27 JANUARI 1943
A UTE URSRECHT VOORBEHOUDEN
conomisch~Statistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
28E
JAARGANG
WOENSDAG 27 JANUARI 1943
No. 1410
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Cool (Rotterdam).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
H. W. Lambers (Rotterdam).
Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor R uigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000.
Postrekening 8408.
Abonn,mentsprijs 000r het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,85e pér jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden bcëindigd per ultimo oan
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden tan het Nederlandsch Econmisch Instituut ontr’angen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de Qerdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie.
Adpertenties Poorpagina f 0,28 per mm. Andere pagina’s
f 0,22 per mm.. Plaatsing bij abonnement Qolgens tarief.
INHOUD:
Blz
1
Het , ,Vervreemdingsbesluit niet-landbouwgronden
1942″
door
D. TV. oan Hout …………………
44
Sociale entourage der landaanwinningen in Nederland
door Dr. .1V Sleumer Tzn . ………………..
45
Normalisatie in de administratie door
D. B. Baarslag 47
De ontwikkeling van het Zwitsersche bankwezen in
den ooHog door Dr. F. J. Repelius …………49
B o e k b e s p r e k i n g e n.
Het eiland Urk, bespr. door G.
H. L. Zeegers . .
53
Ontvangen boeken
………………….54
Overheidsmaatreelen op econo-
misch
gebied
……………………….54
S t a t i s t i ek e n.
Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Stand van
‘s Rijks Kas – Bankstaten ………………55
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geldmarkt is
de situatie nog steeds onveranderd, met dien verstande, dat de verhoudingen, die wij reeds in
onze beide vorige overzichten releveerden, zich nog meer
hebben toegespitst. Er is een honger naar langloopend
schatkistpapier en het .aanbod is minimaal. Men mag
aannemen, dat tegen het begin van de volgende maand
de Schatkist weer papier zal gaan afgeven, maar zoolang
dat nog niet geschiedt, zal de toestand op de markt onver-
anderd blijven. Er zal bovendien heel wat materiaal noodig
zijn om de markt te verzadigen, want tientdlen millioenen
wachten op emplooi, zoodat, ook nadat de Agent van de
Schatkist de loketten weer zal hebben geopend, nog
geenszins onmiddellijk met een terugkeer van eenigermate
normale verhoudingen kan worden gerekend.
De
obligatiemarkt
bleef over het algemeen gunstig ge-stemd, met dien verstande, dat voor de
3-3f %
leening
1938
een lichte reactie intrad. Dit is overigens geenszins
verwonderlijk want, zooals wij de vorige week reeds schre-
ven, deze leening was door de recente stijging langzamer-
hand behoorlijk overschat geraakt in vergelijking tot de
beide
3f %
leeningen. De grootste omzetten blijven nog
steeds geregistreerd in de nieuwe
3f %
leening
1942,
waar-
van het aanbod zonder oponthoud goed wordt opgenomen.
Deze week werd de drempel van den emissiekoer van
991%
overschreden, en er werd gehandeld tot
99/8,
hoewel op
laatstgenoemd niveau de meeste noteeringen met de toe-
voeging ,,g. 1.” prijkten. 1-let is volkomen in overeenstem-
ming met de vroeger opgedane ervaringen, dat een nieuwe
leening, wanneer zij den prijs van uitgifte heeft bereikt,
geruimen tijd daarop of iets daarboven blijft ,,hangen”,
doordat verscheidene houders, die de stukken niet als blij-
vende belegging willen aanhouden, tot spuien overgaan.
Wanneer dieban van het liquidatieaanbod doorbroken is
volgt meestal een nieuwe drempel op een prijs, die
3/8
tot
* % hooger ligt, in verband met de op dat niveau gelegde verkooplimites van hen, die tot afstooten willen overgaan
op een dusdanig peil, dat de kosten van provisie en zegel
worden goedgemaakt.
De algemeen vaste stemming op de obligatiemarkt wordt
gedemonstreerd door de relatief hooge koersen van de zeer
langloopende leeningen, zooals de
3 % ,,
spoorwegleening”
1937,
en de perpetueele
2f
% N.W.S. Beide soorten staan
in verhouding tot de rest van de markt zeer hoog. Deze
fondsen staan permanent op een lager rentepeil dan de
rest van de markt (dit geldt vooral voor de ,,integralen”
sinds jaar en dag), maar op het oogenblik is de afstand tot
de ,,pariteit” op basis van de ,,marktrente” van
3f %
toch wel uitzonderlijk groot.
De
aandeelenmarki
was deze week uitermate vast gestemd.
Dit geldt over de geheele linie, maar in de allereerste plaats
voor. aandeelen Leverbros, die tientallen punten omhoog sprongen. Sedert de invoering van de ,,stopkoersen” voor
de meeste overzeesche waarden, onder meer ook voor het
vroegere leidende fonds van onze markt: Koninklijke Pe-troleum, heeft Unilever meer en meer de plaats van Olies
in den speculatieven handel ingenomen, met het gevolg, dat
in enkele maanden tijds het fonds met rond 100 punten is
opgeloopen, ver boven de gemiddelde stijging van de
markt uit.
44
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Januari 1948
HET ,,VERVREEMDINGSBESLUIT
NIET-LANDBOUWGRONDEN 1942″.
De stekking win het besluit
De aanleiding tot de prijzencontrôle der onroerende
goederen kan gevoeglijk gezocht worden in. de ontwik-keling op de huizenmarkt sinds Mei 1940. liet aanwezig
zijn van een overvloed aan heleggingzoekende middelen,
alsmede een zekere vrees voor de waardedaling van
den gulden, leidden
01)
de huizenmarkt tot prijzen, die
den koopers slechts een gering rendement opleverden,
waarbij bovendien rekening gehouden moest worden met de omstandigheid, dat als gevolg van den huurstop iedere
stijging van de huizenprijzen het rendement nog meer
deed dalen.
Het tegengaan van een prijsvorming, gebaseerd op
speculatieve en (of) andere economisch irrationeele over-
vegingen, kan dan ook veilig als de eerste doel-
stelling van bovengenoemd besluit w’orden aangemerkt.
Daarnaast beooen de genomen maatregelen over-
belasting met hypothecair crediet – men denke aan het
vraagstuk van de ,,bevroren” hypotheken! – te voor-
komen.
In dit verband zij opgemerkt, dat met ingang van den-
zelfden datum, waarop het Vervreemdingsbesluit in
werking trad, het besluit op de waardevermeerderings-
belasting werd ingetrokken. Het doel van deze belasting
was eveneens de prijsstijging van het onroerend goed te
beteugelen. Dit doel is echter niet verwezenlijkt, het-
geen allerminst verwonderlijk mag heeten. Immers,
wetende, dat een gedeelte van de Winst aan den fiscus
moest worden afgestaan, werden velen weerhouden
hun bezit van de hand te doen, terwijl zij, die om de
een,of andere reden tôch wilden verkoopen, daartoe slechts
wilden overgaan tegen een hoogeren prijs dan waarmede
zij zonder bedoelde belasting genoegen zouden hebben genomen. Trouwens, er bestonden allerlei andere prijs-
verhoogende tendenties, zoowel aan de zijde van de
vraag alsi aan de zijde van het aanbod.
Het behoeft dan ook geen verwondering te baren,
dat de Overheid uitzag naar een ander ,,prijsbeteugelings”-
apparaat, hetwelk zij meent gevonden te hebben in hqt
Vervreemdingsbeslui t.
lIet op 7 Mei 1942 in werking getieden besluit, dat
bepalingen bevat met betrekking tot de vervreemding van huizen en bouwgronden, is te beschouwen als het sluitstuk van een reeks prijspolitieke maatregelen 01)
het gebied van het onroerend goed. Reeds eerder waren
maatregelen getroffen tav. de heheersching van de
huuiprijzen:
op 27 December 1940 trad het Iluurprijs-
besluit in werking en op 17 December 1941 het 11uur-
prijs
uiwoeringsbesluit,
hij welk besluit werd overgegaan
tot de instelling van een zestigtal Prijzenbureaux voor
Onroerende Zaken. Aan deze bureaux is thans ook de
beheersching van de koopprijzen van onroerende goederen
toevertrouwd. Wat de verkoopprijzen van
landbouv-
gronden betreft, zij opgemerkt, dat deze zijn geregeld
hij besluit van 30 November 1940, houdende regelen
met betrekking tot liet vervreemden van landbouw-
gronden.
Voor iedere overdracht van een onroerende zaak in
den zin van het ,,Vervreemdingshesluit niet-landbouw-
gronden 1942″ is de goedkepring vereischt van het be-
voegde Prijzenhureau. Deze goedkeuring zal worden
verleend, indien de te bedingen tegenprestatie de hoogst
toelaatbare tegenprestatie niet overschrijdt. De vraag
werpt zich hierbij onmiddellijk op, volgens welke grond-
slagen de hoogst toelaatbare tegenprestatie (prijs) van een
bepaald object wordt vastgesteld. Te dezen aanzien moet
– blijkens art. 2, le lid, van het besluit – onderscheid
worden geMaakt tusschen ongehouwde en gebouwde
eigendommen.
Voor
ongebouu’de
eigendommen geldt als hoogst toelaat-
bare tegenprestatie de tegenprestatie, welke op 9 Mei
1940 daarvoor gebruikelijk en redelijk was. (De datum
9 Mei speelt ook t.a.v. de heheersching van de huur-
prijzen een belangrijke rol!).
Aangaande de
geboumde
eigendommen geldt als hoogst
toelaatbare tegenprestatie de op dên grondslag van een
redelijke rente gekapitaliseerde netto-opbrengst op het
tijdstip van overdracht, met inachtneming van den staat
van onderhoud der gebouwen.
De netto-opbrengstu’aarde.
In het hiernavolgende zullen wij ons uitsluitend be-
perken tot de gebouwde eigendommen; over de prijs-
beheersching van bouwgronden verschenen reeds twee belangwekkende artikelen in dit tijdschrift van de hand
van Dr. Ir. II. Cl. van Beusekom
1).
Voor gebouwde eigendommen dan geldt in het alge-
meen als norm de gekapitaliseerde opbrengst, de zgn.
netto-opbrengstwaarde. De netto-opbrengst van een
zeker object wordt verkregen door de totale jaarlijksche
bruto-opbrengst te verminderen met de totale jaarhijk-
sche exploitatiekosten. De bruto-opbrengst wordt ge-
vormd door de huren, eventueel verhoogd met baten
wegens erfdiensthaarheden en (of) andere zakelijke rech-
ten, enz.
Tot de exploitatiekosten w’orden gerekend: grond-
belasting, straat- of wegbelasting, rioleeringsbelasting,
baatbelasting, waterschapslasten, kosten brand- en glas-
verzekering, waterkosten, centrale verwarming en, in-
dien sprake is van erfpacht, de jaarlijks verschuldigde
canon. Voor onderhouds- en vernieuwingskosten gelden
bepaalde percentages, nl.
minstens
8 % van de jajrlijksche
opbrengst; voor arbeidershuizen echter
minstens 10 %.
