Ga direct naar de content

Jrg. 32, editie 1559

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 26 1947

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Economisch

Statistisc
he

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FI1ANCIEN EN VERKEER

UITGAVE VAN. HET IEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

1
32E
JAARGANG

WOENSDAG 26′ MAART 1947

No,
1559′

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is op ge-

nomen het Economisch-Statistisch 7k! aandbericht, franco
p.p. in Nederland f 26* per jaar. Overzeesche gebiedsdeelen
en buitenland 128 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan
met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo
van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cents.

Aan geteekende stukken aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelant.s, Lange Haven 141,
Schiedam (Tei. 69300, toestel 6).

INHOUD:

Blz

De

artikelen

van

deze

week ……….
243

Uit

buitenlandsche

bron

…………
243

Steun aan den woningbouw door particulieren door
Mr

J.

Wilkens

…………………………
244

De werkverdeeling tusschen kern en vakorganisatie
door Jhr Mr R. A. ‘Th. Gevers Deynoot ……….
246

Koelen of vriezen? Mogelijkheden voor de Nederland-
sche tra*lvisscherij door
‘C. J. H. van den Broek
..
249

Denemarken en Nederland door
Mr J. A. Freseman
Gratama ………………………………..
252

Boekbespreking:

Dr Mi L. P. v. d. Does, De economische beteekenis der
Sociale verzekering, bespr. door
M.

F. J.. Coot

……
253

Internatioale

notities:

Dultachiand

………………………………….
254

Canadooseho valutarnoellljkhedon

………………….
254
lHerstol-vau,do. zilvormarkt
……………………………
“55

Mededeeling van het secretariaat van de Centrale
Commissie voor de Rij nvaart

………………
255

.Boekaankondiging

………………………….
256

Geld- en lapit’aa.lmarlt

‘.

.

……………..
2,6

Statistieken:

Verkeer en vervoer In Nederland

………………….
257
Bankstaton

.
………………………………….
258
Stand

van

‘s Rijks

Kas

…………………………
259
Eenigo Indexcijters van do lndustrloole productie In Noder-
land

.. ..

..
.,

.
1
59

DEZER .DAGEN

maakt men historie, in een tot nu toe ongekend tempo..

Zelfs voor de officieele voorlichtinginstanties blijkt het moeilijk, de feiten te volgen, nu ze er zijn. De ontwerp-
overeenkomst van Linggadjai werd geteekend, nog vÔÔr

klaarheid was verkregen omtrent hetgeen daaraan .vooraf-

ging binnen de Commissie-Generaal. Politieke overeen
stemming is thans formeel vastgelegd.
,,What’s past is prologue” staat in Shakespeare’s ,,Tem
pest”. Behalve politieke details zijn nu ook problemen
van economisch herstel eindelijk aan de beurt. Dr van Mook
greep hierop reeds vooruit: ter verkrijging van den nood-,
zakelijken invoer zal de Indonesische uitvoer met kracht
‘worden hervat. Vormt de lading, die de Martin Behrman
thans legaal meekrijgt, daarvan reeds een begin?

Ook de Amerikaansche Regeering loopt warm. Het
voedselexportprogramma, ter vervanging van het werk der U.N.R.R.A., ligt al gereed. Voorts wordt, hoewel het Con-
gres Truman’s dollaroffensief in het M.iddeti-Oosten nog

moet goedkeuren en de publieke opinie voor st’eun aan
Turkije niet enthousiast is gebleken, reeds gerept van hulp
aan Korea, Oostelijk exponènt der Russische periferie:
$600 millioen, te verdeelen o’er drie jaar; arrestatie van
,,linksche elementen” is er reeds begonnen. Ook binnens-
lands wil Truman thans een zuiveringsproces toepassen:
deloyale ambtenaren zullen worden geweerd. De ,,patient
firmness”, kenmerk van de buitenlandsche politiek van
Byrnes, is van het adjectief ontdaan.

Zelfs de Groote Vier komen te Moskou op dreef. Merkte
,,The Times” van 21 Maart jl. nog op, dat, wat Duitsch-
land’s economie betreft, ,,the chief causes of disagreement
so far among the Ministers are seen in the different natio-
nal approaches” – het was vooral Frankrijks behoefte
aan Duitsche steenkool; die impasse bracht -, over
Duitschland’s politieke status was men het, tot ieders ver-
bazing, reeds na enkele dagen bijna eens: Krijgt Mac Ar-
thur, die vaart wil zetten achter het vredesverdrag, met
Japan, zijn zin?

Niet alleen politiek, maar ook economisch leidt echter
tempo slechts.tot resultaten, indien gecombineerd met ge-
duld, nog steeds een schoone zaak. Te Rome werd eindelijk
de Wereldvoedselraad een feit; zij zal prijsstabiisatie en
voorraadvorming der . agrarische ,,
:
wereld
4
marktproducten
nastrevei.

Geduldig. doorzettn: een, hij ,uitste) Nederlandsche
oigenschp’Ön’dnks de- sâhaarschte’ aan valuta – de
vordering door De Nederlandsche Bank van goud en bui-
tenlandsche betaalmiddelen wijst ‘er, ôp-.- en de periode
van spanning tusschen twee oogsten, die de voedsel-
• schaarschte binnen Ön’ze gr’nzen .acçentiieeren, blijft de,
geest vaardig. Na het afsluiten ‘an .en in alle opzichteti
traditioneel handeisverdrag met Engeland wordt gezocht

ifiaar. contact met de Oost-Europeesche -markten.
• Vaardig bleken ook onze huren,
waar
Spaak net spoed
den kabinetvormde; hij volgde de partilgroepeering van
het Nederlandsche. Was hij dâârom zoo snel gereed? —

1

J..P. WYERS’.

INDUSTRIE- EN HANDELSONDERNEMIND N.V.

gevestigd
te AMSTERDAM.

UITGIFTE van

/ 2.000.000.— 3½ pCt. Obligatiën,

waarvan een bedrag van,
f
500.000.-

op inschrijvingsvoorwaarden is geplaatst,

in stukken van
f
1000.— aan toonder.

Ondergeteekende bericht dat de inschrijving op
/ 1,500.000.— nom. van bovengenoemde uitgifte zal
zijn opengesteld op

WOENSDAG,. 2 APRIL 1947,

van
des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam
en
‘s-Gravenhage

tot den koers van 100½ pCt.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de

kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
DE TWENTSCHE BANK N.V.

Amsterdam, 25 Maa?t 1947.

INSTITUUT VOOR
SOCIALE WETENSCHAPPEN

Nieuwe mondelinge cursussen voor:

M.O. Economie

M.O.Staatsinrichting

Cand. en Doct. Rechten

De cursussen worden gegeven te Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag;
Economie
bovendien to Arnhem, Eindhoven.

III

Groningen, Haarlem, Hengelo, Den Bosch, Leeuw.rd.n,
Leiden, Tilburg, Utrecht.

11

Prospectus en inlichtingen:
‘s-Gravenhage,

Wassenaarscheweg 39
d –
Telefoon 775382

Binnenkort, verschijnt

als 39e Publicatie van het N. E. l.

Dr H. J. Witteveen

Loonshoogte

en werkgelegenheid

Prijs
f 6,-

prIjs voor leden en donateurs vanhet

N.E.I.
f4,50)

Verkrijgbaar
in
den boekhandel en bij de uitgevers

De Erven F. Bohn N.V. — Haarlem

ROTTERDAMSCHE

BANKVEREENIGING

200 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

ASSÇJRANTIN

op

ELK

GEBIED

Vermogeasheffin gen

Objectieve

en deskundige
voorlichting aan bedrijven en
particulieren die een deel van
hun vermogen moeten vrij-
maken voor betaling der ko-
nende heffingen, verstrekt de

Naami, Venn.

HoUindsche

Belegging en

Beheer-Mij.

Anno 1930
Heerengracht 320

Amsterdam
C
S

Commissarisseus
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;
Drs.
1.
H. G:spen;
Mr. J. E. Scbolteos.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr, F. Pis. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgb.

A. Bra;& z0onen

anno 1720

ankter
‘&

urante.fiIakeIaar
otterbam

‘rabenhage,
Dettt, Otbitbam,
17Iaarbtngen

rnterbam (aUten

urantie)

gispen

IiiIT1?iL1.siw.IrT1[.IuIgJ

culemborg
amsterdam
rotterdam

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N DSCHE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo ‘ Hengelo –

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:’

N.ederlandsche
Koninklijke

Boekdrukkerij
zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar çbloor

H. A. M. Boehints
chloorblee’kloog

Schiedam
na:ronloo& caustic soda.

:
IRNHEM

LEVENSVERZEKERING-
M A AT S CH AP PIJ

PERS 0 N EE IS V
ER
Z
E kE R 1 N GEN

26 Maart 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

243

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Mr J.
Wilkens,
Steun aan den noningbouw door particulieren.

Op grond van de ,,Financieringsregeling Woningbouw

1947″ zal aan particuliere bouwers van Rijkswege een
bijdrage in de exploitatie worden gegeven, gedurende 10

of 15 jaren. Blijken daarna de bouwkosten nog onrendabel,

dan kan een uitkeering ineens volgen.
Deze regeling, hoewel pi’incipieel gezond, heeft het be-

zwaar, dat de bijdrage te klein is en dat de Overheid te

veel wil regelen. Toekenning van een toekomstige premie ware te overwegen, zoodanig, dat zij weer niet te klein is,
bijv. 5 pCt. over het bedrag der onrendabele bouw’kosten
gedurende de eerste jaren in plaats van 4 pCt. Voorts
moet meer vrijheid worden gegeven aan het particulier
initiatief, voor het ten uitvoer leggeui van bepaalde ge-

zonde projecten. –

Jhr Mr R. A. Th. Oevers
Deynoot, De weriwerdeeling tus-

schen kern en aakorganisatie.

Tot het typische werk van de vakorganisaties behoort
het overleg met werkgevers over de arbeidvoorvaarden.
De vakorganisaties kunnen bij wijze van delegatie dit werk voor een deel overlaten aan de- kern.
Elke onderneming is te vergelijken met een gezin. De

behartiging van vraagstukken betreffënde het onder-
nemingsgezinsleven behoort tot de taak van de kern.
Elke onderneming heeft ook een doel. Problemen, die
daarmee verband houdn, moeten eveneeiis aan de kern

worden overgelaten. Natuurlijk kunnen de vakorganisaties
daarbij behulpzaam zijn, bijv. door voorlichting of op-
leiding, waardoor de kern haar taak beter kan uitvoeren.
De kern mag niet worden beschouwd als een vrlengstuk
van de bedrijfschappen, al kunnen deze door middel van
delegaties bepaalde werkzaamheden aan de kern overlaten.

C.
J. H.
van den Broek,
Koelen of ariezen?

De vischrijkdom in de Noordzee blijkt beperkt te zijn.

De vraag naar visch daarentegen is gestegen. In I’ederland
tengevolge van de bevolkingsvermeerdering. Nederland

– kan meer aan het buitenland leveren door de uitschakeling
van Duïtschland. Nieuwe vischgebieden dienen te worden
geëxploreerd, met name rondom IJsland en in de Barends-

zee.
De moeilijkheid is echter, dat de lange afstand de visch
blootstelt aan een grootere kans op bederf. De koeltechniek
kan belangrijk worden verbeterd, o.a. door de temperatuur
iets onder nul te houden. 1-let blijft echter een wedloop

met den tijd.

Mr J. A.
Freseman Gratama,
Denemarken en Nederland.

Een vergelijking van den economischen toestand in
Denemarken en Nederland, vô&r, tijdens en nâ den oorlog.
Beide landen hebben door den oorlog aanmerkelijke
schade geleden, terwijl het uitvallen van Duitschland als
handelspartner groote moeilijkheden met zich brengt.
Hoewel Dènemarken in vergelijking met Nederland veel
minder schade heeft opgeloopen, is dit land door zijn over-
wegend agrarische oriënteering, gepaard gaande aan hooe
kostprijsstijgingen, zwakker komen te staan dan ons land,
dat bovendien door aansluiing aan België een bepaalde
compensatie voor het Duitsche achterland kan verkrijgen.

UIT BUITENLANDSCHE BRON.

De
credietcn van de Canadcesche Regeering aan liet
buitenland waren, volgens mededeeligen in het ,,Flouse of Commons”, eind Januari jl. bijna voor de helft opge-nomen. De omvang van deze exportcredieten na de be-
vrijding was als volgt (in millioenen Can. dollars):

Landen

..
Verleend
Hieraan

opgenomen

Engeland

…………………..
1.250
540

Frankrijk

………………..
242,5
145,4

Nederland

…………………
125
67,0

België

……………………
100
51

China

……………………
60
17,6

Tsjechoslowakije

…………..
19
3,9

Nederlandsch-Indië

…………
15
5,4

Noorwegen

………………..
30
16,4

Rusland ……………………..
3
2,9

Totaal

………………….
1.844,5
849,6

De landbouw in Engeland zal, volgens een pas verschenen
witboek, zoo meldt ,,The Times” van 19 Maart ji., tegen

1950—’51 een zoodanige productie van voedingsmiddelen
.

kunnen bereiken, dat, tegen vôôroorlogsche prijzen, een
bedrag van £ 80 millioen aan huitenlandsche valuta kan

worden bespaard. De netto-opbrengst van de Britschë
landbouw, die vÔôr den oorlog £ 239 millioen bedroeg

(in 1943—’44 £ 280 millioen) kan tegen 1947—’48 worden

opgevoerd tot £ 299 millioen en tegen 1950—’51 tot £ 318
millioen. Bij een stijging van het algemeene prijsniveau
van 65 pCt. t.o.v. van vSôr den oorlog komt dit neer op
een opbrengststijging van resp. £ 99 millioen en £ 130

millioen. –

De export vn steenkool en
eleetriciteit uit
de Ruhr

naar Frankrijk, Béigië en Nederland toonde van Juli 1945
tot en met December 1946, volgens ,,Records and Statis-
tics, supplement to The Economist” van 22 Maart jl., de

volgende cijfers:
Steenkool

Bruinkool-

Electriciteit

briketten

(1.000
kWh)

(in duizendeh metr. tonnen) voor 1946

Frankrijk’ . ..

2.139
.

851

743.857

België

2.127

.

496

195.247

Nederland ….

1.794

413

47.721
Dcrubberproductie op
Malakka heeft zich geduende

1946, blijkens ,,The Investors’ Chronicle” van 22 Maart jl.,
van de gevolgen der bezetting aanzienlijk herstéld. De
totale opbrengst over 1946 bedfoeg 403.207 ton, waarvan
ondernemingsrubber 173.515 ton en bevolkingsrubber
229.692 ton. Voor ondernemingsrubber steeg de maand-productie van 1.308 ton in Januari tot 25.162 ton in De-
cember; voor bevolkingsrubber bedroegen deze cijfers
resp. 10.692 ton en 29.448 ton. Men verwacht, dat de
jroductie in 1947 die van 1940 (549.327 ton) zal bereiken.

De export in 1946 bedroeg 305.840 ton.

liet Spaansche budget voor 1947 stelt de uitgaven op iets meer dan 14 milliad pesetas, de ontvangsten op 13 i-nillïard pesetas, aldus ,,The Banker” van Maart 1947.
De militaire uitgaven zullen iets minder dan 7 milliard

pesetas bedragen (33 pCt. meer dan het cijfer voor 1946),
terwijl voor agrarische doeleinden minder dan 1 pCt. van
de totale uitgaven is uitgetrokken. De landbouw, belang-
rijke bron van volksbestaan, heeft het moeilijk.
Belemmeringen voor de productie zijn: gebrek aan

machines, trekpaarden, muildieren en kunstmest.

De middelen ter financiering van liet Argentijnsche vijf-
jarenplan zijn door den senaat zonder discussie toegewezen,
t.w tot nu toe 4.625 millioen pesos van de rond 6.700
millioen pesos, die voor civiele uitgaven zijn bestemd.

Volgens •de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 20 Maart jl.
zullen 3.500 millioen pesos worden besteed aan watervoor-
zieningsverken, haveninstallaties, bouwnijverheid en we-
genbouw, transportwezen, aanleg van vliegvelden, vreem-delingenverkeer, voor aankoop van schepen en aanleg van
nationale parken; 1.125 millioen pesos wèrden toegewezen
voor de energieverzorging, den bouw van stuw- en kracht-

installaties en voor een aardgasleiding.

244

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1947

STEUN AAN
DEN WONINGBOUW
DOOR PARTICULIÈREN.

De aankondiging van regeeringswege, dat binnenkort

een wettelijke regeling tot een ,,betere verdeeling” van de

beschikbare woonruimte kan worden verwacht, heeft in

breede kringen ongerustheid gewekt. De Nederlander is

– terecht – zeer gesteld op zijn ,,privacy” in het wonen.,

Gedwongen samenwoning draagt nier bij tot veraangena-
ming van het leven en is zeker evenmin bevorderlijk voor
de zedelijkheid, te minder naar mate de woningen kleiner
zijn. Wordt er, zoo vraagt menigeen zich af, wel met vol-

doende energieeen oplossing in de goede richting gezocht

en had men met name niet tijdig kunnen zorgen, dat er

een voldoend aantal kleine nieuwe woningen werden ge-

bouwd om het bevolkingsaccres op te vangen?
Er was immers een fraai ,,Plan”, dat voorzag in den

ibouw van 10.000 woningen in 1946 en een nog fraaier, dat

voorziet in den bouw van 26.000 woningen voor 1947.. En nu blijkt, dat er in 1946 nog geen 1.200 nieuwe wo-

ningen werkelijk geheel zijn afgebouwd (tenzij men daaronder
wil begrijpen de woningen, die aanbesteed zijn, maar het
publiek zou dit als boerenbedrog aanmerken) en wie geen

vreemde in het Jerusalem der bouwwereld is, weet, dat

men van het programma voor 1947 vrijwel heelemaal niets

verwacht – tenzij men de voor 1946 in het vooruitzicht

gestelde woningen er nôg een keer in wil begrijpen.
Wij gelooven, dat men hier een ernstige psychologische

fout.heeft gemaakt en dat daarom het Ministerie voor den

Wederopbouw meer aan vertrouwen heeft ingeboet dan
noodig zou zijn geweest.

Dit is temeer jammer, omdat juist het Ministerie voor
den Wederopbouw – wanneer het zich gaarne met den in
sommige politieke kringen nu eenmaal als modieus

beschouwden plan-economischen profetenmantel had

willen tooien – gemakkelijk een plan had kunnen lan-
ceeren, dat ook irîderdaad is uitgevoerd en waarvoor

men met reden erkentelik mag zijn.

Wij bedoelen het plan om in verband met de materialen-

schaarschte na den oorlog allereerst de gehavende panden

weer bewoonbaar te maken. Had men daarop den nadruk

gelegd, dan had men er nu op kunnen wijzen, dat bijv.
• alleen al in Den Haag – misschien de stad, waar in den
oorlogstijd de meeste woonruimte verloren ging – op deze
wijze tot 1 Januari 1947 reeds weer ongeveer 17.000 wo-
ningen aan den beschikbaren voorraad zijn toegvoegd.

Een eenvoudige en dus bruikbare regeling tot vergoeding
van oorlogsschade beneden f3.000 per woning en de snelle
in beslagneming van de aanwezige materialenvoorraden
door de Haagsche wederopbouwautoriteiten heeft dit be-
langrijke resultaat mogelijk gemaakt.

Het zijn dergelijke prestaties, d den Nederland eenige
keeren bezoekenden vreemdeling opvallen als gunstig
afstekend bij het trage tempo in den vooruitgang van den
wederopbouw in andere landen.

Nieuwbouw door particulieren.

