken
na uit kunnen komen om zijn fabriek, werkplaats, winkel
of kantoor’ te doen herrijzen. Hij ziet op tegen het vragen
van een groot crediet of wel hij kan dit niet verkrijgen.
Maatregelen van organisatorische aard zullen hierin
ten deele of geheel kunnen voorzien. Industriegebouwen
bijv., waarin men ruimten kan huren, zoodat men niet
gedwongen is zelf te bouwen, zijn reeds in de maak.
Maar de optelsom van alle aanwezige initiatief is momen-
teel zoo groot, dat deze uitgaat, en vermoedelijk ver uit-
gaat, boven de mogelijkheden van verwerkelijking, omdat
het totaal der niateriaalvoorraden en der aanwezige ar-
beidskracht daarvoor onvoldoende is. Z66 gezien schuilt
in propaganda voor het nemen van meer initiatief zelfs
een gevaar, omdat, mocht zij effect hebben, het resultaat
wel eens zou kunnen zijn dat er, gezien de mogelijkheden
van directe verwezenlijking, te veel voorloopig önuitge-
voerd blijft. Hetgeen beteekent: meer ongeduld, meer
overlading van diverse overheidsbureaux, welke vergun-
ning voor dit en voor dat moeten geven, onttrekking yan
technisch en ander personeel noodig bij de realiseering
van,, plannen, welke dadelijk kunnen worden uitge-
voerd of welke reeds in uitvoering zijn:
r’
1-let gevaar van zgn. uitsmering van materiaal en be-
schikbare arbeidskracht treedt in, als meer tegelijk wordt
aangevat dan voor voltooiing in aanmerking komt. Er
wordt meer’ ondernomen, maar er wordt minder tijdig
afgeleverd. Naar hetgeen men beluistert is dit gevaar hier
en daar inderdaad reeds ingetreden en wordt voltooiing
van ondernomen bouw erdoor vertraagd. Hierbij komt
nog, dat er aan sommige zeer noodige bouwmaterialen een
groot tekort bestaat, niet alleen in onsland, maar in de
geheele wereld, zoodat op geen enkele wijze hierin is te
voörzien.
De oplossing van het probleem van het snellei’ herstel
zal dus niet in aanwakkering van het initiatief moeten
worden gezocht, maar in andere richting. Er zullen meer
materialen aan .de markt moeten worden gebracht en
er zal meer arbeidskracht disponibel moeten komen.
Het eerst& beteekent vooral: beschikking over meer
deviezen.
In de naaste toekomst zullen déze bij lange na niet ver-
kregen kunnen worden door de verhooging van de export.
Zoekt men het enkel in die richting, dan treedt men boven-
dien oogenblikkelijk een der vele vicieuse cirkels binnen,
waai’mede wij tegenwoordig zoo bekend zijn geraakt.
Meer bouwmogelijkheid (indirect noodig voor belang-
rijke verhooging van de export) door meer bouwmaterialen
of grondstoffen daarvoor uit het buitenland aan te koopen
beteekent: de beschikkingsmogelijkheid over meer deviezen,
terwijl dit omgekeerd weer veronderstelt: sneller draaien
van de productiemachine om deviezen te verdienen.
Doorbreking van de ciikel is denkbaar door het aangaan,
van nog een groote leening om daarmede datgene in het
buitenland aan te koopen, dat noodig zal zijn om in sneller
tempo fabrieken, kantoren, winkels en woningen te kunnen
bouwen.
Stel, dat een nieuwe leening van bijv een milliard gulden
kan worden aangegaan, dan zal daarmede de jaarlijksche
renteschuld door de Staat aan het buitenland,.welke vol-
gens het Centraal Economisch Plan voor ,de jaren 1949
en volgende, op f 50 millioen wordt begroot,, ilog niet
worden verdubbeld, terwijl men niet te pessimistisch be-
hoeft te zijn omtrent de mogelijkheid hierdoor indirect
een zoodanige vermeerdering van exportgoederen te
kunnen voortbrengen, dat daarmede de aflossing kan ge-
schieden. Sneller opvoering van het productievermogen
kan nog deze goede kant hebben, dat,— hetzij en passant
gezegd – het kostbare iveefsel van onze buitenlandsche
handelsrelaties niet nog meer wordt geschonden dan
onder de zoo zeer gewijzigde internationale verhoudingen
reeds het geval is.
Behooit het sluiten van nog groote buitenlandsche
leeningen- tot de mogelijkheden?
Misschien zullen aan de buitenlandsche crediteuren
garantis moeten worden gesteld.
Daartegen rijzen bezwaren; maar toch, een ,bezwaar
zal -men op de koop toe moeten nemen’, wil men sneller vooruit dan thans mogelijk is.
Ik denk ook aan de mogelijkheid op grooter schaal de
woningbouw te bevorderen mt behulp van buitenlandsch crediet. Indien de Regeering evenals nu de lasten op zich
blijft nemen, welke uitgaan boven die van een vôéroorlog-
sche exploitatierekening, kan het garantie-object niet on-
aantrekkelijk zijn.
DRUKWERK
Redacfie,,Econom.isch-Sfafislische Berichten”
Pieter de Hoochsfraaf 5
ROTTERDAM(W.)
Bijlage ,,E.-S.B.’ 21 Mei 1947
Gelieve mij te noteren voor:
abonnement(en) ,,Vooraf gezonden Conjunctuur-
berichten’ ad f 50.— per kwartaal.
Adres:
Naam:
(duidelijk sv.p.)
2 April 1947
‘
ËCONOMISCH-STATISTISC}IE BERICHTEN
265
Door juist de woningbouw ‘hiervoor uit te kiezen doet
men een stap in de richting oniook het euvel van het tekort
aan arbeidskrachten, te vei1cleinen. Dit euvel zal toch
•
voornamelijk moeten worden bestreden door verhooging
van de arbeidsproductiviteit.
lIet aantal beschikbare arbeidskrachten immers zal’ in
de naaste ‘toekomst moeilijk belangrijk kunnen worden
opgevoerd. Vei’mindering van het getal jonge mannn,
dat onder militaire dienst is, kan in de naaste toekomst
niet worden verwacht. Wel is’ eenige vermeerdering denk-
baar door terugkeer in de maatschappij van enkele tien-
duizenden politieke delinquenten, maar van veel beteeke-
nis voor de verhooging van het totaal verkrijgbaar kwan-
tum arbeid is dit niet.
Op de verhooging van de arbeidsprestatie zal men dus
hoofdzakelijk het oog moeten richten. Indien deze gemid-
deld op ongeveer 80 pCt. van die’van vôôr den oorlog
wordt aangenomen bij al die ondernemingen, welke direct
en indirect hij het bouwbedrijf zijn betrokken, dan schat
men vermoedelijk naar de hooge kant, al erken ik, niet
over goede gegevens van recenten datum te beschikken.
Vei’hooging van arbeidsprestatie ligt niet alleen bij de
lust en de physieke mogelijkheid van den arbeider om meer
te produceeren. Tal van factoren buiten hem om spelen
hierbij ook een rol. Maar toch niag worden aangenomen,
dat de persoonlijke werklust van beteekenis is. –
Zou nu ‘versnelling van het proces der herkrijging van
behoorlijke woniagtoestanden hierbij geen factor vah
beteekenis zijn? Te bewijzen valt hier niets, maai’ ik kan
niet aannemen, dat de ondragelijke toestanden, waarin
duizenden thans het gezinsleven moeten leiden, niet van
invloed zouden zijn op de psychische en ook wel op de
,
physiekq conditie, waarin de werkman zijn dagelijksche
arbeid verricht.
Zoo kom ik tot de samenhang der factoren, welke het
tempo der productie zouden kunnen versnellen. Samengevat zou deze als volgt luiden: buitenlandsche
leening tot snellere opvoering van ons productievermogen;
snellere aankoop van goederen, vooral ook ten bate van
de bouwnijverheid; eventueel woninggroepen a18 gaantie
voor de geldschieters; indirect gevolg van de grootere
woningvo’diraad: verhooging der arbeidsproductiviteit.
• In deze gedachtengang kan de productiemachine lang
–
zaam aan sneller op gang worden gebracht. Begint men
echter ze dooi h’iiddel van een ontijdig aanwakkeren van
initiatief snel1r in beweging te brengen dan feitelijk
mogelijk en ‘geoorloofd is, dan slaat het wiel door en wordt
het omèkeei’de bereikt van wat men wil.
Over’de’ioodzakelijkheid van meer geldopneming in
het buït’enland’rnoge nogeen enkel woord worden gezegd.
lIet is geen geheim, dat onze deviezenvoorraad bedenke-
lijk s1inkt flet is ook bekend, dat de financiering van
den bouw’vâii” zeg voorloopig 25.000—.-30.000 woningen
per jaar pra.tisch is uitgesloten.
Wil men “ooruit, dan ,zal men, zij het nolens-volens,
opnieuw de medewerking” viï buiteiÏandsche financiers
moeten inroepen en men al niet mogén schromen daar-
voor garanties te verstrekkên, voorzo6ver deze acceptabel
zijn. Tav. een afgerond object, zooals bepaalde groepen
woningen, zien vij daarin ook een niet te groot be-
zwaar. Slikt men de pil niet, dan zal men vopr stilstand
of achteruitgang komen te staan. ‘
Bij de. woningbouw zijn wij thans – tegen d& ver-
wachting in – nog achteruitgaand; de behoefte neemt toe
in vei’houding’tot het aanbod van woningen.
De factor ôrganisatie lieten wij nog buiten bespreking.
hij staat eenigszins apart, maar ‘is zeer belangrijk. De
energie van menig bedrijfsleider wordt gerenici, door-
dat hij niet meer heenkomt door de administratieve
moeilijkheden, welke hem in den weg worden’gelegd. –
De buitenstaander vei’plaatst zich hierin moeilijk, acht
de klachten overdreven. Zoo is het niet: de moeilijkheden
zijn groot, in sommige gevallen bijna onoverkomelijk.
Bezinning zal ook hierbij er toe moeten brengen de wrijving
niet grooter te doen zijn dan door de omstandigheden
nu eenmaal is geboden. Dit zal op verschillende plaatsen
en . volgens verschillende methoden moeten geschieden.
Ten eerste moge de vraag worden gesteld of er hier en
daar geen overorganisatie dreigt:
Worden er met de beste bedoelingen niet af en toe
nieuwe maatschappijen, vereenigingen en stichtingen op-
gericht, waarvan het werk beter aan reeds bestaande
organisaties ware op te dragen? Ik stel enkel de vraag
‘zonder haar to beantwoorden. 1-let Nederlandsche volk
heeft nu eenmaal een sterke neiging tot vereenigingsle
,
ven.
Deze deugd wordt een ondeugd, indien ze wordt overdreven
en tot overorganisatie leidt. Men kan gemakkelijk statuten
maken of een Koninklijk besluit afkondigen, een gebouw
huren of vorderen, er een portier en zelfs een directeur in
plaatsen, maar daarmede is men er niet.. Dus ook hier:
bezinning..
Op ambtelijk gebied kan door decentralisatie, hetgeen
o.a. inhoudt aan de gemeente en in het bijzonder aan de
groote gemeente veer haar zelfstandigheid evenals v56r
de bezetting teruggeven, waardoor opvelr1ei gebied vlotter
afdoening wordt verkregen. Ik weet, dat hier het financieel
probleem van veel invloed is. Het Rijk neemt de kosten
van den wederopbouw voor zijn rekening, d.w.z. het is
misschien niet voldoende officieel vastgelegd, maar hier-van zal men toch moeten uitgaan. Het Rijk financiert ook
geheel of vooi’ een belangrijk deel de woningbouw. Uit
een en ander vloeit voort: invloed van Den Haag. Maar al
wordt op loffehijke wijze van daaruit meegewerkt, zoo is
een’ en ander te veel afhankelijk van persoonlijk goede
verhoudingen. Het geven van zoo groot mogelijk zelf-
standigheid aan de gemeentén, opdat zij met het particu-lier bedrijfsleven zonder veel ruggespraak zaken kunnen
doen, is’noodig. De voogdij, welke-uit de financieele ver-
plichtingen van het Rijk ontspruit,’beperke zich tot al-
gemeene regels en kome niet van geval tot geval tot uiting.
Van groot belang is eveneens, dat de gemeentelijke in-
stanties, welke bij de wederopbouw zijn betrokken –
het zijn er verschillende – vlot en efficient werken.
Ik weet uit ervaring, dat wat Rotterdam betreft, de
onderlinge samenwerking zeer goed is. Wat te vei’beteren valt is misschien een meer efficiente werkwijze binnen de diensten zelf. Decentralisatie binnen
het ressort van een dienst zelf kan van groot belang zijn;
het vergt zeifverloochening van den leider. Annex hiraan
is de efficiency in alle onderdeelen van de dienst. Hét
beteekent een grondig onderzoek naar dewerkwijze in
elke afdeling en onderafdeeling, zoodat geen nota, staat
of teekening te veel wordt gemaakt.
Een detailonderzoek tot het uiterste van het admini-
stratieve apparaat kan overbodigheden aan den dag
brengen, welke den man, die er dagelijks bij is betrokken,
niet meer opvallen.
• Het gemeentebestuur van Rotterdam heeft het goede
besluit genomen een efficiency-commissie in te stellen, en heeft daarmede een begin gemaakt met het moeilijke werk
van versobering, waaruit bij goede toepassing een vlotter afdoening van zaken direct kan voortvloeien. FIet laatste
i onder de huidige omstandigheden minstens even belang-
rijk als het eerste
Wat ‘voor de gemeentelijke organisatie geldt, geldt
zeker niet minder voor die van het Rijk. De omstandig-
heden na de bevrijding hebben in korte tijd vele nieuwe
rijksinstanties geboren doen worden en reeds ‘bestaande
doen uitbreiden, 1-let gevaar van etatisme is niet denk-
beeldig.
1-let is van groot belang ook hierin versobering en orde te brengen. Zoo zal, wil de in ons volk voorhanden zijnde
energie zich kunnen ontplooien, in tal van hoeken grondig
moeten worden nagegaan, wat kan worden gereconstueerd.
266
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2
April 1947,
om de wrijving, ontstaan door de werking van een te in-
gewikkeld raderwerk (veelal gevolg van de tijdsomstandig-
heden), zoo gering mogelijk te doen zijn.
Bezinning dus zal de aanwezige energie productief
moeten maken.
Ir A. PLATE.
DUITSCH-RUSSISCH PERSPECTIEF.
Wereidpolitiek om Moskou.
.
t
Aan deif vooravond van de Moskousche conferentie
wijdde de bekende commentator Walter Lippmann
1)
een tamelijk pessimistische beschouwing aan wat hij
noêmde ,,the ci’itical test” van de na-oorlogsohe Anglo-
Amerikaansche politiek ten aanzien van de Sowjet-Unie.
In theorie beoogde deze politiek de bestrijding van den
zich uitbreidenden Sowjetinvloed langs de geheele pen-
pherie der USSR., vanaf Korea en Mantsjoerije, door
China en het Midden-Oosten tot den Balkan en Centraal-
Europa. De Oost-Aziatische sectie was aan de Vereenigde
Staten toevertrouwd; het Midden-Oosten kwam voor
Engelsche rekening; in Centraal Europa zouden zij ge-
zamenlijk opereeren. Op vrijwel alle fronten hebben de
Angelsaksische pârtners het, volgens Lippmann, tot dusver
afgelegd en zijn zij bezig zich terug te trekken. Amerika
uit China, Engeland uit Egypte, Palestina, Turkije en
Griekenland – ja zelfs uit India, twee- eeuwen lang het
groote bolwerk van Engelands macht in het Oosten. 1-let
laatste front, het Duitsche, komt nu aan de beurt, maar
wanneer zelfs de betrekkelijk geringe Gnieksehe last Engeland te zwaar geworden blijkt, zou het, zegt hij,
onvoorzichtig zijn, te veronderstellen, dat het den zooveel
zwaarderen last van zijn zône in Duitschland nog veel
langer zal kunnen dragen.
Zoo staan wij dan voor ,,the breakdown of the Anglo-
American polïcy of peripheral containment”. Te ver*on-
deren is dit eigenlijk niet, meent Lippmann, want het ont-
breekt beiden partners aan de noodige ,man-power” voor
een zoo omvangrijke militaire omsingeling, en zoo hebben
zij het moeten probeeren met indirecte, diplomatieke,
middelen – met behulp van diverse bondgenooten,
Chineesche, Arabische, Turksche en Grieksche, maar geen
van deze is betrouwbaar of effectief gebleken. Nu wordt
gezegd, dat de Vereenigde Staten de situatie nog kunnen
‘redden met hun dollars. ,,We are to hold all these impo-
verished ‘and disorderly regions against Communism by
subsidizing them”. Wat dit echter beteekent, wordt duide-
lijk, wanneer men bedenkt, dat alleen het houden” van
Zuid-Korea voor een periode van drie jaar ongeveer
1 milliard dollar moet kosten -‘aan militaire occupatie,
ongerekend een minimum programma van econbmischen
steun en opbouw – en ,,Korea is only a pinpoint on the
huge periphery”. 1-let is duidelijk, meent de schrijver, dat
deze politiek van versnippering van krachten en financiën
herziening behoeft. Als alternatief stelt hij concentratie
op enkele sleutelposities: Duitschland, Turkije,en Japan,
en druk op de bron zelve van de zoo gevreesde Sowjet,
expansie, ni. Moskou.