Voor afschrijving wegens technische of economische slij-ting van den opstal wordt
gemiddeld 10 %
van de opbrengst
in rekening gebracht (volgens de nieuwe inkomsten-
belasting is thans ook aan hen, die huiseigenaar zijn uit
belcggingsoverwegingen, toegestaan op hun bezit af te
schrijven, en wel wat woonhuizen betreft 10 % van de
huurwaarde). Voorts worden tot de exploitatiekosten
gerekend de beheerskosten (1 tot 3 % van de bruto-
jaarhuur) en het risico van leegstand en wanbetaling.
Wat dit risico aangaat, zal voor gangbare, goed verhuur-
bare woningtypen 1 % van de bruto-jaarhuur voldoende
zijn, terwijl voor ouderw’etsche of groote, moeilijk splits-
bare w’oningen, groöte villa’s e. d., maximaal 3 % kan
worden genomen.
Uitdrukkelijk zij vermeld, dat aflossing op hypotheek,
hypotheekren te en oorlogsmolestverzekeri ngskosten
niet
tot de kosten mogen worden gerekend. lIet bedrag dat overblijft, nadat het totaal der kosten
(dus zonder aflossing, rte en molestpremie) van de
totale jaarlijkache opbrengst is afgetrokken, vormt de
jaarlijksche netto-opbrengst. Dit netto-bedrag, gekapi-
taliseerd op basis van een rentevoet van 4 % (dit per-
centage is door de Overheid in dit opzicht als redelijke
rente aangenomen), vormt den maximum-prijs.
Boven uiteengezette methode van de netto-opbrengst-
waarde geeft al dadelijk aanleiding tot het maken van
enkele opmerkingen. Allereerst zou de vraag gesteld kunnen worden, waarom men, in stede van de netto-
opbrengstwaarde, niet van de bruto-opbrengstwaarde als
basis is uitgegaan. Zonder tw’ijfel zou de bruto-opbrengstvaarde het een-
voudigst te berekenen zijn. De toepassing van deze me-
thode is echter weinig aanbevelenswaardig, aangezien
de druk van de lasten voor de verschillende objecten
ongelijkmatig is, in het bijzonder tengevolge van de ver-
ouderde grondslagen der grondbelasting, welke nog steeds
van het jaar 1897 dateeren. Deze ongehijkmatigheid is
‘) Zie
,,E.-S. B.” van 16 September 1942, blz. 408, Dr. Ir. H. G.
van l3euse kom: ,,Prijsbelieersching van bouwgrond”, en van 13
Januari 1943, cl.: ,,Prijsbeperking van bouwerond”.
27 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
45
nog in beduidende mate verscherpt door cle verhooging
der belasting met pim. 45 %, welke in 1940 plaats had.
De kcipitalisatie-basis oan 4
%.
Een andere opmerking betreft de kapitalisatie-basis,
welke, zooals hierboven reeds aangegeven, door de Over-
heid is gesteld op 4 %. Het vasthouden aan een , ,stan-dkard,”-percentage brengt echter groote bezwaren met
zich. FIet gevolg daarvan is immers, dat iii.ie cate-
gorieën van onroerende goederer over één kam worden geschoren. Geen onderscheid w’ordt gemaakt in dit op-
zicht bijv. tusshen arbeidershuizen, middenstands- en
heerenhuizen, enz. Zoo zal men, uitgaande van de 4
%,
hij arbeidershuizen veelal uitkomen op een maximum-prijs,
die de verkeerswaarde in niet onbelangrijke mate over-
treft. 1-let gevaar, dat de verkeerswaarde aldus wordt
opgetrokken tot den maximum-prijs, is daarbij niet denk-heeldig, hetgeen uiteraard geenszins de bedoeling van het
besluit is. /
Er zijn evenwel vegen om aan deze ongewenschte ont-
wikkeling te ontkomen. Zooals we hierboven zagen, moet voor onderhouds- en vernieuwingskosten voor
arbeidershuizen een bedrag gelijk aan minstens 10 %
van de bruto-huur in rekening worden gebracht. De na-
druk ligt hier op ,,minstens”. Blijkt bijv. sprake te .zijn
van ouden bouw, clan kan er alle aanleiding bestaan, het
percentage belangrijk hooger te stellen, als gevolg waarvan
cle netto-opbrengst en d aarrnede de netto-ophrengstwaarde – gedrukt worden. Hetzelfde geldt voor de afschrij ving, welke
ge-nuldeld
10 % van de opbrengst bedraagt. Ook hier kan,
in geval van eerder gebouwde huizen, een hooger percentage
in rekening worden gebracht. Afgezien echter van het feit,
dat het in rekening brengen van hoogere percentages lang
niet in alle gevallen kan leiden tot het opheffen van de
marge tusschen maximum-prijs en verkeerswaarde, moet worden opgemerkt, dat dit systeem niet kan worden toe-
gepast op huizen, welke nog in goeden staat van onderhoud
verkeeren.
Daarnaast heeft het Prijzenhureau de bevoegdheid
om i.p.v. de methode van de netto-ophrengstwaarde
andere methoden toe te passen, nI. de methode van de
objectieve waarde of de zgn. verglijkende methode. De
objectieve methode gaat uit van de bouwkosten op,9 Mei
1940 en de vergelijketide van de prijzen van vergelijkbare
objecten op 9 Mei 1940, verhoogd met een opslag van 25 %.
In die gevallen nu, waarin het Prijzenhureau van
oordeel is, dat met de methode van de ophrengstwaarde
niet een redelijk resultaat kan worden verkregen, zou het
zijn toevlucht
kunnen
nemen tot een van beide boven-
genoemde methoden.
• Vast staat evenwel, dat de opbrengstwaardernethode —
gebaseerd op een rentevoet van 4 % — in het bijzonder
met betrekking tot arbeidershuizen in tal van gevallen tot
uitkomsten leidt; w’elke in hooge mate afwijken van de
verkeerswaarde, welke de betreffende objecten blijken te
bezitten. Terwille van de algemeene bruikhaarheid van
deze methode, welke, zooals volgt uit art. 2, toch de spil
is waar het Vervreemdingshesluit om draait, zou het der-
halve wenschelijk zijn, indien een correctie werd aange-
bracht.
De vraag rijst in dit verband, of de correctie niet ge-vonden kan worden via de methode van den
gedifferen-
tieerden rentecoet;
volgens dit systeem zou bij de berekening
van de hoogst toelaatbare tegenprestatie voor
arbeiders-
huizen een hoogere rentevoet als norm moeten worden
aangenomen dan bijv. voor
in iddenstandshuizen.
Aldus zou men uitkomsten verkrijgen, die meer aan de
werkelijke verhoudingen zijn aangepast dan op het oogen-
blik het geval kan iijn. Iet spreekt echter vnzelf, dat
de toepassing van deze methode met groote omzichtig-
heid zou dienen te geschieden.
D. W. VAN HOUT.
SOCIALE ENTOURAGE DER LAND-
AANWINNINGEN IN NEDERLAND.
Achtergrond
1)
Voor het goed verstaan van menschelijke handelingen
is kennis van den achtergrond der daden noodzakelijk.
Door het milieu wordt een mensch tot een bepaalde daad
geprikkelçl. Zijn daad is het antwoord op een gegeven
prikkel, is reactie. De aard van dit menschelijke antwoord
hangt echter niet alleen af van zijn aanleg en karakter,
maar wordt eveneens voor een groot deel bepaald door het
milieu. Wanneer men dan ook de reeks landaanw’nningen ziet, die in Noord-I-Iolland in den loop der eeuwen plaats
vonden — XTle eeuw 10.000 ha, XVIIe eeuw 27.000 ha, XFXe eeuw 44.000 ha —, komt steeds de vraag op, waar-
door men in bepaalde perioden tot omvangrijke land-
aanwinning is gekomen, terwijl daarnaast tijden met
geringe activiteit op dit gebied worden aangetroffen
(XVlIIe eeuw 2.000 ha, XVe eeuw 300 ha)
2).
De taak
der cultuursociologie om den achtergrond van deze han-
delingen na te gaan is dan ook hoogst belangrijk.
Eenerzijds kan men bij de hestudeering der landaan-
winningen de functie der uitvindingen nagaan. De plotse-
linge sprong van den omvang der landwinsten van de
10e op de 17e eeuw hangt o.a. samen met de uitvinding
en toepassing van de molen met de draaibare lcmp. De
vervanging van windbemaling door het gebruik van
stoomwerktuigen, voor het eerst voorgesteld in de
,,Ver-
handeling over de droogmaking van de Elaariemmer-
meer” door. Baron Van Lynden van Flemmen, heeft
mede invloed gehad op de kansen, die de d.roogmakings-
plannen voor de 1-laarlemmermeer hadden. Maar er was natuurlijk meer. Ook de technische uitvindingen moeten
-passen in het maatschappelijke kader. Anders zijn ze
hun tijd vooruit en blijven ze liggen, totdat de situatie bij
het nageslacht dusdanig wordt, dat men de plannen kan
uitvoeren. De droogleggingen van de Beemstet’, de Scher-
mer en de Pur’nier in de 17e eeuw stonden anderzijds
sociaal-economisch in nauw verband met den handel en
de daarmede behaalde w’insten der 17e eeuw.
,,Zoo .de Amsterdammer der 17e eeuw niet rijk genoeg
is om actiën der Oost-Indische Compagnie te koopen,
dan belegt hij zijn spaarpenningen in stedelijke leeningen
voor het uitbreiden der stad, of voor het graven van trek-
vaarten en het hard maken van wagenwegen naar haar-
lem, Gouda, Weesp, Naarden, Muiden, Hoorn en andere
nabijgelegen plaatsen”, merkt Busken 1-luet op in zijn
,,I-Iet land van Rembrand”. ,,De rijke kumuleert het
bewindhebberschap der Compagnie met de voordeelen
van oktrooiant eener droogmakerij. Alleen in West
Friesland worden, van 1008 tot 1041, zeven-en-twintig
plassen of mo’erassen uitgemalen en bedijkt, vooraan
de Purmer, de Schermer en de Beemster. Oktrooianten
der Beemster, 7.545 morgen zuiver land, zijn de zes Am-
sterdammers: Dirk van Os, zijn broeder hendrik van
Os, burgemeester Boom, de broeders Arent en 1-lans
Groötenhuis, en de goudsmid Jan Claaszen 1(rook. Het
eerste jaar het beste oogsten Dirk en hendrik van Os
te zamen van hun land 7.753 zakken koolzaad. De totale
opbrengst van den polder wordt binnen w’einige jaren,
op f 250.000 ‘s jaais geraamd, vrij geld.”
3)
Vonden de
kdoplieden aldus — bij geslaagde exploitatie — een veilige
belegging voor hun gelden, profiteerde het platteland
van de handelswinsten, omgekeerd beïnvloedden de voor-
-deelen der droogleggingen en exploitatie van pas ge-
‘)
Dit artikel is een uitwerking van een gedeelte van het artikel
van Dr.
W.
Sleumer Tzn.: ,,Sociaal-economisch onderzoek vdôr
de landaanwinning en documentatie daarnti”, in het ,,Landaan-
winningsnummer’.’ van ,,E.-S.B.”, dat wegens plaatsgebrek niet in
zijn geheel kon worden opgenomen.
‘) Men zie ook het artikel van Mr. Dr. S. T. Fockema Andreae
,,De landaanwihning in Nederland historisch bezien”, in het ,,Land-
aanwinningsnumrner” van ,,E.-S.B,” van 23 December 1942.