Nu dit proces echter vrijwel is voltooid, dient de nieuw-

bouw zoo spoedig mogelijk op gang te worden gebracht en terecht heeft de Regeering begrepen, dat zulks alleen
bevredigende resultaten kan opleveren, indien de par-
ticuliere bouw weer mogelijk wordt gemaakt.

Na den vorigen oorlog immers deed men de ervaring
op, dat overheidsbbuw veel te duur was, een te traag ver-
loop had en te weinig aanpassingsvermogen bezat voor de
wisselende behoefte, terwijl men na invoéring van een
premiestelsel voor den particulieren bouw reeds na enkele
jaren de ergste tekorten had ingehaald en de huurwetten
in 1926 kon afschaffen.

Vandaag doet men met den nu aanvankelijk toch welhaast
onvermijdelijken overheidsbouw precies dezelfde ervarin-
gen op. Zoo wordt door B. en W. van Den Haag de mede-
deeling aan den Raad, dat van de voor 1946 in het vooruit-‘
zicht gestelde 1.000 woningen
nog geen enkele
is voltooid,
in den volgenden milden vorm gecamoufleerd: ,,dat thans
– Februari 1947 –
in uituoering
ot
gegund
zijn 328
woningen”
1).

Daarentegen betracht men wel den onnoodigen spoed

bij den bouw van een nieuw stadhuis waarmee onder

de gegeven omstandigheden beter nog even zou kunnen

worden gewacht. Nu juist niet zoozeer, omdat ten behoeve

van dezen bouw vijf bestaande huizen zullen worden ge-

sloopt – al strekt dat natuurlijk niet bepaald tot aanbe-

veling – als wel voornamelijk, omdat voor de nu aanbesteede

fundametïten en rompbouw alleen al 1.700 m
3
hout noodig

is, wat dus beteekent, dat er 340 woningen niet kunnen

worden gebouwd, daar hout een van de ,,bottle necks” van.

den woningbouw uitmaakt en p er woning slechts 5 m
3

hout mag worden gebruikt.
Op het gebied van verkwistenden overheidsbouw spant

Amsterdam misschien toch nog de kroon. Daar bouwt

men op het oogenblik in de zandwoestijnen van Oost een

aantal woningen op een plek, waar straten en trottoirs nog

moeten worden gemaakt en alle gas-, elèctriciteits- en

waterleidingbuizen nog aangelegd – alsof we in een tijd

van den grootsten overvloed leefden en alsof er elders in
Amsterdam geen kilometers terrein te vinden• was, waar

men kan bouwen zonder dat men al deze bijkomende

materialen ook nog aan de schaarsche voorraden moet
onttrekken. Daar komt nog bij, dat men hier de aanbeste-

ding op voorschrift van het Ministerie voor den Wederôp-

bouw heeft moeten gunnen aan den laagsten inschrijver.
Op het eerste gezicht lijkt dit niet zoo onlogisch, maar
onder de bestaande omstandigheden kan het gemakkelijk

beteekenen, dat men moet gunnen aan den grootsten
beunhaas, die van eenige weken werk alles te winnen en

niets te verliezen heeft. Dit onbedoelde gevolg is hier inder-

daad ingetreden, zoodat het werk nu stil ligt en de afbouw
weer idem zooveel vertraging zal ondervinden en idem
zooveel duurder zal uitkomen.

Plannen der Regeering.

Wij zullen thans nagaan, hoe de Regeering den hoofdweg
tot verbetering der woningpositie, de bevordering van den

particulieren woningbouw, denkt te kunnen bewandelen.
De desbetreffende regeling vindt men in de Nederland-
sche Staatscourant van 27 Januan’i 1947 No. 18, onder
den naam ,,Financieringsregeliiig Woningbouw 1947″
(verder kortweg ,,de regeling” genoemd); ze is ondertee-

kend alleen door den minister van Openbare Werken en
Wederopbouw a.i., H. Vos, hoewel men toch moet aannemen,
dat de minister van Financiën een stevige ,,finger in the

pie” heeft gehad. De veronderstelling ligt immers voor de

hand, dat men thans niet tot een premieregeling is over-
gegaan, waarmee men na den vorigen oorlog zooveel succes
heeft gehad, omdat de berooide toèstand van de Schat-
kist zulks moeilijk toelaat, terwijl ook monetaire over-
wegingen een rol zullen hebben gespeeld. Bovendien zou
den bouwer bij de onvermijdelijk komende huurverhooging

dan een ongemotiveerd buitenkansje in den schoot vallen.
Deze keer heeft men den steun ter financiering van de
abnormaal hooge bouwkosten gezocht in een jaarlijksche
rijksbijdrage in de exploitatie gedurende 10 of 15 jaren,
na afloop van welke termijnen de Minister zal bepalen, dat
overeenkomstig de in de regeling vastgelegde normen een

uitkeering in eens wordt toegekend, indien ook volgens
de dan geldende huurprijzen nog een gedeelte van de
bouwkosten als onrendabel dient te worden beschouwd.
De bouwer moet dus zelf zien op de gebruikelijke wijzen
den bouwsom bijeen te brengen, met dien verstande, dat
de bestaande regeling ten aanzien van de tweede hypo-
theek in de regeling is opgenomen.; van rijkswege kan dus
via de Gemeenten een tweede hypotheek van ten hoogste
15 pCt. van de bouwkosten worden gegeven achter 70 pCt.

Vt
‘) Antwoord van
B.
en W. op vragen van -het raadslid i1evr.
N. C. Bouma—van Strieland.

/

26 Maart 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

eerste hypotheek. De bouwer moet derhalve in ieder geval
15
pct.
van de bouwkosten zelf fourneeren, wat bij de

tegenwoordige gestegen kostprijzen tot ongeveer 300 pCt.
van vôÔr deii oorlog een vrij zwaren eisch mag worden

genoemd, althans voor den beroepsbouwer; voor den

bouwer-belegger speelt dit natuurlijk geen rol, doch die

zal zelfs van de tweede hypotheekregeling
als
regel geen

gebruik willen maken.

Beoordeeling der plannen.

Wij zullen
nu
aan de hand van een eenvoudig

voorbeeld uit de praktijk duidelijk trachten te maken,
hoe’ de regeling zal werken en daarbij zullen de sterke
en zwakke kanten
als
vanzelf ter sprake komen.
Wij nemen een benedenhuis met 2 bovenwoningen in

Den Flaag, met een huurprijs van f40 + 2 x f 35 per
maand, of in totaal f 1.320 per jaar, waarvan de bouw-
kosten thans bedragen f 31.500 en de benoodigde grond

f 4.000, zoodat de stichtingskosten f 35.500 bedragen. We

blijven daarmee beneden de grens van hoogstens 500 m
3

inhoud der woningen, welke de regeling in het algemeen

stelt.

Volgens art. 11 der regeling mogen nu voor de bereke-
ning van de bijdrage ten hoogste de volgende exploitatie-
lasten in rekening worden gebracht:

Belastingen,

in

ons geval

…………..f
180-

Watergebruik, mits ten laste van den ver-
huurder

……………………….p.m.
Premie brandverzekering, J
0
/00
bouwkosten

;,
15,75

Huurderving 2 pCt. van de huren

……
,,
26,40

Onderhoud, 12 pCt. van de huren

…….
,
158,40
Administratie, 2 pCt. van de huren

……
„.
26,40
Risico (en dus c.q. winst) 7 pCt. van de huren
92,40
4 pCt. rente van den grond ad f4.000
160,-

f 659,35

Deze percentages zijn den bouwer over het algemeen
wel krap toegemeten. Voor de administratie van week-
woningen staat de regeling 3 pCt. van de huren toe, doch
voor niet geheel nieuwe woningen zal de administratie
dikwijls niet tegen deze pércentages kunnen worden uit-
besteed. Huurderving van 2 pCt. is in den tegenwoordigen
abnormalen woningnood voldoende, doch zoodra er maar
even meer keuze is, zal men daar veelal niet mee uitkomen.

Met 12 pCt. van de huren voor onderhoud zal men na de
eerste jaren zeker niet toe kunnen; bovendien is het juister
om bij de tegenwoordige kunstmatige huren en gestegen
bonen en materialenprijzen het onderhoud uit te drukken
in een percentage van den kostprijs. Het verschil tusschen
de huur en de som der bovengenoemde lasten vormt de
netto-opbrengst, in ons voorbeeld dus f 1.320

f 659,35
=
f 660,65.
,,Deze netto-opbrengst”

zoo vervolgt de regeling

,,wordt geacht te zijn de annuïteit over 50 jaren van de
rendabele bouhosten tegen een door den Minister vast te stellen rentevoet, welke zooveel mogelijk gelijk zal zijn
aan de gemiddeld geldende hypotheekrente”.
Deze rentevoet is momenteel vastgesteld op 4 pCt.,
doch of deze formule overigens aan elken eenvoudigen
bouwer direct duidelijk is en hij over de noodige
annuïteitentafels beschikt, lijkt twijfelachtig.

Hoe dit ook zij, in ons voorbeeld komt men langs dezen
weg tot een bedrag aan rendaje bouwkosten van f 14.200,

zoodat de niet-rendabele bouwkosten beloopen f 31.500

f 14.200
=
f 17.300.
Gezien al het vorenstaande, zal de jaarlijksche bijdrage
dus nu moetén worden vastgesteld op 4 pCt. van f17.300
of f 692. Echtèr kan deze bijdrage volgens art. 12 van de
regeling worden gewijzigd ingeval van officieel erkende
wijziging in het huurniveau. Mochten de huren bijv. zoo-
danig worden verhoogd, dat de berekening van art. 11
der regeling geen onrendabele bouwkosten meer oplevert,

dan vervalt de bijdrage (en c.q. de uitkeernwiner)

voor goed. Dalen dan later de huren *eeri danuzit( de

bouwer met den strop. En aangezien hijPanderzijdsçr3ou
wende volgens de regeling, de kans op het
mkenivndvins’t
gerust wel mag afschrijven, gelijk
wij;iciibt10 Ullen

zien, zal het ons verbazen, hoeveel bouweits;
hietin1zul1eii
trappen. il
b191jiwin0

Laat ons daarom thans eens nagaanyhoede6x1’oitdtie

rekening in het door ons bij wijze van crrbeeldgenoneh

geval er uit zal zien, indien de bouwer gébruik Maalct;van

de tweede hypotheek tot 15 pCt. van db tichtiigkofeh

en hij het geluk heeft een eerste hypotliecâealdschitr
te vinden, die hem
70 pCt.
van dé teenwoôdie C1I.
tingskôsten op eerste hypotheek wilerschkffeni’tRet;beld

wordt dan dus zoo, dat de bouwer zelff.25founecrtliyiet
een eerste hypoth’eek van f 24.801 ehi een
‘twbed
n
f 5.325, 11etgeen in totaal uitmaakt deustichtinskosten
ad f35.500. om 91
Jnliino
,iniiDifl
Hij ontvangt het eerste jaar
fï1.820)h5iurJ+, f1692r.bij-
drage of in totaal
f 2.012.

1(1 ai iiojïunnr. noi
.noiij
Daarvan gaan af de volgende ,exploitatiékoteito9dt

¶J1iC)ii
,Belastingen …………….
oi:’
i,:rJ,f
1’1$;43-
Premie brandverzekering …….
Huurderving, 2 pCt. der hurenj

Onderhoud, 12 pCt. der huren Administratie, 2 pCt. der h0ren
1
..
.çj.

fjI)(1l.4Q
4 pCt.
rente eerste hypotheek.
3

4 pCt.
rente tweede hypotheek

.:
l;;o

o

i:. ‘l),,
2 pCt.
aflossing tweede hypotheek4volgia-1 .ir,cui-,o
22
regeling verplicht) …….
..,
•.

fl0Ç
,
5Q
2 pCt
aflossing eerste hypotheek
j
,(vlgøns,j .norriori
usance)

……………

.,.-.’r
4 pCt.
rente eigen geld …….

.ç.

In totaal …………
1
.
.)fOO.
0
T.43Ö4
ifriov
n9nii oliiuboi’idlfnq

De bouwer zal er het eerste
bijleggen! De ontwerpers van
niet zoo erg hebben gevonden;’iomdat ijaliênl

leven gunnen en dan komt hij ûi.téihddlijktohowMJen-
veer aan zijn trek. Reeds na een1ljr’ 26
,
huud
~
u dè
tekorten op en kan de bouwer P
beginnuh Sh
ext
tiI’k
gestoken kapitaal geleidelijk er’edrflultv’teflhn)zEn
wanneer er geen huurverhooging.toint,
ldnidtatodü
over 10 of 15 jaar het bedrag
kosten gaat betalen, dan zal de hou

âiht 101015jait
tjes kunnen beginnen zijn extra geïnvestê’erd eïgrrkep1f.aal
terug te ontvangen.

1 nub ,ohn’,19i1i1Jo110

Tenslotte zal hij na een goede 50lâartaelfs!ienhel
schuldenvrij bezit hebben.

niulqo oh
nrrïr,i;’,i

Dat niettemin de belangstelling *an’den
katr’dige
bouwers erg groot zal zijn, zal
wel ieiiaitdJvrwabhten.
Het bestek van dit tijdschriftartikhlaatnietifotvei’.I&r
op details in te gaan. De grondgedeltuan dDegiaiing
is zeker aanvaardbaar, doch de uitwétkihg gadVmank!âai

een veelvuldig voorkomend euvel vânideiénxtijd,41J’d1t
de Staat te veel wil regelen en zich itèi.iihal betddnt.

Toch zal de regeling mogelijk wel ëeiïigedoèjasslng
ii’i
den. Bij sommige verzekeringmaatschappjeh
en P3ni6M
fondsen is de beleggingshonger naar hhihen’zoogrdd±çtdât
zij over de bezwaren wel heen zullen *ille
Ietappen;hr
zij toch over groote, weinig

ken en zonder bezwaar op zeer langen termijn kunne6iW

1.
Voorts zullen er altijd enkelen zijn, die dboriff.tieees
bevangen, onder alle omstandighednu ioittlngnoh
guldensaldi in ,,Sachwerte” zullen prefern166
ebndiijk
zullen misschien enkele bouwers noodgedvong4nYei1Ifde voorkeur aan geven op hoop van zegen i
neefte
doer
1
bÜÈi
eenverdere werkloosheid, die hun
loos
,

dreigt op te soupeeren.

‘i
90J

Doch een machtige stimulans om defbhihnoèOtb
overwinnen, voorzoover de materialenpsi1
1
(dlkltde
laat,
zal
er zonder de noodige wijzigingen niet van’uitktL

14

246

ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1947

Toekenning an premies.

Daarom is wel eens het idee aan’de hand gedaan om den

bouwer tegenover zijn vele risico’s een toekomstige premie
toe te kennen, nl. door hem 25 pCt. van het bedrag der

na 10 of 15 jaar vast te stellen uiteindelijke onrendabele
bouwkosten als premie te geven.

Ongetwijfeld leert de ervaring, dat de kans op Winst-

zelfs al is het pas over 10 of 15 jaar – een enorme prikkel

tot energie-ontwikkeling beteekent en hieraan wordt niets

veranderd door het eveneens proefondervindelijk gebleken
feit, dat naast dei enkelen, die hun winstkans weten te

gijpen, dikwijls een veel grooter aantal staat, dat uitein-
delijk slechts verlies incasseert. Niet ten onrechte zegt de

volksmond, dat een huis is een kruis…

Floewel ook naar onze meening in principe de oplossing
wel in deze premierichting moet worden gezocht, is de

voorgestelde vorm van uigestelde premie toch minder

efficiënt, omdat de moeilijkheden juist schuilen in de
tekorten der exploitatierekening van de eerste 10 tot 20
jaren. Een annuïteit is prachtig voor het maken van een

theoretische berekening, maar in de praktijk van de hypo-
thecaire credietverleening zijn de annuïteiten reeds la’nger

dan een halve eeuw geleden als.volkomen onbruikbaar ter
zijde gesteld. De geldschieter, die een zoo hoog mogelijk
voorschot geeft, wenscht juist in de eerste jaren een flinke

jaarlijksche aflossing om zijn risico terug te brengen.

Bovendien bleek in verschillende ,omstandigheden, o.a.

bij gdeeltelijke verkoop en ontslag uit het hypothecair

verband, de annuïteit een hinderlijke sta-in-den-weg en tot

overmaat van ramp kreeg de debiteur, die de berekeningen
meestal niet kon volgen, nog het gevoel, dat hij werd ge-
nomen. Vandaar,. dat men in de oudste hypotheekbank-verslagen uit het laatst van de vorige eeuw nog Vrij wat

annuïteitsleeningen aantreft, doch tegenwoordig nimmer

meer. Trouwens, ook het tegenwoordige systeem van
pan’dbriefuitlotingen verdraagt zich in het geheel niet
meer met annuïteitsleeningen.

Om al deze redenen zouden wij het bo’enbesproken idee

van een toekomstige premie willen amendeeren in dien

zin, dat in de eerste 10 of 15 jaren een premietoeslag van 25 pCt. op de rijksbijdrage wordt gegeven. Dat komt dus

neer op 5 pCt. in plaats van 4 pCt. rente gedurende de
eerste jaren over het bedrag der onrendabele bouwkosten.
In ons voorbeeld zou daardoor het exploitatietekort voor
den bouwer in het eerste jaar worden teruggebracht van
f 418,45 tot f 245,45.

Van eed dergelijke wijziging zou zeker, zooal nog geen
electrificeerende, dan toch een wat meer stimuleerende
werking uitgaan, al blijven er ook dan nog nevenkwesties,

waarvan de oplossing misschien nog ‘tot moeilijkheden
aanleiding zal geven. Wij denken hier bijv. aan de hoogte
van de eerste hypotheek tot 70 pCt. van de stichtingskos-

ton, of in dns voorbeeld f 24.850, zoodat de taxateurs
meer naar ‘exploitatiewaarde dan naar verkoopwaarde
zullen moeten schatten. Of zou men in het systeem der

regeling taxatie wellicht heelemaal o’erbodig moeten
achten? Men bedenke daarbij echter, dat de bijdrage aan den geldschieter niet een waarborg vanhetzelfde gehalte
biedt als de huuropbrengsten, omdat buiten zijn toedoen

de bijdrage geheel kan ophouden, bijv. wanneer door den
eigenaar zonder toestemming van den Minister Wijziging

in de bestemming van de woning wordt gebracht (art. 12
lid 5).

De situatie is zoo geforceerd, omdat er een te groote
incongruentie ‘tusschen bouwkosten en huuropbrengsten
bestaat. Nu de regeling toch al is gebaseerd op de gedachte
aan toekomstige huurverhooging, zou men dan niet be-

ginnen om alvast bij den nieuwbouw gezondere verhou-
dingen te scheppen, door bijv. 25 pCt. huurverhooging
toe te laten? Er zijn immers ook dan nog liefhebbers ge-

noeg voor huur en de bouw wordt dan althans iets meer
,,selfsupporting”, hetgeen om diverse redenen bitter
noodig is. – –

Mer vrijheid aan het barticu1ier’ iiiitiatïef.

Naast het aanbrengen vaii wijzigingen in de regelihg

dint dan verder allereerst aan het particulier initiatief

veel meer vrijheid te wrden gegéven. Immers, evenaH
in vele andere sectoren van het bedrijfleven berst men in’

het woningbouwbedrijf letterlijk van idèeën,initiatif en

ondernemingsgeest, doch dit alles is tot onvrucltbaaheid
gedoemd, zoolang de huidige ziekelijke staatsordenings-
wellust iedere natuurlijke ontwikkeling tegenhoudt..

Laten wij enkele voorbeelden noemen.