Men zou zich over dit pessimistische, ja défaitistische
geluid uit Amerika kpnnen verwonderen, ware het niet,
dat inderdaad alle waarneembare feiten van den laatsten
tijd geheel dezelfde taal spreken. De enkele Russisclte
concessies, die met vreugde geconstateerd en aan Byrnes’
recente ,,tough -on Russia” houding toegeschreuien zijn,
w’aren niet van essentieelen aard en ook uit tactische
motieven te verklaren. In elk geval staan zij in geen
rechtstreeksch verband met het eigenlijke Duitsche pro-
bleem, waarom het nu, naar men aanneemt, te Moskou
)n de eerste plaats gaat.
N6ar men aanneemt: want belenimert vooralsnog niet
het ,,Russische” probleem een rustige gedachtenw’isseling
-‘) In de New York Herald Tribune”, Parijsche editie, van
6
Maart
1947.
over het ,,Duitsche”, en zou het daarom niet juister zijn
te spreken van een ,,Duïtsch-Russisch” probleem, dat
allereerst moet worden opgelost of althans in al zijn con-
sequenties bekeken? En wel in verband met de hierboven
aangeduide impasse, waarin de Angelsaksische wereld-
politiek is geraakt? Immers, hoe belangrijk in onze Euro-
peesche oogen het probleem Duitschland in politiek en
economisch opzicht moge zijn, het vormt slechts een
onderdeel van het wereldprobleem, dat de Groote Drie
(geen van drieën met beide beenen in Europa staand!)
bezig houdt: het probleem nl. van het machtsevenwicht
(balance of power) tusschen Ruslands continentale land-
massa eenerzijds, de Angelsaksiche hegemonie over de
oceanen anderzijd. Dit evenwicht te vinden en te hand-
haven moet het ware- doel zijn van de vredespolitiek, die
de wereld,.behoeft.
liet is d6 verdienste van een Engelsch geograaf, H. J.
Mackinder, voor het eerst op dit probleem de aandacht –
te hebben gevestigd in een lezing, in 1904 gehouden
voor de Royal Geographical Society
2),
waarin hij, na een
boeiend historisch-geografisch overzicht van de politieke
ontwikkeling der wereld sinds de vroegste tijden, tot deze
conclusie komt:
,,Is not the pivot region of the world’s politics that
vast area of Euro-Asia which is inaccessible to ships,
but in antiquity lay open to the horse-riding nomads,
and is to-day about to be covered with a network of rail-
ays? Russia replaces the Mongol Empire. Her pressure
on Finland, on Scandinavia, on Poland, on Turkey, on
Persia, on India, and on Chiia, replaces the centrifugal
raids of the steppe-men. In the world at large she occupies
the central strategical position held by Gqrmany in
Europe – . . – The oversetting of the balance of power in
favour of the pivot state, resulting in its expansion over
the marginal lands of Eûro-Asia, would permit of the use
of vast continental resources for -fleet-building, and the
empire of the world would then be in sight.
This might
happen ij Gernnany were to ally herself with Russin……
Na den eersten wereldoorlog héeft Mackinder deze ge-
dachten nader uitgewerkt in een boek
3)
‘en gepleit voor
een systeem van bufferstaten tusschen het verlagen
Duitschland en het revolutionnaire Rusland, om het zoo-
zeer gevreesde samengaan van die twee te verhinderen
en zoodoende den wereldvrede te verzekeren. Inderdaad
is deze aanbeveling, zooals men weet, te Versailles aan-
vaard, zonder evenwel het gewenschte effect te hebben
gesorteerd; het was, alsof de twee zondebokken van Europa
zich onweerstaanbaar tot elkaar aangetrokken voelden!
1-let schrikbeeld van een Duitsch-Russiscli bondgenoot-
schap heeft sinds Rapallo niet opgehouden het Westen
– te verontrusten; in Augustus 1939 scheen het zelfs ver-
wezenlijkt te zijn, en het heeft er veel van, dat het opnieuw den achtergrond uitmaakt van de vrees en het wantrouwen,
die velen ten aanzien van Ruslands houding in Europa
hebben bevangen. Dat het in sterke mate de Angelsak-
sische politiek beïnvloedt is
,
wel heel zker.
De scheur door Duitschiand.
Nu is het merkvaardig, dat Mackinder in zijn boek,
aan de hand van een aantal suggestieve kaartjes, vl’ij
nauwkeurig aanduidt — op geografische, ethnologisëhe
‘) The Geographical Pivot of History (The Geographical Jour-
nal,
April 1904).
–
‘) Bemocratic Ideals and Reality;
A
Study in the Polltics
of
Reconstruction, by
H. J.
Mackinder (London,
1919).
Mackinder’s
denkbeelden zijn de eigenlijke grondslag geworden van Haushofer’s ,,Geopolitik”, en hebben ongetwijfeld richting gegeven aan 1-litler’s
Werelclveroverende droomen. 1-laushofer, een Beiersch stalofficier,
van
1908-1912
bij het Japanschelegergedetacheerd, publiceerde bij zijn terugkeer vandaar een sensationeel boek, getiteld
,Dai JVip-pon’
(Grooter
.1
apan), waarin hij een bondgenootschap met Japan bepleitte
en. in aansluiting daaraan, een transcontinentaal Duitsch-Russisch-
Japansch blok tegen de Angelsaksische zeemogendheden. Na Ver-
sailles stichtte hij zijn
Zeitschrift mr Geopolitik,
in een van welks
eerste nummers hij Mackinder’s boek als troostrijke lectuur
voor
Duitschers aanbeval. Bevriend met Rudolf J-Iess. kwam hij in con-
tact met Hitler, wiens vertrouwde leermeester en raadsman hij
werd op het gebied der wereidpolitiek.
2 April 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
267
1
en historische gronden – waar, volgens hem, de werkelijke
scheidingslijn tusschen Oost-‘ en West-Europa loopt, en
dit is niet, zooals men zou verwachten, Duitschiands
toenmalige Oostgrens, doch. .de tegenwoordige demarcatie-
lijn van Lübeck naar Triest, dus met Berlijnèn Weenen aan
de Oostzijde van die lijn! En de,uiterste limiet van een
eventue,el opdringén van den ,,spil-staat” (Rusland) naar
de Middellandsche Zee volgens Mackinder, valt precies
•
samen met de werkelijke positie op dit oogenblik van de
Sowjet-Unie met haar, Balkansatellieten, d.w.z. zij reikt
tot aan Griekenland en de Dardanellen, zonder de zee-
kust te bereiken. Deze scherpzinnïge prognose van bijna
dertig jaar geleden suggereërt derhalve, dat de thans be-
staande grenslijn tusschen de Russische en Angelsaksische
machtssferen niet toevallig is getrokken, doch een stra-
tegischen evenwichtstoestand weergeeft.
Ten aanzien van Griekenland en de Dardanellen is
zulks vermoedelijk inderdaad het geval
4
). Maar Mackinder’s
scheidslijn tusschen Oost- en West-Europa heeft een
andere beteekenis. Wel heeft ook deze lijn een strate-
ischen achtergrond: als verbindingnl. van de toegangen
tot de Oost- en ‘Adriatische Zeeën die, zooals in beide
wereldoorlogen is gebleken, niet door ‘de zee – doch door
de landmacht worden beheerscht, en zoodoende het
geheele daarachter gelegen Oostelijk deel van Europa
buiten het directe bereik der zeemogendheden plaatsen.
Maar belangrijker in de huidige wereldconstellatie zijn
haar politieke en economische implicaties.
Ilistorisch gezien, is het de oude, Zuidwaarts doorge-trokken, Elbe-Saale grens tusschen Germanen en Slaven
uit den tijd van Karel den Groote, van waaruit het Ger-,
maansche ras zich sinds de 12e eeuw in opeenvolgende
kolonisatie- of veroveringsgolven over Oost-Europa ver-
spreid, en de daar levende Slavische volken verdrongen of
onderworpen heeft ). Dit eeuwenlange proces heeft zich tenslotte’ gekristalliseerd in de , ,randstaten” Oostenrijk,
Brandenburg en Pruisen, tezamen omvattend het op
expansie naar het Oosten en Zuid-Oosten gerichte, agres-
sieve ,,Deutschtum”, waarvan Weeneh en Berlijn de centra
werden. De verdeeldheid van Duitschiand sinds den
dertigjarigen oorlog was oorzaak, dat West-Duitschland
buiten deze ontwikkeling bleef en zich mcdi’ op het Westen
oriënteerde. Eerst na 1815 zijn, dor de inlijving van het
Rijnland, Westfalen en Hannover bij Pruisen, Oost en
West .meer naar elkaar toe gegroeid, en de wording van
het tweede Duitsche Rijk heeft de eenheid bezegeld,
maar het verschil in geestelijke en economische gerichtheid
is gebleven. –
Aan dit merkwaardige samenvallen nu van de strate-
gische en de historische grenslijn tusschen Oost en West
knoopt Mackinder een beschouwing vast over de politieke
ontwikkeling van Europa sinds Napoleon, culmineerend
in Bismarck’s politiek, die, zooals hij zegt, was gericht op
,,a solid Eist Europe einder Prussian control, but a divided
Vest Europe”. Deze ontwikkeling demonstreert ,,the
fundamental opposition between East and West
‘Europe” en daarbij is (of was, toen hij zijn boek schreef)
,,the key to the whole situation in, East Europe….the
German claim to dominance over the Slav”. Oost-Europa
heeft in al die eeuwen niet, als West-Europa,’bestaan uit
‘)
Geschreven vôÔr Presiden t Truman’s opzienbarende verklaring
van 12 Maart j.l., uit welke men zou moeten opmaken, dat subtiele politieke factoren een strategisch onas ntastbaar schijnende posi ie
zoodanig kunnen ondermijnen, dat deze alleen nog ineL dollars
is te relden! Hoe dramatisch verkend ook, door den vorm waarin
en het tijdstip waarop zij wtrd geuit, bepaald verrassend kan dc
verklaring niet hebben gewerkt: zij bevestigt alleen maar de hier-
boven aangehaalde visie van LippmLnn en werd reeds eenige weken
tevoren, in de. New York Herald Tribune van II Febr., door den-
zeifden schrijver als onvermijdelijk gevolg van Engeland’s op-
handen zijnd(
,
, collapse aangekondigd in een artikel, waarvan
een iiitnemende samenvatting te lezen was. in het Moskousche
weekblad Nowoje Wreinja van 21 Februari! Vandaar ongetwijfeld
de onbewogenheid, waarmede Moskou kennis heeft genomen van
deze allernieuwste proeve van ,,peripherale” politiek, die zeer
veel dollars zal kosten, maar geen feItelijke verandering brengt
in de strategische posilie in het Naaste Oosten.
1)
Zie het kaartje Von der ostdeutschen Landerschliessung”,
voorin Andrees Handatlas, uitgave 1937.
een groep van onderling onafhankelijke volken; het is,
aldus Mackinder, een groote, in hoofdzaak drieledige
organisatie geweest van Germaansche overheersching
over een meerendeels Slavische volkerenfarnilie.
De kaart van Europa van vôér 1914 getuigde daarvan
in de beide, Noord- en Zuidwaarts uitstekende armen van
het Duitsche Rijk: langs de Oostzeekust de provincies
Pornmern (een verduitschte Poolsche naam, beteekenend
Zeegebied), West- en Oost-Pruisen, en in het stroom-
gebied der Oder Silezië, met daartusschen de provincie
Posen – deze laatste vier met nog groote onverteerde
resten van de oude Poolsche bevolking; dan, verder Zuide-
lijk, heel Oosteni’ijk, een conglomeratie van Duitsche en
Slavische volken, met hongarije als Slavenhoudend bond-
genoot, en een gezamenlijke, gestadig voortschrijdende
omvatting en opslorping van Westelijke Balkan-Slaven.
Flet was de emancipatie in nationale, of de samensmel-
ting in federatieve staten van al deze Slavische volken,
die, wat Oost-Europa beti’eft, de Parijsche vredesverdragen
stempelde tot een ,,Slavischen” vi’ede. Maar de grootste
der Slavische broeders, Rusland, met zijn eigen ervaring
van een lang gedragen Duitsche overheersching (die nI.
van het machtige Duitsche element in zijn dynastie, ‘zijn
hofkringen, zijn hoogste bureaucratie, zijn legerleiding
en, last not least, zijn bedi’ijtsleven), ontbrak te Versailles
op het appèl en bleef zoodoende buiten dit Slavische
réveil. Nu het zich sinds de revolutie op zoo indrukwekken-
de wijze hersteld, den Duitschen vijand uit alle Slavische
landen verdreven en Oost-Europa ‘onder zijn léiding ver-
eenigd heeft, is het te begrijpen, dat het Slavendo’m als
geheel’ met niets minder dan de volledige liquidatie iian,
,,het Duitsche gevaar” tevreden is.
Dit is echter niet slechts een politiek, doch ook een
economisch probleem. Een probleem, dat noch de Parijsche verdragen van 1919, noch de daarop volgende jaren hebben
opgelost. Integendeel: in de laatste jaren véér den nieuwen
oorlog waren de Slavische landen vaster dan ooit in den Duitschen economischen greep, en daarmede ook onder
het Duitsche politieke juk geraakt.
Los pan het Westers’che kapitaal!
De fout van de Parijsche verdragen is geweest, dat zij
wel cle Slavische volken uit het staatkundige verband met
Duitschland, Oostenrijk en Hongarije losgemaakt, doch
geen basis voor hun zelfstandigen economischen opbouw
,geschapen hebben. Frankrijk organiseerde en financierde Polen en de Kleine Entente, echter minder mét economi-sche dan met politieke en strategische doeleinden, op de-
zelfde wijze als het v66r 1914 den Russischen bondgenoot
gefinancierd had. Het meende, deze Staten, en zoodoende
heel Oost-Europa, met zijn leeningen en zijn militaire missies in de hand te hebben als een willig instrument
tot verzekering van zijn eigen veiligheid. Maar daarmede
werd het door de vredesverdragen verstoorde economische
evenwicht in de Donau- en Balkanwereld niet hersteld.
,Bovendien werd de .Fransche politiek tegengewerkt door
de Engelsché, die, uit vrees voor Frankrijks groeiende hege-
monie in Europa, zich ging toeleggen op het herstel van
Duitschland en Oostenrijk. De Fransèh-Engelsche oneenig-
heid maakte ‘elke rètioneele oplossing onmogelijk. Men
herinnert zich de tahlooze plannen van Donau- en Balkan-federaties, de eindelooze conferenties, de Volkenbondsbe-
moeiïngen. Het heeft alles niet mogen baten. Oost-Europa
bleef West-Eul’opâ’s zorgenkind. Met het Dawesplan deed
ook het Amerikaansche kapitaal zijn intrede in de Euro-
peesche politiek, en wel aan de Engelsche zijde: Engelsche
en Amerikaansche bankiers namen de leiding in Duitsch-
lands en Oostenrijks herstel en vormden zoo – gevolgd
door de kleine neutrale .credieteurlanden – een tegen-
wicht tegen het Fransche goud. De Londensche City zag
er voor Engeland een levensbelang in haar financieele
en commercieele suprematie van voor 1914 te herstellen.
De betrekkingen van Londen met Berlijn en Weenen
268
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH+EN
2 April 1947
waren hartelijker dan die met Parijs; ‘cle Bank of England
en de Banque de France stonden bijna vijandig tegenover
elkaar. Toen in 1980 de ,,Anschluss”-crisis uitbrak en de
Fransche banken hun credieten uit Weenen begonnen
terug te trekken om politieken druk uit te oefenen op de
Oostenrijksche Regeering, geraakten de andere buitenland-
sche crediteuren in paniek en valgden het Fransche voor-
beeld. De paniek sloeg naar Duitschiand over, enals recht-
streeksch gevolg van de Duitsche crisis viel in September
1931 het Engelsche Pond. –
Het lijkt mij niet ondienstig, deze zoo overbekende
feiten even in de herinnering terug te roepen om te doen
zien, hoezeer het lot van Oost-Europ’a – verbonden aan
dat vn Duitschland en Oostenrijk – iii die eerste twaalf
tusschen-oorlogsche jaren een speelbal is geweest van
het ‘Westersche kapitaal, en hoe dit spel is uitgeloopen op
een débâcle, zoowel voor Oost- als voor West-Europa, ja
voor de geheele wereld. In 1931 is de monetaire ellende
begonnen, die aan alle vrije internationale credietverlee-
ning een einde heeft gemaakt. liet ,,vagabondeerende’
vlottende internationale leenkapitaal zwierf voortaan
werkeloos tusschen de groote Westersche financieele centra
‘hêen en weer; Berlijn en Weeneti .hadden afgedaan
als
tusschenstations voor Oost-Europa’s financiering door het
Westerche kapitaal. Maar de handel van deze landen
bleef zich in hoofdzaak op de Duitsche en Oostenrijksche
markten richten, met w’elke tenminste hog een soort ruil-
handel mogelijk was, en deze mogelijkheid hebben Schacht
en Fünk met de bekende virtuositeit uitgebuit om de ge-
heele Donau- en Balkanwereld met Duitschiand tot één
economisch geheel tê vëreerigen.