‘) Vgl. ook Mr. Dr.,. J. Fockeina Andreae, l.c., bie. 580.
46
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Januari 1943
wonnen gronden den rijkdom der steden. Leeghwater zag
reeds deze wederkeerige werking. ,,Wat was Amsterdam
over drie hondert envyftig jaren? Maar een visschersdorp,
het welke nu door Godes Zegen, door verscheiden middelen
en de nieuwigheit, zoo treffelyken koopstad is geworden,
daar nu alle de heerlyke, schoone, treffelyke gebouwen
getimmert zyn, ende is nu byna dip beste gelegentheit
van de scheepvaart, die in Europa te vinden is.”
Geldbeleggen in grond, optreden van den kapitalisti-
sehen ondernemer, de handeling van den particulier, die
privé-belangen voorstond, dat waren de kenmerkende
trekken der 17e-eeuwsche landaanwinning.
Motieven voor drooglegging veranderen met de tijden.
In het oudst-bekende voorstel voor de droogmaking der
Zuiderzee van de hand ian Hendric Stevin – in diens
,,Wiskonstich Filosofisch Bedryf, Gedruct in ‘t jaer
1667″ – gaat het er om ,,Hoe het gewelt en vergif der
Noordzee uytter Verenigt Nederlant te verdryven sy.”
Ditzelfde motief van waterkeering treffen we ook aan bij
de plannen voor de drooglegging van de Haarlemmermeer.
Prof. Ter Veen vermeldt uit het desbetreffende Koninklijk
Besluit, ,,dat de ondervinding van den laatsten winter
de noodzakelijkheid (had) doen gevoelen, om de droog-
making opnieuw in opzettelijke overweging te nemen.”
En die ondervinding was, dat op 29 November 1836 een
Zuid-Westerstorm het water had opgezweept tot aan de
poorten van Amsterdam en een orkaan uit het Noord-
Oosten met Kerstmis zelfs een gedeelte van Leiden deed
overstroomen.
Al beweert Bilderdijk, dat de ,,beweegreden daarvan
(d. i. van de drooglegging) bestaat in uitzicht op geld-
winst……….,
”
zoo wordt nochtans in 1850/’51 in de
Tweede Kamer gezegd, dat het hoofddoel nie
.
t is om land
te winnen, maar om gevaar af te weren. Z66 staat het
ook met de motieven voor de Zuiderzeewerken. Defensie
van het grondgebied tegen de zee is bij Stevin nummer
één, maar tevens zal ,,de Zuyderzee ongetwyffelt veel
gronts, bequaem om te bedyken leveren”.
Maar dan worden de motieven anders. De drooglegging
wordt ,,aangeprezen als een krachtig middel tot ver-
heffing van handel, scheepvaart en landbouw in Neder-
land” (1848). De ondernemingsgeest zou herleven (1849),
wel noodig in de periode van Jan Salie. Maar we zijn
ook in het tijdvak van het Réveil, als men allerlei eco-
nomische handelingen religieus motiveert en in dienst
der barmhartigheid plaatst, getuige ht gedrag van
Willem de Clerq als secretaris der Nederlandsche Handel-
Maatschappij. Inpoldering wordt dan gezien als ,,alge-
meen werkend middel tegen de uitbreiding van het pau-
.perisme”.
Ook in andere opzichten is er duidelijk een groei der
gedachten. Ter Veen citeert uit het rapport der Staats-
commissie voor de drooglegging der Haarlemmermeer nog:
,,In de
eerste
plaats kwamen de belangen van Rijnland in aanmerking; konden die niet worden bevredigd, dan moest de zaak opgegeven worden” (1837).
In 1866 zegt Beijerinck omtrent de Zuiderzee het pre-cies omgekeerd: ,,Als algemeen staatsbelang komt in de
eerste plaats in aanmerking, dat het koningrijk der Ne-
derlanden door deze onderneming met een rijke land-
bouwende en zeevarende provincie zal vergroot worden,
zonder dat door deze aanhechting of liever aanwinst
van grond de naburige staten een enkelen bunder zullen
behoeven te missen of hunne regten worden verkort.”
Dus tegenover elkaar groepsegoïsme en nationaal belang,
individualisme en gemeenschapsgevoel.
En eindelijk staan nog tegenover elkaar de opvatting
van Stieltjes, dat de bevolking zich krachtig moet trachten
uit te breiden door de annexatie van de Zuiderzee (1867),
en de meening in 1917, dat de plattelandsbevolking snel-
ler toeneemt dan de beschikbare grond endat dus daar-
voor uitbreiding van ons grondgebied eisch is. Volkomen
contraire opvattingen dus.
Let men op den indruk, dien de overstrooming van
1916 op de Nederlandsche bevolking maakte, ziet men de
precaire situatie, waarin Nederland door den oorlog van
1914-’18 was gekomen, en becijfert men den groei der
bevolking, dan blijken dit de maatschappelijke omstan-
digheden te zijn, waaruit de daad geboren wordt van de
aanvaarding van de wet op de drooglegging der Zuiderzee.
Motieven zijn dan: a. verbetering van den waterstaat-kundigen toestand in de randgebieden;. b. uitbreiding
van het grondgebied; c. blijvende vermeerdering van
arbeidsgelegenheid.
Invloed r’an de landaanvinning op het milieu.
Is aanvankelijk cultuursociologisch de invloed van het milieu – in den zin van het geestelijke en ideëele milieu –
op de landaanwinning geschetst, omgekeerd moet ook
aandacht worden besteed aan den invloed van de land-
aanwinning op het milieu. Hier wordt dan onder milieu
niet alleen het geestelijke milieu in het nieuwe gebied
bedoeld, maar tevens het geografisch milieu, temidden
waarvan zulk een landaanwinning ligt. De nieuwe Haar-
lemmermeer werd voor een aantal niet aldaar gevestigde
kapitaalbezitters een welkome gelegenheid om kapita-listische grondeigenaarsallures te vertoonen. Van de 32
grondeigenaren met meer dan 100 ha grond woonden in
1860 slechts vier in de Meer zelf.
Het eerste polderbestuur telde aanvankelijk geen
enkelen Meerbewoner. In Amsterdam, Leiden, Haarlem,
Gorinchem werden de eerste kiesvergaderingen gehouden. –
Om een gemeenteraad samen te stellen moest men om-
wonenden als Haarlemmermeerders annexeeren. En de
omwonende eigenaars (of ook de bewerkers) der hoogere
gronden konden hun egoïstische lusten botvieren bij het inlaten van water in droge perioden, waardoor de lagere kavels zeer werden bezwaard. De Laaglanders waren de
economisch zwakkeren. De gelegenheid maakt den dief.
Een niet goed georganiseerde drooglegging qn kolonisatie
geeft den grondeigenaar gelegenheid zijn particuliere be-
langen na te streven ten koste van den naaste. ,,Slechts
hooggestemd plichtsgevoel, of vreugde in den overwin-
nenden arbeid, zouden hier hebben kunnen helpen, doch
deze waren toen even zeldzaam als nu,” schrijft Ter Veen.
Verplaatsing n’an menschen.
Eén der belangrijkste gevolgen van landaanwinning
is de verplaatsing der menschen. Hier treedt winst voor
het nieuwe land, verlies voor het oude op. In het nieuwe land wordt op die manier de mogelijkheid tot ontwikke-
ling geopend. Bij den factor natuur voegt zich dan die
van den arbeid. Zijn er nu ook gelden beschikbaar voor
den bouw van boerderijen, den aanleg van wegen, den
aankoop van machines, zaaizaad e. d., dan zal uit de com-
binatie en samenwerking der drie factoren: kapitaal,
natuur en arbeid, een economisch geheel kunnen voort-
komen.
De bewoners worden aan de oude gebieden onttrokken.
In de eerste plaats leverde de naaste omgeving haar kwan-
tum arbeiders af. Op de kaart, die de plaats van herkomst
der kolonisten in de Haarlemmermeer aangeeft in Ter
Veens studie, blijken de omringende provincies bezaâid
te zijn met stippen, die de oudste en de latere immi-
granten aangeven. Maar overigens kan men wijzen op de
aantrekkingskracht, die de jonge polder uitoefende spe-
ciaal op de bewoners der zeekleigebieden. Het Frankische
en het Friesche bevolkingselement waren in de Haar-
lemmermeer sterk vertegenwoordigd, de Saksen aanzienlijk
minder. Bij de Wieringermeer doet zich een gelijksoortig
verschijnsel voor. In de statistiek van de bevolking der
Meer op 1 Januari 1938 van Dr. J. II. van Zanten is eerst
nagegaan uit welke provincies de bewoners afkomstig
waren. Van de gevestigde gezinnen bleek.39 % uit Noord-
1-lolland, 15 % uit Friesland en resp. 12 en 11 % uit Gro-
ningen en Zeeland afkomstig te zijn. Ook bij de eenloo-
27 Januari 1943
ECONOM ISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
47
penden zijn de genoemde provincies de sterkst vertegen-
woordigden, al blijkt dan Friesland vooraan te staan
met 25 %, waarop Noord-holland met 24 % volgt. Gaat
men de herkomst naar de grondsoorten na, dan blijkt
46 % der hoerenjatroons uit zeekleigebieden afkomstig
te zijn en 54% der knechts, totaal 51%. De gelijksoortig-heid der bedrijven op gebieden met éénzelfde grondsoort
zal hier den doorslag hebben gegeven.
Meer nog dan de kwantiteit heeft de kwaliteit, der immi-
granten beteekenis. In het algemeen blijken de kolonisten
tot de jongere groepen te behooren. In de 1-laarlemmer-meer varen in 1879 meer dan 50 % der bewoners jonger
dan 20 jaar. De oudste groep, de improductieven, was
het minst vertegenwoordigd. De breede basis van zulk
een bevolkingsgroep houdt beloften voor de toekomst in.
Niet alleen zal het jeugdelement in zulk een bevolking
het gistende element kunnen beteekenen, ook onder de
ouderen zullen er zijn, wier geest te vrij en avontuurlijk
was dan dat men het in de oude gebieden kon uithouden.
Men durft het aan, zijn schepen achter zich te verbranden
en een onbekende toekomst tegemoet te gaan. Dat in de
Flaarlemmermeer zoo vroeg machines werden toegepast,
dat ook o.a. op het gebied van de veeteelt de 1-laarlemmer-
meer belangrijke stimulansen tot verbetering heeft ge-
geven, zal zeker niet in de laatste plaats aan de bevruch-
ting dier gemeenschap met geestelijk krachtige individuen
hebben gelegen.
Aan de oude gebieden werden menschen onttrokken.
In hoeverre dit nadeelig is geweest, is moeilijk na te gaan.
Het onderzoek moet ook steeds met negatieve factoren
rekenen. Men zou na kunnen gaan, wat bepaalde mdi-
viduëri of groepen uit een dorp of streek in het nieuwe land
hebben gepresteerd om daaruit te concludeeren, dat zij –
indiea ze waren gebleven in het oude land – in zich de
eigenschappen hadden om ook de oude gemeenschap
op te voeren, als tenminste die oude gemeenschap niet te
star was en te moeilijk in beweging te krijgen. Theoretisch
zal een gebied met veel emigratie een belangrijk element
verliezen, nl. de jeugdigen en krachtigen. Of dit in nieu-vere omstandigheden nog het geval is, is zeer de vraag.