/De heer P. H. het Lam, ‘een bekende figuur uit het

vereenigingsleven’ van de Amsterdamsche bouwwereld,

heeft het idee aan de hand gedaan om de daartoe”eschikte
zolderverdiepingen van huizen in de groote stedeh tot

aparte woningen in te richten. Het is bijna het ei van Co-

lumbus, want hierdoor zal men in de groote steden en.met

name, te Amsterdam, op zeer eenvoudige wijze duizenden

woningen aan den bestaanden yoorraad kunnen toevoegen,

vrijwel zonder dt er materialen voor noodig zijn! Uit de
huren kunnen de kosten in 10 12 jaren worden afgeschre-

ven en zoodra de ergste woningnood tot het verledenbe-
hoort, kunnen deze redelijke zoldernoodwoningen strekken

tot vergrooting der woonruimte van de bestaande beneden-
bewoners. –

In het nummer van ,,COBOUW” van 16 Jnuari jl.

vindt men een plan van de architecten.Lucas & Hoogstra-
ten om dubbele tweekamerwoningen te bou”en, welke in

de toekomst gemakkelijk door het sloopen van één tusschen-

muur tot vierkamerwoningen kunnen worden omgevormd.

Aan deze soort woningen bestaat groote behoefte tegen
een huurprijs, die slechts geringen steun in den v5rm van
een rijksbijdrage noodig maakt. Ook dat zijn practische

plannen, welke door de eigenaren van nog bestaande bouw-
rijpe terreinen gaarne zouden worden uitgevoerd, en het

ligt toch voor de hand, dat men thans allereerst de gelegen-
heid moet geven om deze terreinen vol te bouwen.

Conclisie.

Resumeerende mogen wij concludeeren, dat een wet tot
betere verdeeling der bestaande woonruimte met zijn
onvermijdelijke consequenties van gedwongen samenwo-
ning slechts het betreurenswaardig onvermogen van de
Règeering zou

demonstreeren om het woningprobjeem op
gezonde .rijze op te lossen. .
Wij meenen met genoeg voorbeelden te hebben aange-
toond, dat het waarlijk ook wel anders kan.

Er ligt hier een d’ankbare taak voor den nieuwbenoemden
minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, den heer
Neher, wiens ‘eerste publieke uitingen hem doen kennen

als imand, die van de zegeningen der centraliseerende
staatsplaneconomie nog niet direct overtuigd is en in ieder
geval zich niet te buiten wenscht te gaan aan de voorspel-

lingswoede van zijn meer principieel ordeningsgezinde
collega’s.

Indien hij het goede vermag door te zetten, dan zal hij daarbij zeker op den steun kunnen rekenen van een kern
van hoofdambtenaren aan zijn Departement, integer en -bekwaam, die ongetwijfeld zich met hart en ziel aan de
bevordering van den normalen woningbouw willen wijden

en daaraan een zekere algemeene leiding vermogen te
geven, doch die geen taak kunnen volbrengen, welke de

noodlottige gedachte van staatsplaneconomische almacht
hen op de schouders heeft willen leggen.

Mr
J. WILKENS.

DE WERKVERDEELING TUSSCHEN KERN

EN VAKORGANISAtIE.

Eén van de moeilijke vraagstukken, die zich voordoen
bij de regeling van het werk van ondernemingsraden en
kernen
1),
is het volgende: waar moet de grens worden

‘)
Zie ook: ,,Kern of ondernemingsraad” in E.-S.B.” van,5
Maart 1947.

26 Maart 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

247

getrokken tusschen de werkzaamheid dezer organen en

die der.
.werknemersorganisaties?
De werkverdeeling .wordt veelal aangeduid met begrip-

pen als., ,,vraagstukkn van algemeenen aard” of ,,van

principieelen aard”, die door de vakorganisaties zouden

moeten worden behandeld, en ,,aangelegenheden van in-

tern karakter”, die tot de bevoegdheid van het onder-

nemingsorgaan zouden behooren. Een dergelijke onder-

scheiding munt uit door vaagheid, in het bijzonder omdat

daarbij in het midden wordt gelaten, wie mag uitmaken

of een kwestie van algemèenen dan wel van intomen aard is.in wat de criteria daarbij behooren te zijn. Er is daarom

reden, deze ange1egenheid aan een nader onderzoek te

onderwerp’n.
In het volgende wordt gepoogd, een bijdrage te leveren

tot verheldering in deze, zonder dat aanspraak wordt ge-
maakt op volledigheid. Met name blijft hier buiten be-

schouwing de bemoeienis met het persoonlijke leven van

de werknemers buiten de onderneming en met’hun
huisgezinnen.

• Een onduidelijke of onjuiste werkverdeeling zal in de
eerste plaats licht tot moeilijkheden aanleiding geven met
betrekking tot de arbeidsvoorwaarden.
In sommige landen wordt dan ook het geheele vraag-
stuk der werkverdeeling op dit punt omzeild door de
bepaling, dat het ondernemingsorgaan geheel is uit-
gesloten van overleg over dit onderwerp. Dit is het geval
bij de ,,joint production committees”, die sedert den oorlog
in grooten getale bestaan in de Angelsaksische landen.
1-let overleg over de arbeidsvoorwaarden vindt daar
plaats tusschen den werkgever en de vakorganisatids
en ei,entueel de ,,shop stewards” – dit zijn de ver-
tegenwoordigers der vakorganisaties in de ondernemingen.
In Nederland is dat niet het geval: overleg over de uit-
voering vande C.A.O. of de regeling van bonen en andere

arbeidsvdorwaarden, over de tarieven en over dergelijke
onderwerpen behoort hier veelal tot de werkzaamheden
van de kernen.
Het is in dit verband dienstig voor een goed begrip om
na te gaan, wat de functie der vakorganisaties is met be-
trekking tot

de arbeidsvoorwaarden.
In vroeger tijd stelde iedere werkgever zelf vast, onder
welke voorwaarden hij arbeiders in dienst wilde neirien.
De arbeiders moesten deze arbeidsvoorwaarden wel aan-
vaarden, tenzij een andere werkgever hen onder gunstiger
voorwaarden wilde te werk stellen. De macht v:irniederen
werkgever ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden was
slechts beperkt door hetgeen zijn concurrenten aan de
arbeiders boden. Bij een tekort aan arbeiders immers moest
hij zorgen, dat een andere werkgever zijn arbeiders niet
weglokte.
Weliswaar gold het ,,arbeidscontract” juridisch als een
in vrijheid .tusschen twee partijen gesloten overeenkomst,
maar dat veranderde niets aan het feit, dat de werkgever
in verband niet zijn grootere economische mogelijkheden
en uithoudingsvermogen kon bepalen, wat er in dat con-tract zou staan, zonder dat hij zich van de verlangens van
de arbeiders veel behoefte aan te trekken. –
Deze wijze van totstandkoming van de arbeidsvoor-
waarden is geheel veranderd door het afsluiten van collec-
tieve arbeidsovereenkomsten, hetgeen mogelijk werd,
doordat de arbeiders.en ook de werkgevers zich gingen
organiseeren. Daarbij stond niet meer één werknemer

tegenover één werkgever, maar een organisatie, die een
groot deel der betrokken arbeiders omvatte, tegenover
één of meer werkgevers. De algemeen verbindend verkla-
ring van collectieve contracten door de Overheid, waardoor deze ook voor niet-georganiseerde werkgevers bindnd wer-
den, heeft het belang dezer contracten nog vergroot. Door
deze veranderingen zijn werkgevers en arbeiders lang-
zamerhand niet slechts theoretisch-juridisch, maar ook in
de. practijk goeddeels tot gelijkwaardige partijen geworden.

Deze ontwikkeling heeft tengevolge gehad, dat de ar-

beidsvoorwaarden goeddeels niet meer in elke onderneming

afzonderlijk werden vastgesteld, doch voor een geheelen
bedrijfstak in eens. De werkgever is daardoor in veel ster-

kere mate gebonden dan vroeger het geval was: hij moet
zich nu houden aan afspraken met de werknemersorgani-

saties en aan bindende regelingen.

liet is een gelukkige’ ontwikkeling, dat de organisaties

dezen invloed hebben gekregen op het totstandkomen der

arbeidsvoorwaarden. Want ondanks de juridische con-

structie van het arbeidscontract als een in yrijheid gesloten

overeenkomst, kunnen werkgever en werknemers in de

onderneming toch ndoit als gelijkwaardige contractpar-tijen tegenover elkaar staan. De leider der onderneming

bekleedt een geagspositie, waardoor hij in zekeren zin

boven zijn werknemers staat. Oök bij de besprekingen met
de kern doet zich deze verhouding gelden en dat zal steeds
het geval zijn bijellc overleg in de onderneming.

lIet overleg mèt den werkgever over kwesties betref-

fende de arbeidsvoorwaarden is dan ook in wezen de taak

der werknemersorganisaties; het behoort niet tot het eigen-
lijke v,’eik van kern of ondernemingsraad.

Indien de vakorganisaties het gewenscht achten, dat
eeb deel der vraagstukken betreffende de uitvoering van
collectieve arbeidsovereenkomsten wordt geregeld door
middel van het overleg in de onderneming, dan is daar
niets tegen. En in de practijk komt het zelfs vaak voor,

dat allerlei aangelegenheden, de arbeidsvoorwaarden be-
treffende, uitsluitend in overleg ‘met de werknemersver-
tegenwoordigers in de onderneming worden geregeld. Een
en ander moet echter worden beschouwd als te geschieden
krachtens delegatie door de vakorganisatie aan de ver-
tegenwoordigers der werknemers in de onderneming: de
uiteindelijke behartiger van de belangen dei werknemers
bij het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden, is steeds

hun Organisatie.
Dit impliceert, dat, voorzoover het overleg in de onder-neming de arbei’dsvoorwaarden betreft, dit overleg steeds
kan worden oergenomen door de bondsbestuurders en dat
nimmer hun bevoegdheid kan worden betwist met het argu-
ment, dat de desbetreffende kwestie reeds met de kern
of in de ondernemingsraad wordt behandeld. Uiteraard is

het gewenscht, dat eventueel overleg in de onderneming
niet ontijdig wordt doorkruist en dat het resultaat daar-
van wordt afgewacht, iiïdien het althans met voldoende

voortvarendheid plaatsvindt, doch dit verandert niets aan
de bevoegdheid der vakorganisaties ten deze.

Wil dit nu zeggen, dat op grond van het bovenstaande

de werknemersvertegenwoordigers in de onderneming
hij het overleg slechts een afgeleide taak hebben en dat dit
op elk punt kan worden overgenomen door de bonds

bestuurders?
liet antwoord op deze vraag is daarvan afhankelijk, in

hoeverre het overleg in de onderneming ook andere onder-
werpen dan de arbeidsvoorwaarden zal omvatten; hier-
aan zal verderop in dit artikel aandacht worden gewijd.
liet is echter ook daarvan afhankelijk, wat men in dit
verband onder arbeidsvoorwaarden verstaat. Ruim gezien kan men onder arbeidsvoorwaarden ver-staan: alles wat betreft de belooning voor den arbeid, de
omstandigheden waaronder wordt gewerkt en de wijze,
waarop w’ordt gewerkt. T-Jet is volstrekt onmogelijk, dat
de vakorganisaties met dat alles volledige bemoeienis
zouden kunnen -hebben in de practijk zullen zij zich altijd
moeten beperken tot de kwesties, die in het algemeen
kunnen worden geregeld. In dit verband is het dan ook
goed ‘onder arbeidsvoorwaarden te verstaan: die aange-
legenheden, die in een CAO. zijn geregeld, of redelijker-
wijs gesproken en gezien den stand van ontwikkeling van
het collectieve overleg in het algemeen, daarin zouden
kunnen worden geregeld.
Indien het overleg deze aangelegenheden betreft, he-

I

248

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1947

hQQrt
)
jçlit dus slechts te geschieden voorzoover en voor-
zp.1g
de vakorganisaties dit wenschen over te laten.
echter bij het overleg in de onderneming heel wat

tebespreken, dat buiten het terrein der arbeidsvoorwaar-
dpD
b
ïn de hierbedoelden zin, valt en dat toch betrekking

heop de omstandigheden, waaronder, en de wijze waarop
wordt gewerkt. Daar heeft de kern resp. ondernemings-

rd een eigen, niet afgeleide taak. Het is gewenscht, dat
etusschen de georganiseerde werknemers, die aan het

oqrleg in de onderneming deelnemen, en hun bondsbe-

sjiurders een zoodanig contact is, dat de bondsbestuurders

ziçh te allen tijde op de hoogte kunnen stellen van den gang

van het overleg op dit terrein, doch hier zullen zij het eigen

recht van de ondernemingsgemeenschap moeten aanvaar-
d
i
en. Hier is de bevoegdheid van de werknemersvertegen-

woordigers bij het overleg in de onderneming dus niet een
afgeleide, doch een eigenlijke, ontleend’ aan hun kwaliteit

van lid der ondernemingsgemeenschap. De vakorganisaties
zullen hier afstand moeten weten te bewaren.

In de onderneming werken een aantal menschen teza-
men, zij brengen er een groot deel van hun leven door: in

de onderneming wordt geleefd, het is een samen-leving.

liet leven in zijn volheid kan niet worden geregeld. In

den laatsten tijd is gebleken, dat veel meer kan worden
geregeld dan vroeger mogelijk leek. Ook moet nu eenmaal
in de huidige samenleving meer worden geregeld dan men

vroeger wenschelijk achtte: Maar toch blijven in wezen
die regelen slechts een raam, een omperking, waarbinnen
het leven moet blijven. Daarbinnen moet het leven
geleefd
worden. Wil men méér dan binnen de perken houden –

zou men ook hetleven zelf willen regelen – dan zou men
niet anders verlangen, dan den mensch tot een machine te
mak6

n en het leven te vernietigen.
Het wezenlijke doel nu van het overleg in de ondérne-

ming is, dat het zich bezig zal houden met dat leven zelf.

Waar het bij dat overleg dus primair om gaat, is iets,
waar ieder, die geen deel heeft aan dat leven in de onder-
neming zelf
;
buiten staat.

Een zeker particularisme is hier noodig. De kernleden

moeten zich zelfstandig en zelfverantwoordelijk weten. Zij moeten niet telkens naar den grooten broer, den bestuurder
van hun organisatie, loopen; dat geeft een ongewenschte
groeibeperking. Het ondernefningsgezinsleven moet een
eigen zelfgewild en zelfgevormd karakter hebben.
Toch hebben ook hier de vakorganisaties een belangrijke
taak. De kernen en ondernemingsraden hebben een op
voedende en ontwikkelende functie, maar de werknemers-
organisaties hebben dat in zeker niet mindere mate. Hier
behoort een_wisselwerking te bestaan.

Het tot ontwikkeling brengen van het kernwezen is
niet gemakkelijk. Wanneer dit in iedere onderneming af-

zonderlijk moest geschieden, zonder voorlichting en zonder
gebruikmaking van elders opgedane eraring, dan zou
dit met heel wat meer moeilijkheden en mislukkingen ge-paard gaan dan noodig is.

Het is voor een gezonden groei van het kernwezen be-
slist noodzakelijk, dat er een goede voorlichting en ook
opvoeding is. Hier ligt een zeer belangrijke taak voor de
werknemersorganisatïes: er moet hulp worden geboden
in de gevallen, dat een kern zal worden opgericht; er
moeten voordrachten en cursussen worden gehouden om-

trent de beteekenis der ondernemingsraden en de practi-
sche mogelijkheden van het kernwerk; een opleiding tot
kernwerker is zeer gewenscht.
Bij de organisatie dezer voorlichting moet in het oog

worden gehouden, dat het bij het kernwerk gaat om samen-
werking van allen. Eenzijdige oriënteening is daarom on-
gewenscht. T-let zou niet juist zijn, indien de verschillende
organisaties van werknemers en ook van werkgevers geheel
los van elkaar op dit terrein werkzaam zouden zijn. Het
is gewenscht, dat een gezamenlijk coördineerend voorlich-
tingsorgaan zal gaan functionneeren, dat in het bijzonder

ook heeft zorg te dragen voor een zakelijke uitwisseling

van ervaringen hij het kernwerk en het doorgeven van sug-

gesties op het terrein van het practische werk der kernen.

Hoewel de werknemersorganisaties’dus geen rechtstreek-

schen invloed behooren uit te oefenen op dat eigenlijke
overleg binnen de onderneming, zullen zij dit dus toch

langs den hier bedoelden weg in algeméenén zin in sterke
mate kunnen beïnvloeden.

Anderzijds kan ool( het overleg in de onderneming van

grooten invloed zijn op de werkzaamheden van de werk-

nemersorganisaties, nl. in dien zin, dat de opvoeding en

de ontwikkeling, die van dat overleg uitgaan, het begrip

bij de werknemers voor het werk hunner organisaties zal

vergrooten en daardoor de mogelijkheden van werkzaam-
heid voor de organisaties grooter zal maken.

Een vereeniging van menschen, die het verband van hun!

werk met het grootere geheel dei onderneming, waarin

zij werken, zien; die zich verantwoordelijk weten voor hun

eigen’werk en ook voor het gezamenlijk werken; die zich
een volwaardig genoot weten in het verband der onder-

neming – zulk een vereeniging kan meer beginnen dan
een organisatie van lieden, die niet een belangstelling,
een besef van eigenwaarde en een verantwoordelijkheids-
besef hebben als eerstbedoelden en wier eenig begriploos
streven is: een hooger loon. ‘ –

Dit is in het bijzonder het geval, nu de ‘werkzaamheid

der werknemersorganisaties werkelijk niet is: enkel een
streven naar hooger loon, doch nu de leiders dezer organi-

saties met een groot besef van verantwoordelijkheid hun

activiteit hebben verdiept tot een streven naar een grooter
algemeen welvaartspeil i

net volledig besef voor de moge-
lijkheden in de concrete omstandigheden en van de ven-
schelijkheden in verband daarmede in het algemeen belang.

Zulk een ‘beleid stelt zeer hooge eischen aan de leden der organisaties. Immers, indien zij niet het begrip en verant-

woordelijkheidsbesef kunnen opbrengen, die noodig zijn
om de juistheid van het beleid hunner organisaties te aan-

vaarden, dan zullen deze niet op den ingeslagen weg
kunnen
voortgaan. 1-let is daarom zeer noodig, dat juist ook door

middel van een vèrgaand overleg in de onderneming
de werknemers in staat zullen worden gesteld, zich een
beter inzicht in maatschappelijke en economische kwesties –
te verschaffen.

Het betoog voert mij thans weer terug tot de verschil-

lende onderwerpen .van het overleg. Hierboven werd aan-
vankelijk slechts gesproken over de arbeidsvoorwaarden

en die onderwerpen, die de onderneming als werkgemeen-
schap betreffen, de wijze dus, waarop in de onderneming
wordt geleefd en gewerkt.

Thans moet er echter op worden gewezen, dat de hier-

boven gebruikte beeldspraak: , ,ondernemings-gezinsleven”
een gebrekkige is. De onderneming kan immers niet worden
aangemerkt als een gemeenschap zonder meer: zij – is een

doelgemeenschap. Het gezamenlijke doel houdt hen, die
er werken, bijeen. Daarom zullen de verhoudii’igen tusschen

hen ook nimmer goed te noemen zijn, wanneer niet dat
gezamenlijke doel duidelijk voor oogen staat – wanneer
zij zich niet
medewerkers
weten-tot het gestelde doel.
Dit b?èngt met zich een vrgaand overleg op economisch
terrein, kort gezegd: in beginsel over alle problemen, die
den leider der onderneming bezig houden.’