Is het, na dit alles, te verwondéren, dat Oost-Europa –
thans ‘vereenigd onder Moskou’s invloed en macht – zich
niet alleen zoekt te bevrijden van Duitsche, maar ook van
Vesterche ,,kapitalistische” inmenging? In Polen is het’
• proces van nationalisatie der sleutelindustrieën reeds véér
den oorlog begonnen; in Tsjechoslowakije, het belangrijkste
industrieele land in Oost-Europa, is het nu ook welhaast. voltooid. In beide landen zijn ook de aan het buitenland-
sche kapitaal toebehoorende ondernemingen genaast,
echter – in tegenstelling tot het in Rusland gebeurde –
met behoorlijke schadeloosstelling van de voormalige
eigenaren. Met nadruk is in beide landen verklaard, dat
dit geen ,,communisme’ was, doch eenvoudig een gevolg
van het gebrek aaii particulier kapitaal. Vandaar, dat de
zonder vergoeding onteigende Duitschë ondernemingen
eveneens dôor den Staat zijn overgenomen.
Met het voorbeeld van de Sowjet-Unie voor oogen, willen
de Slavische landen van Oost-Europa zich industrieel ont-
wikkelen zonder infiltratie van het Westersche heleggihgs-
en financieringskapitaal. Men is er, evenals in de Sow’jet-
Unie, geenszins afkeerig van het buitenlandsche kapitaal,
maai men wil het alleen toelaten in den vorm van staats-
leeningen. De vraag is, of met name het Amerikaansche
kapitaal zich hiertoe bereid zal toonen.
Dit zal, naar mij voorkomt, een belangrijk, niisschien
wel het beslissende moment worden in de financieele be-
sprekingen te Moskou, wanneer het vraagstuk der door de
Sowjet-Unie verlangde reparaties aan de orde kort.
Hierover nader in een volgend artikel.
–
T. H. COHEN’ STUART.
DE WERELDVETPOSITIE.
Inleiding.
De voortbrenging van oliën en vetten – bedoeld worden
in dit verband steeds de niet-minerale produoten – is
uitermate gevarieerd. Zij omvat zoowel de plantaardige als de dierlijke vetten en elk dezer groepen is weer zeer heterogeen van samenstelling. De plantaardige oliën en
vetten zijn gedeeltelijk uit tropische, gedeeltelijk uit
sub-tropische en voor een klein gedeelte ook uit de ge-
matigde streken afkomstig. Voor een ,deel heeft de uitvoer
van plantaardige oliën, en vetten plaats in den vorm van
oliehoudende zaden, noten en pitten – zooals grondnoten,
katoenpitten, copra, paimpitten – voor een ander deel in
den vorm van oliën, of vetten – bijv. palmolie, cocosvet,
lijnolie. Niet alle voortgebrachte oliehoudende zaden
worden voor olieproductie gebruikt’: een deels gebruikt
mlsi als zaaizaad en als veevoeder, terwijl niet onbelang
–
rijke hoeveelheden als zbodanig w’orden geconsumeerd
(grondnoten). De dierlijkë vetten dienen te worden Örider-
scheiden in boter, slachtvettei’i – afkomstig iran varkens,
runderen, schapen, enz. en vetten en oliën’ afkomstig van
in het water levende dieren, waarvan de traan de voor-
naamste is.
Daarnaast is in Ide aanwending van de voortgebrachte
oliën en vetten een grnote verscheidenheid ‘te ëonstateeren.
De belanrijkste ondërscheiding is het gebruik voor
tehiiische en dat voor consiimptiedoelein’den. Vooral door
de zeep- en de verf- èn lakindustrie worden groote hoeveel:
heden oliën en vetten verwerkt,’ terwijl ook bij de lindleum-,
de tèxtiel- en de blikfabricagè belangrijke kwantiteiten
noodig zijn.
Voor menschelijke consumptie komen de vetten• en
oliën beschikbaar in den’ vorm an botér, margarine,
rauwe slachtvetten, spijsoliën en bak- en braad’vet.
Voorts zou het,’ om een volledig’inzicht in de menschelijke
consumpti van vetten te verkrijgen, hoodzakelijk zijri öm
niet alleen met de zooeven vermelde zichtbare, doch even-
zeer met de ,,onzichtbare” vetten rekening te huden.
liet verbruik van deze onzichtbare vetten heeft voorname-
lijk plaats, in den vorm van consiimptiemelk, kaas én
vleesch, terwijl daarnaast het verbruik van eieren, wild
en gevogelte tdt de totale hoeveelheid geconsuineerd vet
bijdragt.””
Uit deze uiteenzettiig moge duidelijk zijn’ gevorden,
dat het noodzakelijk is om verschillende vei-eenvmidigingn
aan te brenen. Zoo zal het niet doenlijk zijn om aan te
geven, welke hoeveelheden in totaal voor• technisôhe
en welke voor consumptiedoeleindn zijn of zullen worden
gebruikt. Om t.a.v. dit punt eehigo
i
n indruk te geven van
vooroorlogsôhe verhoudingen kan worden vermeld, dat
volgens een berekening van het Internatiorale Landbouw-
instituut te Rome omstreeks de’ jaren 1936j37 van de
totale hoeveelheid in de desbetreffende landen beschik- –
baar komende etten en oliën’in Duitschland ca 20 pCt.,
in Engeland ca. 30 pCt., in de Vereenigde Staten eveneens
ca. 30 pCt. en in Italië câ. 25 pCt. voor industrieele doel-
einden werd verbruikt.
lIet zou weliswaak’ vân belang zijn te wetn, hoeveel
vetten en oliëii in
6
komePde jaren a’an de mensclielijke donsumptie ten goede zullen komen, doch het zâl voor een
groot del afhangen van de wijze,’ waarop door de leidehde
instanties in de verschillerde landen de belangen ‘an de
voedselvoorzienihg ‘en die van den wederopbouw en de
bezetting vai het industrieele apparaât tegen elkaar worden
afgevogen – het resultaat hiervan onttrekt zich aan
onze beoordeeling —, welke hoeveélheden voor het éene
en welké vooi’ het andere doel zullen worden gebruikt.
Voorts moet er van worden afgezien de onzichtbare
vetteh in onze beschouwingen te betrekken. De verbruikte
hoeveelheden en vooral de samenstelling van de producten,
welke als de bron dezer’on’zichtbare vetten kûnnen worden
beschouwd, zijn zeer moeilijk vast te stellen. Vraag en
aanbod van deze producten hangen bovendien niet in
deeerste plaats samen met de behoefte, welke aan vet-‘
producten voor, allerlei doeleinden, bestaat
Wij zullen trachten,, rekening houdend met deze ver-
eenvoudigingen, een béeld te geven van de huidige wereld-
vetpositie, waarbij een vergelijking zal worden gemaakt
met den vooroorlogschen toestaiicl. –
De vooroorlogsche sitnatie.
—11
Omtrent de vooroorlogsche’ verhoudingen staan ons,
,1
Tabel
5,
na correctie
‘
Schatting
‘1946
in
voor
zaaizaad,
I
I
pCt. van
veevoeder en
1945
1946
kolom
6
prod.v. uitvoer,
6
1
7.
1
8,,,
9
1.562
1.506
‘
.
1.515
‘
97,0
1.690
1043
1.125
666
1.172
1.442
1.361
116,1
1.119
1.211
1.288
115,1
1.008 1.057
1002
99,4
592 512
508.
.
85,8
531
785
.
771
145,2
139 186
181
130,2
48
45
. .
45
93,8.
1.349
363 726
53,8 1.000
‘
535 535
53,5
870
522
726
83,4
97
82
–
91
93,8
30 32
23
76,7
11200
1
9.321
1
9.897
1
88,4
3.440
2.571
2.358
68,5 2.700 2.177 2.268
84,0
1.250
1.451 1.451
‘
116,1 550
36
145
26,4
200 145 136
,68,0
8.140
6.380 6.358
,
78,1
19.340
15.701
.16.255
84,0
5.900
.
2.300
39,0
3.000 ‘)
2 April 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
269
dank zij de publicaties van het Internationale Landbouw-
instituut, verschillende gegevens betreffende productie
en uitvoer ten dienste.
Hieronder geven wij een overzicht van de totale proçluc-
tie van vetten en
1
oli6n in 1936, 1937 en 1938, alsmede
een gemiddelde dezer jaren; voorts zijn enkele uitvoer-
cijfers opgenomen. Daarbij wijzen wij er op, dat iedere
berekening van de totale productie een benaderende
moet blijven; van enkele producten zijn nauwkeurige sta-
tistische gegevens bekend, bij verschillende moet echter met vrij globale schattingen worden volstaan, veelal ge-
baseerd op de hoeveelheden, die van het desbetreffende
product werden geëxporteerd. De producten zijn alle om-
gerekend op olie- of vet-aequivalent; ook in deze omreke-
ning schuilt een onzeker element, daar de olie- en vet-
gehalten der diverse producten van land tot land en van
jaar tot jaar kunnen verschillen, terwijl vij voor een
product steeds hetzelfde percentage hebben aangehouden.
Dit voorbehoud beteekent echter niet, dat de cijfers geen be-
hoorlijken indruk van de grootte van de totale productie
zouden geven; als vergelijkingsbasis voor latere jaren
zijn zij zeker bruikbaar. Voorts bevat tabel 1 een schatting
kwamen, worden gesteld op ca. 19,3 millioen ton. De
plantaardige oliën en vetten hadden in deze productie
het .belangrijkste aandeel met ca 60 pCt. De beteekenis
van den verbouw van oliehoudende zaden voor de totale
vetvoorziening is echter belangrijk grooter dan uit dit
percentage kan blijken, daar de productie van dierlijke
vetten – met name van boter en bepaalde slachtvetten –
voor een groot deel afhankelijk is van het gebruik «oor het
vee, van de bijproducten der olieslagerijen (koeken. en
schroot).
In verband met de in het vervolg te maken vergelijking
tusschen de huidige en de vooroorlogsche vetpositie is
het van belang na te gaan, wat het aandeel der verschil-
lende werelddeelen in de productie van plantaardige
oliën en vetten véér den oorlog was. Uit de reeds eerder
vermelde publicaties van het Internationale Landbouw-
instituut is het volgende, wederom slechts benaderende,
overzicht samen te stellen.
TABEL
H.
Productie e’an plantaardige oliën en c’etten in de Qerschillende
werelddeelen, omgerekend op olie- resp. et-aequ.ialent
(in 1.000 ton)
ontieenci aan eenige puBlicaties van net zeer goect gein-
formeerde Amerïkaans’che Ministerie van Landbouw
1).
Wij vermeidden reeds, dat van de voortgebrachte olie-
zaden bepaalde hoeveelheden niet voor olieproductie
worden gebruikt, zoodat deze bij een onderzoek naar de
wereldvetsituatie buiten beschouwing dienen te blijven.
Voorts werd voor sommige producten met uitvoer- en niet met productiecijfers rekening gehouden (dit geldt
hoofdzakelijk voor copra, palmpitten en palmolie). In
verband daarmede hebben wij in kolom 6 van onder-
staande tabel de cijfers vermeld, zooals deze worden
na toepassing van correcties voor de genoemde factoren.
TABEL 1.
Wereldproductie en -uiwoer c’an olien en i.’etten, ore
–
e
1936
1937
1938
g
19
m.
36
-’38
Europa
…………………
1.000
1.250
970
1.070
U SSR
………………….
1.100
1150
1.160
1.140
Noord- en Centraal-Amerika
1.150
1.610
1.360
1.370
Zuid-Amerika …………….
1:020
950
800
920
Azië
…………………..
7.290
7.630
7.280
7.340
Afrika ……………………
1.420
1.450
1450
9440
Oceanië
. 140
140 – 140
140
Totaal ………………….
.
13.120
13.980
13.160
13.40
Deze tabel geeft een duidelijk inzicht in de groote be-
teekenis van Azië als producent van oliehoudende zaden,
gerekend op olie- resp. et-aequiQalent (in 1.000 ton).
1936
1937
1938
1
Gemiddeld
1
1936-1938
-.1
2
3
4
5
Plantaard. oliën en vetten
–
2.490 2.750
2.570
2.603
2.150 2.490
2.120
2.253
Sojaboonen
….. ……’
1.700
1.810 1.900
1.803 1.360
1.160
1.210
1.243
Grondnotcn
…………
Katoenzaaci
. .
‘
……..
1.200
1.090
1.070
1.120
Koolzaad
………….
690
720 680
697
,
Lijnzaad
……………
Zonnebloempitten
590 590
590
590
Sesainzaad
……………
140 150
150
147
50
‘
50
ö3
Copra
…………….
…
1.030
1.060
1.150
1.079
Castorl)oonen
………….
Palmpittcn en -olie
. . .
850
850 800
.
833
Perillazaaci
.
‘…………60
740
.
.
1.130
740 870
Olijven
……………..
100 100
97
Houtolie
……………90
Bahassupitten
.30
30 30 30
13.120
13.980 13.160 13.420
Totaal
………….
Dkrltjko
–
vetten
3.360 3.400 3.560
3.440
Boter
……………..
Lard,
efl7
2.700
Talk, ene
1.250
Walvischiraan
487
487
616 550
Vischolie
200
Totaal
.
…………………………………..
8.140
Totaal-generaal
……………………………..
21.560
Uitvoer oliën en vetten
Ter%.achte uitvoer
1947
‘1
Afgeronde schatting uit ..The Fats aod
OUs
Situation”. .Tanuari
9947
Blijkens deze berekening kan de totale vooroorlogsche 1 een feit, dat straks van’doorslaggevende beteekenis zal
productie van plantaardige en dierlijke oliën en vetten,
1
blijken voor de huidige wereldvetpositie.
voor zoover deze aan de olie- en vetvoorziening ten goede
1
De wereldproductie bedroeg, zooals wij zagén, ca. 19,3
millioen ton. Aannemende, dat de wereldbevolking om-
‘) ,,Foreign Crops and Markets” en ,,Foreign Agricultural Circin-
streeks 1938 2,12 milliard personen bedroeg, kan het
lar” van het, ,,Office of Foreign Agricultural Relations” en,,The 1 gemiddelde vetverbruik per hoofd per jaar worden be-
Fats and
Oils
situation’ van het ,,Bureau of Agricultural Econo-
mies” van genoemd i’Iinisterie.
.
rekend op ca. 91 kg,.waarbij, het zij nogmaals vermeld,
270
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1947
tO’
met de onzichtbare vetten geen rekening is gehouden.
Het is duidelijk, dat dit verbruik van land tot land sterk
-varieert. Ten eerste zijn er groote verschillen in het ver-
bruik voor menschelijke consumptie, samenhangend met
verschillen in klimaat, levensstandaard, voedingsgewoon-
ten, enz. en in de tweede plaats varieert het industrieele
verbruik met mate.en aard van industrialisatie.
• Wij ‘hebben getracht een berekening te maken ‘van het
totale vooroorlogsche vetverbruik in Europa (zonder
Rusland), uiteraard het wereiddeel, ‘dat ons in de eerste
plaats interesseert. Het resultaat dezer berekening is in
de volgende tabel samengevat
2).
TABEL III.
Verbruik van oliën en vetten in’Europa (zonder Rusland),
omgerekend op olie-, resp. vet-aequivalent, gemiddeld in
1936, 1937 en 1938.
4.000,
ton.
Productie van oliehoudencie zaden
1.070
15,2
Invoerbverschot oliehoudende zaden, oliën en
2.540 36,2
1.500
21,3 240
334
vetten
………………………….
Productie
boter
…………………….
.
6,3
Invoeroverschot
boter
………………..
Productie
traan
…………………….440
1,7
Invoeroverschot traan …………………120
Productie
dierliJke
vetten
……………
..i000
14,2
Invoeroverschot_dierlijke vetten
………..
120
4,7
Totaal
…………………………….
1
.7.030
1
100
Bj een Europeesche bevolking van 395 millioen zielen
zou uit deze cijfers een gemiddeld vooroorlogsch verbruik
per hoofd per
,
jaar kunnen worden berekend van ca.
17,8 kg. In deverschiïlende linden zullen zich uiteraard
wederom belangrijke afwijkingen van dit gemiddelde
hebben voorgedaan.