Eenerzijds zal men bij geleidelijke kolonisatie ten behoeve
van het nieuwe land de besten uitkiezen, waarbij op-
gemerkt moet worden, dat die ,,men” dan is degeen, die
de leiding in het nieuwe land heeft. Anderzijds zal men
in het oude land juist de minst gewenschte elementen
willen afschuiven. FIet gevaar bestaat – en is heusch niet denkbeeldig gebleken – dat men aan minder ge-
schikte individuën testimonia afgeeft, die te mooi zijn.
De belangen van het oude en nieuwe land blijken dan
contrair te zijn. Wijs bestuursbeleid is dan noodig om de
tegenstellingen te overbruggen. Het oude land betaalde voor het nieuwe en mag er dus ook van profiteeren, het
nieuwe moet echter geen afzetgebied worden voor minder
gewenschte individuën van het oude land.
Uit dit alles blijkt, dat zich thans moeilijkheden voor-
doen op het gebied der kolonisatie, waar men vroeger
niet aan dacht. Oude en nieuwe kolonisatie blijken in
dit opzicht grondig te verschillen. Het vrije spel der maat-
schappelijke krachten staat tegenover de geleide economie
4).
Dr. W. SLEUMER Tzn.
‘)
Zie ,,Soclaal-economisch onderzoek vddr de landaanwinning
en documentatie daarna”, in het ,,Landaanwinningsnummer” van
,,E.-S.
B.”
van
23
December
1942.
NORMALISATIE IN DE ADMINISTRATIE.
liet begrip normalisatie in de administratie.
Dikwijls ziet men in verschillende takken van mensche-
lijke werkzaamheid een gelijksoortige ontwikkeling; ook
in het menschelijk denken blijkt een zekere stijl. In de
techniek was in de laatste decenniën een, nog geenszins
voltooid, streven te onderkennen, dat er op gericht was
om van de veelheid der in de practijk ontstane constructies
tot zoo weinig mogelijk noodzakelijke enkele typen te
komen, een streven dus naar normalisatie. lIet mag dan
ook eer verbazen, dat deze ontwikkelingsgang in het streven
naar normalisatie bij de eigenlijke administratie betrekke-
Jijk eerst zoo laat haar parallel vindt.
Met de normalisatie der administratie wordt hier niet bedoeld het vaststellen van papierformaten, van gelijke
modellen, van gelijke typen der machinale hulpmiddelen in de administratie eq ook niet de eenvormige codificatie
der verschillende begrippen, zooals deze in de decimale
klassificatie tot uitdrukking komt. Met de normalisatie
der administratie wordt bedoeld de op uniforme wijze
ingerichte en ingedeelde administratie en daarbij wel in
het bijzonder de op uniforme wijze ingerichte financieele
administratie, de boekhouding in ruimen zin.
De wenschelijkheid oan normalisatie.
Met de normalisatie is allereerst ieder bedrijf zelf gebaat,
daar men een goede boekhouding verkrijgt, die zich voor
interne bedrijfscontrôle leent. Niet alleen het enge bedrijfs-
belang, ook het belang van het bedrijf voor de gemeen-
schap dient te gelden. Door de inrichting der administra-
ties van verschillende lichamen en bedrijven op overeen-
koinstige wijze worden zij meer toegankelijk. 1-let vroegere
systeem paste meer bij een tijd, toen men er angstvallig
voor waakte iets van den gang van zaken, zooals deze
uit de boeken blijkt, aan anderen te laten zien. Ten deele,
bij het eene bedrijf meer dan bij het andere, blijven soort-
gelijke overwegingen nog gelden, maar daarnaast blijkt
toch ook hoe langer hoe meer, hoe wenschelijk het zijn kan
met andere soortgelijke ondernemingen te vergelijken,
vooral thans na de ordening van het bedrijfsleven. Voor
de overheidsinstanties, zooals de belastingdienst, maar
voor deze niet alleen, ook voor de economische contrôle,
zooals deze ten aanzien van prijzen, grondstoffen en werk-
wijze wordt uitgeoefend, is het een eerste vereischte, dat
de indeeling der rekeningen, het type van de boekhouding
bekend is, zoodat niet bij elk bedrijf een studie van de
inrichting der administratie vooraf moet gaan en ook dan
nog geen vergelijkbare cijfers verkregen worden. Want
indien er geen uniformiteit heerscht, stoot men bij een
vergelijking op zooveel verschillende begripsopvattingen
en wijzen van groepeering, dat een overzicht uiterst moei-
lijk verkrijgbaar is
1).
De ontwikkeling der adnzinistratieoe normalisatie in het
Daitsche Rijk.
Dat een en ander bij een geleid economisch stelsel van
meer belang is dan bij vrij economisch handelen, is van-
zelfsprekend. liet behoeft ons dan ook niet te verwonderen,
dat ons het Duitsche Rijk, waar het doorvoeren van een
centrale leiding in het economisch bestel reeds eerder nood-
zakelijk bleek, op het gebied van normaliseeren van de
administratie is voorgegaan. Dit proces van normaliseeren
is zoowel door het bedrijfsleven zelf als door de Overheid
ter hand genomen.
Zij strekt zich niet enkel uit over de financieele gege-
vens, de eigenlijke boekhouding; maar ook de daarmede
verbonden begrippen als bruto- en netto-productie, prestatie
en afzet dienen duidelijk te worden omschreven. Immers niet de kosten in totaal spelen alleen een rol, maar tevens
de eenheid van kostprijs en de prestatie en de kostprijs
per deze eenheid. Een voorbeeld van normaliseeren door het
bedrijfsleven zelf vindt men in de ,,Richtlinien for die
Ermittlung der Förderung im Ruhrgebiet”. Productie is bij
artikelen, die in stuks of nauwkeurig per afgewogen ge-
wicht en in gelijke hoedanigheid worden afgeleverd, een
1)
Dat in vakkringen de behoefte aan het tot stand brengen van
genormaliseercie en daardoor. vergelijkbare administraties reeds lang
wordt gevoeld, mag
o.
m. blijken uit het op de 26e Accountants
dag in
1935
uitgebrachte prae-advies van
F. F.
van Doore, ,,Uni-
formiteit in jaarrekeningen, boekhouding en kostprijsbepaling’ en
de daarop in cle vergadering gevolgde discussie.
48
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Januari 1943
duidelijk omlijnd begrip. Bij een artikel als kolen, dat in
verschillende klassificaties, met verschillend watergehalte
en in verschillende zuiverheid wordt afgeleverd, dient men
wel nader te omschrijven, wat onder productie zal worden
verbtaan. Men had hier de keuze tusschen de commercieele
eenheid en de technische eenheid. Als technische eenheid
zou men het bste uit kunnen gaan van een ton kolen,
zooals deze in ,,grubenfeuchten” toestand, dus zooals zij
ondergronds verkregen wordt, voor dën dag is gebracht,
na aftrek van de naderhand er uit gelezen en gewasschen steenen. Dit is de eenheid, die voor de technische beoor-
deeling van het ondergrondsche bedrijf het beste zou
passen. Gemakkelijk is dit cijfer niet vast te stellen, daar
het niet rechtstreeks wordt verkregen, maar afgeleid moet worden uit de later verkregen geklassificeerde producten.
In de ,,Richtlinien” gaat men uit van het commercieele begrip, dus van de verhandelbare kolen en baseert zich daarbij op het gefactureerde product, dat dus niet altijd
onder dezelfde condities wordt geleverd. Gewasschen fijn-
kolen bijv. worden naar handelsgebruik met een percen-
tage water geleverd, zouden dus omgerekend op droog
gewicht of op het vochtgehalte in de mijn een geringere
hoeveelheid opleveren. Fijnkolen in brïketten rekent men
daarentegen geheel op droog gewicht om, daar zij in de
briketten droog worden afgeleverd. Minderwaardige kolen
worden wel in de productie opgenomen, echter eerst bij
levering of eigen veihruilc, alleen in het laatste geval
omgerekend op meervaardige brandstof. Toch geeft on-
danks deze verschillen het gefactureerde gewicht wel een
basis.
[ïoofdzaa/i voor een vergelijking van cijfers als productie,
kost prijs per eenheid, prestatie is vooral, dat elke onderneming
en ook elk gebied op dezelfde (I’lJze tot de cijfers komt, meer nog
dan de technische juistheid der cijfers zelf.
De eigenlijke normalisatie der boekhouding (in ruimen
zin) is ter hand genomen bij ,,Erlasz des Reichs- und
Preussischen Wirtschaftsi’ninis ters und des Reichskom-
missars für die Preisbildung vom 11 November 1937″,
waarbij ,,Richtlinien zur Organisation der Buchführung
(im Rahmen eïnes einheitlichen Rechnungswesens)” gege-ven zijn. Deze richtlijnen zijn nog uitgebreid bij een verder
beslut van genoemde autoriteiten inzake de ,,Allgemeine
Grundshtze der Kostenrechnung” (K.R.G.) van 16 Jan.
1939. Deze voorschriften zijn een weerslag van den stand
der rekeningwetenschap in het Duitsche Rijk en de bekro-ning van een langjarige ontwikkeling; als wegbaner worde
hier enkel Prof. E. Schmalenbach genoemd, wiens opvat-
tingen in groote lijnen met afwijking op enkele onderge-
schikte punten zijngevolgd. In deze richtlijnen wordt als doel der boekhouding aangegeven:
de administratie der bezittingen en schulden en van
het bedrijfsresultaat, zoowel het jaarlijksche als dat op
korteren termijn;
de prijsvorming, het onderzoek der kosten en de
prijscontrôle op basis der zeifkosten;
de rentabiliteit en de efficiency van het bedrijf, de
contrôle op het bedrijfsbeheer. (,,Ueberwachung der
Betrïebsgebaru ng, Wirtschaftlichkeitsrechnung”);
beschikbare middelen en bedrijfsbegrooting (,,Dis-
position und Planung”).
Als eisch wordt gesteld, dat de boekhouding daarbij
zoowel dienstbaar is voor het bedrijf als voor de algemeene maatschappelijke economische doeleinden.
In aansluiting hierop dient de boekhouding in cijfers
het bedrijfsgebeuren in 4 vormen vast te leggen:
de eigenlijke boekhouding naar tijdsgelang met de
balanceering;
de kostprijsberekening, de nacalculatie;
de statistiek, ter vergelijking;
de bedrijfsbegrooting, de voorcalculatie.
Elk dezer vormen wordt daarbij
–
niet op zichzelf gedacht,
maar samenhangend en elkander aanvullend.
vervolgens worden verschillende voorschriften omtrent
de boekhouding gegeven en de eischen gesteld, waaraan
zij moet voldoen. Het bestek van dit artikel laat niet toe
daar nader op in te gaan. Het belang dezer voorschriften
is niet zoozeer, dat gestreefd wordt naar het in juridisch
opzicht vastleggen van bepaalde eischen. Dat men er op
deze wijze niet komt, hebben de voorschriften in ons
W. v. K. inzake liet opstellen der balans bewezen, die
meest doode letter zijn gebleven.