Overleg hierover is noodzakelijk, niet alleen, omdat,
anders niet is te verwachten, dat de werknemers zich ver-
antwoordelijke medewerkers zullen gaan gevoelen, waar-
door het overlg in de ondeneming geen doel zal treffen, maar ook, zooals hierboven reeds werd betoogd, omdat

hier de eenige weg ligt, die ertoe kan leiden, dat de werk-nemersorganisaties voldoende steun zullen behouden van hun leden voor het voeren van de verantwoordelijke poli-

tiek, die zij thans wenschen. Die eenige, weg is: die van
het inzicht der velen.,

Van
,
een werkyerdeeling tusschen kernen vakorganisatie

W’Si
‘1

V’?7 r?’7rr

ir”

‘Tr

26 Maart 1947

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

249

terzake van het overleg over economische aangelegenheden

kan nauwelijks sprake zijn. De vakorganisaties hebben

immers nimmer bemoeienis gehad met het economisch
beleid der ondernemingen en het is niet te verwachten, dat
zij daarmede rechtstreeks te maken zullen krijgen. ‘Wel is

echter een ôntwikkeling te verwachten, waardoor zij daar-

mee bemoeienis zullen krijgen via bedrijfsorganen, waarin

zij zullen zijn vertegenwoordigd.

Het is zeer wel mogelijk, dat er verband zal kunnen

w’orden gelegd tusschen de werkzaamheid der onderne-
mingsraden en die der bedrijfsorganen. Zelfs wordt reeds

– betoogd, dat de ondernemingsraden geheel moeten worden
gezien binhen het raam van de hedrijfsorganisatie en dat
zij niet anders moeten zijn dan verlengstukken der be-

drijfschappen.
Het is niet gemakkelijk, om thans reeds, nu er nog zoo

weinig vaststaat omtrent de juiste functie der, bedrijf-
schappèn, zich een duidelijk beeld .te vormen van het

verband tusschen deze organen en de ondernemingsraden.
Met stelligheid ‘kan echter nu reeds worden gezegd, dat
het niet juist is de ondernemingsraden te zien als een

verlengstuk van de bedrijfsörganen. Daarmee wordt aan

het wezen van de ondernemingsraad al orgaan der werk-

gémeenschap onrecht gedaiin en wordt het eigen recht
der onderneming als werkgemeenschap ontkend. Uiter-âard is het zeer wel mogelijk, dat de ondernemingsraad
werkzaamheden zal gaan verrichten als orgaan van of
krachtens delegatie door het bedrijfschap, gelijk op het

terrein der arbeidsvoorwaarden werk wordt gedaan in de
onderneming krachtens het verlangen van de werk-.

nemersorganisatie. Doch die werkzaamheid maakt niet
de wezenlijke functie uit van den ondernemingsraad.
En er is weinig reden te verwachten, dat de onder-
nemingsraden functies zullen kunnen worden toebedeeld
in het kader der bedrijfsorganisatie, voorzoover zij hun

eigenlijke functie niet ten volle vervullen, nI. het volstrekt
interne overleg tusschen -hen, die tezamen werkzaam
zijn, over alle problemen, die het gezamenlijke werk en

hen zelf in het verband van dat werk betreffen.
GEVERS DEYNOOT

KOELEN, OF VRIEZEN?

Mogelijkheden voor de Nederlandse trawivisserij.

Wanneer men een vergelijking maakt tussen de toe-
stand, waarin onze trawivisserij zich vÔér deze oorlog
bevond, en de toestand van het ogenblik, dan consta-teert men in bijna alle opzichten grote verschillen. In
de eerste plaats moet worden gewezen op de vele en om-
vangrijke vernielingen, die door de oorlog zijn ontstaan,
zowel in de vloot als aan de wal. Herstel in dit opzicht

is binnen afzienbare tijd te verwachten.
Er zijn echter andere verschillen in de omstandig-
heden, waaronder het visserijbedrijf zich zal moeten ontplooien, die deels zeker, deels waarschijnlijk van
blijvende aard zullen zijn. En het zijn juist deze ver-
anderingen, die ml nog worden overschaduwd door de na-oorlogse verstoringen, maar die later zullen blijken
de voornaamste te worden, waarnaar het visserijbedrijf zich bij zijn toekomstplannen zal hebben te richten.
Onder deze blijvende veranderingen noemen wij:

le.
de beperkingen, die aan de Noordzee-trawlvisserij
zullen worden opgelegd;

/
2e. de mogelijkheid’tot uitbreiding van het afetgebied

van onze visserijproducten,
door de bvolkingstoeneming in het eigen land,
in het buitenland, waar mogelijkerwijs door het uit-

vallen van een deel van de Duitse productie nieuwe afzet-
gebieden blijvend kunnen worden veroverd;
8e. het gebruik van moderne conserveridgsmethoden,
in het bijzônder het diepvriezenÇ die nieuwe mogelijkheden

. bieden. . . . .

Men zal ihzien, dat de veranderingen, die hierdoor

ontstaan, van blijvende aard zijn en het loont de moeite

na te gaan, wat de gevolgen van deze veranderingen
kunnen zijn en welke nieuwe instelling het visserij-

bedrijf ten opzichte hiervan zal moeten innemen.

Beperking ‘der trawloisserij op de Noordzee.

De tijd, waarin men de Noordzee als een onuitputte-

lijke bron van vis beschouwde, behoort nu al wel enige
jaren tot het verleden. Men weet tÇians, dat de Noordzee

niet
beschikt over zulke grote reserves, dat men daar elke

willekeurige hoeveelheid vis aan kan onttrekken zonder

gevaar te lopen, dat de visstand daardoor zou worden
benâdeeld. De bewijzen daarvoor zijn,ieder, die met de
visserij op de hoogte is, bekend.
In de jaren 1919-1921, onmiddellijk na de vorige we-

reldoorlog, maakten de trawlers enorme vangsten. Klaar-

blijkelijk had de visstand zich in de oorlogsjaren, toen de
visserij vrijwel stil lag, flink kunnen uitbreiden. In de
daaropvolgende jaren (1922-1925) daalden de opbreng-

sten snel tot op een minimaal peil, dat tenslotte zelfs lager
was dan vôÔr 1914! Het lijdt geen twijfel, dat deze ver-

minderde vangst ,het gevolg was van een te intensief

vissen door een trawlvisserij, die niet door doelmatige
bepalingen werd geremd. Deze visserij is daar zelf. het
slachtoffer van geworden; de vangst werd voor velen niet
meer lonend, een deel van hen zag zich genoodzaakt steeds

verder verwijderde gronden op te zoeken, terwijl een
ander deel zijn heil zocht in de pufvisserij, daarbij niet

beseffend, hoe zij, door deze mateloze vernieling van jonge
vis haar eiken en andermans ruiten ingooide.
De vangsten, die onze trawlers sinds de bevrijding
hebben gemaakt, zijn een aanwijzing, dat de visstand in

de Noordzee zich in de laatste wereldoorlog evenzo heeft
hersteld als in de vorige. Van veel groter belang is echter,

dat het er ditmaal naar uitziet, dat men uit de schade van
25 jaar geleden lering heeft getrokken en thans al het
mogelijke zal doen, om een herhaling van de overbevissing te voorkomen. Men is op’ de Internationale Visserij-Confe-
rentie te Londen, begin April 1946, al tot oveieenstemming
gekomen inzake de minimumrnaaswijdte van de netten
en de minimummaten voor de belangrijke bodemvissen
1).

Deze maten zijn gebaseerd op de grondige kennis omtrent
de groei en vermenigvuldiging van deze vissoorten, die men
zich door lange jaren van ononderbroken visserijbiolo-

gisch onderoek in alle deelnemende landen heeft veç-

worven.
Natuurlijk zal het invoeren van een vergrote minimum-maaswijdte en een verhoogde minimummaat in het begin

tengevolge hebben, dat
in totaal
een kleinere vangst wordt

gemaakt, al zullen juist de marktwaardige maten er niet
door. verminderen. Maar bovendien wijst het biologisch
onderzoek uit, dat men door de jonge vis te sparen op de
duur – nog betere vangsten aan marktwadige vis zal

kunnen makèn.
Men weet echter ook, dat het productievermogen van
de Noordzee beperkt is, en men ‘heeft zelfs een vrij nauw-
keurige schatting kunnen maken van de optimale opbrengst
van dit gebied. Baerends schat deze op 420-450 millioen
kg per jaar en die hoeveelheid mag door de gezamenlijke
visserijen van alle op de Noordzee vissende landen niet

worden overschreden. Als verdere maatregel om een over-
bevissing van de Noordzee tegen te gaan wordt dan ook
overwogen, het aantal schepen ‘van verschillende grootte in alle deelnemnde landen vast te leggen. Een commissie
ter bestudèring van dergelijke maatregelen is reeds in-

gesteld.
De conclusie uit dit alles is, dat in de toekomst de Neder-
landse trawlvisserij ermee rekening zal moeten houden,

‘) Zie,De Visserijwered’, 5eJaargang,
No. 17,
b1z.
136;
ver-
ge’ijk ook A.
G.
U.
-lildelrançlt: ,,De vischvoorziening van Vest-
en Midden-Europa” in ,,E.-S.B.” van 25.Februari 1942, blz. 90 en
,,Problemen der West-Europeesche zeevisscherij
..
in ,,E.-S.B.”
van
11
Maart
1942, b1z.104.

250

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1947
dat uit de Noordzee niet meer dn een bepaald toelaatbaar

quantum bodemvissen (de haring valt buiten deze maat-

regelen) kan worden aangebracht, dat deze hoeveelheid

door de biologische gesteldheid van de Noordzee is bepaald,
en dat. vergroting dus voorlopig is uiteslotén.

Een vergroting van de afzet van Nederlandse visserij-

producten.

In de eerste plaats de afzet in het buitnland. Het

wegvallen van een del der Duitse productie – althans

voorlopig – doet velen verwachten, dat er voor de Neder-

landse visserijproducten een grotere afzet kan worden

gevonden. De gunstige markt, vooral in Zwitserland en

Tsjechoslowakije, doet bij sommigen het beeld oprijzen

van een toekomst, waarin een groot gedeelte van Midden-
Europa voor Nederland als achterland fungeert. Mogelijk-
heden in die richting zijn er zeker; in hoeverre die ver-

wezenlijkt zullen worden, zal de toekomst leren.

Daarnaast is er ook een mögelijkheid tot vergroting

van de binnenlandse afzet
2)
mde eerste plaats zal de

bevolkingstoeneming van ons land een geleidelijk stijgend

verbruik met zich brengen. Dez’e natuurlijke ver-
bruikstoeneming tengevolge van een normale bevolkings-

aanwas staat wel zeer duidelijk in tegenstelling tot de

opbrengst-van de Noordzee, die door de gesteldheid van

de zee zelf is bepaald, en
niet
kan wordeiï vergroot!

Het is voorts zeer wel denkbaar, dat het visverbruik

per hoofd van de bevolking zal worden vergroot. De

snellere verbindingen, die zich na voltooiing van de

wederopbouw zullen ontwikkelen, zullen niet alleen op

de buitenlandse, maar ook op de binnenlandse markt een
gunstige invloed hebben. Daarnevens kan met een goede
en goed geleide reclame zeker veel worden bereikt, vooral
nu deze zich kan richten tot een publiek, dat in deze tijd

van beperkte eiwitvoeding graag geneigd is vis te con-

sumeren.
Hiermede is tevens de belangrijkste factor aangestipt,

die tegen
een uitbreiding werkt: de langzamerhand ver-

beterende voedselpositie. Was het in de zomer van 1945
nog zo, dat elke hoeveelheid vis zonder enige moeite tegen

de maximumprijs werd afgezet, reeds thans worden, na

verschillende prijsverlagingen, de maximumprijzen niet

meer altijd gemaakt; een eerste aanduiding, dat dd tijd

van een
volstrekt ongelimiteerde afzet alweer voorbij is.
Verdere prijsverlagingen zullen een tijdlang de afzet
gaande kunnen houden. Als echter tenslotte de grens van
de prijsverlagingen is bereikt, zal het van andere factoren

afhangen, hoe de binnenlandse afzet zich zal ontwikkelen.
Als de belangrijkste onder deze factoren noemen wij hier:
kwaliteit, service en reclame, –
1-let komt ons voor, dat in het algemeen de positief
werkende factoren (buitenlandse expansie, bevolkings-
toeneming, invloed van snellere verbindingen, reclame,
lagere prijzen) het zullen winnen van de negatieve: de

verbeterende voedselpositie, mits de
kwaliteit
van de
visserijproducten op een hoog peil komt te staan. 1-let
visverbruik is in Nederland tot 1989 steeds aan de lage
kant geweest in vei’gelijking met omliggende landen.
Er bestaat zeker de mogelijkheid tot een hoger verbruik, wanneer dit voldoende wordt gestimuleerd, en in dit op-
zicht zijn dus de kansen op een uitbreiding van de trawl-
visserij zeker aanwezig.

Zo zullen dus in de toekomst de mogelijkheden van een grotere afzet en een natuurlijke drang tot expansie van het

bedrijf stuiten op een productie van de Noordzee, die nu
reeds zijn maximumcapaciteit heeft bereikt en waaraan

met geen menèelijke middelen op de lange duur meer
kan worden onttrokken dan hij van nature in staat is
op te leveren.

Een uitbreiding van de trawlvisserij kan dus alleen

‘)
Vgl. ook Dr. E. J. Tobi: ,,Een en ander over den afzet van visch
in Nederland” in ,,E.-S.B.” van 27 Mei 1942, blz. 232.

worden bereikt,
wanneer men verder verwijderde gronden
gaat opzoeken.

Hiervoor komen hoofdzakelijk de-wateren rond 1J5-
land, en de Barendszee in aanmerking. Terwille van de
overzichtelijkheid blijven andère mogelijkheden hier on-

besproken. De aandacht, die er in bepaalde kringen van bij

de visserij geïnteresseerden voor deze Noordelijke wateren

bestaat, wettigt een nadere-bespreking van de problemen,

die met de visserij in deze ver verwijderde gebieden samen-
hangen. – –

Tengevolge van de grote afstand tussen vanggrond en

aanvoerhaven wordt hier de grens van de mogelijkheden
bepaald door de bederfelijkheid van de vis. Zodoende zijn

het vooral de conserveringsmethoden, die hierbij van

primair belang zijn, en een bespreking daarvan zal dan
ook’ de kern van dit artikel uitmaken.

De invloed van de, moderne conserveringsmethoden op de
trawlvissertj op ver verwijderde visgronden.

Het punt, waar alles om draait, is de vraag, of het

mogelijk is, de vis in goede conditie over die afstând
naar ons land te krijgen. Zij, die de kwaliteit kennen,

waarin de zeevis ‘vôér de oorlog gewoonlijk werd aange-

voerd, zullen hier zeer sceptisch tegenover staan. Immers,

hoe zijn tot dusver onze ervaringen ten aanzien van de
houdbaarheid?

Wanneer de vis op de kleinste -trawlers (scholboten)
goed wordt gestript en geijsd, is hij gedurende 7 cl
8 dagen
houdbaar, zodat zelfs bij een reisduur van in totaal 10
dagen de het eerst gevangen vis nog in redelijk goede

kwaliteit aan land kan worden gebracht. Bovendien be-

staat de vangst bij deze schepen voor een belangrijk deel uit platvis, en deze is uit ziçhzelf al langer houdbaar dan
rondvis. Bij de middelgrote trawlers (schelvisboten)

bestaat de vangstvoor een ‘veel groter deel uit rondvis,’
en bovendien duurt de reis langer, zpdat er meestal een

10-12 dagen verlopen tussen de eerste trek en de aan-

komst in de haven. Niet zelden bleek vôôr de oorlog dan
ook de het eerst gestuwde bij aankomst reeds in be-

denkelijke toestand te verkeren, die misschien nog wel

een onmiddellijke consumptie toeliet, doch zeker geen
langdurig transport naar het binnenland mogelijk
maakte. –

Wat mag men dan verwachten van de vangst van een IJslandtrawler, waarbij men, bij een totale reisduur van
20-25 dagen, toch zeker rekenen moet, dat er een 14-18
dagen verlopen tussen het begin van de vangst en het

moment van thuiskomst, terwijl bovendien hoofdzakelijk
rondvis wordt gevangen? Inderdaad bleek ook de -enkele

malen, dat van IJmuiden uit een grote trawler bij wijze van
proefneming de Noordelijke wateren had bezocht, de kwali-
teit bij aankomst zeer teleurstellend. En zo zijn velen van
oordeel, dat de visrijke gronden in het hoge Noorden
door hun vèr verwijderde ligging voor Nederland vrijwel on-

bereikbaar zijn, gezien het onvermijdelijk snelle bederven
van de vis.
Die zo denken hebben echter ongelijk! Het is zeer wel
mogelijk-, de gebieden, waarvan onze trawlvisserij zijn
vangsten betrekt, verder uitwaarts te verschuiven. Voor-
alsnog lijkt het niet waarschijnlijk, dat iets zal kunnen

worden bereikt door een verhoging van de vaarsnelheid

der trawlers: de daartoe benodigde machinecapaciteit
komt dan al gauw buiten het economisch toelaatbare.
De oplossing moet dus geheel en al op het gebied van de
conservering worden gezocht.

In’de naburige landen heeft dit probleem reeds veel
eerder de aandacht getrokken, en is men reeds jarenlang

bezig dit vraagstuk op wetenschappelijke wijze te onder-
zoeken. In Engeland werd in 1925 het ,,Torry Research
Station” speciaal voor dit doel opgericht, en Duitsland,

dat in zijn streven naar, autarkie terecht het belang van
de grote trawlvisserij erkende, richtte in 1935 in het
,,Institut für die Seefischerei” te Wesermünde een depen.’

26 Maart 1947

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

251

dance in vân het ,,Reichsinstitut für Lebensmitteifrisch-

haltung”.
De belangrijke resultaten, door deze en andere instituten
verkregen, wijzen er op, dat er twee wegen zijn, die tot een

oplossing kunnen leiden: le.
koelen,
zoals tot dusver
overal door middel van ijs plaatsvindt, doch dan op alle

mogelijke manieren geintensiveerd; 2e.
beariezen,
hetgeen

zich voor dit doel nog geheel in het experimentele sta-

dium bëvindt. Beide methoden hebben hûn eigen moei-
lijkheden en voordelen, en deze willen wij hieronder kort

nagaan:

Koelen.

Zoals gezegd, ziet hdt erop het eerste gezicht niet naar

uit, dat de op de trawlers
gebntikelijke
behandeling het

mogelijk maakt, vis uit de Noordelijke wateren in be-

hoorlijke toestand in Nederland te brengen. Wanneer men

echter deze behandeling stap voor stap nagaat, en elke
stap aan een experimenteel onderzoek onderwerpt – zoals

o.a. op het boven vermelde ,,Torry Research Station”
is gedaan – dan komt men tot de conclusie, dat de be-
handeling van de vis aan boord op vele punten zou kunnen

worden verbeterd.
Wanneer ni. de vis onmiddellijk na
,
het aan, boord

brengen . zeer zorgvuldig gestript en grondig gewassen
wordt, en vervolgens met een ruime hoeveelheid fijn ver-
deeld en bacterievrij ijs wordt gestuwd, waarbij men kneu-
zingzorgvuldig vermijdt, wanneer men goed geisoleerde
ruimen heeft, een ophoping van het met bacteriën sterk
verontreinigde smeltwater voorkomt, en ook verder op

alle mogelijke manieren besmetting van de vis met rottings-
bacteriën vermijdt door bijv. slechts gemakkelijk te reini-

gen materiaal te gebruiken, dan blijkt de houdbaarheid
zeer belangrijk te kunnen worden verlengd.
‘Dat ook in ons land het belang van een goede vérzorging
van de vis aan boord ,wordt ingezien, blijkt wel uit het uit-
loven van een ,,Bedrijfschapsprijs” en een ,,kwaliteits-
wimpel” voor dengeen, die een’ seizoen lang de best ver-
zorgde vis heeft aangevoerd. Juist in deze tijd, dat de
noodzaak van een goede verzorging van de vis aan boord
minder dringend is, omdat de afzet gemakkelijk gaat,
en ook ,dichtbij goede vangsten worden gedaan, is het
nodig, alles in het werk te stellen om een traditie van goede
verzorging in het leven te roepen, die het visserijbedrijf
in de komende jaren zozeer nodig zal hebben.
De resultaten van een werkelijk zoi’gvuldige koeling,
1

onder vermijding van besmetting, zijn inderdaad verras-

send. De houdbaarheid stijgt daardoor tot
12 â 14 dagen.