Blijkens Tabel III was de vetvoorziening van Europa
voor ca. 50 pCt. afhankelijk van plantaardige oliën en
vetten en voor de andere 50 pCt. van vetten van dierlijke
herkomst, waarbij ecliter wederom dient te worden
bedacht, dat in verband met het gebruik als veevoeder van de bijproducten der olieslagerijen het aandeel van
den plantaardigen sector belangrijk grooter is. Van het
vet van plantaardigen oorsprong was ruwweg
1/3
uit eigen
productie afkomstig en
2/
uit invoer. 1-Jet pr6centueel
aandeel van de ingevoerde plantaardige oliën en vetten
in het totale vetverbruilbedroegca. 36 pCt, het procentueel aandeel van allen invoer ca. 43 pCt. De gevolgen van deze
groote mate van importafhankelijkheid hebben wij ge-
durende den oorlog ondervonden en ondervinden wij nog
steeds! Ter vergelijking kan worden opgemerkt, dat in de Vereenigde Staten slechts ca. 25 pCt. van het total vetverbruik uit invoer afkomstig was.
De huidige werelduetpositie.
De oorlog heeft de totale olie- en vetproductie zeer on-
gunstig beïnvloed. De belangrijkste verliezen werden ge-
leden met betrekking tot de palmproducten (copra, palm-olie en palmpitten). De gedurende den oorlog door Japan
beze4e of geblokkeerde gebieden waren verreweg de voor-
naamste voortbrengers dezer artikelen en zoowel de
productie als de export lijden nog steeds belangrijk onder
de gevolgen dezer bezetting. Ook de productie van dier-
lijke vetten onderging een gevoelige verlaging. De boter-
productie is, voornamelijk ten gevolge van gebrek aan
krachtvoeder eb kunstmest, afslachting van koeien en
bepaalde overwegingen van oorlogseconomie, over bijna’
de geheele linie belangrijk gedaald, terwijl ook de productie
van walvischtraan een groote vermindering onderging.
Voorts vertoonde de productie van katoenzaad ten ge-
volge van beperking ‘van het bebouwde areaal een belang-
rijke daling. ‘Daarnaast ondergingen slechts de voort-
brenging van zonnebloempitten – door vergrooting van
‘)
Zie ook ,,Fettversorgung Europas”, Vercinigtes Hilfswerk
vom. Internationalen Roten Kreuz, Genf,’ September 4945.
het areaal in Aigentinië – en die van soyaboonen – door
grooteren aanplant in de Vereenigde Staten – een meer
of minder belangrijke stijging.
In tabel T is een schatting gegeven van de productie
van oliëii en vetten in 1945 en 1946, voo!’ zoover deze aan
de vetvoorziening direct ten ‘goede komen (dus excl. voor
veevoeder, enz. gebruikte hoeveelheden). Daar deze
productiecijfers alleen nog niet een volledig inzicht geven
in de vetsituatie, daar ‘grootere of kleinere hoeveelheden
in de productielancien ter voorziening in de eigen binnen-
landsche behoefte worden behouden en dus niet voor
dekking der tekorten in de invoerlarsden in aanmerking
komen, zijn bovendien de geschatte exporten – in verge-
lijking met een vooi’oorlogsch gemiddelde – veimeld.
De totale productie in 1946 heeft blijkens deze bereke-
ning ca. 16,3 millioen ton bedragen,.tegen een productie
van ca. 19,3 millioen ton vôbr den oorlog. Het gemiddelde
verbruik per hoofd bedroeg toen, zooals wij zagen, 9,1 kg;
aannemende, dat de w’ereldbevolking sindsdien met 7 pCt.
is toegenomen – gedurende 9 jaar
I
pCt. zou in 1946,
om eenzelfde gemiddeld verbruik als vbbr den oorlog te
kunnen dekken – waarbij er dan van wordt uitgegaan,
dat de bevolkingsvermeerdering in alle deden der wereld
in dezelfde verhouding heeft plaats gehad – een hoeveel-
heid noodig zijn geweest van 20,7 millioen ton, d.w.t.
dat er een tekort was van ca. 4,4
millioen
ton, of ca.
1/
van de productie van 1946.
Jntusschen dient een belangrijk verschijnsel te w’orden
gesignaleerd: in verschillende gebieden is het vetverbruik
per hoofd in vbrglijking met vÔbr den oorlog meer of
minder belangrijk toegenomen, of wel het zou ‘toegenomen zijn, indien de beschikbare hoeveelheden daai’toe de moge-
lijkheid hadden gegeven. Met name in Britsch-Indië en
op het Amerikaansche continent is dit het geval.
In eerstgenoemd gëbied zullen de tekorten aan andere
levensmiddelen tot deze toeneming van het vetverbruik
hebben bijgedragen, doch ook andere factoren – gewij-
zigde voedingsgewoonten, ‘industrialisatie – hebben
hierbij een rol gespeeld; ook wanneel’ het totaalbeeld der
voedselvoorziening in dit gebièd gunstiger zal, zijn, kan
derhalve worden verwacht, dat het vetverbruik blijvend
op een wat hooger niveau zal liggen. In de Amerikaansche
landen zal het grootere verbruik, resp. de neiging daartoe,
zijn veroorzaakt door den grooteren welstand van dit
continent in vergelijking met vöôr den ooi’log en zoodoende
voor een belangrijk deel van de conjunctuur afhankelijk
zijn. Aangenomen kan echter worden, dat dit grootere
verbruik gedeeltelijk permanent zal blijken. 1-Jet is natuur-
lijk geenszins uit te maken,’. om welke hoeveelheden het
hier zal gaan, doch gezien de groote bevolkingsaantallen
dezer gebieden zal ook slechts een geringe stijging van het
vetverbruik per hoofd een zeer belangrijke toeneming van –
de totale behoefte beteekenen. Een en ander houdt in,
dat het in het voorgaande becijferde tekoi’t meer of
minder belangrijk grooter moet zijn.
Terugkeerend tot tabel 1 kan nog worden opgemerkt,
dat het cijfer van den voor 1947 geprojecteerden uitvoer
voorloopig voor ons het meest van belang is. Deze zal
nog slechts ca. 3 millioen ton bedragen, wat w’eliswaar
een niet onbelangrijke verbetering ten opzichte van het
vorige jaar beteekeët, doch nog slechts de helft van de
vbör den oorlog uitgevoerde hoeveelheden is.
Indien men daarbij bedenkt, dat de productie in vele
invoerende landen – met name Europa – veel geringer
is geworden, waardoor de invoerbehoefte evenredig toe-
neemt, dan wordt het duidelijk, welke tekorten de wereld-
vetpositie heden ten dage nog te zien geeft.
Vooruitzichten Qoor de komende jaren.
Verwacht kan worden, dat de wereldproductie en de,
export van oliën en vetten zich in de komende jarnn zullen
uitbreiden. De productie en de uitvoer van palmproducten
zullen, naarmate het herstel in het ,erre Oosten zich:
2 April 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
271
verder voltrekt, zeker belangrijk toenemen.’ Ook de
productie van dierlijke vetten zal – met uitzdndering
van walvischtraan – een stijging vertoonen: vele landen
zijn druk doende hun veestapel op vooroorlogsch peil t€
brengen, terwijl de hoeveelheid beschikbaar krachtvoeder
met de stijging,in de productie van plantaardige oliën en
vetten ook zal toenemen. Daartegenover staat, dat de
walvischvangst, door de’ in verband met het gevaar van
overbevissching getroffen internationale afspraken, voor-
loopig beperkt zal blijven tot maximaal 16.000 ,,blue
whale units”, overeenkomende met ongeveër 300.000
ton traan; dit is belangrijk minder dan het overeenkomstige
cijfer van vöôr den oorlog. , –
1-let zal zeker nog 3 â 4 jaar duren, voordat deolie- en
vetproductie weer op vooroorlogsch peil zal zijn gekomen.
Daarbij zullen van invloed zijn de weersomstandigheden,
de politieke stabiliteit in het Verr.e Oosten, de prijs-
ontwikkeling en uiteraard de mate, waarin de invoerlanden
in staat zullen zijn voor den import dezer producten
deviezen beschikbaar te stellen. 1-let zal intusschen afhangen van de ontwikkeling van
het verbruik in de belangrijkste produceerende gebieden,
‘elk deel van de tôtale productie in den internationalen
handel zal komen en daarmede in v’elke mate hetklassieke
tekort-gebied Europ’a in zijn invoerbehoefte zal kunnen voorzien. De •ontwikkelingstendenties in oogenschouw
nemend, zooals deze zich heden ten dage aan ons voordoen,
ziet het er o.i. niet naar uit, dat er voorloopig van eeii
overproductie van oliën en vetten sprake zal zijn.
Er zijn verschillende projecten in bewerking om de
productie van oliën en vetten zoo spoedig mogelijk weer
op ‘en hooger peil te brengen. Naast verschillende plannen
om de copra- en palmolieverschepingen uit het Verre
Oosten te versnellen, is het belangrijkste dezer projecten
momenteel het door de ,,United African Company” – een
onderdeel der Unilever N.V. – geëntameerde en thans
door de Engelsche Regeering overgenomen plan
4)
om in
Tanganyïka, Noord-Rhodesia en Kenya 1,3 millioen ha –
d.i. de helft van’ de totale oppervlakte cultuu,rgrond van
Nederland – met grondnoten te bebouwen. FIet plan,
dat circa £ 25 millioen gaat kosten en door de Engelsche
Regeering zal worden gefinancierd, voorziet in een ont-
wikkelingsperiode van 5 jaar.
Voorts bestaan er Fransche plannen
5)
voor het stimu-
leeen van productie en export van oliehoudende zaden
in de Fransche overzeesche gebieden. Deze plannen voor-
zien in de opvoering van den uitvoer in de komende 10
jaren met ca., 400.000, ton (olie-aeciuivalent) tot 568.000
ton en binnen een periode van 20 jaar tot 700.000 ton.
Deze hoeveelheden zijn overigens niet zoo bijzonder
indrukwekkend, indien men bedenkt, dat de vooroorlog-
sche export dezer gebieden ca. 410.000 ton bedroeg.
Naast de kwestie van den noodigen invoer van vet-
producten heeft de wereldvetsituatie voor ons land nog
een tweede, niet minder belangrijk aspect: den uitvoer van
boter. De kansen voor een hervatting van dezen vôÔr den
oorlog zoo belangrijken export hangen uiteraard nauw samen met het totaal van vraag en aanbod van olie- en
vetproduclen. Op deze uitermate belangrijke kwestie
zal hier,niet verder worden ingegaan; de probleemstelling
in dit artikel is beperkter. Inmiddels achten wij het te
betreuren, dat tot dusverre bij ons te lande de economie
van den landbôuw – en het zal voornamelijk haar taak
zijn, een aspect als het bovengenoemde te bezien – niet
diezelfde wetenschappelijke belangstelling heeft gehad als
bijv. de landbouwtechniek wel ten deel is gevallen., Op
onze economische hoogescholen wordt m.i. te weinig
aandacht aan den landbouw, op de landbouwhoogeschool
te weinig aandacht aan de economie gçschonken.
Dr E. VAN DE WIEL.
‘) Zie ,,E.-S.B.” van 12 Februari 1947, blz. 136.
‘) Rapport van den ,,Directeur de l’Agricuiture”, 016agineux
no. 3, September 1946.
INGEZONDEN STUK.
STRIJDPUNTEN ‘INN AANZIEN VAN J)E
VERMOOENSUEFFINO.
De heer Justus Meyer schrijft ons:
Natr aanleiding van het ‘opstel van Prof. Polak in uw
nummer van 12 Maart jl. veroorlove U mij plaatsiuimte
voor de volgende opmerkingen. –
Tot haar eenvoudigste formule herleid, komt het betoog
van den schrijver hierop neer: er is ongevyer evenveel’
geblokkeerd geld als de kapitaalsheffingen zullen ier-
eischen. Ergo kan van die heffing nuch een, conjunctuur-
verstorende werking uitgaan, nôöh kan zij, gelijk w’ordt
gevreesd, prijsdrukkend werken voor te realiseeren ver-
mogensbestanddeelen, daar tegenover behoefte aah ge-
blokkeerd geld altijd een gelijk aanbod zal bestaan, mits
de omzetting van beide soorten in elkaar zoo vlot moge-
lijk geschiede.
In abstracto is daartegen natuurlijk niets in te brengen.
Zoo straks zal ,ik zelfs het betoog van Prof. Polak nog
kunnen versterken. Ten aanzien van de door hem gepo-
neerde stellingen en gegeven voorbeelden is echter
in
concreto
wel het een en ander an te voeren.
Primo:
zij, die niet over voldoende middelen beschikken,
zullen door de heffingen wel worden
gedwongen te oer-
koopen.
Zij, die door verkoop van geblokkeerd geld midde-
len vrij krijgen, zullen echter niet kunnen worden
ge-
dwongen te koopen.
Buitendien is het zeer de vraag, of
groep B juist de vermogensobjcten van groep A zal
begeeren, maar reeds de asymetrische dwangpositie van
beide groepen doet naar mijn bescheiden meening, de ge-
heele theorie, van den schrijver in ht water vallen.
Secundo:
de schrijver zegt, dat zij, die onvoldoende
bedrijfskapitaal overhouden, dan maar van derden zullen
moeten gaan leenen, wat dan al weer mogelijk zou zijn
volgens de evengenoemde evenWichtsthorie. Afgezien
van de vraag, of groep A wel zal villen leenen, zullen
in de praktijk vele leden van groep B er eenvoudig van
afzien te leenen. Zij zullen ‘uit beginsel geen zaken met
geleend geld willen drijven, waarbij zij zich niet zullen
laten overtuigen door cjçs schrijvers theoretisch argument,
dat dit leenen nu eenmaal een symptoom is van onze
nationale armoede. Des te minder zullen vele leden van groep B tot leenen willen overgaan, daar alle mogelijke
factoren ,,beyond their control’, waarover ik wel niet behoef
uit te weiden, de bedrijfsvoering met veel meer risico’s
gepaard doen gaan dan vroeger, zoodat een solied zaken-
man zooveel mogelijk kapitaalsverplichtingen jégens
derden zal willen vermijden. In concreto zal kapitaals-
aftapping aan het bedrijfsleven dus wel degelijk de pro-
ductie schaden.
Tertio
is er ook nog zoo iets als de algemeene consument.
Flij zal ‘vele consumptieve daden achterwege lateh na
betaling der heffing. Dat lijkt heel fraai in het kader van
een ,,spaar”-campagne, maar de conjunctuur zal er al
weer niet mee gebaat zijn, ten detrimente van den werk-
nemer. Niet voor niets zeide één der deelnemers aan
een recente vergadering der R.K. Werkgevers, die zich
tegen kapitaaisheffing uitsprak, dat reeds thans ih Twente
fabrikanten zich instellen op slappe ‘zaken.
Ofschoon het onderwerp lang niet is uitgeput, zal ik
het bij deze losse opmerkingen laten. Alleen nog dit:
het theoretisch’ betoog van Prof. Polak zou nog kunnen
worden versterkt door er aan toe te voegen, dat degenen,
di6 de heffingen betalen, er reëel niet op achteruit kunnen
gaan, omdat, in abstracto, de
koopkracht oan het restant
van hun vermogen precies evefiveel zou moeten stij’gen
(door prijsdalingen) als het heffingspercentage bedraagt.
Deze conclusie is echter eerst dan bondig, als de heffingen
waren uitgevoerd als sluitstuk, dus als inderdaad eerst
een sluitende begrootirg is verkregen. Zooals het thans is,
komt de heffing in een bodemlöos vat terecht. Als sluit-
stuk in bovengenoemden zin ware de heffing toçlaatbaar.
RL
272
ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
2 April 1947
Maar zij zou alsdan niets, slechter of beter maken, alleen
verstorend werken.
Wat ten slotte het argument van den schi’ijver betreft,
dat het alternatief van de heffing’ondraaglijke belastingen
voor onafzienbaren tijd zouden zijn, daartegen is gemakke-
lijk aan te voeren, dat de thans voorgestelde belastingen,
na effectueering der heffingen, reeds volkomen ondraag-
lijk zijn, en iedere (dringend noodige) kapitaaisvorming
beletten. Buitendien maakt de reëele budgetaire besparing
der heffing van maximaal f 00 millioen ‘s jaars slechts een
gering percentage van het totale budget uit, en haar achter-
wege laten kan nooit aanleiding geven tot nôg ondraag-
lïjker belastingen dan thcns reeds wordt voorgesteld.
,,Perhaps no less important is that we should not,
by short-sighted attempts to cure. poverty by a redis-
tribution instead of by an increase in our income, so
depress large classes as to turn them into determined
enemies of the existing political order” (F. A. I-Iayek:
,,The Road to Serfdom”, 7e druk, blz. 155).
Naschrift:
De opmerkingen van den geachten.inzender geven mij
aanleiding tot een kort wederwoord.
Het eerste bezwaar,
betreft, de dwangpositie van den
verkoper, de, vrijheid van den koper. De dw’angpositie
van eerstgenoemde is betrekkelijk: de verruimde betalings-
termijn en de bereidheid van den Ontvanger om tegen
zekerheidstelling of onderpand uitstel te verlenen,
geven den belastingschuldige gelegenheid, het gunstige
moment, waarop- ernstige gegadigden voor zijn te ver-
kopen -bezit opduiken, af te wachten. De bezitter van ge-
blokkeerd geld ondervindt eveneens een betrekkelijke
dwang, daar hij met, zijn geblokkeerd tegoed toch niets
anders kan doen dan vermogensbestanddelen in de
kapitaaisfeer kopen. Dat B niet precies begeert, wat A
aanbiedt is een plooi, die zich in iedere marktpositie
voordoet en die een neiging tot gladstrijken zelve oproept,
zodra B’s vraag het ene object in prijs doet stijgen, terwijl
door A’s aanbod diens goed neiging totprijsdaling vertoont.