Het belang ligt veelmeer hierin, dat wat algemeen
wenschelijk is hier ambtelijk wordt geformuleerd en dus
buiten discussie gesteld. In een samenleving, waarin de
verhoudingen minder door het formeele recht dan wel
.door de beginselen eener levensbeschouwing heheerscht
worden, is dit doorslaggevend.
1-let streven tot eenheid en cergeiijkbaarheid in de
financieele administratie te komen, vindt dan haar uit-
drukking in de vaststelling van een ,,Kontenrahmen”, een
rekeningschema, dat in zijn hoofdlijnen voor alle bedrijven
geldt. Elke bedrijfsgroep stelt op deze basis dan weer een
daarop aansluitend rekeningschema voor haar groep van
bedrijven vast. Elke ondergroep kan nog verder gaan en een indeeling volgen, weder aansluitend op de hoofdin-
deeling, waarbij dan hetgeen voor de beaiijven der onder-
groep in het bijzonder wenschelijk geacht wordt, in het
algemeene raam nader wordt ingeviochten.
Zoo is er in het algemeen beeld van het ,,Kontenrahmen”
een in het bijzonder voor den ,,Bergbau” vastgesteld en
in April 1942 is dit gevolgd door het ,,Sonderkontenrah-
men Steinkol
–
tlenbergbau”.
Over het algemeen bieden deze genormaliseerde boek-houdingen een goed beeld der bedrijven en laten zij ver-
gelijkingen tusschen de bedrijven, w’at den essentieelen
bedrijfsgang betreft, toe. Wat het , ,Son clerkontenrahmen” voor den kolenmijnbouw in Duitschland betreft, kan echter
het oordeel niet onverdeeld gunstig luiden. Mijnbouw is
een moeilijk bedrijf en bij buitenstaanders blijkt vaak
weinig inzicht in de speciale problemen van den mijnbouw;
men mag dit ook niet verwachten. Dit kan er toe leiden,
dat de mijnbouw zich tegenover de buitenwereld afsluit, en zoo is het mogelijk te verklaren, dat de indeeling van
het ,, Kontenrahmen” voor den Duitschen kolenmij nbouw
zeer summier is gehouden, allerminst op de hoogte staat
van de ontwikkeling, zooals deze reeds voor jaren vrij
algemeen werd gevolgd en daardoor allerminst een moge-
lijkheid tot een wat dieper gaand inzicht in het bedrijf biedt.
Zoo is er voor.de
ondergrondsche bonen geenerlei split-
sing. Ook de systematische opzet is niet fraai. De dikge-
drukte hoofden zijn verplicht, de overige facultatief, dit
is een goed systeem, dat ook bij de overige groepen gevolgd
wordt. Bij den steenkolenmijnbouw voegt men echter bijv.
de resultaten van het woningbedrijf met die van de kracht-
opwekking als een rekening: ,,hulpbedrijven bij de kool-
winning” samen. De splitsing is dan facultatief. Maar nog-
maals, dit ,,Kontenrahmen” is een uitzondering, het sy-
steem als geheel biedt groote voordeelen en mogelijkheden.
De drieërlei indeeling der rekeningen.
Bij de indeeling der rekeningen wordt drieërlei soort
rekeningen onderscheiden, nl. naar kostensoort (,,Kosten-
art”), naar kostenplaats of werkpunt (,,Kostenstelle”) en
naar kostendragers (,,Kostentrhger”). En nu is het juist
deze drieërlei indeeling van dezelfde kosten, welke zoo
belangrijk is. Op de administratieve problemen, welke het
boeken van alle kosten op drieërlei wijze meebrengt, is hier niet nader in te gaan. Alleen is er op te w’ijzen, dat
men voor kleinere bedrijven een heel geschikte oplossing
gevonden heeft, door de kosten volgens kostensoorten via een ,,Betriebsabrechnungsbogen” over te brengen naar de
kostenplaatsen en de kostendragende producten. Bij groo-
tere bedrijven kan het ponskaartensysteem, waarbij her-
groepeering zeer gemakkelijk is, voordeelen bieden.
De indeeling volgens kostensoort biedt voor de compta-
hele bedrijfstak der boekhouding, de zorg voor de activa
en passiva van het bedrijf, in het algemeen voldoende
aanknoopingspunten.
27 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
49
De indeeling volgens kostenplaats, volgens werkpunt,
biedt bovenal de mogelijkheid de zuinigheid en efficiency
van het bedrijf te toetsen. In dit opzicht biedt de kosten-
plaats groote voordeelen boven de kostprijsberekening,
de verdeeling der kosten volgens vervaardigd product,
volgens kostendrager. Niet het doel, waarvoor de kosten
worden gemaakt, maar de plaats, waar zij voorkomen,
geeft in de meeste gevallen een heldere en duidelijk zicht-
bare groepeering. Een goede indeeling zelf in kosten-
plaatsen doet reeds dadelijk fouten in de Organisatie naar
voren komen, want deze indeeling dient parallel te loopen
met de organisatorische i ndeeli ng en verantwoordelijkheid.
Zij berust dus niet uitsluitend op de plaats van handeling.
Bij de kostprijsberekening naar kostendragers is dikwijls
velerlei verdeeling en omgroepeering noodig, uit de vele
stukjes ziet men soms het geheel niet-meer. Toch blijven
er ook gevallen, waarin de kosten vooral bezien moeten
worden in verband met het verkregen product; de beoo’-
deeling der kosten per kostenplaats kan in de meeste ge-
vallen mede dit verband leggen, dus hiermede parallel
gaan. Gegroepeerd naar de plaats, waar de kosten voor-
komen, wordt een èenvoudige beschouwing en vergelijking
als vanzelf verkregen.
lIet beoefenen der efficiency in een bedrijf vraagt, naast
kennis, een bepaalde mentaliteit, de onderscheiding van
hoofd- boven bijzaken en het zich werpen op het essentieele.
Personen, die zich vol interesse op de vraag werpen, of
men van wetenschappelijke berijfsorganisatie of van be-
drijfsorganisatie fout court” moet spreken, zijn voor de
bedrijfsorganisatie zelf verloren. In dit opzicht brengt de
bedrijfseconomische studie, zooals deze thans is ingericht,
niet steeds de daadkrachtige menschen naar voren, maar
wel hen, die met liefde voor wijdloopige beschouwingen
bezield zijn
2)”
De indeeling volgens kostendragers, dus de eigenlijke
kostprijsberekening, belicht de meer algemeene econo-
mische vragen, de rentabiliteit van het bedrijf, de werk-
wijze, de prijsbepaling.
De beoordeeiing van het al dan niet rendabele van een
bepaalde, productie is echter, zooals reeds gezegd, geheel
iets anders dan een effectieve contrôle op arbeid en ma-
teriaalverbruik. Vooral thans, nu prijsvorming in vele
gevallen op calculatiebasis plaats vindt, is een juiste en
nauwkeurige kostenberekening uiterst belangrijk.
De vraag, in hoeverre zij steeds mogelijk en ook wensche-
lijk is, de mogelijkheden en moeilijkheden dus der calcu-
latorische prijsvorming vallen buiten het bestek van dit
artikel.
Bij de verdeeling der kosten over de producten biedt
vooral de verdeeling der algemeene kosten een moeilijk-heid. 1-let hiervoren genoemde ,,K.R.G.” van 16 Januari
1939 geeft vierderiei mogelijkheid;een pondspondsgewijze verdeeling, een verdeeliog naar vastgestelde verhoudingen,
een verdeeling bij verbonden prestaties, bijv. wanneer bij
één bewerking cokes, gas en hijproducten worden verkre-gen en een toeslagregeling volgens een bepaalden sleutel.
De ruimte laat niet toe hier thans verder op in te gaan.
De methode der verdeeling bij verbonden prestaties, die
uit de opbrengst der verschillende producten wordt afge-
leid, is in beginsel het minst bevredigend en lost een der
groote moeilijkheden bij calculatorische prijsvorming wel
tijdelijk, maar niet principieel op, daar zij van de ieeds
verkregen prijzen zelf uitgaat.
Ook op de waarde der bedrijfsstatistiek en der budgetee-
ring kan in dit bestek niet nader worden ingegaan lIet
hangt van den aard van het bedrijf af, hoever men hierin
gaan kan. Een bedrijf, dat voortdurend door wisselende factoren beïnvloed wordt, zooals een mijnbedrijf (laag-
dikte, laaghelling, hardheid der kolen, splijtvlakken,
) Men zie in dit verband bijv. de critiek van Protessor Dr. J.
Waterink op ,,Practische Psychologie” van Drs. J. Slikboer in
,,Organisatie en Efficiency” van November 1942, die ieder bedrijfs-
man uit het hart gegrepen is.
gesteldheid dak en bodem, druk, water.toevloed, gas, ver-
schuivingen, e.nz.) leent zich hijv. veel minder voor budget-
eering dan een bedrijf, dat uit een zekere hoeveelheid
grondstoffen met een nauwkeurig te calculeeren hoeveel-
heid arbeid onder aanwending van krachtbronnen en
andere hulpmiddelen een gestandaardiseerd product maakt.
Resumeerend kan men dus cle volgende rekeningindeeling
als grondslag voor een goede boekhouding stellen:
de kostensoorten –
–
de comptabele boekhouding;
de kostenplaatsen, de werkpunten – de efficiency
in het bedrijf;
de kostendragers – de rentabiliteit van het bedrijf.
De ontrr’ikkeling hier te lande.
Ook in ons land werd door enkele bedrijfsgroepen reeds
een rekeningschema ingevoerd
3).
Ongetwijfeld zijn bij verschillende bedrij fsgroepen reeds
plannen in die richting voorhanden, dit zou men althans
bij de noodzaak van de vergelijkbaarheid der bedrijven
en de tot stand gekomen ordening in liet bedrijfsleven
mogen verwachten.
Normalisatie in de administratie zal ons ongetwijfeld
oolc iets nader brengen naar eenvoud in de administratie,
zij is daartoe echter niet voldoende. Op het oogenblik valt
hier nog steeds een verdere verkwisting waar te nemen;
het schijnt, dat een verkeerde ontwikkeling door moet
zieken voor een ,,halt” noodzakelijk geacht wordt
4).
Toen de Bourgondiërs op het voorbeeld der Fransche
Koningen naast de uitvoerende macht Rekenkamers in het leven riepen voor een contrôle op de besteding dei’
gelden door de autoriteiten, is dit ook niet met instemming
oi%tvangen en heeft dit even vreemd geleken voor den
tijdgenoot als een algemeene contrôle op de aanwending
van de beschikbare krachten en de beschikbare materia-
len, welke in de huidige maatschappij noodzakelijk blijkt.
Naar mijn meening zal deze contrôle in de komende tijden
een vasteren vorm aanneme.n en daarbij in zooveri’e functio-
neel dienen te zijn, dat zij niet eenerzijds de administra-tieve werkkrachten en anderzijds het verbruik van papier
en andere hulpmiddelen aan een onderzoek onderwerpt,
maar een contrôle van de administratieve opzet en Orga-
nisatie als geheel omvat. Een phase in deze ontwikkeling
is de normalisatie, welke zich in de administratie baan
breekt.
–
D. B. BAARSLAG.
) Zie de bespreking in ,,E.-S.B.” van 25 Nov. ji. van ,,Het re-
keningsysteem voor de kleedingindustrie” van R. A. Dijker.