In dat geval zouden, bij een thuisreis van 7 dagen, er 5-7
visdagen in het Noorden ter beschikking staan; bij een

kortere reisduur evenredig meer. Maai’ daartegenover valt op te merker, dat het niet voldoende is, dat de vis

in nog juist bruikbare staat in IJmuiden wordt binnen-
gebracht: de vis moet integendeel bij de aankomst nog zo
vers zijn, dat een wijd vertakte distributie over binnen- en
buitenland ook nog mogelijk is, en de vis ook na een trans-
port van enkele dagen de afnemer in een behooi’lijk frisse

toestand bereikt.
Gelukkig hebben we nog meer pijlen op de boog. Om te
beginnen zal slechts een klein deel van de lading, ni. alleen
de vis, die van de eerste vangdagen afkomstig is, in minder
kwaliteit arriveren; de het laatst gevangen pai’tijen
zullen daarentegen nog behoorlijk vers zijn, indien zich
tenminste op de terugreis geen onverwachte vertraging
heeft voorgedaan. Wanneer men nu een zodanige regeling
zou kunnen treffen,’ dat de vis direct bij het lossen ovei’

enkele
kwaliteitsklassen
(bijv. •. ,,goed”, ,,middelmatig”,
,,bedenkelijk, di. onmiddellijk te consumeren” en ,,af

gekeurd”) wordt verdéeld, dan zou men kunnn bereiken,

dat voor elke kwaliteitsklasse een bestemming wordt ge-
vonden, die met ‘de houdbaarheid .overeenstemt. Natuur-
lijk zal daartoè een intensieve inspectie van de aanvoer
én een voortdurende contrôle nodig zijn, doch deze zullen

er ongetwijfeld toe bijdragen, het vertrouwen van de

consument in het product te vergroten.

Daarenboven biedt de techniek iian het koelen zelf nog
vele mogelijkheden:

Zo kan men voor het koelen ijs gebruiken, waaraan
desinfecterende middelen
zijn toegevoegd. Als zodanig
hebben bijv. het ,,Katadyn-ijs” (ijs met fijnverdeeld

zilver) en het ,,Kaporit-ijs” (ijs met een zeker gehalte aan
kalium-hypochloriet) bekendheid verworven, terwijl .on-

langs veel ophef werd gemaakt van het in Seattle uitge-

vonden No-Bac-ijs. In de regel blijken deze ijssoorteii

weliswaar niet in staat, het bacterieel bederf geheei te
onderdrukken, doch de ontwikkeling van de bacteriën
wordt er wel zoveel door vertraagd, dat de houdbaarheid
van de vis met 2-3 dagen wordt verlengd. Natuurlijk

brengt het gebruik van deze ijssoorten hogere kosten met

zich, doch men zou eventueel alleen de vangst van de eerste

dagen met een dergelijk ijs kunnen stuwen, en voor de
latere vangsten gewoon ijs gebruiken.

Verder kan het koelen op ‘ijs worden ondersteund
door een
kunsunatige
koeling. Dit biedt vele belangrijke

voordelen: ten eerste is men niet langer gebonden aan een
temperatuur van
00
C., doch men kan deze bijv. 1
°
tot 1
lager kiezen. En dit ogenschijnlijk geringe temperatuurs-
vei’schil heeft inderdaad vèrstrekkende gevolgen, omdat alle bederfprocessen juist in het gebied om het vriespunt
uiterst gevoelig zijn voor temperatuursverlaging. Ten
tweede wordt de vorming’ van smeltwater tegengegaan,
zodat dit niet langer de vis doordrenkt en rottingsbac-
teriën versi5reidt, hetgeen de kwaliteit buitengewoon ten
goede komt. In de derde plaats behoeft men minder ijs

mee te nemen. Wanneer men over goed geisoleerdd ruimen
beschikt, behoeft het onderhouden van een temperatuur
van 1

4
C. onder het vriespunt niet bijzonder veel
energie te kosten, zodat men met een koellnrichting van
geringe capaciteit kan volstaan.
Ook door toevoeging van zouten kan men het smelt-
punt van ijs verlagen, en zodoende op —1 tot
—4°
C.
brengen. De keus van outen is echter zeer beperkt, omdat
deze niet alleen de gewenste vriespuntsverlaging moeten
geven, doch ook vooi’ de consumptie onschadelijk, smake-
loos en goedkoop moeten zijn, en bovendien liefst nog enige
bactriedodende werking moeten hebben. Een volledig
succesvolle oplossing is hier nog niet gevonden.

Door aldus het kôelen op verschillende manieren te
ondersteunen, kan men de houdbaarheid van de vis zeer

aanzienlijk verlengen, en mag men rekenen, dat deze
15-16 dagen
kan bedragen, en in enkele gevallen (af-
hankelijk ook van de toestand van de vis zelf) nog langer.
Dat de toepassing van deze nieuwe methoden het ge-
bruik van nieuw’e inrichtingen en apparaten aan boord
van onze trawlers nodig maakt, spreekt vanzelf. Doch
terwijl dit om vele redenen v66r de oorlog vrijwel onover-
komelijke bezwaren met zich bracht, doet zich nu, nu onze
trawlervloot voor een groot deel nieuw moet wordén
uitgerust, een gelegenheid voor, deze vernieuwingen in
te voeren. Er is echter meer: een goed resultaat is ook
alleen dan te verwachten, wanneer inderdaad de vis volgens
boven aangeduide richtlijnen zorgvuldig en hygiënisch
wordt behandeld. En hierbij komt het niet op apparaten,
doch op het werk van elken visser zelf aan! lIet is daarom
zaak, dat deze, in de eerste plaats het belang van een goede
hygiënische behandeling gaat inzien, zonder welke ook met
de beste uitgeruste schepen en met het beste materiaal
niet veel heil is te verwachten.

Dat het inderdaad pi’actisch mogelijk is gebleken, een
langere houdbaarheid te bereiken op IJslandtrawlers,
blijkt uit een onderzoek naar de kwaliteit van de in.Weser-
münde aangevoerde vis in de jaren 1932-1934. Aan de
talrijke, zeer belangwekkende gegevens, die dit onderzoek,
dat zich over totaal 1.307 reizen uitstrekte, voor ons bevat,
moeten wij in dit korte bestek voorbijgaan. Wij ‘l’nnen

alleen vermelden, dat het aantal schepen, dat een lading

-:

rrr

252

ECON0MISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1947,

van uitstekende kwaliteit aanbracht, geleidelijk achter-
uitging, naarmate de reis langer had geduurd (100 pCt.

bij een reisduur van 11-15 dagen, 70 pCt. hij 16-18

dagen, 50 pCt.-30 pCt. bij 18-22 dagen), doch dat er

tot bij een reisduur van totaal
24 dagen’nog
schepen bleken

te zijn, waarvan de lading een
goede
beoordeling kreeg.

Hieruit blijkt dus, dat op zijn iitinst de
mogelijkheid

bestaat, bij een zo lange reisduur de vis nog in goede con-

ditie aan de wal te brengen.
Het blijkt dus wel, dat het pessimisme van velen ten


aanzien van een Nederlandse Visserij
ifl
het hoge Noorden

ongegrond is. Het zal zeker niet onmogelijk zijn de rijke

visgronden daarginds te exploiteren. Maar wel zal dit

allçen dlin mogelijk zijn, als aan de behandeling van de vis
na de vangst, en aan de koeling ‘onderweg de
grootst moge-

lijke zorg
wordt besteed. En men mag zeker niet uit een

ongegrond optimisme de ogen sluiten voor het feit; dat,
zelfs al mocht het gelukken de hygiënische behandeling
aan boord overal te verbeteren, en nieuwe apparaten op

de trawlers in te voeren, de visserij op het hoge Noorden,

zolang men blijft conserveren bij temperaturen omstreeks
het vriespunt, steeds het karakter blijft behouden van een

wedloop tussen het bederf pan de
Pis
en de lange afstand!

Over het
beç’riezen
in een volgend nummer.


C. J. H. VAN DEN BROEK

DENEMARKEN EN NEDERLAND.

Reeds van oudsher ‘hebben de Nederlanders handels

betrekkingen met Denemarken – een land, dat zooveel
met het onze gemeen heeft – onderhouden. Evenals ons
land is Denemarken aan belangrijke scheepvaartroutes
gelegen; het heeft goede havens en een belangrijken inter-

nationalen handel. De bodem is vruchtbaar en geeft

hocige opbrengsten aan de nijvere en tot coöperatie ge-
neigde bevolking. Met een oppervlakte van 42.931 km
2
is

het V/maal zoo groot als Nederland; het telt echter slechts

4 millioen inwoners (1946).

Landbouw.

Speciaal op agrarisch gebied hebben beide landen veel

gemeen. Na de ontwikkeling van Amerika als graan-
producent legden zij zich vooral toe op de veredeling van
landbouwproducten. In het bijzonder de productie en
export van boter, kaas, eieren en vleesch zijn de laatste
tientallen jaren van groot belang geweest. Te dien einde
wordt een groote veestapel in stand gehouden, deels ge-
voed door zelf verbouwd voeder (gras, klaver, voeder-

bieten en graangewassen), deels met behulp’ van den
import van veekoeken, enz.

Graanoogst in 1938 en 1945.

Denemarken

Nederland
1938

1945

(in
1.000
ton)

1938

1945
461

280

Tarwe

434

218 283

320

Rogge

551.

206
1.359

1.250

Gerst

,

141

93
1.144

990

Haver

447

252

3.247

2.840

1.573

769

Grootte pan den oeestapel in 1938 en 1945.

Denemarken

Nederland
1938

1945

1938

1945
3.186.000

3.036.000

koeien

2.764.006

2.277.000
2.842.000

1.819.000

varkens

1.538.000 ‘

769.000
32.390.000

16.336.000

kippen

29.646.000

3.078.000

De Deensche agrarische productie is in belangrijke mate
op den export georiënteerd. Onmiddellijk vôÔr den oorlog
exporteerde De’nemarken 83 pCt. van zijn boterproductie
en 64 pCt van de baconproductie, tegen Nederland resp.
54 pCt. en 10 pCt. Denemarken is dan ook een uiterst
belangrijke positie op de buitenlandsche markten gaan
innemen. Voornamelijk betreft het hier zuivelproduc-
ten, vleesch, eieren en slachtvee. Onderstaande statistiek
geeft daarvan een beeld.

Productie en uitpoer pan zivelproducten, lesch en eieren

in 1938.
Denemarken

.
Nederland
Productie

Uitvoer

(in 1.000 ton)
Productie

Uitvoer
189

158

Boter
95

.

51
36

9

Kaas
124

58
125

94

Eieren
109

88
441

244

Vleesch


364

29

Men

kan

hieruit afleicen,

dat de
agrarische

sector,

wat productie en export betreft, over het algemeen ge-

nomen in Denemarken belangrijker is dan in Nederland
1).

Maar ook de productie per hoofd,
in dien bedrijfstak
werkzaam, is aanmerkelijk grooter
2).

Productie in 1938 per persoon in den landbouw werkzaam.

Denemarken

Nederland –
336
kg

Boter

136
kg
64
kg

Kaas

177
kg
222
kg

Eieren

156
kg
784
kg

Vleesch

520
kg

In’dit opzicht (uitgezonderd kaas) bestaat er duidelijk

en achterstand in Nederland, die wel hieraan te wijten
zal zijn, dat ons land, in verhouding,,tot het ‘groote aantal

boeren, niet over voldoende grond beschikt.

Handel en industrie.

• Terwijl in Denemarken het accent wel zeer op den land-
bouw en daarmede same nhange nde z uiveln ij verheid valt,

hebben in Nederland handel en industrie een aanmerkelijk

grooter aandeel in de algemeene welvaart.

Indeeling van de beolking ‘die een beroep uitoetent, in 1938.

Denemarken

Nederland
absol. procenten

absol. (afger.) procenten
562.700

32

landbouw enz.
700.000

19
635.200

35

nijverheid

1.300.000

‘ . 38
handel en
396.100

22

verkeer

900.000

25

Het verschil in belangrijkheid van de industrieele be-

, drijvigheid kan mede blijken uit het feit, dat de in- en
uitvoer van ‘industrieele producten, uitgedrukt in procen-
ten van den totalen internationalen handel (excl. doorvoer)

voor Denemarken 35.pCt. en voor Nederland 72 pCt.

(1939) bedraagt.

Oorlogsjaren.

Tijdens de bezetting zag men in beide landen in groote
trekken dezelfde verschijnselen, nl. het terugdringen van
de zuivelbereiding ten behoeve van den landbouw; ten
aanzien van de industrié deed zich dezelfde tendentie tot
zelfgenoegzaamheid voor, in dier voege, dat de Nederland-
sche industrie meer dan de Deensche gedwongen werd voor Duitschland te fabriceeren. Denemarken nam een
minder afhankelijke positie in dan Nederland. Terwijl in
Nederland nl. alle beschikbare graan als broodgraan dienst moest doen, was de Deensche graanproductie
gedeeltelijk, nog beschikbaar voor veevoëder. Moest Dene-
marken in verband met het afsnijden van de import-
mogelijkheden van voedergranen aanvankelijk tot drasti-
sche inperking van den veestapel overgaan, in 1943 ver-
toonde zich in dit opzicht weer een stijgende lijn, als ge-volg van een gunstige voedergewassenproductie – samen hangerde met de bijzonder milde weersomstandigheden –
tezamen met een betrekkelijk gunstige behandeling door
den bezetter.
In beide landen heeft voorts de zeescheepvaart aanzien-
lijk te lijden gehad van den oorlog; zoowel in Denemarken,
als in.Nederland is circa de helft van de tonnage verloren gegaan. Het gebrek aan voldoende scheepsruimte is thans.

‘) Ovirigens bestaat er in’ zooverre een principieel verschi1’tus
schen ‘den Nederlandschen en de.i Deenschen landbouw, dat laatstge-‘.
noemd land7ich ‘meer specialiseert op boter- en baconexport, ter-.’ wijl in Nederland de uitvoer van kaas, condensproducten en tuin-
bouwproducten meer op de. voorgrond treedt. – . . . –
‘) De productie per persoon in den landbouw werkzaam ligt thans
in Nederland vermoedelijk hooger ip verband met het arbeiders-
tekort. ‘ – – ” •” –
..

r

1.’

26 Maart 1947

ECONOMISCH-STATISTISC}TE BERICHTEN

253

mede één van de oorzaken, waardoor Denemarken in zijn

exportmogelijkheden wordt geremd.

Koop aardijloot.

Denemarken

Nederland
1,2 miii. B.R.T.

1938

2,8 miii. B.R.T. 0,7 miii. B.R.T.

1945

1.7 miH. B.R.T.
0,8 miii. B.R.T.

1946

1,9 miii. B.R.T.

De Deensche industrie is, in tegenstelling met die in
Nederland, niet aan directe Duitsche vorderingen onder-

hevig geweest. De waardevermindering van de industrieele

productiegoederen is daar alleen te wijten aan slijtage,

directe oorlogsschade en verbruik van aanwezige voorraden.

De industrieele schade in Denemarken wordt geschat op
na. 1,5 milliard gulden, in Nederland op ca. 3,5 milliard
gulden, terwijl de totale oorlogsschade voor beide landen

resp. 6,6 milliard gulden en 25 milliard gulden (prijspeil

1945) bedraagt.

Situatie na den oorlog.

Gezien het bovenstaande is het duidelijk, dat Dene-
marken’s positie dil’ect nâ de bevrijding veel gunstiger

was dan die van Nederlaiid. De Denen hadden het buiten-

land aanmerkelijke overschotten van voedingsproducten
aan te bieden, goederen, die juist toen alom zeer werden

begeerd.
De situatie in Denemarken was van dien aard, dat men den invoer uit Engeland vrij gaf; deze, zoo meende men,
zou immers ruimschoots betaald kunnen worden uit de

revenuen van de voedselexporten – vooral naar Engeland
– waarvoor aanvankelijk ruime prijzen konden worden

bedongen.
Deze ontwikkelingsgang is intusschen op een teleur-
stelling uitgeloopen. De eenzijdige agrarische oriënteering
bleek tevens de zwakke zijde van de Deensche economie.
Vöôr den oorlog was de Deensche economie immers
verankerd in den export van zuivelproducten, vleesch
en eieren, vooral naar Engeland, maar ook naar Duïtsch-
land. Het land bezit praktisch geen delfstoffen en im-
porteerde deze, benevens halffabrikaten en gereede pro-

ducten, vooral uit Duitschland en ook uit Engeland.
Door het uitvallen van – Duitschiand is de situatie
principieel veranderd. Thans is Denemarken voor zijn
overschotten feitelijk aangewezen op Engeland, terwijl het
naar andere leveranciers voor zijn vroeger – vrij goed-
koop – uit Duitschland betrokkeiigoederen moet uitzien.
Daarbij komt nog, dat gedurende den oorlog de bonen en

.prijzen sterk zijn gestegen, hetgeen de concurrentie-
mogelijkheid heeft verzwakt.

Indexcijfers 1946 (Basis 1939 = 100).

D
e
n
e
m a r k e n

Austraiie
159

kosten van ievensonderhoud

126
202

groothandeisprijzen

142
161

uurionen

127

1-let is onder deze omtandigheden duidelijk, dat Enge-
land daardoor in een zeqr gunstige positie is gekomen.
Engeland heeft tenslotte de Deensche

en eventueel de
Nederlandsche zuivelproducten
3)
niet noodig; het kan
deze nl. ook betrekken uit .Australië, Nieuw-Zeeland en
gedeeltelijk uit Canada. Maar Denemarken heeft dringend
behoefte aan producten als steenkolen, ijzer, chemische
producten, rubber, zout, tabak, textiel, electrotechnische artikelen en bouwmaterialen, goederen, die het voor den
oorlog vooral uit Duitschland betrok.
1-let resultaat is, dat Engeland een stevigen druk op
den prijs der Deensche zuivelproducten kan uitoefenen
en ook uitoefent
4),
en dat de Denen blij mogen zijn

met de intusschen aanmerkelijk duurder geworden grond-
stoffen en halffabrikaten en eindproducten uit dat land.

‘) Sterker staan wij met den uitvoer van vershe groenten (toma-
ten), versch Cruit (druiven) en sierteeitproducten. Voorts is er in
Engeland een toenemende consumptie van versche meik, waaraan de eigen rundveestapel nauweiijks kan voldoen.
‘) Engeland betaait siechts 4,34 kr. per kg., Nederland 5.30 kr.
per kg., Fiiliand 8,67 kr. per kg.

Handels Qerd ra gen.

Teneinde zich eenigszins uit deze precaire positie te
redden, tracht Denemarken zich thans te verzekeren van

een leening van 50 millioen dollars, waarvoor het uit

Amerika machines, brandstoffen en grondstoffen voor

landbouw en industrie wil betrekken.
Voorts heeft het een aantal verdragen afgesloten, waar-

door het de voor zijn economie noodzakelijke grondstoffen
tracht te vei’krijgen, o.a. met België, Finland, Frankrijk,
Hongarije, Italië, Noorwegen, Polen, Portugal, Rusland,

Spanje, Tsjecho-Slowakije, Zweden en Zwitserland.