Het tweede bezwaar
betreft het reeds in mijn artikel
van 12 Maart door mij verworpen .beginsel”, dat niet
meer bij onze tijd past. Niet willen lenen of geen risico-
dragend kapitaal van derden willen aantrekken ‘is een
vooroordeel tegen financieringsmethoden, die arme landen
hun opkomst hebben verschaft. Zie België, Amerika en
Duitsland in de negentiende eeuw. Zeker, er zullen enige
hardhoofden transacties achterwege laten en daardoor
tevens tercein vrijgeven aan concurrenten met moderner
opvattingen. Plaatsverwisseling dus, geen inkrimping
van de totale bedrijvigheid. Moeten we daarvoor èn de
monetaire, èn de budgetaire sanering achterwege laten?
Het de,de bezwaar
geldt de inkrimping van het verbruik
na & heffing, welke tot werkl6osheid zou kunnen leiden.
Maar
is
voorshands de vraagnaar – beter nog: de nood
aan -. allerlei noodzakelijke dingen, zowel voor primaire
levensbehoeften als voor onontbeerlijke outillage niet
zô groot, dat we ons over die werkloosheid, over de gehele
linie gezien, het hoofd niet hebben te breken? Zeker,
in bepaalde branches zou soberheid werkloosheid kunnen
brengen, maar dan moeten de aldaar overbodig wordenden
maar overstappen naar. de takken van bedrijf, waar nog
steeds behoefte aan arbeidskrachten bestaat. Als we ons
moeten oriënteren op de kappers, de bars; de fabrieken
en handelaars in sierartikelen, laat
–
ons dèn ook maar
dansend tegronde gaan. Soberheid maakt productieve
krachten vrij voor productie van noodzakelijke outillages
voor bedrijven en gezinnen en als die er over een jaar of
vijf tien weer voldoende zijn, dan zal ook het levenspeil
weer zijn gestegen en ‘kan de teugel van de soberheid
worden gevierd.
Het slot
van inenders betoog is mij niet recht duidelijk,
evenmin waarorn hij die bepaalde zin van Hayck citeert.
Van redistributie van inkomen is hij deze heffing geen
sprake, het alternatief an nôg hogere periodieke belastin-
gen zou de verhoging van het inkomen te zeer belemmeren,
zoals ik in mijn artikel reeds uiteenzette. Of de periodieke
belastingen reeds ondraaglijk zijn? Ik weet het niet met
zekerheid. Maar
als
dat zo is, dan moet men er zeker niet
nog een schepje op doen, want dan ligt de verlaging, tot
draaglijk peil nôg verder weg. Ook hier dus een argument
véér heffing ineens.
In het voorbijgaan werpt de geachte inzender nog het
bezwaar op, dat de begroting nog niet sluit en deze heffing
dus nog niet aan haar doel kan beantwoorden. Dit bezwaar
wordt veel gehoord en vereist dandacht. Vooral ook omdat
enige particuliere brieven, door mij ontvangen naar aan-
leiding van mijn artikel, mij ernstig kapittelen over de
luchtige wijze, waarop ik de niet sluitende begroting als
een ge’geven feit heb aanvaard. –
‘Ik heb de vermogensheffing op zich zelf besproken,
niet de budgetaire politiek in het algemeen. Bij de behande-
ling van een onderdeel, tegenover een of meer alternatieven
op beperkt terrein, moet men nu eenmaal een aantal
voorwaarden uit bredere kring als gegeven grootheden
aannemen. Anders kan men geen artikel van vier kolom
schrijven, maar dijdt de beschouwing uit tot een dik boek,
dat verschijnt als het niet actueel meer is. Hoe men’het
sluitstuk van de geldsanering, waartoe de vermogenshef-
fing in de eerste plaats dient, ook wil regelen, hoe men het
reduceren van de staatsschuld ook wil verwezenlijken,
men zal moeten constateren, dat de begroting niet sluit.
Dit feit kan geen argument zijn tegen of voor één van de
alternatieve middelen. 1-let feit js er, of men de ene.dan
wel de andere weg kiest.
heeft degene, die dit feit voor zijn keuze van een be-
paald middel als gegeven aanvaardt, zich bij die toestand
van tekoi’ten neergelegd? Geenszins. Dat doet zelfs de minister van Financiën, wien men die tekorten verwijt,
niet. 1-let ministerie en tal van andere departementen en
overheidsdiensten zijn al geruime tijd doende om de te-
korten te beperken en te doen verdwijnen. Maar dat gaat
niet ineens. Wie veel met de Overheid te maken, heeft,
keurt haar. bekende schrielheid af, maar verwijt haar
tevens, dat er tekorten zijn. Er wordt bezuinigd, moeizaam,
want de verkeerde bazen, die tijdens de bezetting en ge-
durende het M.G.-interregnum de overheidsdienst be-
dilden, hebben heel wat
–
verspillingen en andere vei keerde
gewoonten nagelaten. Daarom moet, men de overbelaste
en hard .werkende ambtenaren hun tijd geven om al die
varkentjes te wassen.
Dat in die tijdde tekorten een fabelachtige hoogte
hebben bereikt is weer een coïncidentie, die men nuchter
moet beschouwen. Tout savoir c’est beaucoup’comprendre,
tout compendre c’est beaucoup pardonner. Van het
geraamde tekort 1947 is nodig voor:
herstel -van orde en rust in Indonesië . . circa 18 %
wederopbouw
………………………
,
31 %
levensmiddelensubsidies
………………
21 %
Deze posten vormen tezamen
…………
.’,
70 %
van het geraamde tekort. Al deze posten zijn kennelijk
tijdelijke kosten. Zij zijn te vergelijken met de uitgaven
van een gezin om den kostwinner of de leidster van huis-
houding en opvoeding in geval van zware ziekte voor dood
of blijvende invaliditeit te behoeden. Wie maakt er in
zulk een geval het ,gezinsho’ofd een verwijt van, als de
uitgaven de inkomsten te boven gaan en hij tôch de op-
leiding van zijn kinderen blijft bekostigen? Zo is het thans
in de Nederlandse staats- en volkshuishouding, die om
herstel te bereiken tijdelijk de eindjes niet aan elkander
kan knopen. Dat is duldbaar, mits op alle minder vitale
punten maar de uiterste soberheid wordt betracht. De
Regering tracht dit te bereiken, ondanks veel wrijving en
tegenstand. Hopelijk zal de Regering voor die tegenstand
niet op zij gaan en met volleenergie de nodige bezuiniging
in eigen huis èn in de particuliere sector van het leven
2April 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
,..’
.
.
.
273
doorvoeren, hopelijk zullen de critici daarbij gaarne
met de Regering medewerken, 66k in hun particulier
leven, want niet alleen de staatshuishouding, maar 66k
de
olkshuishouding is thans nog deficitair. ,
AANTEEKENINGEN.
GOEE)1(OOP-OEF,1)POLITIEK.
Eén van de gebieden, waarop in Nederland enEngeland
een gelijkgericht financieel economisch regeeringsbeleid
wordt gevoerd, is dat van de rentepolitiek. In beide 1aiden
wordt thans gestreefd naar een lagen rentestand voor
overheidsleeningen. Daar de Overheid sinds vele jaren
verrew’eg de voornaamste credietneemster is, en haar
voorwaarden voor de geld- en kapitaalmarkt toonian-
gevend zijn, beteekent dit, dat het rentepeil op de geheele
geld- en kapitaalmarkt laag wordt gehouden.
In Nederland wordt een doelbewuste goedkoop-geld-
politiek door de Regeering pas sinds de bevrijding gevoerd.
In Engeland is de goedkoop-geidpolitiek van ouder
datum. Reeds in 1932 werd zij ingevoerd, en sindsdien
is zij gehandhaafd; zij vond dus toepassing in een depressie
en in een hausse, in een wereldoorlog en thans in de na-
oorlogsche herstelperidde.
Een tweede verschil met ons land is, dat de Engelsche
politiek van renteverlaging verder gaat dan de Neder-
landsche. De Engelsche minister van Financiën, Dalton,
streeft sinds het najaar van 1946 naar een rentestand van
2* pCt. voor langloopende overheidsleenigen, dus bijv.
voor 25-jarige obligaties; sommigen spréken daar reeds
• van ultra goedkoop geld. Zijn Nederlandsche collega,
Prof. Lieftinck, stelt zich een rentevoet van 3 pCt. voor
dergelijke leeningen ten doel. Ter illustratie van dit ver-
schil. zij vermeld, dat in Engeland 2* pCt. Consols ip No-vember 1946 een maximumkoers van
99*
pCt. bereikten;
in Nederland bedroeg de hoogste koers ,’an 2* pCt. N.W.S.
• 91* pCt. Thans bedraagt de koers van. 2* pCt. Consos in
Engeland 94 pCt. De koersdaling w’as hier vooral in de
laatste maanden geconcentreerd. In Nederland noteeren
2* pCt. N.W.S. thans 82* pCt. en 3 pCt. Grootboek 99 pCt.
Nu beteekent het feit, dat het goedkoope geldin Enge-
land sinds 15 jaar een realiteit is, oog niet, dat tegen deze
politiek geen oppositie zou bestaan. Juist’ dmdat in Enge-
land de periode van ervaring
,
zooveel langer. is, en. men
daar zooyeel verder gaat dan in Nederland, is het interes-
sant, kennis te nemen van heschouw’ingen welke gedu-
rende den laatsten tijd over’ dit onderwerp in de Engelsche
financieele en economische tijdschriften zijn verschenen.
Vanneer w’ij de Engelsche literatuur overzien, blijkt,
dat de mogelijkheid van het bereiken van goedkoop geld
niet wordt,betwijfeld. Lord Balfour, president van ,,Lloyd’s
Bank’? zegt in een rede uitdrukkelijk’. ,,it is doubtless
within the power of the Chancellor to i’educe interest rates
fu r ther”. –
Zoowel de bankiers, in hin ‘jaarlijksche toespraken, als
de tijdchriftartike1en houden zich uitsluitend bezig met
de
consequenties
der goedkoop-gelcipolitiek en bespreken
de al of niet wenschelijkheid daarvan.
Nu is dit méér dan een theoretisch probleem. Indien
het b’eleggend publiek wordt doordrongen van de meening,
dat de Regeering op den duur zal falen in haar lage-rente-
politiek, heeft deze psychologische gestaldheid zelve reeds
tengevolge, dat de Overheid niet dan met groote moeite
haar doel zal kunnen bereiken. De ervaring in ]ngeland
heeft het echter aan ieder.daar ‘te lande duidelijk gemaakt,
dat een vastbesloten Regcering onder de meest uit-
eenloopende omstandigheden met succes een lagen rente-
stand kan doorvoeren; het’ uitspreken van twijfel aan dit
succes, heeft derhalve weinig zin meer.
hiermede komen wij op een tweede groep critici,, die de
wenschelijkheid van goedkoop ,geld betwijfelen of ont-
kennen. Weer treft ons de afwezigheid van een hier te
lande wel gehoorde critiek, nl. dat goedkoop geld eer’i
speciaal socialistische politiek zou zijn, gericht op wijzi-
ging van de inkomensverdeeling. liet ontbreken van deze
critiek kan het gevolg zijn van den realistischen kijk der
Engelsche bankiers en schrijvers, welke in de ,,cheap
p
mdney”-oiitiek van LabQur een voortzetting zien, zij
het eenigszins verder gaand, van een door conservatieve
Regeeringen geïntroduceerd eii 13 jaar lang gehandhaafd
stelsel.
Een veel geopperd bezwaar
,
tegen goedkoop geld is
voorts,
•
dat .dit een ,,kunstmatig” of ,,onnatuurlijk” ka-,
rakter zou dragen; in Engeland wordt in dit verband wel gesproken van ,,rigging the market” door de Regeering. ,,Lloyd’s Bank Review” acht deze, cr,itiek grootendeels
onjuist.. Het is nu eenmaal eei feit, dat er een groote
staatsschuld bestaat en dat de Overheid de keuze heeft
deze te, financieren, door haar onder te brengen bij het
beleggend publiek 6f bij de banken, de geldscheppende
instellingen dus. Zelfs is het technisch noodzakelijk, dat
de Overheid een zeker gedeelte-van haar schuld op de
laatste wijze onderbrengt, want anders zou de geldhoeveel-
heid in het land te klein worden; immers, het grootste deel
der -bankactiva bestaat de laatste decennia uit overheids-
papier. 1-Toe verder de Overheid nu gaat met het finincieren
van statschu1d via ,banken, hoe lager de rentestand.
De rentestand is grootendeels een monetair verschijnsel;
en’ de monetaire toestand zelve de resultante van. de
oi’erheidspolitiek. .
Dze beschouwing van Lloyd’s Bank Review” zouden
wij nog iets schei’pei’ aldus kunnen samenvatten: er heercht
nu eenmaal op de kapitaalmarkt geen vrije mededinging;
de Staat heeft eèn.groot gedeelte van de vraag in handen.
Elke beslissing, die zij neemt tav. haar leeningspolitiek
heeft invloed
0
1
)
de kapitaalmarkt. liet heeft dus weinig zin deze, beslissing ,,kunstmatig” en ,,onnatuui’lijk” te
noemen als de keuze valt op een lage, en ,,natuurlijk”
als zij op een hooge rente valt.
Erkend môet worden, dat renteverlaging niet in het
voordeel is van de wederpartij van de Overheid: de b,e-
‘leggers. 1-let nadeel voor deze groep, met name voor de
institutioneele beleggers, wordt in de hier besproken
discussie echter niet zeerbreed uitgemeten. Capt. E. Smith,
president van de ,,National Provincial Bank”, geeft zijn
meening in de volgende gematigde termen weer: ,,cheap
money is not an unmixed blessing”, waarna hij de he-
zwaren bespreekt voor hen, die van vermogen leven;
daarnaast echter verliest hij het belang van de Schatkist
bij lage rente geenszins uit het oog.
Een argument, dat in de discussie uitvoerig w’ordt be-
sproken, houdt verband met den invloed van degoedkoop-
geldpolitiek op de geldhoeveelheid. ‘Wil men dit verband
nader analyseeren, dn moet men allereerst inzien, dat de
macht van de Overheid, om haar streven naar rentever-
laging door te zetten, gebaseerd is op het feit, dat zij, in-
diende beleggers niet bereid zijn met de conversie mee te
gaan, dezen aflossing in contanten kan aanbieden. De
middelen hiertoe verkr.ijgt zij van de banken, die deze uit
het niet scheppen. Zoowel in Engeland als Nederland is
sinds 1914 steeds meér de gewoonte ontstaan schatkist-
papier hij de particuliere banken onder te brengen.
Hierdoor wordt geld gecreëerd,’ precies
01)
dezelfde wijze
als wanneer dit schatkistpapier bij de circulatiebank
wordt ondergebracht. liet zijn dus de particuliere banken,
die liet de Regeering mogelijk maakten en maken, haar
streven naar renteverlaging effectief te maken.
Nu is het normale verloop van een proces tot interest-
verlaging tot dusverre telkens geweest, dat de Overheid
inderdaad aanvankelijk haar schuld voor een grooter ge-
deelte bij banken moest onderbrengen. De beleggers zijn
dan nl. nog aan den ouden rentestand gewend, beschouwen
dezen als normaal en vragen aflossing van hun obligaties,
liever dan nieuwe laag réntende stukken te accepteeren, resp. houden hun besparingen in hiquiden vorm aan. Na
77
274
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 Airil 1947
eenigen tijd echter geraken zij aan de lagere rente gewoon
en gaan tot belegging over; dan kan de Staat dus haar
credieten bij’ de bankn aflossen en gaat het nieuw ge-
schapen geld weer teniet.
Den laatsten tijd bestaat op dit punt eenige ongerustheid
in Engeland. In een berekening, welke nogal veel aandacht
trok, kwam het tijdschrift ,,The Banker” ‘an October 1946
met zekere reserves tot de conclusie, dat de Regeering de laatste maanden voor ruim £ 500 millioen aan over-‘
heidsobligaties van het publiek had gekocht (resp. zelf
had opgenomen van nieuwe emissies). Indien dit juist
was, zou het beteekenen, dat het publiek thans op een
grooter schaal dan tevoren niet met de verdere conversie
meegaat. De Engelsche minister van Financiën heeft
deze berekeningen inmiddels bestreden en . cijfers ver.
strekt, welke erop wijzen, dat voor een eenigszins anders
gekozen periode de staatsinstellingeh, juist een groot
bedrag aan overheidsobligaties bij het publiek hadden
geplaatst.