‘) Zie hierover mijn artikel: ,,Administratieve vereenvoudiging”,
in ,,E.-S.B.” van 47 December 1941, blz. 719.
DE ONTWIKKELING VAN HET ZWITSER-
SCHE. BANKWEZEN IN DEN OORLOG.
Een schets van de ontwikkeling van het Zwitsersche bankwezen tijdens den oorlog dient, ook al beperkt zij
zich tot het nagaan van de voornaamste tendenties, in de
eerste plaats aan den gang van zaken bij de centrale bank
aandacht te schenken. /
De goud- en deciezencoorraden.
In den deviezenhandel der Nationalbank tijdens den
oorlog zijn duidelijk drie perioden te onderscheiden. De
eerste, die reeds eenigen tijd véôr de oorlogsverlclaring een
aanvang had genomen, werd gekenmerkt door afvloeiing
van deviezen. Tot midden Juni 1940 moest de Bank op
groote schaal afgeven voor de betaling van den invoer en
uit hoofde van kapitaalbewegingen. Na den wapenstilstand
tusschen Duitschiand en Frankrijk vond een omkeering
van den deviezenstroom plaats, daar de bemoeilijking van
den invoer de importeurs noopte tot verkoop van reeds
50
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Januari 1948
gekochte dollars, de vrees voor blokkeering van Zwitser-
sche saldi in de Vereenigde Staten tot repatrieering van
kapitaal aanleiding gaf en buitenlandsche credieten werden
terugbetaald. Toen op 14 Juni 1941 de gevreesde blokkee-
ring een feit was geworden, begon hiermede een nieuw
stadium voor het deviezenverkeer, waarin geen bewegingen
van beteekenis meer optraden.
De goud- en deviezenvoorraden der Nationalbank, in-
clusief die van het uit de opbrengst der devaluatie gevorm-
de en in Mei 1940 ge]ïquideerde Egalisatiefonds, hadden
in Februari 1938, met iets meer dan frs. 4 milliard, hun
maximum bereikt. Het verlies aan goud en deviezen in de
eerste periode beliep frs. 1,4 milliard. liet verlies werd in
het volgende jaar, met een aanwas van frs. 1,1 milliard,
voor een groot gedeelte weder ingehaald. Sedertdien is de
totale voorraad vrijwel onveranderd op frs. 3,6 milliard
gebleven. Intusschen onderging de samenstelling een in-
grijpende wijziging: de deviezenportefeuille, die maximaal
frs. 1,3 mïlliard groot was geweest, werd, voornamelijk in de laatste maand van 1941 en de eerste maanden van
1942, vrijwel geheel in goud omgezet; in den laatsten tijd
schommelt de portefeuille om frs. 0,1 milliard; de goud-
voorraad steeg hierdoor van frs. 2,3 milliard tot frs. 3,5
milliard
1).
Van een algemeene
2)
wettelijke deviezenreglementee-
ring kon worden afgezien, daar het gestelde doel: gebruik
van de beschikbaar komende huitenlandsche betaalmid-
delen ten behoeve van het Zwitsersche economische leven,
kon worden bereikt met behulp van een ,,gentlemen’s
agreement” met de banken (10 Mei 1940). Op grond van
deze overeenkomst geven de banken slechts deviezen af aan handel en industrie voor de betaling van den import
van goederen en grondstoffen en ten behoeve van betalin-
gen aan het buitenland, voortvloeiende uit het kapitaal-
verkeer; verkoop van deviezen aan ingezetenen voor kapi-
taalbelegging moest achterwege blijven. Omgekeerd ver- langde de Bank bij haar aankoopen informatie aangaande
de herkomst der aangeboden deviezen; zij was slechts
bereid het provenu van geëxporteerde goederen of kapitaal-
repatrieering over te nemen.
Toen de deviezenstroom belangrijken omvang aannam,
verzocht zij, in Januari 1941, de banken haar nog slechts
dollars uit Zwitsersch bezit aan te bieden. Na de blokkee-
ring der Zwitsersche saldi in de Vereenigde Staten stelde
de centrale bank zich op het standpunt, dat een toeneming
harer dollarsaldi ongewenscht was te achten, zoodat zij
geen dollarsaldi uit het kapitaalverkeer meer accepteert,
terwijl zij de uit expoit afkomstige dollars nog slechts aan-
vaardt, wanneer de banken daaruit tevoren alle in dollars
luidende verplichtingen uit den import hebben voldaan.
Evenhedoeld standpunt houdt, ten nauwste verband
met de blokkeering der Zwitsersche saldi, waârtoe de Regee-
ring der Vereenigde Saten op 14 Juni 1941 was overgegaan.
De Nationalbank ontving reeds op 20 Juli 1941 een alge-
meene vergunning om over haar dollarsaldi in de Ver-
eenigde Staten in het verkeer met ingezetenen van niet aan de blokkade onderworpen landen te beschikken en
dollarsaldi in de Vereenigde Staten van Zwitsersche onder-
danen over te nemen.
Niettemin meent de centrale bank, dat zij een gedeelte harer bewegingsvrijheid heeft ingeboet, wijl zij haar de-
viëzenreserve niet meer daar kan gebruiken, waar zulks
in het belang van de voorziening des lands met de nood-
‘) Ter bestrijding van den speculatieven goudhandel hebben
de banken zich in den loop van
1942
op haar verzoek tegenover
de Nationalbank verplicht geen transacties in baren af te sluiten,
waarbij de prijs een bepaald maximum overschrijdt, terwijl Zwitser-
sche gouden munten niet meer geëxporteerd zullen worden. Aan den handel in buitenlandsche gouden munten werden In beginsel
geen beperkingen opgelegd.
‘) Ten opzichte van de door Duitschland bezette gebieden gel-
den bijzondere bepalingen: alle betalingen aan Ingezetenen dezer
gebieden moeten aan de Nationalbank worden voldaan; de be-schikking over in Zwitserland berustende vermogens van deze
ingezetenen werd aan beperkingen onderworpen.
zakelijke goederen gewenscht is. De omzetting van de de-
viezenportefeuille in goud was uiteraard een gevolg van
deze overwegingen.
Als gevo]g van de blokkeering der dollarsaldi kwam de
handel in genoemde valuta in Europa tot stilstand. Voor de verrekening van de saldi der betalingsbalansen werd,
in plaats van op dollars, meer en meer een beroep op het goud gedaan. Tusschen de Europeesche landen werd het
betalingsverkeer in hoofdzaak over de clearingen afge-
wikkeld.
De credieweleening door de centrale bank.
Het beroep op de credietfaciliteiten der Nationalbank
bleef binnen vrij enge grenzen beperkt. Bij het uitbreken
van den oorlog beliep het totaal der disconteeringen en be-
leeningen frs. 78 millioen. liet steeg daarna geleidelijk tot frs. 195 millioen bij het einde van 1939. Een vrij krachtig
beroep op de centrale bank werd door een aantal banken in Mei 1940 gedaan; de credietverleening steeg hierdoor
in korten tijd tot frs. 550 millioen. Hiermede was het
hoogste punt bereikt; bij het einde des jaars was het cijfer
reeds weer tot frs. 263 mil]ioen gedaald en sedertdien is het verder teruggeloopen. Op 30 November 1942 beliep
het frs. 139 millioen; hierin deelden de binnenlandsche
wissels voor frs. 112 millioen, de wissels der ,,Darlehns-
kasse” voor frs. 7 millioen en de beleeningen voor frs. 20
mïllioen.
Uit de publicaties der Nationalbank blijkt niet, in hoe-
verre het aangekochte schatkistpapier rechtstreeks van
den Staat is overgenomen of van derden werd gediscon-
teerd. Vast staat evenwel, dat bij de financiering van de
behoeften der Schatkist de uitgifte van schatkistpapier
geen rol van groote heteekenis heeft gespeeld en dat het
bezit der Nationalbank aan dit papierevenmin een aanmer-
kelijken omvang heeft aangenomen. Weliswaar heeft de
centrale bank tijdelijke kasvoorschotten aan den Staat
verleend, doch het was telkens mogelijk tot aflossing hier-
van over te gaan uit het provenu van obligatieleeningen,
uit de opbrengst der gewone of der buitengewone belastingen,
door het onderbrengen van schatkistpapier op de open
markt of, gelijk in Mei 1940 het geval was, door liquidatie
van het Egalisatiefonds. Maximaal was het bedrag der
gedisconteerde schatkistwissels frs. 287 millioen groot; op
30 November 1942 beliep het slechts frs. 0,9 millioen. Het totaal der onmiddellijk opeischbare verplichtingen, dat aanvankelijk vrij stabiel was gebleven, steeg van eind
Maart 1940 tot eind April 1941 met frs. 1,0 milliard. Uit
het bovenstaande volgt, dat deze stijging in het leven werd geroepen door de toevloeiing van goud en deviezen uit het
buitenland. Sedertdien bewoog het zich in het algemeen
op eenzelfdê hoogte (frs. 3,6 milliard). De hoogte der corn-
ponenten was aan vrij sterke wisselingen onderhevig. De
biljettencirculatie vertoonde in perioden van spanning
een sterke stijging ten koste van de creditsaldi; zulks was
in het bijzonder het geval in Augustus 1939 (frs. 283 mil-
lioen) en Mei 1940 (frs. 214 millioen).
In een land, dat, zooals Zwitserland, een ontwikkeld
giroverkeer heeft, zijn dergelijke stijgingen in de circulatie
onvermijdelijk. Dat geen terugvloei.ing plaats vond, doch
de circulatie daarentegen geleidelijk bleef stijgen
5),
wordt
aan de toegenomen omzetten in den detailhandel bij stij-gende prijzen, aan de behoeften der mobilisatie en aan de
loonsverhoogingen toegeschreven. Daarnaast zijn echter
ook dollarsaldi in bankpapier omgezet en belangrijke be-
dragen, mede uit fiscale overwegingen, opgepot. Ter bestrij-
ding van het oppotten heeft de centrale bank het gebruik
van giraal geld krachtig gepropageerd en voorts den ban-ken verzocht van buitenlanders geen Zwitsersch bankpa-pier in bewaring te nemen.
‘) Biljettencirculatie ultimo Augustus:
1938
frs.
1.540,7
millioen
1941
frs.
2.113,7
millioen
1939
1.740,7
,,
142 ,, 2.244,8
1940 ,, 2.160,8
27 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
51
Het Zeitsersche bankstelsel.
Alvorens over te gaan tot een bespreking van de ont-
wikkeling van het pasticu1iere bankwezen in Zwitserland
tijdens den oorlog, mogen enkele opmerkingen worden ge-
maakt nopens dit bankwezen in het algemeen. Onder-
staande tabel – evenals de volgende samengesteld aan de
hand van gegevens, vervat in de jaarverslagen van de
Nationalbank met betrekking tot haar toezicht op het
bankwezen – geeft een overzicht van enkele balanscijfers
per 31 December 1941, den meest recenten datum, waar-voor de cijfers van
alle
banken bekend zijn
4).
overheidsinstellingen, de overige zijn opgericht door en
worden bestuurd met medewerking van de kantons. In het
kapitaal van één van de groote banken participeert de
Staat voor meer dan de helft. De overige banken zijn, be-
halve de boerenleenhanken, in vele gevallen gemeentelijke
instellingen. Het’percentage der vreemde gelden, toever-
trouwd aan overheidsinstellingen, bedroeg 39,48. lIet per-
centage, toevertrouwd aan bankinstellingen, die hetzij als
overheidsinstelling hetzij, door deelneming in het kapitaal
door publiekrechtelijke lichamen, onder overheidsinvloed
staan, beliep niet minder dan 53,87.