Ook met ons land werd op 29 Maart 1946 een bilateraal
handelsverdrag gesloten, dat tot 31 Maart van dit jaar
zal gelden. De Deensche invoer in Nederland werd daarbij

geprojecteerd op ca. 36,8 millioen gulden; deze omvato.a.

den import van boter, vee, zaden, huiden, zalm, pharma-

ceutische producten, cryoliet en machines. De export van

Nederland naar Denemarken zou omvatten o.a. tuin-
zaden, bloembollen, kunstzijden garens, stukgoederen en

confectie, linoleum, chemicaliën, radiomateriaal en mach-
fles; alles tot een bedrag van 21,7 millioen gulden. Het

verschil is bestemd voor betaling van rente en aflossing

van vroegere Nederlandsche leeningen aan Denemarken.

Intusschen blekenk reeds aan het einde van het vorige
jaar vele contingenten uitgeput. Er id toen een aanvul1eide
overeenkomst gemaakt, omvattend, voor wat de Deensche
leveranties betreft: zeegras, meubelen, infusoriënaarde,

moler en molersteenen, scheermesjes, gez’uiverde bed-
veeren, herstellingen aan locomotieven, vee (5.000 stuks),
visch
(mcl.
zoetwatervisch), levende planten en snijbloemen,
diverse producten, machines. Ten aanzien van de
Nederlandsche exporten zullen vooral electrotechrische
producten, textielgoederen, chemicaliën, zout, ruw ijzer,
optische instrumenten, kunstzijde, machines en apparaten den voorkeur hebben.

**
*

Zooals uit het bovenstaande kan bIijken hebben beide landen aanmerkelijke schade in den oorlog opgeloopen.
Nederland werd echter veel zwaarder in zijn economische
structuur getroffen dan Denemarken. Speciaal de inun-
daties en de roof van machines en grondstoffen waren er
de oorzaak van, dat ons land in den beginne zooveel

moeite had zich te herstellen.
Beide landen hebben tengevolge van den oorlog echter

ook groote indirecte tchade geleden, als daar is: achteruit-
gang van arbeidsprestatie, verhooging van prijzen en
bonen, met als gevolg geringere concurrentiemogelijk-
heden op de wereldmarkt. Intusschen blijkt het, dat op dit
punt Denemarken achter ligt bij Nederland. De dagen
zijn voorbij, dat Denemarken vooral met zijn zuivelpro-
ducten gemakkelijk kon wedijveren met dergelijke goederen
uit andere landen; speciaal Australië en Nieuw-Zeeland
zijn ernstige concurrenten gebleken.
Een bijzondere en directe schadefactor zoow’el voor
Denemarken als voor Nederland is het uitvallen van
Duitschland als afnemer en als leverancier; terwijl ons
land door een nauwe economische aaneensluiting met
België aan dit nadeel wel voor een niet onbelangrijk deel
zal kunnen ontkomen, is Denemarken door zijn eenzijdige

oriënteering zwak komen te staan.

J. A. FEESEMAN GRATAMA.

BOEKBESPREKING.

De economische beteekenis der sociale Qerzeherng
door
Dr Mr L. P. van der Does, N.V. Uitg. Mij. A. E.
Kluwer, Deventer 1946.

Toen gedurend de bezettingsjaren de redactie van dit
tijdschrift in den lijn, die toen veelal werd gevolgd, be-
hoefte gevoelde aan een nuchter deskundig geluid ter

II
254

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26 Maart 1947

ontzenuwing van de door de bezetterspropaganda zoo

gaarne en vaak geuite stelling, dat de sociale
zorg
bij ons

maar een achterlijk stukje Organisatie was, wendde zij

zich tot Dr Mr L. P. van der Does met de vraag zoo’n
kort, duidelijk en overzichtelijk exposé te leveren. Dr

van der Does toog aan het werk en produceerde een artikel,

dat mogelijk voor de behandelde stof kort kon worden

genoemd,, maar dat toch voor dit blad vele malen te lang

was. Toen ging van het redactiebureau de prikkel uit om

het verrichte vele werk verder uitte bouwen tot een boek-

werkje, dat de beteekenis, de groei en de kosten van de

diverse vormen van de sociale yerzorging van het Neder-

landsche volk in beeld bracht. Zoo’n boek zou, aldus het

argument, voor een ieder, die voor de taak zou komen

te staan, na den oorlog die maatregelen te ontwerpen, die

de slogan ,,freedom from want”, geuit in het ,,Atlantic-

Charter”, tot werkelijkheid nioeten maken, van omchat-

baren steun zijn. Om het eerste duel toch te verwezenlijken

werd in ,,E.-S.B.” van 13 October 1943 een uittreksel

uit den eersten opzet als artikel gepubliceerd
1).
De zoo

opgezette studie is enkele maanden geleden verschenen.
Wie het boek doorwerkt—de behandelde stof dwingt tot

doorwerken, ,,eenvoudig lezen” laat het onderwerp niet
toe – komt in de eerste plaats sterk onder den indrûk van

deigevolgen, die een zich meer specialistisch ontwikkelen

van de samenleving met zich brengt. Deze ontwikkeling,

die een volledige inschakeling van een iegelijk in de geld-
huishouding beteekent en daardoor de in eenvoudiger
gemeenschappen uit den aard van het ,familieverband

• voortspruitende rechtstreeksche hulpverleening aan ouden

van dagen, invaliden en zieken verzwakt, geeft in toe-
nemende mate een gemeenschappelijk dragen. van de
lasten, die ontstaan voor hen, die niet – of niet meer –
in staat zijn in eigen levensonderhoud, door deelneming

aan het productieproces, te voorzien. De groei van de
diverse sociale maatregelen wordt door den schrijver

duidelijk geschetst. De geweldige belezenheid van den
auteur, die zijn onderwerp geheel beheerscht, komt telkens

duidelijk naar voren, alleen al de in 641 noten vervatte
verwijzingen naar diverse plaatsen der litei’atuur is im-

poneerend. Ook de statistische bewapening van het

boek is verrassend. Het in 39 bijlagen vervatte cijfer-
materiaal is van zeer groo,te beteekenis en werd door
mij nog nergens in zoo complete mate bijeengetroffen.
Voor hen, clie materiaal zoeken voor conjunctuuranalyses,

bracht dc schrijver hier belangrijke stof tezamen; trouwens
het boek wijst op verschillende plaatsen op bet verband
tusschen de conjunctuur en aantallen ondernemingen,

type-werklieden en de uitgekeerde bedragen.
Voor hen, die – zooals de leden van de Commissie
van Rhijn – thans geroepen zijn om, doorbouwend’op
wat historisch groeide, nieuwe regelingen te ontwerpen
voor een goed, sluitend en logisch aan elkaar passend
stelsel van maatregelen voor sociale verzekering, belang-

rijk onderdeel van .de sociale zekerheidspolitiek, bevat dit
werk, vooral in de hoofdstukken VIII ,,De lasten en uit-
keeringen der sociale verzekeringen” en IX ,,De economi-
sche heteekenis der sociale zekerheidsplannen” waarde-
volle opmerkingen. Sterk komt de lezer onder don indruk
van de absolute noodzakelijkheid om op korten termijn te
geraken tot een eenvoudiger stelsel van bijeenbrengen van

de voor deze sociale verzorgingsvormen benoodigde gelden.
Hoe begrijpelijk de historische groei den lezer ook moge –
worden, toch wordt al lezende de overtuiging sterker, dat

dit gegroeide, ingewikkelde samenstel van regelingen
vereenvoudiging dringend behoeft. Niet het minst, omdat

van dit geheel van verzorging van sociale itooden de ad-
ministratieve kostcn, zoowel bij de Overheid zelve als

bij de ondernemers, veel te hoog zijn geworden. Daarom
is het wel te betreuren dat de schrijver zijn hiervoor,

‘)
,,De
economische beteekenia der sociale verzekei Ing door
Dr Mr L. P. van dcr Does in ,,E.-S.B.” van 13 October 1943,
No. 1427, bi?.. 291.

naar ik meen te weten, wel grootendeels reeds verzamelde

materiaal niet zoo heeft kunnen completeeren, dat hij

daaraan in dit werk een beschouwing kon wijden. Laat

ons, hopen en vertrouw’en, dat hij nog eens de gelegenheid
en de tijd zal w’eten te vinden dit aspect nader uit te werken

en te belichten.

Voor economisten is in dit werk speciaal van beteekenis,

wat wordt opgenierkt met betrekking tot de plaats der

sociale verzekeringen in het budget der verzekerden,
omtrent de ,,belasting” uit dezen hoofde van het bedrijfs-
leven, omtrent den invloed van de sociale verzekering op

de kapitaalvorming en tenslotte over het afwentelings-

probleem bij de sociale verzekering, een en ander in de

laatste twee hoofdstukken van het. werk.

Al met al, een boek, waarmede ons inzicht in vele.op-
zichten verdiept en geschraagd wordt.
MC.

INTERNATIONALE NOTITIES.

DUSTS(1’LLAND.

Twee vraagstukken overheerschen op het oogenblik het

economisch leven in Duitschland: voedsel en steenkolen.

Aan beide heerscht gebrek.
De agrarische productie in de Engelsche en Amerikaan-

sche zône is, blijkens gegevens in de ,,Commercial History

and Review of 1946″ opgenomen in ,,The Economist” van
15 Maart jl., nog maar op de helft van de vooroorlogsche

te stellen; in de Fransche en Russische zône bedroeg zij

ongeveer een derde van het peil van voor den oorlog.

De toestand in laatstgenoemde zône is het gunstigst.
De Duitsche bevolking is, op ongeveer
4/5
van het voor-
oorlogsche grondgebied, van 68 millioen tot 65,9 millioen

teruggeloopen; circa 5 millioen personen verkeeren in krijgs-

gevangenschap. De rantsoenen zijn sinds den herfst van

verleden jaar vastgesteld op 1.550 calorieën. Desondanks moeten groote hoeveelheden voedsel, hoofdzakelijk door
de Anerikanen en de Engelschen, worden ingevoerd.
De steenkolenproductie vertoont voor 1946 de volgende,
cijfers:

Ruhrgebied 54,8 millioen ton of 44,5 pCt. van 1935/1938.

Saargebied 7,9 millioen ton of 63,5 pCt. van 1935/1938. hierbij kan nog de productie worden gevoegd van bruin-
kolen in de Engelsche zône, ter grootte van 47,5 millioen
ton, hetgeen de vooro6rlbgsche productie overtreft. Dit
kwantum bruinkolen is gelijk te stçllen met circa 10,6_

millioen ton steenkolen. Van de steenkolen werd uitgevoerd
uit het Ruhrgebied 13,5 millioen ton, uit het Saargebied
1,5 millioen ton.
De industrieele productie kon.op grond van de steen-
kolenschaarschte niet op peil komen. Zijbedroeg voor
staal in’de Engelsche zône 20 pCt. van die van voor den
oorlog; zoo ook in deAmerikaanscie zône. In de Fransche
zône was het cijfer 10 pCt. Voor de Russische zône zijn
in dit opzicht geen gegevens beschikbaar.
Bij dit alles mdet men bedenken, dat in de verschillende

zônes vele fabrieken werden ontmanteld en in het kader
der herstelbetalingen weggevoerd. Door Engeland 444
stuks, door Amerika 157, door Frankrijk – dat inmiddels

ook het Saargebied tot zich trok – 57. Ook Rusland
voerde veel fabrieken (en arbeiders) weg.

(‘ANAI)EESc.I IE ‘ALUTAMOELLIJIUIII UIEN.

In April 1945 gaf de Canadeesclie Regeering- een wit-
boek uit, waarin als één der economische doeleinden van
na den oorlog o.a. een jaarlijksehen export van $ 1.750

millioen werd aangegeven. De facto bedroeg de Canadee-
sche export in 1945, volgens de ,,Records & Statistics”

van ,,The Economist” van 15 Maart jl, $ 3.218 millioen.
In 1946 liep het cijfer, hoofdzakelijk tengevolge van ver-
minderde wapenexporten, tot $ 2.312 millioen terug. De
import tot en met November 1946 was $ 1.547 millioen

26 Maart 1947 –

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

255

1

groot, of wel 17. pCt. meer dan in 1945. Naast dit actieve

saldo van de handelsbalans heeft Canada nog groote be-

dragen ontvangen uit hoofde van toerisme, t.w. $ 212

millioen of 7 pCt., meer dan in 1929.

Ondanks dit alles verkeert Canada in valutamoeilijk-
heden. Iloofdoorzaak daarvan is; volgens een beschouwing
,,Canada’s critical èxch4nge problem” in ,,The Commercial
and Financial Chronicle”.van 27 Februari ji., het feit, dat

Canada ,,soft money” ontvangt en ,hard money” moet

betalen.

.
I

De Can’adeesche export is gericht Qp he, sterlinggebied

en voor dezen export moeten bovendién credieten worden
verstrekt. Per 31 Januari jl. was’ op een totaal bedrag aan
credieten van $1.850 millioen reeds $850 millioendoorhet
buitenland opgenomen. Daartegenover komt een groot deel

van den C6nadeeschen import uit de Vereenigde Staten.

Van 1936-1938 bedroeg het maandelijksch nadeelig saldo

met dit land $ 38 millioen, in November en December
1946 liep het
.
op tot $ 70 millioen. FIet jaarlijksch.tekort

voor 1946 wordt géschat opcirca $ 0,5 milliard. Hierin

zit de kern van de Canadeesôhe moeilijkheden. De winst

uit hoofde van het toerisme is per saldd niet zoo groot,
omdat tengevolge van de revaluatie van den Canadeeschen

dollar vele Canadeezen werden geanimeerd om naar het
buitenland te gaan. In 1946 werd aan toerisme netto S 85 millioen ontvangen, tegen een gemiddelde van
$ 140 4 $ 170 millioen vr den oorlog. –
I-Ienadeelig saldo ten opzichte van de Vereenigde
Staten kan ook geen compensatie vinden in de goudpro-
ductie, die in 1946 een daling vetooncle, nl: $ 110 millioen

tegen $ 200 millioen normaal.

HE11STEL VAN DE ZIINERMARKT

De zilverprijs te New York, die in Novémber, 1946 nog
90 dollarcent per ons bedroeg, daalde op 20 Januari van
dit jaar tot 71 dollarcent. Deze daling werd gevolgd door
Londen, waar een prijscorrectie plaatsvond—zie ,,E.-S.B.”
van 12 Februari ji. – van 551 pence tot 44 pence per ons
fijn. –

De depressie op de zilvermarkt heeft zich niet voort-
gezet. Een herstel trad in en wel op 23 Februari jl. Engel-
sche aankoôpen te New York, aldus ,,The Banker” van

Maart jl., deden den zilverprijs aldaar van 71 dollarcent
pet- ons fijn stijgen tot 76 dollarcent; eind Februari bereikte

de zilvernoteering een hoogte van 81 dollarcent.
Millioenert onzen zil

,er werden te New York aange
kocht voor rekening van Londen, meer dan Engeland
noodig heeft voor zijn industrieele behoeften. Voor wie
kocht Engeland? Naar verluidt voor Britsch-Indië, doch
de vraag rijst, op welke wijze deLondensche koopers aan
dollars kwamen, die stellig niet door de Engelsche Regee-
ring daarvoor beschikbaar waren gesteld. De oplossing
van het mysterie ligt in België. België stelde dollars be-
sihikbaar aan Londensche firma’s, die – vervolgens het

zilver naar Britsch-Indië verscheepten. Te Bombdy nl. bedroeg het prijsverschil met Nw York 40 pCt., zoodat
het voor België de moeite waard werd om via Londen te
arbitreeren. FIet stelde daarvoor gaarne zijn dollarsaldi
beschikbaar, waarvoor het per saldo grootere sterling-
saldi terugkreeg. En voor België zijn dollars even schaarsch
als ponden sterling.

Door deze transacties werd het prijsverschil tusschen Bombay en New York kleiner en wel in dien zin, dat te
New York de noteering omhoog ging. Ook Londen volgde
met een verhooging van 44 petce tot 49 pence per ons fijn.
In hoeverre deze arbitragetransacties een blijvend
herstel van

dé zilvermarkt inluiden, moet de toekomst
leeren.

MEDEEELING VAN HET SECRETARIAAT VAN

DE CENTRALE COMMISSIE VOOR

DE RIJNVAART.

VERSLAG OVER DE W’ERI{ ZAAM IEEI)EN DER CENTRALE
COMMISSIE VOOR DE RIJN
VAART LN 1945.

AJMINISTRATIEV1f AAX43ELECENII El)EN.
Samenstelling der Centrale Commissie.
Toen de Centrale Commissie te Lausanne in April 1940 voor
de laatste maal bijeen kwam v66r de vijandelijkheden, bepaalde
zij haar volgende zitting in September van hetzelfde jaar. De ge-
beurtenissen verhinderden deze bijeenkomst.
Sedert den aanvang van het jaar 1945 streefden cle Regeeringen,
leden der Centrale Commissie, er naar het de Centrale Commissie –
mogelijk te maken, haar werkzaamheden te hervatten, zoodra de
toestand in Europa dit zou toelaten. Besprekingen hadden plaats
langs diplomatieken weg. Als tijdelijke regeling werd overeenge-
komen: 1e. dat de Regeering der Vereenigde Staten van Amerika
zou worden vertegenwoordigd in de Centrale Commissie, terwijl de
Amerikaansche, Fransche en Britsche delegaties dc administraties
van de Rijnsectoren, voorzoover die binnen hun respecticvelijke be-
zettingszônes in Duit schland vallen, zouden vertegenwoordigen;
2e., dat, in afwijking van artikel 355 van het verdrag van Versailles
en van de daaropvolgende overeenkomsten met de Nederlandsche
Regeering, welke een differentieele stemming inhielden, iedere
Regeering over slechts één stem zou beschikken.
De Fransche Regeering wees 1 Mei 1945 den hfer Adrien Thierry,
ambassadeur van Frankrijk, als permanent president der Centrale –
Commissie aan, ter vervanging van den heer Jean GoOt, gevol-
machtigd gezant, wiens gezondheidstoestand hein verhinderde de
functies te hervatten, welke hij sedert 1923 had vervuld.
Voorts hadden belangrijke veranderingen plaats in de samen-
stelling der Commissie, welke sedert 1940 het overlijden van vele
zijner leden had te betreuren, t.w.
:
de twee ]lelgische Commissaris-
sefl: de heer de Ruelle, gevolmachtigcl gezant en juridisch adviseur
van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken en handel, dc heer
Woestijn, Directeur-Generaal der Binnenscheepvaart; de Franscice
Commissaris: de heer Albert Malzicu, Senator; de Commissaris
van Groot-Brittannië: de beer Keane; de drie. Commissarissen
voor Nederland: de heer Kröller, I)irecteur der Maatschappij
Wm. Muller & Co.; de heer Schlingemann, Directeur hij den Water-
staat; de heer Telders, Hoogleeraar aan (te Universjteit te Leiden.
Overigens legden de volgende heeren hun functies neer: de heer
Livingston, plaatsvervangend Commissaris van Groot-Brittannië,
de heer J. Valloton, Commissaris van Zwitserland.
Dientengevolge wezen onderstaande Regeeringen de. volgende
personen aan om hen te vertegenwoordigen in de Centrale Comnmi-
sie:
België:
de heer Fernand Muûls, gevolmachtigd gezant en juridisch
adviseur van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, de heer
Lucien Charbonnier, Directeur van den Scheepvaartdienst aan het
Ministerie van Publieke Werken. –

Vereenigde Staten:
de heer Livingston T. Merchant, gevolmachtigd gezant, adviseur
hij Economische Zaken van de Ambassade der Vereenigde Staten
te Parijs, de heer Rainey, assistent hij den Dienst van Politieke
Amerikaansche Zaken te Berlijn, cle heer Russel McClure, attaché
bij de Ambassade der Vereenigcle Staten te Parijs.