Voor een buitenstaander is het moeilijk na te gaan,
hoe de’ verhoudingen tav. deze kwestie precies liggen,
maar. verschillende stemmen uit de bankwereld wijten er
wel op, dat het publiek inderdaad thans een grooteren
weerstand tegen de verdere rentedaling aan dén dag legt
dan vroeger het geval was. Hierop wijst bijv. W. Manning
Dacey ‘in ,,Lloyd’s Bank Review” van Januari 1947;
hij merkt t.a.v. de houding van het beleggend publiek op:
,,a major downward trend in interest rates is generally
thought to have reached its limit”. Dezelfde gedachte
wordt uitgesproken in ,,The Banker” van Februari 1947:
,,the underlying resistance to cheaper money has been
stiffening fast”. hebben deze auteurs den psychologischen toestand der beleggers goed gepeild, dan zou men moeten
verwachten, dat de huidige groote geldhoeveelheid in Enge-
land een permanenter karakter zou dragen dan bij vorige
renteverlagingen het geval was. Niettemin wijst Dacey
er met nadruk op, dat ook ditmaal de vergroote geldcir-
culatie slechts zoolang zal blijven bestaan, als de beleggers
zich niet bij de verlaagde rente hebben neergelegd, m.a.w.
ook ditmaal een overgangstoestand kan voorstellen.
Het verschijnsel van ,,unfunding” van de staatsschuld,
of ,,monetisation”, zooals de Amerikanen het noemen,
hetgeen inhoudt, dat een groeiend deel van deze schuld
in handen der banken komt, en het publiek in plaats van
•effecten geld (banksaldi) aanhoudt, wordt op grond van
de beschikbare cijfers ook geconstateerd door ,,The Econo-
mist” van 7 September 1946. Dit blad bespreekt verder
het’verband tusschen deze vergrooting van de geldcircu-
latie en het ,,inflatie”-verschijnsel.
De uitspraak van Sir Noton Barclay van de District
Bank”, dat goedkoop geld beteekent ,,flirting dangerously
with inflation”, geeft duidelijk weer, w’elk gevaar naar
veler meening aan goedkoop geld is verbonden. ,,The
Banker”. van October 1946 erkent deze gevaren, maar
merkt op, dat de
oorzaak
van een dergelijke inflatie-
tendens ligt in den grooten drang bij het publiek om goede-
ren te koopen – bverigens begrijpelijk na 7 iïiagere jaren –
en niet in een vergroote geldhoeveelheid zelve.
De president van ,,Lloyd’s Bank” acht in dit verband
het gevaar aanwezig, dat de groote liquiditeit van het
publiek en de hooge belastingen tezamen een nadeelig effect zullen hebben op de spaargewoonten. Nu meent
geen der schrijvers, dat werkelijk van een inflatiedreiging
sprake is; de Overheid zal deze weten te voorkomen op
dezelfde wijze als zij gedurende den jongsten wereldoorlog
deed. Maar dit impliceert, dat de bestaande ,,physical
controls”, welke in den oorlog werden ingesteld, langer
zullen moeten worden gehandhaafd. Investeeringscontrôle
en rantsoeneering van consumptïegoederen bijv. zullen
er dan voor moeten (blijven) zorgdragen; dat de productie-
middelen toch voor de meest urgente doeleinden worder
aangewend.
W’anneer wij de bovenstaande discussie samenvatten3
kunnen wij constateeren, dat in Engeland algemeen wordt
erkend, dat de Overheid in staat is een verdere,rente’ver-
laging door te voeren. De consequentie hiervan is, zoo lang
het publiek zich niet bij deze verdere verlaging neerlegt,
een grootere geldhoe’eelheid, en het meerendeel der schrij-
vers nieent, dat inderdaad de rente van 24 pCt., thans
door den Minister nagestreefd, in dit verband te laag is.
Deze groote geldhoeveelheid zal naai’ veler meening,
hoewel niet tot inflatie, toch tot ongewenschte gevolgen
leiden, nI. het handhaven van allerlei beperkende maat-
regelen uit den oorlogstijd.
,Op grond hiervan bereiken de Engelsche bankiers en
economisten de conclusie, dat, onder erkenning van het
goede, dat met de goedkoopgeldpolitiek in de afgeloopen
jaren is bereikt, de Britsche Regeering goed zal, doen
deze politiek niet outrance voort te zetten.
LOONSI1000’J’E EN VERK(1ELEGENIIEL1).
In de reeks publicaties van het Nederlandsch Econo-
misch Instituut ‘is als no. 39 onder hovenstaanden titel
het boek van Dr H. J. Witteveen verschenen.
De vraag naar den invloed van de loonshoogte op de
werkgelegenheid is voor de theorie van veel belang,
maar kan door de theorie niet worden opgelost, aan-
gezien deze invloed het eindresultaat is van een groot
aantal interdependente en vaak tegen elkaar inwerkende
reacties. Voor de oplossing van het vraagstuk is de econo-
metrische methode aangewezen. Om de behandeling zoo
vruchtbaar mogelijk te maken; is het echter noodig een
nauw verband met dé theorie te leggen en de theoretische
beteekenis van de econometrische resultaten duidelijk aan
te wijzen. Bovendien moet aandacht worden besteed aan
de onzekerheidsmarge in het eindresultaat.
De wijze, waarop het vraagstuk in de theorie is behan-
deld, wordt geïllustre&rd aan de hand van de beide
diametraal tegenover elkaar staande theorieën van Pigou
en Keynes.
De theoiie van Pigou is gegrondvest op de bekende
stelling, dat bij een toeneming van prodüctie en werk-
gelegenheid het grensproduct van den arbeid zou moeten
dalen en omgekeerd.
Onder de v.eronderstelling van volledige mededinging
zou het grensproduct van den arbeid steeds gelijk zijn aan het reëele loon, zoodat dan van het gevonden functioneele
verband tusschen de werkgelegenheid en het grensproduct
van den arbeid
de reëele araagculQe naar arbeid
kan worden
afgeleid.
Om te weten, wat ‘de invloed zal zijn van een verande-
ring van het geldloon, moet dan bovendien, nog bekend
zijn, welke invloed ‘een verandering van het geldloon op
het reëele loon zal hebben. Om deze vraag te beantwoorden,
maakt Pigou gebruik van, een tweede vé’ronderstelling,
nI. de veroiderstelling, dat de totale vraag naar goederen en diensten, MV, een onafhankelijke grootheid zou zijn,.
Onder deze veronderstelling maakt hij enkele schattingen
ten aanzien van de elasticiteit van de vraag naar arb’eid,
welke alle leiden tot een hooge negatieve waarde.
De antiek; welke door Keynes op de theorie van,Pigou is
geleverd, richt zich tegen deze laatste veronderstelling.
Een realistische behandeling van het vraagstuk is
alleen mogelijk, wanneer deze veronderstelling wordt
losgelaten en wanneer de reacties, welke een verande-
ring van het geldloon hebben op de totale vraag eener-
zijds en op den kostprijs van de producten anderzijds,
in onderling verband nauwkeurig worden bezien.
Deze critiek op de theorie van Pigou geldt op geheel
analoge wijze ten opzichte’ van de beschouwingen van
Douglas en Rueff. Zoowel Douglas als Rueff houden zich
in hoofdzaak bezig met het verband tusschen het reëele loon
en de werkgelegenheid en gaan daarmede voorbij aan de
2 April 1947
ECONOMICH-STA’TISTISCHE BERICHTEN
275
kern van het vraagstuk, die ligt ip dereactie, welke een
verandering van het geldloon oli het reëele loon heeft.
liet is immers ontoelaatbaar de invloed, welke ‘een ver-
andering van het g’eldloon op liet prijsniveau zou hebben,
buiteh beschouwing te laten.
De econometrische behandeling moet dus aansluiten
bij de theorie van Keynes. Dit brengt mede, dat de totale
consumptie-uitgaven ,als een variabele moeten worden
beschouwd.
1-let opstellen van een vergelijking ter verklaring van
de consumptie-uitgaven behoeft geen groote moeilijkheden
mede te brengen. –
De tweede component van de totale vraag naar goederen
en diensten, de vraag naar investeeringsgoederen, brengt
meer moeilijkheden met zich. Uit een nader onderzoek van,
de verschillende mogelijke reacties op de investeeringen
blijkt, dât de door de theorie en met name door Keynes
besproken reacties alleen betrekking hebben, op, den
korten termijn, met uitzondering van de reactie via de
interest. De reactie via de interest kan op den langen
duur belangrijker worden dan zij volgens de onderzoekingen
van Tinbergen op den korten duur zou zijn. Ook dan zal
zij echter niet belangrijk zijn, omdat zij moet w’orden tegen-
gewerkt door de reactie, welke een verandering van het
geldloon zal hebben op het reëele loon. Op den langen duur
zullen de investeeringen dus het karakter vertoonen van
een onafhankelijk variabele. Op den korten duur zijn wel
allerlei reacties op de investeeringen mogelijk, maar aan-
gezien deze reacties voor het grootste gedeelte onzeker zijn,
in dien zin, dat zij de eene keer geheel anders zullen ver-
loopen dan de andere, is liet uitgesloten deze reacties
langs econometrischen weg te bepalen.
Al met al blijkt het daarom aangewezen, de investee-
ringen in het vergelijkingenstelsel als onafhankelijke
variabele te beschouwen.
De gevolgde gedachtengang wordt tenslotte nog ver-
duidelijkt door middel van een critische bespreking ,an
de wijze, waarop het vraagstuk wordt behandeld door
i(eynes eenerzijds en door Ilaberler anderzijds.
Na een korte bespreking van de methode der multipele correlatierekening worden achtereenvolgens de verschil-
lende vergelijkingen bepaald, welke voor de oplossing van
het vraagstuk noodig zijn. Van de daarbij bereikte con-
clusies zijn de volgende uit theoretisch oogpunt het meest
belangwekkend. –
in de eerste plaats blijkt bij het onderzoek van de
technische relatie tusschen werkgelegenheid en productie,
dat de marginale arbeidskosten in de onderzochte periode
vrijwel constant zijn gebleven, terwijl bovendien de
marginale kosten geringer waren dan de gemiddelde.
Dit doet reeds vermoeden, dat de veronderstelling van
volledige mededinging in de .Vereenigde Staten niet ver-
wezenlijkt is geweest. Dit vermoeden w’ordt bevestigd
door liet onderzoek van de prij svergelij king. Uit de ge-
vonden prijsvergelijking kan nl. de conclusie worden ge-
trokken, dat de prijs niet, zooals onder de veronderstelling
van ,volledige mededinging liet geval zou moeten zijn,
gelijk is geweest aan de marginale kosten, maar steeds op
een belangrijk hooger niveau heeft gelegen. Deze conclusie
blijkt voor het’ onderzochte vraagstuk van veel belang;
het wordt hierdoor noodzakelijk af te wijkeh van de door de theorie gegeven behandeling, welke steeds op de ver-
onderstelling van volledige mededinging berustt’e. Uit het karakter van de prij svergelij king kan nog een
verdere conclusie worden getrokken met betrekking tot
den aard der rnarktvorm, welke zich wel zou hebben voör-
gedaan. liet blijkt, dat de gevonden vergelijkingen alleen
goed in overeenstemming te brengen zijn met het door
Chamberlin onderscheiden geval der zgn .,,warenconcur-
rentie”, waarbij de prijs van het .product constant wordt
gehouden en de concurrentie vooral tot uiting komt in
de kwaliteit van het product. –
Uh; de combinatie der gevonden vergelijkingn voor de
verschillende gevallen, welke bij het onderzoek der af
–
zonderlijke relaties mogelijk bleken te zijn, blijkt, dat de
elasticiteit van de vraag naar arbeid steeds een zeer geringe
waarde heeft en praktisch gelijk aan nul kan worden gesteld.
De onzekerheidsmargein het eindresultaat, welke kan
worden bepaald door met betrekking tot ieder der onder-
zochte vergelijkingen de uiterste waarde te nemen, blijkt
niet heel groot te zijn.
Een vergelijking van het gëvonden resultaat met het
resultaat, dat onder bepaalde veronderstellingen uit het
door Tinbergen opgestelde vergelijkingenstelsel zou volgen,
leidt tot een bevredigende overeenkomst. Het bestaande verschil kan uit een tweetal kleine afwijkingen tusschen
beide stelsels worden verklaard.
Tenslotte wordt’het gevonden resultaat vergeleken ni’et
de door Keynes en Pigou gémaakte schattingen. Het
blijkt, dat de schattingen van Pigou, ook onder de door
Pïgou zelf gemaakte veronderstellingen, nog niet juist
zouden zijn.
Met betrekking tot de theorie van Keynes kan w9rden
gezegd, dat weliswaar het langs econometrischen weg bereikte resultaat overeenstemt met de verwachtingen
van Keynes, maar dat dit resultaat op een andere wijze
ontstaat dan Keynes zich voorstelde. 1-let blijkt nl., dat
onder de veronderstelling van volledige mededinging,
waarvan Ke’nes uitging, de elasticiteit wel een belangrijke
negatieve waarde zou moeten vertoonen. Dit wordt ver-
oorzaakt, doordat door Keynes bij de behandeling van
het loonvraagstuk over het hoofd wordt gezien, dat de
marginale multiplier niet gelijk is aan de gemiddelde.
Door een beschouwing van de New Deal-periode kan
een inzicht worden verkregen in de structuurveranderingen,
welke onder bepaalde omstandigheden met een politiek
van loonsverhooging kunnen samengaan.
Voor ieder van de gevonden vergelijkingen wordt
onderzocht, in hoeverre het verloop der grootheden ook
na 1933 met deze vergelijkingen in overeenstemming is.
Hierbij blijken in het bijzonder tw’ee belangrijke afwijkin-
gen: In de eerste plaats zijn waarschijnlijk, tengevolge
van een gebrek aan vertrouwen, de consumptie-uitgaven
lager geweest dan zou moeten worden verwacht.
In de tweede plaats hebben verschillend& van de New
Deal-maatregelen tengevolge gehad, dat het prijsniveau
aanmerkelijk is gestegen boven hetgeen op grond van de
stijging der kostenfactoren zou kunnen worden verwacht.
Deze beide structuurveranderingen hangen natuurlijk
voor een belangrijk gedeelte samen met het bijzondere
karakter van de New Deal.
Een schatting van de elasticiteit van de vraag naar
arbeid onder de veronderstelling, dat deze beide structuur-
veranderingen geheel aan de opgetreden loonsverhooging
zouden moeten worden toegeschreven, geeft dus wel in alle opzichten een uiterste grens voor de waarde, welke
deze. elasticiteit zou kunnen hebben.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE F1ANSC14E BETALINSBALÂNS VOOR 1047.
In een op den 19en Maart jl. gehouden persconferentie
heeft de Fransche minister van Financiën Robert Schuman,
volgens ,,L’Economie” van 27 Maart jl., enkele mededee-lingen gedaan over de betahingsbalan?van Frankrijk voor
het loopende jaar. Vat men de cijfers samen, dan krijgt
men ongeveer de volgende opstelling (in milhioenen dollars):
Export
……..
$ 1.225 import
………..
$ 2.660 Nadeelig saldo . . $ 1.800 Grondstoffen etc. $ 1.900
Andere goederen $ 760
Vrachten
……….
$
200
Andere betalingen .. $
165
$ 3.025
$ 3.025
1. :
276
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
, 2 April 1947
De inkomsten uit hoofde “van toerisme, buitenlandsche
beleggingen en dergelijke ,,ne seront pas très importantes
etne sufficent même pas, d’ailleurs, â équïlibrer la balance
des règlem’ents non commerciaux”. Zij zijn daarom buiten
beschouwing gelaten. De vraag is: hoe mbet het nadeelig
saldo worden vereffend? Becijferingen over vermindering
van den import leveren geen hooger resultaat op dan $ 5,0
millioen. Frankrijk zal in belangrijke mate zijn export
moeten verhoogen. ., ,Le développernent des exportations”,
aldus de iiniter, ,,est…. un impératif catégbrique”.
Daarbij wordt o.a. gedacht aan Zald-Amerika. Landen
als Argentinië zijn jong en in volle expansie. Voor deze
ontwikkeling zijn tal van goedereii noodig, vooral ma-
chines en dergelijke. Frankrijk moet.trachten zijn traditio-
neele rol bij de ontwikkeling van economisch jonge gebie-
dn weder op te nemen.
Met dat al zal het tekort nog niet zijn weggéwerkt. Er
zal een beroep moeten worden gedaan op liet Fransche volk zelf; de herstelbetalingen moeten voorts helpen en
tenslotte zal het noodig zijn om nogongeveer $ 600 millioen
te leenen, waarvan het’grootste deel bij de Interhationale
Ilerstelbank. Bij de Vereenigde Staten zal’ men moeilijk
meer terecht kunnen. Dit land heeft reeds groote bedragen
aan Frankrijk geleend, t.w. per 31 Aîistus 1946 circa
$ 1,2 milliard, die thans grootendeels v’erbruikt schijnen
te zijn.
Uit de positie van de Fransche betalingsbalans voor
1947 blijken wel zeer duidelijk de groote moeilijkheden,
waarmede het na-oorlogsche Frankrijk heeft te kampen.
• ARGENTINIË’S ECONOMISCHE POLITIEK.