1.
Balanscijfers per
31
December
1941
(n?illiocn fancs).
Bankgroepen
Aantal
Kapitaal
Reserves
Vreemde middelen
Balanstelling
Totaal
%
Totaal
%
27
633,5
251,4
7.008,6
44,90
8.023,2
44,21
7
520,8
137,1
3,668,4
23,50
4.493,4
24,77
177,8 83,7
1.965,6 12,72
2.261,1
12,46
Kantonale
banken
……………………
Groote
banken
………………………..
137
165,3 44,8
1.080,6
6,79
1.325,2
7,30
Hypotheekbanken
…………………..2
Andere locale
banken
…………………
716
6,5
19,1
665,6
2,99
494,7 2,73
Boerenleenbanken
…………………..
Spaarbanken
………………………
118
8,4
105,2
1.421,6
9,10
1.548,2
8,53
Totaal
……………………………
1.087
1
1.512,3
Het Zwitsersche bankstelsel is, als gevolg van de geo-
grafische structuur van het land, opgebouwd uit een groot
aantal kleine banken. Van de 1.087 zelfstandige bankin-
stellingen hadden 976 een kapitaal van minder dan frs. 1
millioen, terwijl slechts 20 banken een kapitaal van frs. 10
millioen of meer bezaten. Deze instellingen hadden,inclusief
de, vooral bij de kantonale banken, de hypotheekhanken
en de spaarbanken voorkomende, niet met eigen personeel
bezette, correspondentschappen, in totaal 3.213 vestigin-
gen. Tezamen met de 88 bankfirma’s en de 14 filialen van
buitenlandsche bankinstellingen waren er in Zwitserland
3.315 vestigingen van banken of 1 per 1.285 inwoners. De
vestigingen van de meeste banken zijn beperkt tot het
kanton van den hoofdzetel; slechts de groote banken be-
schikken over een filialennet, dat zich over geheel Zwitser-
land uitstrekt.
Als tweede kenmerk van het Zwitsersche bankwezen is
te vermelden de zeer sterke deelneming door de Overheid.
De centrale bank wordt met medewerking en onder toe-
zicht van den Staat besVuurd; van haar kapitaal is meer dan
de helft in handen van de kantons en van de kantonale banken. Van laatstgenoemde instituten zijn 23 zuivere
4)
,,Das Scbweizerisdhe Bankwesen im Sabre 1941″, Orell FÜsslj
Verlag, 1942.
641,3
1
15.610,4
100,00
1
18.145,8
100,00
Als derde kenmerk is te noemen het overheerschen van
het gemengde bankbedrijf. De reeds aangestipte geografi-
sche structuur van het land werkte niet slechts het, ont-
staan van een groot aantal banken in de hand, doch bracht
tevens mede, dat elk dezer banken min of meer volledig
alle bankfuncties waarneemt. De rubriceering der onder-
scheiden groepen houdt dan ook minder verband met de
functioneele verschillen dan wel den uiteenloopenden orga-
nisatievorm, waarin het bankbedrijf wordt uitgeoefend.
De kantonale banken onderscheiden zich door de uit haar positie als publiekrechtelij ke instellingen voortvloeiende
overheidsgarantie der toevertrouwde gelden. De hypotheek-
banken vormen in de statistiek der Nationalbank één
groep met de overige locale banken, waarvan zij zich slechts onderscheiden doordat 60 % of meer van haar
balanstotaal in hypotheken is belegd
b).
De boeren-
leenbanken zijn coöperatieve vereenigingen volgens het
systeem Raiffeisen; met de spaarbanken hebben zij ge-meen, dat het aandeel hai’er eigen middelen geringer is
dan bij de overige banken. Het emissiebedrijf heeft slechts
Meer dan in deanciere groepen komen hier intussehen belang-
rijke onderlinge verschillen voor en wel tusschen aan den eenen
kant overwegend spaarbanken en aan den anderen kant de grootere
instellingen, die vrijwel alle bankfuncties verrichten.
II.
Balanscijf’ers per
31
December
1941
(pl’ocenten oan het balanstotaal)
Bankgroepen
Bit
Crediteuren
Spr-
Kasobl.
Obligaties
Zicht
Termijn
brieven
1,15
8,80
5,54
34,61
26,37
5,90
4,99
Groote
banken
…………………………..
9,65
42,06
5,35
10,39
12,59
0,51
1,11
0,48
4,23
1,43
34,96
34,03
2,52
9,28
Kantonale
banken
………………………..
Andere
locale
banken
……………………..
4,22
.
14,22
6,24
32,59
17,11
3,16 4,00
Hypotheekbanken
………………………..
0,81
.
10,83
–
57,24 24,24
–
–
Boerenleenbanken
………………………..
Spaarbanken
……………………………
0,21
1,65
0,43
.
76,81
11,44
–
1,28
Totaal
…………………………………
3,30
16,30
4,45
32,75
21,91
3,28
4,04
Verooig.
Bankgroepen
Kas
r
e1
Wissels
Debiteuren
Overheid
t
h
e
k
en
Effecten
Rek.-crt.
Termijn
Kantonale
banken
…….. . ………..
1,31
3,04 5,86
6,26
4,56 63,04 10,64
Groote banken
……………………
10,55
10,11
20,52
21,01
6,63
3,13 8,00
15,37
1,82
0,95
0,62 4,42
6,76
1,68
74,42
7,05
.2,80
5,73
4,69
3,11
25,02
11,00
1,29
28,37 16,12
Hypotheekbanken
…………………
Anclere locale banken
………………..
1,15
17,08
–
7,82 5,72
5,813
59,57
1,23
Boerenleenbanken
……………….
Spaarbanken
…………………….
2,53
–
1,13
0,18
0,92
2,91
2,44
75,23
11,91
Totaal
…………………………
4,74
4,11
6,75 10,46
6,46
3,46
1
49,24
11,62
S
-,…
–
52
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Januari 1943
hij de kantonale banken en de groote banken beteekenis;
laatstgenoemde beantwoorden, mede daar zij hun werk-
terrein ook buiten de grenzen des lands uitstrekken, het
meest volledig aan het type der gemengde bank.
De tweede tabel geeft een analyse va
p
de halanscijfers
der Zwitsersche banken. liet zwaartepunt van haar be-
drijf blijkt gelegen te zijn in de verleening van hypotheken
uit de toevertrouwde spaargelden. De kantonale banken
werden, omstreeks 1850, opgericht om te voldoen aan de
behoefte aan hypothecair crediet van landbouw en in-
dustrie. De eigenlijk gezegde hypotheekbanken zijn van
jongeren datum, zij specialiseeren zich tot zekere hoogte op de afgifte van, eerst in den laatsten tijd ingevoerde en door een tweetal centrales utgegeven, pandhnieven. Ook
bij de spaarbanken treedt de belegging in hypotheken,
vergeleken bij die in effecten, zeer sterk op den voorgrond.
De clebiteurenuitzettingen spelen, behalve hij de groote
banken en de functioneel daarmede het meest overeen-
stemmende grootere instellingen onder de locale banken,
die op de cijfers dezer groep haar stempel drukken, slechts
een ondergeschikte rol; ook deze uitzettingen zijn overi-
gens nog voor 41,9 % door hypotheek gedekt. Een wissel-
portefeuille van eenigen omvang komt slechts bij de
groote banken voor; een specificatie van deze portefeuille
wordt niet gegeven; aangenomen mag worden, dat zij
voor een groot gedeelte uit schatkistpapier bestaat. Uit-
zetttngen bij banken zijn beperkt tot de groote banken,
waar zij met het internationale bedrijf samenhangen, en
bij de boerenleenhanken, waar zij bestaan uit tegoeden
bij de centrales. Een effectenportefeuille van een igen
omvang komt hij alle banken, behalve de hoerenleenban-
ken, voor; meer dan de helft bestond op 31 December
1941 uit overheidsfondsen.
De spaargelden worden aangetrokken tegen uitgifte
van spaar- en depositoboekjes en van kasobligaties. Op
depositoboekjes worden ih beginsel oneigenlijke spaargelden
geboekt; het verschil met spaargelden eenerzijds en reke-
ning-courantsaldi anderzijds is echter dikwijls moeilijk
vast te stellen. Kasobligaties, een typisch Zwitsersch finan-
cieringsrniddel, zijn kortloopende obligaties, die tegen een
wisselend rentepercentage over de toonbank worden afge-
geven en niet ter heurze zijn genoteerd; de gemiddelde
looptijd der uitstaande obligaties bedroeg op 31 December
1941 iets meer dan 3 jaar. De in den vorm van obligaties
en pandbriefleeningen opgenomen gelden worden niet als
spaargelden
b?schouwd;
zij hebben voorts een aanmerke-
lijk langeren looptijd. De gemiddelde rente der op 31 De-
cember 1941 uitstaande bedragen w’as als volgt:
Spaarboekjes ……….
2,74%
Depositoboekjes ………
2,43 %
Kasobligaties ……….
3,40%
Obligaties
………. ..
3,71 %
Pandbrieven
……….
3,57%
De overige vreemde gelden hebben slechts bij de groote
banken en de groote locale banken een omvang van be-
teekenis. Zulks is zoowel voor de creditsaldi in rekening-
courant als de door banken toevertrouw’de gelden het geval
en wel in het bijzonder, als gevolg van haar internationale
oriënteering, bij de groote banken. 1-let aandeel der credit-
saldi op termijn, dat overigens niet van veel heteekenis
is, is hij de kantonale banken ongeveer even hoog als hij
de groepen, waarvan zooeven sprake was.
liet beloop yen enkele belangrijke bcilans posten.
De derde tabel geeft de ontwikkeling der voornaamste
halansposten der Zwitsersche banken in de periode 81
December 1938-31. December 1941.
De vrij sterke toeneming der crediteuren in rekening-
courant is toe teschrijven aan de repatrieering van Zw’it-
sersche saldi, de liquideering van voorraden, de inkrimping
van den buitenlandschen handel en de groote overheids-
uitgaven in verband met de mobilisatie; hiertegenover
stonden de onttrekkingen van gelden aande banken ter
betaling van belastingen en van inschrijvingen op staats-
leeningen, zoomede ter uitbreiding van de doorde bank-
cliënten zelf aangehouden kassen. Laatstgenoemde oorzaak
speelde in liet eerste oorlogsjaar een belangrijke rol; zij was toen aansprakelijk voor een netto vermindéring der
crediteuren op termijn. –
De spaargelden plachten zich, in het
–
bijzonder dank zij
cle bijschrijving van rente, steeds in- opwaartsche lijn te
bewegen. De eerste twee oorlogsjaren maakten hierop een
uitzondering door de politieke onrust, de discussies over
de opheffing van het bankgeheim, de stijging van de
kosten van het levensonderhoud en de evengenoemde be-
talingen. J)e banken hebben getracht de afvloeiing van
spaargelden tegen te gaan, door de reglementaire bepalin-
gen nopens maximale terugbetalingen in toepassing te
brengen en door renteverhooging. In 1941 is de onrust ver-
minclerd, terwijl ook de gunstige bedrijfsresultaten in den
landbouw hun weerslag vonden in een toeneming der in-
gelegde bedragen. Niettemin maakt deze toeneming slechts
drie-vierde van de rentebi,jschrij ving uit.