Frankrijk:
de beer Pierre Peltier, Directeur der Waterwegen bij liet Minis-
terie van Publieke Werken; de heer René Graff, Hoofd-ingenieur
van de Rijnscheepvaart en Directeur der autonome haven van
Straatsburg. – ‘ –

Groot-Brittannië:
Str Osborne Mance, Brigadier Generaal, K.B.E., C.B., C.M.G.,
D.S.O.
I’ederland:
dc heer J. H. Kiewiet de Jonge, Directeur van de Maatschappij Wm. Müller & Co.; de heer C. J. 31. Schaepïnan Afdeelingschef
hij het Ministerie van Buitenlandische Zaken, (benoemd tot ge-
volmachtigd gezant in ;runi 1946); de heer N. Th. Koomans, Direc-
teur van het Gemeentelijk Havenbedrijf te Rotterdani.

Zwitserland:
de beer Alfred Sclialler, Directeur van de Zwitsersche scheep-
– vaartadministratie en van de haven van Bazel.

Op de zittingen van November en December 1945 was de samen-
stelling der Centrale Commissie als volgt:
Voorzitter: Adrien Thierry.

België:
Gedelegeerden: Muûls en Charbonnier;

Vereenigde Stoten ‘):
Gedelegeerde: Livingston T.’ Merchant, Plaatsvervangend ge-
delegeerde: Rainey en McClure.
Frankrijk:
Gedelegeerden: Chargueraud
t),
Peltier en Graff, Plaatsvervan-
gend gedelegeerde: i3onet-Maury.

Groot-Brittannië:
Gedelegeerde: Sir Osborne Mance.

Nederland:
Gedelegeerden: Kiewiet dc Jonge, Schaeprnan, Koomans.

‘) Alleen de hder Rainey nam deel aan de Novemberzitting.
‘) Directeur der afdeeling van Technische Overeenkomsten hij liet Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs.

1

256

ElONOMISCH-STÂ’fISTISCHE BERICHTEN

26
Maart
1947

LM

Zwitserland:
Gedelegeerden: Hohi
3),
Schaller.
Het secretariaat werd verzorgd door den heer Walther, Secretaris-
Generaal.

BIJEENKOMSTEN DER COMMISSIE EN DER COMITE’S.

De urgentie en de talrijke problemen; welke zich voordeden
bij de sedert enkele maanden weder opgenomen Rijnschcep-
vaart onder gcheel’gewijzigde omstandigheden, ontstaan door dc
desorganisatie en vernielingen tengevolge van dc militaire operaties,
brachten de Centrale Commissie ertoe, te breken met haar traditio-
neele gewoonte twee bijeenkomsten te houden, één in het voorjaar
en één in het begin van den winter; zij hield een vergadering in
November en een tweede in December.
De militaire bezettingsautori tei ten in Duitschland namen deel
oa
,
i de werkzaamheden der Centrale Commissie door zich te doen
vertegenwoordigen op de zittingen:

de Amerikaansche zône, door Lt. Kolonel Clemnens, de Fransche
zône door Generaal Paquin, bijgestaan door •de Commandanten
Seguin en Broyet, de Britsche zône door Kolonel Collard,
• Voorzitter van het ,,Rhinc Interim Working Committee” te
Duisburg.

Sedert haar eerste zitting heeft de Centrale Commissie een aantal
comité’s ingesteld, waarvan de eerste drie nog in den loop van het
jaar bijeen kwamen. Deze zijn:

een comité belast met de invoering van een paspoort voor Rijn-
schippers,
een comité voor het politiereglement voor de scheepvaart op
den Rijn,
een permanent technisch comité,
een comité belast met bestudeering van een gelijkvormige
regeling der voorwaarden, waarop de schippers zich boordprovian-
deering, levensmiddelen en valuta, benoodigd voor hun beroep,
zouden kunnen verschaffen,
‘een comité voor het jaarverslag.

Conventie van
Mannheim en gemeenschappelijke
reglementen.
Er werd in het jaar 1945 geen verandering in de conventie van
Mannheim gebracht. De veranderingen van statutaire beteekenis van
tijdelijken aard, aangebracht in de wijze van functionneering en
de samenstelling van de Centrale Commissie, ten aanzien van den
vööroorlogschen status, zijn reeds hierboven vermeld.
Het politiereglement voor de Rijnscheepvaart, begin 1939 in
werking getreden, werd niet gewijzigd. Niettemin heeft de Centrale
Commissie de bepalingen, die de scheepvaart betreffen, aangevuld
door voorschriften uit te werken, welke zij aan de oeverstaten
verzocht toe te passen, indien deze laatsten tijdelijke en plaatselijke bepalingen zouden moeten toepassen in verband met buitengewone
tijdsomstandigheden.

Jaarverslag.


Het comité van het jaarverslag onder voorzitterschap van den heer Schaller en bestaande uit de heeren Charbonnier, McClure,
Graff en KoomanS, werd belast met het voorbereiden van het jaar-
verslag voor het jaar 1946.

Conferenties en vergaderingen, waarbij de Centrale
Commissie
was
vertegenwoordigd.
De Centrale Commissie had haar Secretaris-Generaal belast een
studiereis in de bezettingszônes aan den Rijn te ondernemen. Deze
‘had zoodoende gelegenheid in November een vergadering van de uit drie partijen samengestelde technische commissie, die bijeen-
kwam te .Eltville, in de Amerikaansche zône bij te wonen, alsook een
vergadering vals het ,,Rhine Interim.Working Committee” te Duis-
b,urg in de Engelsche zône. Hij woonde als ,,observateur” der Cen-
trale Commissie eveneens een vergadering hij van de uitvoerende
commissie van het ,,Office Central des Transports Intérieurs Euro-
péens” (E.C.I.T.O.) te Londen op 18 en 19 December.

Organisatieproblemen der administratieve diensten in de
Duitsche
sectoren van den”Rijn.
Toen de Centrale Commissie haar’werkzaamheden in November
weder opnam, vas;te Duisburg op initiatief der Britsche militaire,
autoriteiten een instelling ontstaan ter coördinatie van het vervoer
op den Rijn, welke in feite reeds eenige maanden in functie was.
Dit comité, het ,,Rhine Interim Working Committee”, heeft een
bijzonder karakter, omdat het in zich groepeert de vertegenwoor-
digers der autoriteiten van de Amerikaansche, Fransche en l3ritsche
bezettingen, maar tegelijkertijd ook de vertegenwoordigers der
Belgische, Fransche en Nederlandsche Rijnvloten, en sedert het
voorjaar 1946 ook die van Zwitsersche reederijen. Er werd on-
middellijk verbinding gezocht en de Centrale Commissie nam kennis
van het werkprogramma van dit comité en besprak dit programma
met diens president, in samenhang met haar eigen bevoegdheden.
Aangezien de coördinatie van de werkzaamheden der admini-
straties, welke met technische vragen op internationaal gebied
zijn belast, aan de commissie toekomt, heeft zij een permanent
technisch comité voor dit doel ingesteld. Wat betreft de werken in
den Duitschen sector van de rivier, heeft zij den wensch te kennen
gegeven, dat, teneinde zoo spoedig mogelijk weer een normalen
toestand voor de Rijnscheepvaart te scheppen, een samenwerkend
orgaan van de competente diensten de noodzakelijke werken in de drie bezettlngszônes zonder uitstel moet uitvoeren.

Telling
der Rijnvloot.
Teneinde zoo spoedig mogelijk ingelicht te zijn omtrent den staat
der Rijnvloot na den oorlog, heeft de Centrale Commissie aan de oeveradministraties gevraagd over te gaan tot statistische telling,
volgens een door haar opgestelde vragenlijst.

Vrijgeleide
voor schippers en proviandeering der schepen.
Gezien de moeilijkheden, door de scheepvaart ondervonden als gevolg van de ingewikkelde formaliteiten, waaraan het personen- ‘,verkeer in Duitschland is onderworpen, alsook de groote moeilijk-
• ) Chef van de afdeeling Financieele Zakenen der Verbindingen
van het Politiek Federaal Departement.

heden, welke de bemanningen ondervinden om zich scheepsbenoo-
digdbeden en levensmiddelen, benoodigd voor hun onderhoud, te ver-
schaffen, heeft de Centrale Commissie deze en dergelijke problemen
aan een studie onderworpen, maar een practische oplossing kon in
den loop van 1945 nog niet worden verwezenlijkt.

TECHNISCHE AANGELEGEN’HEDEN.

Inlichtin gen over den toestand der rivier.
In het verlangen zoo snel mogelijk te w’orden ingelicht omtrent de technische situatie, waarvoor de scheepvaart is komen te staan
als gevolg van de talrijke vernielingen’ aan de oevers en kunstwerken, veroorzaakt door de militaire operaties, vroeg de Centrale Commissie
aan de competente oeverautoriteiten haar zoo spoedig mogelijk
alle inlichtingen dienaangaancle te verstrekken, inlichtingen, welke
vervolgens geregeld zouden worden aangevuld. De op deze wijze
verzamelde inlichtingen werden samengevoegd tot geheel en begin
1946 ter kennis van belanghebbenden gebracht.
In het overzicht over het jaar 1946 zullen bijzonderheden worden
opgenomen omtrent den toestand der rivier, alsook over de uit-
gevoerde werken.

NAUTISCHE AAYOELEGENHEDEN.


Politiereglement voor
de flijnscheepvaart.
1-lierboven is reeds vermeld, dat de Centrale Comniissie, zonder
veranderingen in het politiereglement aan te brengen, deze materie toch heeft behandeld. In de eerste plaats zorgde sij er voor, dat het
politiereglement in het geheele Rijngebied werd nageleefd, voor-zoover de buitengewone tijdsomstandigheden zulks . toestonden.
Zij heeft den oeverautoriteiten aanbevolen, zich te laten Inspireeren
door deze beschikkingen, voor het geval nieuwe voorschriften
momenteel onvermijdelijk blijken te zijn om het hoofd te bieden
aan eventueele toestanden, welke het reglement niet had voorzien.
Zij overwoog eveneens de aangelegenheden, die betrekking hebben
op de scheepvaart bij nacht, het laten drijven der schepen; de
vlotvaart en het openen der schipbruggen. Teneinde gelijkvormig-
heid te scheppen in de tijdelijke maatregelen, die, volgens artikel 101, van het politiereglement, de plaatselijke autoriteiten moeten
treffen, heeft zij een aantal beschikkingen uitgewerkt, welke door
bovengenoemde autoriteiten daar, waar het noodig is, zullen worden
toegepast; deze beschikkingen betreffen de bekendmaking van
gemijnde gedeelten in de rivier en aan de oevers en in het bijzonder
de volgende voorschriften, betrekking hebbende op de bevaarbare
passages in de vernielde werken.
De uiteinden der bevaarbare passages in de vernielde werken
zullen als volgt worden aangegeven:
bij dag: twee vlaggen: rood en wit, de een boven de ander,
gelijk aan die, voorzien door artikel 95.
bij nacht: een helder wil licht, één meter onder een helder
rood licht.


De bepalingen van artikel 64 blijven toepasselijk voor de ver-
nielde werken.
Voor het geval, dat nog meer hinderpalen zouden voorkomen
in een kort gedeelte, is het aanbevolen, in toepassing der bepalingen
van artikel 43, de signaleering van de geheele passage te behandelen
alsof het één wetk betrot.

JURIDISCHE AANGELEGENHEDEN.
Het weder instellen van scheepvaartrechtbanken.
In baar eerste zitting in November, heft de Centrale Commissie
de wederinstelling der scheepvaartrechtbahken onderzocht, daar, waar deze herstelling nog niet heeft plaatsgevonden. Zij vestigde
de aandacht der bevoegde autoriteiteh op de noodzakelijkheid, zoo spoedig mogelijk de noodige maatregelen te treffen, opdat
de scheepvaart opnieuw zou kunnen beschikken over een gespecia-
liseerde rechtspraak in scheepvaartzaken, in overeenstemming met
cle bepalingen van artikel 33 en de daaropvolgende der conventie
van Mannbeim, met de mogelijkheid, in tweede en laatste instantie
In hooger beroep te gaan bij de Centrale Commissie.

BOEKAANKONDIGING.

.

Pieblicatie No. 39
van het Nederlandsch Economisch
1
fistituut.

Binnenkort zal verschijnen de 39ste publicatie van het
Nederlandsch Economisch Instituut, t.w.: .
,,Loonshoogte en werkgelegenheid” door Dr H. J.
Witteveen. Deze studie wordt in den handel gebracht
voor f
6*.
Voor donateurs en leden van het Nederlandsch
Economisch Instituut geldt de verminderde prijs van f
4,50
Donateurs en leden kunnen zoowel bij”het Secretariaat
van het N.E.I., Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam-W..
(Giro No.
8408),
als bij de uitgevers (De Erven
F.
Bohn
N.V., Haarlem) bestellen. Anderen uitsluitend bij den

boekhandel en de uitgevers.


GELD- EN KAPITAALMARKT.’

Ook in de afgeloopen week bleef de geldmarkt nog over-
• wegend krap. De noteeringen voor alle termijnen bleven
op hetzelfde niveau van
1/
pCt. laten en
1″/
pCt.
bieden. Aanleiding tot ruiltransacties is er’ dus niet;
dienovereenkomstig bleef de affaire uiterst beperkt.

26 Maart 1947


ECONOMISCH-STATISTISCHE’ BERICHTEN

257

Ondaiks de hooge disconto’s voor de korte termijnen

scheen er toch nog wel belangstelling voor jaarpapier te

bestaan, dat tegen 11 pCt. van den Agent kon worden
verkregen. Er schijnt dus nog sterke voorkeur te bestaan

voor het behalen van een zoo hoog mogelijke rente, waarbij

wellicht de termijn van de belegging een minder belangrijke

rol speelt. 1-let is echter zeer de vraag, of deze politiek op

eenigszins langeren termijn wel goede vruchten zal af

werpen. Wanneer. immers de aanslagen in de V.A.B.

en de Heffing ineens zullen moeten worden betaald,

zullen de banken ongetwijfeld met schatkistpapier moeten

bétalen, indien zij niet tijdig zorgen voldoende liquide

middelen te hebben uit vervallend schatkistpapier. Zal
de Staat dit schatkistpapier dan tegen de agentstarieven
overnemen, of aansluitend bij een wellicht krappe markt-

pösitie tegen de dan geldende hooge marktdisconto’s?

1-loewel hieromtrent niets bekend is, lijkt voorzichtigheid

in het kiezen der termijnen bij belegging in schatkistpapier
toch wel gewenscht.

De Nederlandsche Bank gaat thans over tot de vorde-
ring van goud en buitenlandsche betaalmiddelen, welke

haar in 1946 reeds of nog niet waren aangeboden. De

overneming dient voor 1 Mei a.s. te hebben plaatsgevonden.

In verband met onze moeilijke deviezenpositie, nog eens geaccentueerd door het groote tekort (f 215 millioen) op

onze handelsbalans voor Februari 1947, is een groote op-brengst stellig gewenscht. Of er bijv. ‘veel goud destijds is

aangeboden en dus nu kan worden overgenomen, lijkt
echter eenigszins twijfelachtig.

De Vereeniging voor den Effectenhandel heeft in de
afgeloopen week met betrekking tot Indische fondsen,

waarop in 1940 èn 1941 in Nederlandsch-Indië dividenden

zijn betaald, maar welke dividenden hier’ te lande nog

niet zijn gedeclareerd, beslist dat zij voortaan zonder de

betrokken dividendbewijzen zullen worden verhandeld.

De handel in deze fondsen is dus nu mogelijk geworden.

De verkoop van Amerikaansche fondsen te Amsterdam

bleef nog beperkt van omvang. De indruk bestaat, dat
Vrij veel rechtstreeks op de
New
Yorksche Beurs wordt
verkocht. De New Yorksche noteeringen laten boven de
Amsterdamsche uit den aard der zaak een kleine marge

toe, welke voor de deviezenbanken nog wordt vergroot
door het verschil tusschen de aan- en verkoopkoersen van
die dollars, welke zij in hun bedrijf kunnen gebruiken.

Het voorde

el van verkoop in New York boven Amsterdam,,

bedraagt voor hen dan ook gemiddeld ongeveer 1 2 pCt.
van het dollarprovenu, indien tegen Amsterdamsche

noteering wordt afgerekend. Hierbij loopen zij het koers-

risico van de New Yorksche Beurs gedurende ongeveer
één dag, wanneer althans wordt aangenomen, dat hun

STATISTIEKEN.

VERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.

1

Sept.

Oct..

Nov.

Dec.

Jan.
Omschrijving,

Eenheid

1

1946

,

1946

1

1946

1

1947

maandgem.

1938

=

1
.
00
149 155
1,56
89
82 1.000

t.
1.364
1.424
1.430
816
751
,,
497
369
414
239
269
Wilde

binnenvaart,

prestatie

…… . ………………
miii. t/km.
207
227
206
121
119
maan dgem.
1938 = 100
98
127
121
79
t.

588 764
727 473

ndexeijler
vervoer
wilde binnenvaart
…………………

t/km.

..

47 49 43 29

Vervoer

wilde

binnenvaart

…………………………
waarvan

brandstoffen
……………………………..

maandgem.

IndoxclJfer eigen

vervotr

te

water
…………………

IiidoxetJîor Internationale binnenvaart (laadverm.)
1938 = 100
26
31
31
21
18

Eigen

vervoer

te

water

………………………..1.000

Aantal
1.681
1.819 1.883
1.382
1.025

Idem,

prestatie

……………………………….miii.

1.000

t.
,,
804
861
939 679
542
Binnengekomen

schepen

……… . …..
.

.
…….. …
410 459
. 423
309
277
Laadvermogen

……………………………….
Lading

………………………………………
,,
303 353 319 239
196
waarvan onder:

Nederlandsche

vlag

……………….
11

Belgische

vlag

…………………..
,,
102
101
97 69
79
Aantal
1.695 1.874 1.997
1.220
1.081
1.000 R.T.
840 890 978
596 599
,,
376
. 400

.
393•
203
226
.

,,
251
288
270
134
169
Belgische

viag

……. . …………
,
93
98
112
63
45
Aantal
671
916 854
574 485
1.000 R.T.
92
‘675
631.
408
329
,,
.

,,
253
307 246
174 175

,,
58
79
73
34
51
141
163
.126
108.
97
maandgem.
1938 = 100
29
29
27
27 33

Vertrokken

schepen

………………………………..
Laadvermogen

…………………………………..

waarvan onder:

Nederiandsche

vlag

………………..

Aantai

….

598
637
616
656 573

Lading

……………………………………….

Schepen

in

doorvaart

……….. …………………..

1.000 R.T.
,,
.315 1.241
1.183

1.215
1.485

,,
1.207
1.113
1.097
1.107
1.342
,

Laadvermogen

………………………………….
Lading

…………………………………………

waarvan

in

Iijnvaart

…………. . ……………….

565
497
538
657
5631

waarvan onder:

Nederiandsche

vlag

………………
Beigische

vlag

……………………

Binnengekomen zeeschepen

………………………….

Vertrokken

zeeschepen

…………………………
Aantal
555
620

601
556

586

Indexcljfer

zeevaart

(inhoud)

……………………..

Bruto

inhoud

…………………………………
Idem, alleen geladen schepen

………………………..

1.000 R.T.
,,
.278 1.323
1.212
1.111
1.460
127
829′
767
773
913

…..