De economische politiek van Argentinië is er op gericht,
zoo zegt ,,The Times Review of Industry” van Maart jl.,
,,to become a self-sufficient industrialized nation under
protectionist methods”.. Het Argentijnsche vij fjarenplan voorziet daarom in een grootscheepsche expansie van de
industrie. De Overheid heéf t reeds een beroep, gedaan op
de industrieelen om hieraan met kracht mede te werken,
waarbij er op werd gewezen, dat industrieën, die de doel
einden van het plan niet zouden halen, door den Staat
zouden kunnen worden overgenomen. Tevens bestaat het voornemen, om ,,dumping” van goederen, die Argentinië
zelf kan produceeren, tegen te gaan met behulp van tarief-
discriminaties; slechts vitale imiiporten kunnen worden
toegelaten.
Prioriteit geniet de invoer van kapitaalgoedei’en. In-teressant,is in dit, verband, dat op 31 December jl. het
handelsaccoord met Engeldnd – ddt véér den oorlog
75 pCt’. van den Argentijnschen invoer van steenkolen en cokes voor zijn rekening nam – afliep; besprekingen
over vernieuwing ervan hebben nog geen resultaat gehad,
zoodat Argentinië momenteel belangstelling heeft voor
accoorden met andere landen, o.a. Nederland, Italië, Polen
en Zweden.
Parallel aan het stelsel van importprioriteiten loopt een
systeem van gedifferentieerde wisselkoersen. Voor het
pond sterling heeft’Ai’gentinië een preferentieele koers van.
15,03 pesos per £, een basiskoers van 17,03 pesos per £
en een verkoopkoers van 19,88 pesos per £; de eerste
wordt toegepast voor den invoer ‘van kapitaalgoederen,
de laatste voor luxe of consumptiegoederen, die binnens-
lands kunnen woi’den gefabriceerd. –
Opmerking verdient, dat het vijfjarenplan zal worden
gefinancierd uit de
–
enorme winsten, die ‘gemaakt worden
door liet regeeringslichaam (Instituto Argentino de
Prombciôn del Intercambio), dat monopolist is t.a.v.
tarwe en verschillende andere producten.
SINGAPORE’S HERSTEL.
V66r. den oorldig behoorde Singapore tot de belang-
rijkste haven- en handelsstëden in het Verre Oosten. Ongeveer de helft van ‘s werelds rubber en tin, aldus
,,The Economist” van 22 Maart jl., e’n belangrijke hoeveel-
heden hout en olie en andere producten uit Nederlandsch-
Indië werden via Singapore ‘verder gedistribueerd. De oorlog
heeft aan dat alles een einde gemaakt.
Drie factoren bemoeilijken thans het herstel:
1.’ de goederenstroom vloeit slechts traag. Door sub-
sidie’s – zie ,,E.-S.B.” van 5 Maart jl. — tracht men de
tinmijnen en rubberplaritages weer op peil te brengen.
De Indonesische productie echter blijft, voorshands
achterwege, al vindt ook langs onwettigen wég aan-
voer van rubber, copra en suiker plaats. In dit nummer
vindt men daarover in de statistische rubriek enkele ge-
gevens. Schaarsch zijn ook nog de voedingsmiddelen.
de aanwezigheid van Britsche troepen in Singapore
heeft een vergroote’geldcirculatie tot gevolg. Gecombineerd
met de goederenschaarschte resulteert dit in een belang-
rijke prijsstijging, die vooral op de kosten van levens-
onderhoud van invloed is. Er is prijsbeheersching, maar de
zwarte markt floreert. De officieele prijs van rijst bijv. is
16 dollarcent per kattie, op de zwarte markt kost zij bijna
voor het herstel en liet weder op peil brengen van
de haven met haar uitgebreide. outillage zijn ai’beids-
krachten noodig. Ook dez6 zijn’schaarsch. De inheenische
bevolking voelt niet veel voor liet’ harde werk. Vele Clui
neezen en Britsch-Indiërs wenschen te repratrieerèn. Zon
gingen in 1946 bijv. 16.000 Indiërs huiswaarts. Velen
geven verder de voorkeur aan handel op de zwarte markt.
E,i tenslotte bemoeilijken de hooge kosten van levens-
onderhoud de aântrekking van arbeidskrachten. De
bonen zijn al driemaal zoo hoog geworden als vôôr den
oorlog; 56 pCt.’ daarvan gaat naar de levensmiddelen,
w.o. rijst. Deze kan slechts voor een derde worden gekocht
op de officieele markt; voor’ de rest moet de arbeider
haar ;,zvart” koojen. Meer aanvoer van consumptie-
goederen zal verlichting brengen, zooals blijkt uit de prijzen
van witgoed en varkensvleesch, die respectievelijk in
Augustus 1946 $ 5per yard en $ 3,75 per pond bedroegen
en in December
,
– tengevolge van meer import daalden
tot $ 3 per yard en $1,20 per pond.
Een spoedig herstel yan Singapore is,
01)
grond van het –
voorgaande, niet te ver’achten. Haar huidige welvaart
is schijnwelvaart-.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Dë geldmarkt vertoonde in de afgeloopen week weinig veranderingen in de disconto’s voor schatkistpapier. Vrij-
wel alle termijnen waren aangeboden tegen i/ pCt.
D callgeldrente liep echter op tot 1 pCt. Dit houdt
verband met het feit, dat liet volgend jaar Goede Vrijdag op 26 Maart valt, en de Paaschdagen op 28 en 29 Maart.
Op deze data vervalt thans btrekkelijk veel schatkistpa-
pier: Indien dit thans in jaarpapier zou wôrden omgezet,
zou dit nieuwe papier renteloos blijven van den vervaldag
tot 30 Maart 1948, ‘aangezien papier, dat op Zon- en feest-
dagen vervalt, eerst wordt betaald op den eersten werkdag
na zulk een dag.
De banken hebbeh dan ook voor het op deze data thans
vervallend papier, dat zij voor ‘een jaar wilden verlengen,
reeds vÔér 26 Maart jaarpapier gekocht, en daarvoor een
beroep moeten doen op hun uitstaande callgeld. Vandaar
de stijging van de callgeldrente, welke wel van zeer tijde-
lijken aard zal zijn, mede in verband niet het feit, dat in
April vrij groote bedragen aan schatkistpapier komen te
vervallei. ,
Het moet dan ook niet uitgesloten worden gekcht, dat
in de komende weken de marktdisconto’s een’zekere daling
te zien zullen geven. –
1 April 1947 zal voor de Amsterdamsche Beurs een be-
langrijke dag zijn, daar per dien datum de Bechikking
Beursverkeer 1946 is ingetrokken, zoodat de handel dan
geheel vrij zal zijn van geidsaneeringsbepalingen. Ook de
4)
4) 4-
4.
8
Data
28 Febr. 1947 12.678
7Mrt 19472.615
M
15rt
1947′ 2.544
22 Mrt 1947 2.476
Deposito’s
Direct opaagbaar
4)
0)
0
44
1
,
‘0
M
O
44
822
1
506
1
260
1
230
8401
521
1
2641230
905
1
733
1
110
1
230 697
1
607
1
33
t
230
‘1)
4
-40
,0)
179
2
184
t
188
3
192
2
2
April
1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
277
op
ovèrgangsrekening geblokkeerde saldi worden
op 1
April a.s. vrijgegeven.
Het koerspeil vertoonde in de afgeloopen week vrij be-
langrijke stijgingen. De activiteit ging voornamelijk uit
van de Indische fondsen: men beoordeelt blijkbaar ‘de
toekomst der Indische ondernemingen gunstiger, nu de
ontwerpovereenkomst van Linggadjati
is
geteekend. Ook
de binnenlandsche fondsen profiteerden van deze opgew’ek-
te stemming, zoodat de omzetten over het algemeen zeer
bevredigend waren. Uit den aard der zaak heeft herbe-
leggingsvraag voor verkochte Amerikaansche fondsen bij deze algemeene koersstijging
ook
wel een rol gespeeld, terwijl wellicht op het vrijkomen van de saldi der over-
gangsrekening reeds werd geanticipeerd.
T
er oriënteering volge het gebruikelijke koersstaatje:
21
Maart
28
Maart
1947
1947
A.K.0.
………………….
148k
1501
van Berkel’s Patent …………
119
124
Lever Bros. Unilever
C.
v. A. . . .’
2351
244
1
/
8
Philips
G.
b. v. A. …………..
331k
334
Kon. Petroleum
…………..
369k
387
H.A.L
.
. ……………………
163
174
N.S.0.
……………………
144k
155
H.V.A. ……………………
206k
220
Deli Maatschappij
C.
v. A………
132
. 148
Amsterdam Rubber …………
140
149e
Rectificatie.
De laatste zin van de vierde alinea van het voorgaande
overzicht is onvolledig afgedrukt. Zij had moeten luiden:
,,De handel in deze fondsen
is
dus nu mogelijk geworden,
cxci.
de alleen in
N.O.I.
betaaJbaar gestelde dividenden”.
STATISTIEKEN.
DE NEI)ERLANDSCHE BANK,
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
0
.
o..3
•4).04)
‘0
.
6
0
,
6)
00
6)
4)
.42cd
,40
0
-.
42
“
.
t
4)
.
4)
4,
0E
.0
10 Febr.’47
647.738 4.470.574 88.450
5
164.879
17
,,
’47
J
647.916
4.462.320
65.753
5
156.047
24
’47
667,938
4.462.931
61.837
–
151.317
3 Mrt ’47
1
467.548
4.468.251
101.264
.1
155.150
10
,.
’47
521.753
39.953
69.072
1
152.200
17
,,
’47
521.794
41.339
87.494
1
162.388
24
,,
’47
521.847 65.126
79.671
t
170.433
31
’47 521.929
56.645
52.510
0.9
173.986
Saldi
in
rekening-courant
‘0
‘2
Çi
1
10Febr.’47
2.693.389
1.250.121 41.323 43.717
586.745
17
,,
’47
2.684.635
1.193.260
37.270
41.115
615.360
24
’47
2.694.844
1.159.861
54.194
41.191
618.475
3 Mrt ’47
2.740.095
903.639
60.012
46.052
697.858
10
’47
2.722.424 708.454
47.085 43.147
680.047
17
,,
’47
2.708.881
741.917
31.027
42.705 697.306
24
,,
47
2.705.391
754.162
31.613
43.820
686.750
31
,,
’47 2.765.891 680.418
31.739 41.846
688.649
NATIONALE
BANK VAN
ZVITSERLAND.
(Voornaamste posten
in millioenen
francs).
Data
6)4)
0c’…
,
4)0
1
28 Febr. 1947
4.911,4
1
162.1
74,5
1
52,8
1
3.994,6
1.163,2
7 Mrt
1947
i
4.966,8
1
160.1
75,9
1
52.8
1
3.837,4
1.229,4
15 MrL
1947
1
4.984,8
1
163,0
70,1
52,8
1
3.794,6
1.294,3
22 Mrt
1947
1
4.972,2
159,7
72,4 52,8
.1
3.794,8
1.269,3
DE NEDERLANDSCBE BANK.
Verkorte balans op 31 MaarL1947.
Activa.
Hoofdbank t
–
chu)dbrieven
Bijbank
,,
–
indisconto
Agentsch.,,
900
900
1
)
Wissels, schatkistpapier en
%
scliuldbricven, door de Bank gekocht (art. IT, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j’ art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsbiad No.
F204)
…………………………..
–
Schatki2tpapier, dooi’ de Bank overgenomen van
den Staat (ter Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947 …………….2.100.000.000,-
rleleeningen:
Hoofdbank t
(mcl.
voor-
159.606.386,88
t)
schotten in re-
Bijbank
2.542.581,32
kening-courant
oponderpand)
Agentsch.
11.836.980,24
.173.985.954,44
Op effecten, eni………….173.646.254,28e)
Op goederen en ceelen 339,700,16
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
173.985.954,44 ‘)
wet 1937)
… . ….. ………………..-
Boekvordcring op den Staat (Ier Nederlanclen
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
t 520.379.864,63
Zilveren munt, enz ……. ..1.549.170.04
Papier op het buitenland
t
56.645.300,-
521,929.034,67
i
Tegoed hij correspondenten n
het buitenland ……….
..48.178.616,-
l3uitenlandsche
betaalmid-
delen
……………….
..,
4.331.662,39
11
109.155.578,39
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen
fonds
……………………………. ..71.222.976,15
Gebouwen en inventaris
.
………………….3.000.000,-
Diverse rekeningen
…………………… ..34.780.290,57
i
‘I.Z 14,U 44.
I4,1
Passlva.
Kapitaal
…………………………….t
20.000.000,-
Reservefonds
….. ….. …… …… ……….
12.377.412,28
Bijzondere
reserves
……………………
..
23.774.636,92
Pensiontonds
15
.
567
.
4
8
4
,
01
,
………………………….
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
………
137.200.295,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften) ……
2.765.890.625;-
Bankassignaties in
Omloop
………………
..
69.860,18
Rekening-courant saldo’s:
‘s
Rijks Schatkist:
……t
680.418.318,84
Geblokkeerde
saldo’s
van
banken ………………31.739.140,83
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………
..41.843.882,30
Vrije saldo’s
……….
..688.648.635,39
,,
1.442.649.977,36
Diverse
rekeningen
…………………….
96.544.445,47
t
4.514.074.734,22
1)
STaarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de
Bank in
disconto ge-
nomen
…….
. ……………………
.
t)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië (Vet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99)
,,
42.165.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat
ijs
het verkeer gebrachte muntbiljetten
……
151.568.866,50
(
ZWEEDSOHE 1TIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
Data
‘”E’
.
E
4)
.44’2 ‘5
4,4)
4)
o”
4)
42
‘
‘0
28 Febr. 1947
715
4531
1.693 406
174
94
182
7 Mrt
1947
643 408
1
1.699
399
233
94
182
15Mrt
1947
610
3861
1.676
381
259
94
182
22Mrt
1947
10
3861
1.605
381
225
,
94
182,
.rçr
Ç
278
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 Âpril 1947
OVE19ZICILT DER LAATSTE VIER VERKORTE I1ALANSEN
VAN
DE NEI)ERLANDSGI-IE
BANK..
(in millioenen guldens).
Actief
data
’10-3-47
17-3-47
F24-3-’47
3 l-3-’47
Passief
data
1103’47
17-3-47 24-3-47
Wissels,
promessen
en
.
20,0
20,0
20,0
schuldbrieven in disconto
-‘)
-‘)
-‘) -‘)
12,4
12,4
12,4
Wissels, schatkistp3pier en
,
Kapitaal
…………….20,0
Bijzondere reserves
.
23,8
23,8 23,8
23,8
schuldbrieven
door
de
.
Reservefonds
…………..
12,4
15,6
156
15,6
,
T3’T2
Bank gekocht
—
.
–
– .
–
Pensioenfonds
………..15,6
Bankbiljetten
in
omloop
..
139,4
Schatkistpapier,
door
de
,
(oude uitgiften)
137,3
Bank overgenomen van
den
Staat
der
Neder-
Bankbiljetten
in
omloop
(nieuwe uitgiften)
2.722,4
2,708,9 2.705,4 2.765,9
landen
ingevolge
over-
Bankassignaties in
omloop
0,1 0,1
0,2
0,1
eenkomst van 26 Febr.
Rekening-courant saldo’s:
1947 ………………
2.100,0 2.100,0 2.100,0
2.100,0
‘s Rijks Schatkist
. . .
708,4
741,9
754.2
680,4
1
52,22)
152,42)
170,42)
174,0
2
)
Gehiokkeerde saldo’s ‘,an
Tooi’schottefl aan het Rijk
–
‘
–
–
–
banken ……………
47,1
31,0 31,6 31,7
Beleeningen
…………..
Boekvordering op
den
Geblokkeerde saldo’s van
Staat
der
Nederlanden
anderen .
………..
43,1
42,7
43,8
41,8
ingevolge
overeenkomst
Vrije
saldo’s ………..
680,0 697,3 686,7 688,7
van 20 Februari 1947 .
1.500,0
1.500,0
1.500,0
1.500,0
Diverse rekeningen
96,1
96,3
96,4
96,5
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
–
muntmateriaal
520,4
520,4
520,4 520,4
..
Zilveren munt, en’,
1,4 1,4 1,5
1,6
Papier
p het buitenland .
40,0 41,3
45,1
56,6
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland
64,1
82,6
74,9
48,2
..
Buitenl. betaalrOiddelen
4,9 4,9
4,8
4,3
.
t
Belegging van kapitaal re-
serves
en
pensioenfonds
70,9 70,9
71,9
71,2
Gebouwen en inventaris .
3,0
3,0
3,0
3,0
Diverse rekeningen
51,5 40,4
35,3
34,8
.
4.508,4
4.527,3 4.527,3 4,514,1
4.508,4
..
4.527,3
4.527,3 4.514,1
Waarvan schatkistpapier
rechtstreeksdoor de Bank
in disconto genomen . . .
t)
–
Cireulatie
der
door
de
‘VVt
aan Ned.-Indië
Bank
namens
den
Staat
(Wet van 15-3-33 Staats-
in
het
verkeer
gebrachte
blad
no,
99)
………..