495
536
557
547
634

Bruto

inhoud

…………………………………

Goederenverkeer ter Zee:

Idem, alleen

geladen

schepen

……………………..

1.000 t
,,
800
762
616
632
432
Geiost

hij

Invoer

………………………….

,,
99
131
56
53
62
11

doorvoer

………………………
Geladen

bij

uitvoer

………………………..
,,
87
.

‘110
150
133
139
doorvoer

………………………..
137
102
102
101 .
89
maandgem.
lndoxetJter goederenvorvoer Ned. Spoorwegen

………..
1938 = 100
87
105 110 92* 99*
1.000 t
,, 1.047 .
1.269
1.322
1.106
1.189*

waarvan

in

iijnvaart

…………………………………………

Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal

…………..
149 205
251
.
243* 231*
1

miilioen
526
476

454
452* 431*

1

millioen
,,
,

50.6
51,2
49,3
48,0 47,7
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
11,9
12,3 13,5
13′.l
Tramwegen. vervoerde reizigers

……………………

Locale autohusdiensten; vervoerde reizigers
5,8 6,5 6,7
7,1
maandgem.

waarvan

grensoverschrijdend

………………………

1938 = 100
,

138
136 134

.
127
117

Reizigerskiiometers

Ned.

Spoorwegen

………………

Slachtoffers verkeersongevailen:

Ernstig gewond Aantal
,,
.

102
645
116
608

103
81
45

Indoxetjfor verkeer op de rijkswegen

……………….

Overleden

……………………………………

,
574
510
558
469
452 362 417
364
maandgem.

…………………………………

Iudexetjtors:
1938. = 100

Licht

gewond

………………………………….

,,
157
178
158
125
69
Overleden …………………………………….
175 165
152
123 113
Ernstig gewond

………………………………..
..
Licht gewond

………………………………
63
55
51
39
40

0
Voorloopig cijfer

E

258

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

26
Maart 1947

e

New Yorksche relaties bereid zijn om op telegrafisch advies

uit eigen voorraad te leveren.

Het slagen van de
3
pCt. emissie Gelderland wijst er
op, dat de rentestand weer iets is gedaald, en het
3
pCt.
niveau’ weer is genaderd. De
3-8*
pCt.
1947
noteerde
aan het ‘eindè der week
997/8
pCt. De aandeelènmarkt was in de afgeloopen week over het algemeen hooger.

Ook de Indische fondsen deelden in de koersstijging;
in hoeverre het recente nieuws uit Indië hierop van invloed

was, valt moeilijk na te gaan. –

Ter illustratie volgen de koersen van eenige, belangrijke
fondsen (hoofdkoersen).

14 Maart 21 Maart

1947

1947

A.K.0 .

………………….

147
*

148*
van Berkels Patent
…………
120* ,

119

Lever Bros. Unilever C.v.A
……

234*

285*
Philips G.b.v.A .

…………..

329

331*
Kon. Petroleum

…………..370

869*
H.A.L.

……………………

161*

163
N.S.0.

……………………

140•.

, 144*
H.V.A . ……………………

199

206*
Deli Maatschappij C.v.A
………

130

182
Amsterdam Rubber
…………135

140

STATISTIEKEN.

DE NEDEItLANDSCIIE
BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

o
1)

bil
cd

cd
c’
cd

al

e
aa,
cd

3Febr.’47
647.705 4.465.174
135.299
5
185.428
10

,,

’47 647.738 4.470.574
88.450
5


184.879
17

,,

’47
647.916
4.462320
65.753
S
156.047
24

’47 647,938
4.462.931
61.837

151.317
3 Mrt ’47
467.548 4.468.251
101.264
1
155.150
10

,,

’47
521.753
39.953
69.072
1
152.200
17

,,

’47
521.794 41.339
87.494
1
162.388
24

’47
521.847
45.1
1
26
79.671
1
170.433

Sa di

in

rekening-courant
+co

3.


cn
eo
01
0

1.l
cs

.n

3Fbr.’47
2.718.430
1.260.428
35.396 44.165
617.466
10.

’47
2.693.389
1.250.121
41.323 43.717
586.745
17

,,

’47
2.684.435 1.193.260 37.270
41.115
615.360
24

,,

’47
2.694.844
1.159.861
54.194 41.191
618.475
3 Mrt ’47
2.740.095
903.639
60.012
46.052 697.858
10

’47
2.722.424
708.454
47.085
43.147
680.047′
17.

’47
2.708.881
741.917
31.027
42.705
697.306
24

,,

’67
2.705.391
756.162
31.613
43.820
686.750

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).

-.
..i.cd
al
n

al
cd
al
.Z.
,
bi
bo
cd
ce,..

O
(5

0
fa,

26Febr. ’47
0,2
1.449.3
1.450 1.375,6
74,7
5 Mrt

’47
0;2
1.449,3
1.450
1.381,4
68,8
12 Mrt

’47 0,2
1.449,3
1.450
1.385,4
64,8
19 MiSt

’47
0,2 1.449,4
1.450
1.386,8
63,4

Othersecurities
Deposits

cd
‘-
.
ci5
.

,i
.2._
a,
.
+..

(5
di
Cd

26 Febr.’47
0,9
279,4
16,0
15,2
367,8
22,4
285,2
5 Mrt

’47
0,8
343,3
12,1
18,6
425,2
9,8
319,0
12 Mrt

’47
0,8
314,4
12,4
19,7
393,7
9,7
289,4
19 Mrt

’47
0,7
333,5 11,4
18
1
7
409,3
10,2
307,7

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 24 Maart 1947.
Activa.
Vissels, pro-

IT

fdb

k

an

-‘
messen en
scliuldhrieven

Bijbank

,,

in disconto

A
,,
1.000
, T
1.000 ‘)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j

art. 4 van het Koninklijk
besluit van

1

October 1945, Staatsblad No.
F204)

…………………………..
,


Schatkistpapicr, door de Bank overgenomen van den Staat der Ncderlan( en ingcvolge overeen-
komst van

26

Fcbruari1947

…………….
2.100.000.000,-
Beleeningen:

Hoofdbank

t
(mcl

voor-

162.393.031,70
1)

schotten in re-

Bijbank

,,

979.608,28
ken ing-courant
op onderpand)

Agentsch.,,

7.060.424,94

1170.433.064,92
Op

effecten,

en7
.
.

…………

170.071.464,76e)
Op goederen en ceelen

361.600,16
170.433.064
3
92 ‘)
Voorscliotlen aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet

1937)

……………….

………..

Boekvorcicring

op

den

Staat

der Nederlanden ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal

t

520.376.008,43
Zilveren munt,

enz …….
..1.470.870,46
521.846.87889
Papier op het buitenland

t

45.125.900,-
Tegoed bij correspondenten in het

buitenland

…………74.875.105.17
,l3uitenlandsche

betaalmid-
delen

………………..,

4795399,94
124.796.405,11
Belegging van kapitaal,

reserves en pensioen-
fonds

………………………………
71.923.136,15
Gebouwen

en

inventaris

………………….
3.000.000,-
Diverse

rekeningen

……………………

..
35.261.355,45

1 4.527.261.840,52

T 4.527.261.840,52

‘) Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door cle Bank in discOnto ge-
nomen

. …………………………. T


‘) Waarvan aan Nederlandsch-Indi0
(Vet van 15 Maart 1933, Staatsbiad no. 99) ,,

42.165.200,-
circulatie der door de Bank namens den Staat
in liet verkeer gebrachte muntbiljetten ……150.664.057,

ZWEEDSOHE RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).,

Metaal
Staatsfondsen
‘0
al
0
4li
alp
W
Data
‘0
al
cc’0u
. 8

al
Obe
to
‘8
.n
oti’

22 Febr. 1947
737
1
4671.693

440

207

94
182
28 Febr. 1947
715 1
453

1693

406

174

94
1

182
7 Mrt

1947
643 1
408

1.699

399

233′

94
182
15 Mrt

1947
6
1

386

1.676

381

259

94
182

Deposito’s

Data
al

-c

cd
Direct opvraagbaar

o

al
e.’

-s-
,1)

73
cd

cd

0
.c


.c

cd

cd
bil’..
(/)

i_
_.
al

22Febr. 1947
12,519
976 556
-369
230
205
.3
28Febr. 1947
12.678 822
506
1

260 230
179
2
7Mrt

1947
2.615 860
521
264
230
184
1
15Mrt’

1947
2.514
905 733
110
230
188
3

Passva.
Kapitaal

……………

T
………………..
20.000.000,-
Reservefonds

……….

…………………
12.377.412,28
Bijzondere

reserves

……………………

..
23.774.634,92
Pensioenfonds

………………………..

15.565:684,97
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ……..
137.245.975,-
Bankbiljetten in omloo,p (nieuwe uitgiften) ……
2.705.390.760,-
Bankassignaties

in

omloop

………………..
184.928,22.
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks

Schatkist:)

……T

754.162.302,13
Geblokkeerde

saldo’s

van
banken………………31.612.934,90
Geblokkeerde

saldo’s

van
anderen

………. ….43.820.449,9
Vrije saldo’s

.

……….

686.749.929,59

1.516.345.615,81
Diverse

rekeningen

…………………….,
96.376.829,32

FM

26 Maart 1947

ECONOMISCH-STATISTiSCHE BÈRICHTEN

259

.

NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

!2i
33

Data
O

d
s0ss
‘4

,..
4)

04)0
‘0
o

6 Febr. 4967
31.172
7.802
4.788
234 716
48.823
13

,,

1947
31.035
7.833
5.007
237 738
49.648
20

,,

1947
.30.518 8.266
4.383
272
611
49.228
27

,,

1947
30.281
8.470
4.165
318
650
49.533
6Maart 1947
27.721
8.486 4.570
353
694
50.808
13

,,

1947
27.686 10.299
4.131
327
689
52.932
20

,,,

1947
27.702
10.010
3.923
332
725
52.607

iening-

Courant
saldi

.n
Data
.
0′
,
0
.
E
.
e
CIS
,4
Q
0
‘4
Cd
4))

6 Febr. 1947
637
160.8601
74.417
4
5.105
601
13

,,

1947
637
160.854
1

74.089
5
5.210
600 20

1947
27

,,

1947 637 637
1601397
161630
1

73.876
1

74.452
2
5
4.945
5.508
599
595
6 Maart 1947
637
163.351
1

75.348
,2
6.270
590
13

,,

1947 637
163.2151 75.142
‘3
6.406
588
20

,,

1947
637,
162.396 74.733
3
6.011
587

‘) Waarvan 10.493 Inillioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goudvoorraad (Besliiitwet no. 5 van
1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen trcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

STAND VAN ‘sRIJKS KAS.

V o r d e r i n g e n

Maart 1947
j
28 Febr. 1947

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandselie Bank f 971.922.073,10 f 1117.323.74318
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten …….156.886,22 ,,

476.480,03
Kasvorderingen wegens cre-
dietverstrekkrng aan het
buitenland ……………-


Daggeldieening tegen onder-
pand……………….


Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen ………415.200.564,16

399.837.105,56
Voorschotten

op

ultimo
Januari 1947 aan de ge-
nieenten wegens aan haar
uit te keeren belastingen


Vordering in rek-courant op:
Nederlandsch-Indi0 …….621.746.926,75

619.100.710,51
Suriname

……………35.797.609,88 ,, 35.797.593,98
Curaçao ……………..5.246.337,86

5.246.337,86
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds ……………-


Het staatsbedrijf der. P., T.
enT.. ………………
.- –
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen

……………531.191.287,51 ,, 515.312.187,79

Verplichtingen

Voorschot

door

De

Neder-

landsche Bank verstrekt


Voorschot
.
door

De Neder-
landsche Bank in rekening-
courant verstrekt


Schuld

aan

de

Bank

voor
Nederlandsche Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
f

631.152.600,-
f

603.352.600,-
Schatkistpromessen

in

om- loop

(rechtstreeks

hij

De
Nederlancische Bank’ is ge-
plaatst nihil)

…………
5727.500.000,- ,,5676.500.000,-
Daggeidleeningen


150.799.670,50
,, 153.352.340,-
Schuld

op

ultimo

Januari
1947′ aan

de

gemeenten
wegens

aan

haar

uit

te
keeren belastingen

……
19.377.558,07
,,

19.377.558,07
Schuld in rek-courant aan:
Nederlandsch-Indi6


Suriname

…………..

Muntbiljetten in omloop …….

Curaçao

…………….

….


Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..

……..-
……..

26.522.831,76
,,

18.753.034,70
Het

staatsbedrijf der P., T.
en

T.

………………
439.285.842,65
,,

436.084.150,93

….

3.608.093,96
,,

3.542.588,96
Schuld aan diverse instellingen


Andere staatsbedrijven

……….

in

rekening met

‘s Rijks
Schatkist

……………..
3166.659.181,32
,,3195.301.242,16

BAK VAN FRANKR.LIK.
‘(Voortiaamste posten in millioenen francs).

Voorschotten. aan den Staat

.
‘Data

.0
.
.
.,

20 Febr. 1947
94.817
127.507 59.449
74.200
.426.000
27 Febr.

1947
94.817
133.035
59.449
54.000 426.000
6 Maart 1947
82.817
132.430
59.449
67.500 426.000
13 Maart 1947
82.817
134.030
59.449
L
70.600
426.000

Bankbll-

Deposito’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie

20 Febr. 1947
723.963
51.768
793
50.975
27 Febr. 1947
737.692
54.626
831
53.795
6 Maart 1947
747.922
58.315
780
56.860
18 Maârt 1947
745.728
60.153
778
58.417

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste’ posten In millioenen francs).

34ç4

Data
°ao
..
‘0-
4)0
‘.’
. .

22 Febr. 1947
4.948,6
164,0
73,9 52,8
3.771,5 1.273.4
28 Febr. 1947
4.951.4
162.1
,
74,5 52,8
3.984,6
1.163,2
7 Mrt. 1947
4.966,8
160.1
75,9 52.8
3.837,4
1.229,4
15 Mrt. 1947
4.984,8
163,0
70,1
52,8
3.794,6 1.294,3

ÊENIOE
INDEXCIJFERS
VAN DE INDUSTRIEELE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
‘).

1938 – 100
Mei
1945
Dec.l
1965
1946j
Aug.lSept.
1946
Oct.
1946
Nov.
1946
Dec.
1946
Jan.
1947

Walsproducten
van ijzerenstaal’)

57
67
86
102 105
125
404′
.
.37
85
98
101
108
96
73
.

24′
Metselsteenen

.
3
33 48
51
70 73
76
‘.81
Deuren
. .
30
27 44 39 33
56

Cement

………

Katoen- en un
nenweverijen

. 1
21
43
48 50
52
48
Schoenen
.
57
.
83 97
100
8
36
49 56
65
59
54
Sigaretten

.
.
8
65
72
84
104 97
74
Sigaren

………

.
27
82
68 58
49
35.
27
Boter

…………
Kaas

……….
.
1
87
63
63 35 23
19
1)
Bron: ,,Statïstïsch Bulletin van het C.BS.”; – beteekent 0;
beteelcent..de gegevens ontbreken.
1
)1940 = 100. .

.

.
3)
Lagere., cernentproductie l.v.m. het, tengevolge van de vorst,
stilleggen van de bouwnijverheid.

Verschenen:
MAN VAN DE DAAD

Marten Mees en de opkomst

van Rotterdam

door11i.W.C.Mees

.

700 pagina’s met een 40.t’eI illuetraties

Prijs geb.
f
16..
UITGAVE NIJGH’& VAN DITMAR – R’DAM


In den boekhandel verkrj-baar

N.V. Louis Dobbelmann

Waddinxveen

KOFFIE

.

THEE

Vérliesposten Voorkomend Systeem

bestaande uit 4 Diensten

Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan.
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
iie, zal het van groote practische waarde blijken

te zijn.

Onze V.V.S..bsochurc wordt op aanvrage kosteloos toegezonden

Yan der Graal îCo’s bureaux voor den handel LV.
Amstelstraat 14-18, Amslerdam-C, Telefoon 38631 (6 lijnen)

Hoofdboekhouder, op grooié bankinstelling
zoekt wegens verandering een passenden zelfstandigen werkkring
op
Accountantskantoor of groote Bankinstelling. Administratief zeen
goed onderlegd. Is in het bezit van diploma’s Boekhouden en stu-
deerend voor Boekhouden M.O. Practische ervaringop Accountants-
kantoor, als zoodanig gestudeerd voor, Ni.v.B.
Brieven onder No. 863, Bur. van dit blad, Postbus 42, Schiedam.

*

GROTE NEDERLANDSE

TEXTIEL ONDERNEMING

vraagt een reprezen.itief

TECllNISCll-OOMMEROtEL

DIRECTEUR
i’rlma organlsatr en vertrouwd
met monetaire vraagstukken en
belastingzaken. Kennis der moder-
ne talen (gaarne ook Spaans) In
woord en schrift. Belangstelling
voor ‘sociaal personeelsbeleid. Er-
varing textleltndustrle strekt tot
aanbeveling, doch wordt niet ver-eist. Leeftijd 35-45 jaar. Hoog sa-laris en tantlème. Geheimhouding
verzekerd. Eventuele candidaten
zullen worden onderzocht door de
Nederlandsche Stichting voor
Psychotechniek. Wittevrouwen-
kade 6, Utrecht, op 25 April 1947.
Elgh
en. geschr. br
. met yoU. tal, en twee nieuwe pasfoto’s
(van voren en opzij) aan Adv. Bur. ALTA te Utrecht v66r
5 April. In llnkerbovenhoek van brief, op foto’s en en-
elop: ES.r 5200 met naam, adres en leeftijd.

Sneller dan het vliegtuig

PT T
leidt het Internationale postverkeer
altijd langs de snelste wegen naar de
plaate van bestemming, maar sneller dan het
snelste vliegtuig en veelal doeltreffender dan de
langste brief is een gesprek met Uw relatie per
radiotelefoon. . Het radiotefefonische verkeer
metvrijwel ‘alle Zuid.Amerikaanaclse Staten en
ook met Curaçao en Suriname
te
hersteld.

N.V. LANKHOIST

TOUWFABR1EKEN

SNEEK TEL. 3041 – 3042

SPINNERIJ—TOUVVSLAGERIJ SEDERT 1803

Bij het Ministerie van EconosiIscbe Zaken kunnen.
voor direct geplaatst worden:

EEN ERVAREN JURIST

vöor leidende functie.

EEN JURIST
met eenige ervaring.

‘EENIGE DOCTORANDI ECONOMIE
niet ouder dan 35 jaar.
Schrittelke sollicitaties met volledige opgave van per-
sonalia, opleiding, vorige werkkringen, alsmede laatst-
genoten salaris, worden voor 10 April a.s. ingewacht
hij de afdeeling Personeel, Ministerie van Economische
Zaken, Bezuidenhoutscheweg 48. Op de enveloppe
vermelden ,,Jurist” c.q. ,,Drs. Econ.”. Salarieering
conform Rij ksregeling. Voor goede krachten goede
vooruitzichten.

r
t1′

Lever Brothers & Unilever N.V.

vragen voor de ,,lelding harer

Financieele Aldeelin’g

een allereerste’ krcwht

met financieele en/of bankervaring en zeer goede talen kennis, In het bijzonder Engelsch. Leeftijd 35 k 60 jaar.
Brieven met volledige inlichtingen aan de Centrale Per-
soneel-Afdeeling Museumpark t te Rotterdam. In linker
bovenhoek van ‘dé brlèf”riaam, adres leeftijd eiS keamerk
ESB 6.

Anhonces vOOr ‘het volgend nummer

dienen uiterlijk Maandag 31 Maart a.s. In het bezit

te zijn
s
van de administratie, Lange Haven 141,Schiedarn

Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)

Druk Roeiants. Schiedam

Auteur