2
)
42,2
2)
42,2
t)
42,2
2)
42,2
. muntbiljetten
………..
152,5
151,5
150,7
151,6
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste oosten in millioenen francs).
Voorschotten aan den Staat
Data
0
to
50
27 Febr.
1947
94.817
133.035 59.449
54.000
426.000
6 Maart 1947
82.817
432.430
59.449
67 500 426.000
13 Maart 1947
82.817
134.030
59.449
70.600
426.000
20 Maart 1947
82.817
131.009
59.449 69.700
426.000
Bankbil-
Deposlto’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie
27 Febr. 1947
737.692
54.626
831
53.795
6 Maart 1947 .
747.922
58.315
780
56.860
13 Maart 1947
745.728 60.153
778
58.417
20 Maart 1947
740.635
58.534
.
779
56.611
BANK VAN ENGELAND.
(Vnnrneamstp oosten in millioenen nonden).
‘
te
t)
’55)
0
tm
te
0t)
rot
,
5 P,irt
’47
0,2
1.449,3
4.450
1.381,4
68,8
12 Mrt
47
0,2
1.449,3
1.450
1.385,4
64,8
19 Mrt
47
0,2
1.449,4
4.450
1.386,6
63,4
26 Mrt
’47
0,2
‘1.449,3
1.450
1.390,7
59,5
‘
Othersecurities
Depésits
t-
‘
0
)
‘t
00
‘
cd
te
“t
‘o.-p
,
’88.
Cd
cb
‘
t
Ici
pq
5 Mrt
’47
0,8
343,3
12,1
18,6
425,2
9,8
319,0
12 Mrt
’47
0,8
314,4
12,4 19,7
.
393,7
9,7
289,4 19 Mrt
’47
0,7
333,5
11,4
18,7
409,3
10,2
307,7
26 Mrt
’47
0,6
322,0
11,1
16,8′
391,4
10,6
2
86,
4
SPECIFICATIE DER EMISSIES IN JANUARI EN IEBRUA.RI
1947
‘).
(Redraen in duizenden guldeps: koersen en rentevoeten in oCt.).
Naim
Bedrag
(nominaal)
Koers
Bedrag
(reëel)
Rente
voet Loop-
tijd
.ïannari.
Obligaties.
Overheid.
Neclerlandsche
Staatsleening
1947
(conver-
‘sie) ……….
100
2.742.635
33f’)
40 ‘)
Particulieren.
N.V.
Metaalwa-
renfabriek
,,Drenthina”
Hoogeveen
.
250
100
250
4
20 ‘)
Ver, tot Exploi-
.
‘tatie v. h. Ge-
bouw voor CBr.
Bel. ,,Het Te-
huis”, Gronin-
gen (conversie)
..2.742.635′)
90
100
90
3.1
20
Aanileelen. Kon.
Ned.
Pa- pierfabriek,
Maastricht
.
750
100
‘
750
Pebruari.
Obligaties.
Overheid.
Gemeente Apel-
doorn
(con-
versie)
2.458
100
2.458
3
22
Particulieren
De
Ko’renschoof
NV.,
Utrecht
1.000
100f
1.005
3f
20 ‘)
Aandeolen.
Internationale
Kunststoffen
Industrie NV.,
Voorschoten
600
1
)
140
600
t
‘) Aansluitend op de emissiestatistiek in ,,E.-S.B.” van 15 .Ta-
nuari 1947, bIe. 58.
2)
Ter conves’sie werd aangeboden f2.746.201.700. Voor een
bedrag van f3.567.100 is hieraan niet deelgenomen; dit bedrag
werd
e’eboekt
opeen 2f pCt. conversierekening, welke 5 jaar blijft
geblokkeerd.
‘
t
) De leening draagt tot 15 Februari 1957 een rOnte van 3 pCt.
•en van dien datum af 3f pCt. ‘s jaars.
‘t Het Rijk
is
te allen tijde hevoed tot aflosbaarstelling è Dan
– –
–
of tot versterkten inkoop over te gaan.
EMISSIES IN 1947.
Van ‘1951 af mag •te allen tijde tot versterkte of. vervroegde
(Reëele bedragen in duizenden guldens).
aflossing worden overgegaan.
Aan-
TVaarvan
1
Nieuw
‘) Na 1 Maart 1952 mag te allen tijde’ tot vervi’oegde aflossing
Maand Obligaties
deelen
Totaal
1
conver-
geld
i pan worden overgegaan.
sies
”Aandeelen B. Bij de oprichting in Februari 1947 werden boven- Januari
2.742.975
750
2.743.7251
2.742.7251
1.000
dien geplaatst tegen volstorting in eonttnten 4100.000 aandeelen
Februari
1
3.4631
600
1
4.0631
2.4581
1.605
A en 4100.000 aarideelen B
Ir’-.
2 April 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
279
.
.
NATIONALE
BANK VAN
BELilË.
Verplichtingen
2231aart.947
15 Maart 1947
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Voorschot
door
De
Neder-
cd
0
)
Q)
landscile Bank verstrekt
n)
..
)
(0
.n
•
se
1
Voorschot
door
De Neder-
landsche Bank in
rekening-
Data
–
0.2
‘n
)
.
)
.
courant verstrekt
–
.
.e
_.
o!
Schuld
aan
de
Bank voor
13 Febr. 1947
t-
4
31.035
7.833 5.007
0
.
.n
237
–
738
49.648
Nederlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop
Schatkistpromessen hij De Ne-
derlandsche Bank ingevolge
t
633.652.600,-
.
1
631.652.600.-
20
1947
30.518 8.266 4.383
272
611
49.228
overeenkomst van 26 Fe-
27
,,
1947 30.281
8.470 4.165
318 650
49.533
bruari
1947
………….
2100.000.000,-
,,2100.000.000,-
6 Maart 1947
27.721
8.486 4.570
353
694
50.808
Schatkïstpromessen
in
om-
4 3
1947
27.686
10.299
4.131
327 689
52.932
loop
(rechtstreeks
,
hij
De
20
1947
27.702
10.010
3.923
332
725
52:607
Nederlandsche Bank is ge-
27
,,
1947
27.722
9.787 3.543
285 775
53.582
plaatst nihil)
…………
6273.00.000,L_.
,,6239.700.000,-
Daggeldieeningen
Muntbiljetten in omloop ….
–
148.500.496,-
–
149.365.893,
r.
ik
iiiiig”
courant
saldi
Schuld
op
ultimo Februari
–
n
1947
aan
de
geenten …
Data
.
..-
•,
‘s
_p.
wegens
aan
haar
uit
te
keeren belastingen
–
….
–
0
”
Eu
,
.
.
o
,
‘
Schuld
in rek-courant
aan: …
PQ
Nederlandsch-Indiê
–
–
Suriname
……………….
Curaçao
…………….
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
‘..,-
–
–
–
13 Febr. 1947
20
1947
637
160.854
74.089
5
5.210
600
27
,,
1947
637 637
160.397
161.630
73.876
74.452
2
5
4.945
5.508
599 595
……..
32.437.286,06
24.045.519,39
6 Maart 1947
637
163.351
75.348
2
6.270
590
sioenfonds
………………
Het
staatsbedrijf der P., T.
13
1947
637
163.215
75.142
3
6.406
588
en
T
.
……
…………….
406.066.363,60
431.942,275,11
20
1947
637
162.396
74.733
3
6.011
587
Andere staatsbedri,iven
Schuld aan diverse instellingen
3.549.943,66
3.549.963,66
27
,,
1947
637
162.738
74.690
1
.
6.357
585
in
rekening met
‘s
Rijks
Schatkist
…………. …
.3189.914.818,82 .3169.863.171,63
,
‘)
Waarvan
10.493
millioen
frcs.
onbeschikbaar
goudsaldo
na
herwaardeering van den goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van
UITVOER VAN LANJ)BOUWPRQDT,JCTEN
UIT
INDONESIË
).
1-5-1944).
‘(in
1.000
kg netto)
)
Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank’ te Brussel”, ten
Ongecon
bedrage van 64.597 millioen frcs.
.
‘)
Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
Aug/Dec.
Jan/Juni
Juli/Oct.
troleerde
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
Producten
uitvoer
oude biljetten.
1945 1946 1946
via Singa-
pore Jan./
Juni 1946
Rubber
1.960
9.000
1
29.356
44.704
Aetherische oliën
–
59
1
110
–
Agave
73
383
195
–
STAND
VAN ‘s
RIJKS RAS.
V o r d e r i n g e n.
}
22 Maart 1947
15 Maart 1947
Cassavemeel
.
. .
161
159
973
–
Copra
98
7.430
22.364
12.739
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
‘
bij De Nederlandsehe Bank
738.610.085,79
f
723.934.501,64
–
Djarakpitten
223
–
‘s
Saldo van
Rijks
Schatkist
.
. .
–
….
Kapok
122
• 1.205
412
bij
de Bank voor Necler-
–
‘ –
40
–
–
Kemirinoten
.. .’.
–
4.702.84-1,05
,,
3.861.026,80
Kinabast
–
–
1.524
Kasvorderingen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
………..
–
Koffie
.
. .
–
369
1.177
4.230
landsche Gemeenten ………..
,
buitenland
……….
.
.
.
.
–
I(ruidnageieij
..
–
’17
–
–
Daggeldleening tegen onder-
.
Nootmuskaat,
. .
–
66
330
–
Foelie
11
Saldo der postrekeningen van
. –
–
.
Cacao
……………………
41
–
–
58
–
Peper
–
787
1.902
4.101
Rijkscomptabelen ……..
356.691.728,87
.
,,
410.808.513,76
Tabak (blad)
. .
.
44
14
.
–
Tabak (krossok)
–
31
40
Voorschotten
op
ultimo
Februari 1947 aan. de ge-
………
1.072
Thee-
– .
.
‘
65
167
281
meenten wegens aan haar
‘
Vezelsoorten
uit te keeren belastingen ..,,
82.230.820,24 ,,
82.230.820,24
‘
.
70
–
–
n.a.g.
Vanille
–
0.3
pand
……………………
Vordering in rek-courant op:
621.674.649,47
.
623.860.261,92
–
Suriname
…………..
…
35.846.962,56
,, ,,
35.794.462,56
…………..
Roitan
………..-
204
734
2.661
Cocosolie
Curaçao
…………….
5.124.583,01
5.074.583,01
Suiker …………-
-.
–
3.148
–
-,
—
1.090
Aardnoten’
–
–
–
617
Nederlandsch-Inclië
………
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
Gambir
–
–
–
959
– –
‘
sioenfonds
………………….
Het
staatsbedrijf der P., T.
….
…..
‘) Ontleend aan het
Centraal Kantoor voor de Statistiek”, afd.
Andere staat
.
‘:
landbouwstatistiek, Batavia. De cijfers hebben betrekking op
stellingen
…………..
…
,
513.800059,05
532.000.315,33
,,
den
uitvoer
van
het
,,Nederlandsch-Indfsch
Rubberfonds”
(Nirub) en van de
,,Nigieo”.
IN- EN UITVOER VAN
NEDERLAND IN
1946
‘).
.
(mcl.
pakketpost en diamant).
Invoer
,
Uitvoer
Saldo
Maand
Gewicht
Waarde
Gewicht
.
‘Waarde
Waarde
ton
_x 1.000
gicI.
‘)
I
ton
x 1.000
gld.
xl.000
gid.
4
782.942
139.828
19.840
752.626
.
‘
140.598
27.847
872.039 728.169
.
235.041 46.081
–
April
……………………….
932.626
.
.
230.503
‘ ‘
43.228
Januari
…………….
…………
Februari
……..
……..
…………
734.107
284.766
41.381
Maart
…………………………
Juni
844.461 138,885
‘
244.884
40.591
,
–
98.294
Juli
……………………….
1.055.963
213.615
.
340.172
66.125
‘
•
–
147.490
Mei
…………………………..
Augûstus
……. . …………..
….
1.337.368
208.735 389.239
63.057
–
145.678
..
1.194.834
203.567
..
.
314.223
95.257
–
108.310
September
………………….
…
October
……………………
..
1.131.405
215.212
, .
483.826
‘
113.672
–
101.540
November
…………………..
..
1.090.942
‘
239.770
‘613.816
‘
128.081
–
111.689
December
4.035.614
1
224.981
–
,
502.271
130.030
1
–
94.951
Totaal
1946
…………………fl.763.927
1
2.172.
9L’e
-3.919.167
815.190
1
•
–
1.357.724
Totaal
1938
…………………22.781.619
1
1.458.528
14.430.706
,
1.073.788
–
384.740
Totaal
1937
…………………23.515.619
,
1.604.283
16.023.828
1.199.020
t
–
405.263
‘)
Bron:
,,Centraal
Bureau voor de
Statistiek”.
‘)
De prijzen,
gebruikt bij de waardeberekening van den invoer, zijn in een aantal gevallen fictief, waardoor het hier vermelde waarde-
cijfer
te
laag
is.
Het C.B.S. heeft echter correcties berekend, waaruit blijkt, dat de totale waardO van den invoer over 1946 met 159,6
millioen gIci. dient te worden verhoogd, waardoor deze
tot
een bedrag van 2.332,5 millioen gld. Oploopt.
+
Vaeatures
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
Bij een Industrieele Vakgroep, gevestigd te
Amsterdam, is voor een
jurist met sociale
en economische ervaring
de functie vacant van adjunct-secretaris, met
vooruitzicht om, na gebleken geschiktheid en
na volledig te zijn ingewerkt, den huidigen
secretaris op te volgen.
Voor het vervullen van deze functie wordt
de inzet van de geheele werkkracht verlangd.
Brieven met volledige inlichtingen en ref e-renties, vergezeld van een foto, opder no. 871
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
GEMEENTE ‘-GRAYENHAOE
Bij een groot Gemeentelijk Bedrijf kan aan de afdeeling
Secretariaat en Arbeidszaken
een jurist of ecomisch drs (30-35 jaa)
worden geplaatst, voorloopig in den rang van Cominies.
Salaris: Gehuwd f 3511,— – t 4.381,— per jaar
Ongehuwd f3391,– f4281,— per jaar
5 twee-jaarlijksehe verhoogingen.
Salaris naar bekwaamheid.
Schriftelijke sollicitaties voor 15 April 1947, onder
nummer 70, te zenden aan den Directeur van het Gemeente-
lijk Bureau voor Personeelsvoorziening, Valdeck Pyrmont-kade 120, ‘s-Gravenhage.
BIJ GROOTE VERKOOPORANISATIE
kunnen geplaatst worden:
een hoofdboekhouder,
geheel zelfstandig werker, die tevens leiding kan
geven. Goede theoretische opleiding (minstens Staats-
practijkdiploma of M.O. Boekhouden) en ruime
ervaring in moderne bedrijfsadministratie vereischt.
een bekwame kracht
voor werkzaamheden op het gebied van statistiek
en marktanalyse. Acte M.O. Economie gewenscht.
enkele jonge administratieve krachten
met goede schoolopleiding, practijkdiploma boek-
houden en Staatspractijkdiploma boekhouden (even-
tueel gevorderde studie voor dit examen).
Uitvoerige sollicitaties, waarbii duidelijk wordt aangegeven naar
welke der bovengenoemde functies men solliciteert en, voor ge-
huwden: of men eventueel een ruilwoning heeft aan te bieden,
worden ingewacht onder nr. E.S.O. 766 bij het Alg. Adverientiebur.
A. de la Mat .glzn, te Amsterdam.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
N.V. A.T.O. – VAN GEND & LOOS
Geregelde vrachtauto-dienst
Nederland – Tsjecho-Slowakije
Vraagt inlichtingen bij onze 80 kantoren ol bij van
Uden’s Transport Bureau – Veerhaven 15 – Rotterdam
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-admjnjstra-
tie, zal het van groote pactische waarde blijken
G
te zijn.
–
Oiize V.V.S._brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der Graaf & Co’s hureaux voor den handel N.V.
.Amstelstreat 14-18, Amsterdam-C, Telefoon 38631 (6 lijnen)
N.V. LANKHORST
TOUWFABR1EKEN -1
SNEEK TEL. 3041 -3Ö42
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ
SEDERT 1803
International Business Machines Corporation New York
kondigt 2 belangrijke nieuwe machines aan:
1.
I B M Calculating Punch, Type 602,
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Zaterdag 5 April a.s. In het bezit
te zijn van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedam
2. IBM Proof MachiNe, Type 801.
Vraagt nadere inlichtingen aan:
Internutionule Bedrijfsmuchine Mij N.V.
Frederiksplein 34, Amsferdam..C., Tel. nrs. 33406, 33656, 31856
t
Uw toekomst is veilig
fl
met een polis van de
Algem. Friesche Levensverzekering-Mij
ofde
Groot-Noordhollandsche
LEEUWARDEN
van 1845 AMSTERDAM
rmaniahnig
v. Brimenh
OVERHEIDSINSTELLING te Amsterdam
vraagt
eenige juristen
• Kennis van den effectenhandel strekt tot aan-‘
beveling. Br. onder no. 2822 F.O. aan Adv.-
kantoor De Bussy, Rokin 62, Amsterdam-C.
.411e correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
Druk Roelants, Schiedain