De teruggang van het uitstaande bedrag aan kasobliga-
ties had reeds v66r den oorlog een aanvang genomen.
Aanvankelijk was deze teruggang den banken niet onwel-
gevallig, daar de i nvesteeri ngsmoge] ij kheden verminderd en.
Toen evenwel creditgelden op groote schaal werden opge-
vraagd, hebben zij haar trachten te remmen door verkor-
ting van den looptijd en verhooging van den rentevoet.
In 1941 was zulks
–
niet meer noodig en werd veeleer tot
beperking van de uitgifte overgegaan. Overeenkomstige
overwegingen hebben ten opzichte van de opgenomen
obligatieleeningen gegolden. De bij de pandbriefcentrales
opgenomen leeningen werden aanvankelijk door de banken
vergroot om zich voor langen tij cl van creditgeld tegen lage
rente te voorzien; toen bleek, dat voor het actiefbedrijf weinig middelen noodig waren, zijn de banken hiervan
teruggekomen.
De zeer sterke vermindering der vreemde gelden in 1939
reflecteerde zich voornamelijk in de daling der kasvoora-
den (in hoofdzaak door daling van de creditsaldi hij de
centrale bank).
111
1940 volgde een versterking dezer voor-
raden, vooral in de tweede helft van het jaar. Voorts viel
in dit jaar reeds een omslag in de ontwikkeling der credit-
gelden te constateeren, in verband waarmede kasmiddelen
terugvloeiden. liet volgende jaar consolideerde de toestand
zich zoodanig, dat de liquiditeitseischen zich niet meer
verzetten tegen een omzetting van kasmiddelen in schat-
kistpapier.
Als eerste reactie op het uitbreken van den oorlog
werden vele binnen- en buitenlandsche saldi in valuta
omgezet; hierdoor is de vermindering der hij banken uit-
staande bedragen, die geheel tot de groote banken beperkt
was, in 1939 te verklaren. In 1940 trad een krachtige
III.
Ontmikkehng der 900rnaa’nste balansposten
31
December
1938-31
December
1941
(millioenen franes).
Omschrijving
1939
1
1940
1941
Omschrijving
1939
1
1940
1
1941
-859
+252 —225
–
33
–
36
+
34
Banken
nostro
… ……………….
+
165 —230
–
20
14
+
198
+
133
22
V
issels
……………………….
+
213
+
165
+
214
,,
op
termijn
…………….
–
35
+
73
+
Kas
……………………………
–
45
—
213
+
42
—
53
–
208
+
107
Debiteuren in rekening-courant
………
–
112
–
25
–
42
.. ..
Banken
loro
…………………….
Kasobligaties
………………….
-396
–
47
+
36
Debiteuren
op
termijn
……………
Voorschotten aan overheidsinstanties
.
–
19
–
10
+
13
Crediteuren in rekening-courant
………+
—
45
.
+
51
–
45
Hypotheken
……………………
+
90
+
26
i +
8
Spaargelden
…………………….
Pandbrievefl
……………………
+
68
.
+
33
4
+
18
+
37
+
437
Obligaties
………………………
–
526
..
+
83
+
332
Effecten
………………………
Vreemde ge1dei
(totaal)
……………
Eigen
middelen
………..
………
.—.13
—.5
27 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
53
terugslag in, daar saldi in valuta, met het oog op de ver-
wachte blokkade, op groote schaal werden gerealiseerd.
De debiteuren vertoonden in de eerste twee oorlogsjaren
een aanmerkelijken achteruit.gang, die in 1939 vooral bij de debiteuren op termijn, in 1940 nagenoeg alleen bij die
in rekening-courant voorkwam; in 1941 vertoonden laatst-
genoemde een licht herstel, dat evenwel door de daling der
termijndebiteurin weer ongedaan werd gemaakt. Is de
achteruitgang in oorlogstijd een normaal verschijnsel door
liquidatie van voorraden en de stagnatie in de productie, de stijging der effectenkoersen werkte aflossing van be-
leeningen in de hand. Bij de groote banken viel in 1941
een, zij het geringe, toeneming te constateeren. De mutaties
in de voorschotten aan overheidsinstanties waren van ge-
ringe beteekenis.
De wisselportefeuille der banken gaf een gestadige
krachtige toeneming te zien. Bij de schaarschte aan han-
delspapier is aan te nemen, dat deze toeneming geheel
voor rekening van schatkistpapïer is gekomen. Een
gedeelte van het door de banken overgenomen schatkist-
papier is onder effecten geboekt; wanneer de looptijd
korter wordt, vindt veelal overboeking naar den post
Wissels plaats. In 1941 werden voor belangrijke bedragen
aan staatsfondsen door de banken overgenomen.
Ondanks de bestaande geidruimte w’erd door de debiteu-
ren weinig op hypotheken afgelost; aan den anderen kant
legden de banken, met het oog op de tragere toestrooming
van middelen, eenige terughoudendheid hij het verleenen
van nieuwe hypotheken aan den dag; de op hypotheek
uitgezette gelden waren als gevolg van een en ander voor
alle banken tezamen aan weinig veranderingen onderhevig.
De ,’ecente onuvikkeling.
Van 31 December 1941 tot 30 September 1942 bleef
bij de banken, waarvan maand- of kwartaalbalansen wor-
dn gepubliceerd (zij nçle ‘de kantonale banken, de groote
banken en de voornaamste locale banken, die tezamen
ongeveer :’ van het balanstotaal van alle banken voor haar
rekening nemen), de toeneming der vreemde gelden in on-
minderd tempo’aaihouden. Hierbij werd het accent eeni-germate verlegd van de door de banken opgenomen naar
de aan de banken toevertrouwde gelden; van de eerste
w’erden vooral de in den vorm van kasobligaties aangetrok-
ken gelden beperkt.
Iliertegenover vertoonden de kasvoorraden een zeer belangrijke expansie in afwachting van de emissie der
staatsleening. Nostro-saldi bij banken vertoonden een ster-
ker daling dan in 1941; aangezien deze daling bij de groote
ban ken was geconcentreerd, mag worden aangenomen,
dat de oorzaak weder in liquideering van saldi in valuta is
te zoeken. De wisselportefeuille liep terug, w’aarschijnlijk
werd liet provenu van afloopend schatkistpapier bestemd
voor den aankoop van staatsfondsen. De debiteuren bleven
eenige uitbreiding vertoonen, waarbij ditmaal ook de
debiteuren op termijn daalden. Voorschotten aan overheids-
instanties en hypotheken ondergingen een vermindering,
die hoofdzakelijk tot de kantonale banken was beperkt.
Sanzenatting.
Doordat Zwitserland buiten den oorlog bleef, zijn de
overheidsuitgaven minder toegenomen dan bij de bellige-
renten het geval was. Hierdoor en door de sterke mate,
waarin de Zwitsersche banken spaargelden aantrekken,
legden de vreemde gelden der banken in het eerste oorlogs-jaar een scherpen teruggang aan den dag; deze was evenwel
in 1940 tot staan gekomen en heeft sedertdien voor een
vrij sterke toeneming plaats gemaakt. Stagnatie in het
bedrijfsleven door moeilijkheden in den aanvoer van grond-
stoffen en, wat de groote banken betreft, stilstand der
internationale transacties, leidden tot vermindering der
credietverleening, waarop inden laatsten tijd een lichte ver-
hooging volgde. De toegevloeiçle middelen werden voor een
groot gedeelte belegd in schatkistpapier en, vooral in
den laatsten tijd, in staatsobligaties. Aldus voltrok zich
ook in Zwitserlaijd, hoewel de oorlog aan zijn grenzen halt
maakte, de algemeen voorkomende inschakeling van het
bankwezen in de financiering der toegenomen overheids-
uitgaven.
Dr.
F. 1-5.
REPELIUS.
BOEKBESPREKINGEN.
Het eiland Urk.
Uitgave van de Stichting voor het Bevol-
kingsonderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders.
Publicatie No. 9 van de Secties voor Taalkunde en
Phonetiek, Anthropologie, Psychologie, in samen-
werking met het Dialectenbureau der Nederlandsche
Akademie van Wetenschappen. Samengesteld onder
leiding van P. J. Meertens en L. Kaiser, mèt mede-
werking van J. Benders, R. Claeys, J. C. Daan, M. A.
van llerwerden t, H. Tj. Piebenga, A. C. de Vooys en E. D. Wiersma t, (Alphen a. d. Rijn, 1942. Uit-
gave N. Samsom N.V.).
Dit is het tweede geschrift, dat de in den titel genoemde
stichting binnen twee jaar wijdt aan het eiland Urk
1).
Vanwaar die toenemende belangstelling voor dit merk-
waardige eiland en zijn bewoners? Voor het gros der Ne-
derlanders is Urk niet veel meer dan een curiositeit. Slechts
w’einigen kennen het van nabij of hebben het zelfs maar
bezocht. Door dit isolement is Urk tot op heden gespaard
gebleven voor een massale , ,belangstelli ng”, waarvan
Ivlarken zoo te lijden heeft gehad en waardoor dit in ver- schillende opzichten tot een folkloristische parodie is ge-
degradeerd. Er zijn echter ook op Urk veranderingen
gaande, die de grondslagen dezer gemeenschap hebben
aangetast en in de toekomst radicaal zullen wijzigen. Door
de afsluiting van de Zuiderzee is aan het hoofdmiddel van
bestaan, de visscherij, een onherstelbare slag toegebracht
2
).
En door de jongste waterstaatkundige werken is Urk niet
langer een eiland meer. De nieuwste droogmakerij heeft
het gemaakt tot de kaap van een stuk vasteland, waar het
naar alle waarschijnlijkheid een belangrijke functie zal
gaan vervullen als voorhaven van een belangrijk agrarisch
kolonisatiegebied, waardoor het derhalve afhankelijk wordt
van de economische ontwikkeling van dit nieuwe achter-
land dat, naar we hopen, den voor Urk verw’achtingsvollen
naam van
lirker-nieunland
zal ontvangen.
Door de opheffing van het isolement zal er op Urk
veel gaan verdwijnen, dat daarmede samenhing. Reeds
in de 19e eeuw trok de Urker, en meer in het algemeen de
Zuiderzeebevolking, de aandacht van de anthropologen,
van wie sommigen meenden, dat deze bevolking het onver-
valschte type was van de vroegere bewoners van ons land.
Ook het dialect van Urk had reeds in de vorige eeuw
de belangstelling van vakkringen. De
nleuwe
sociaal-
geografische status, die het eiland te wachten staat, waar-
door het karakteristieke mde anthropologische kenmerken,
de taal, zeden en gebruiken der bevolking met een snellen
en zekeren ondergang wordt bedreigd – keerzijde van deze
droogmaking en het blijkbaar onafwendbaar noodlottig
gevolg van de levensvervlakking overal en
01)
alle gebied
– hebben dan ook den begrijpelijken wensch naar voren
doen komen om Urk, zooals het nu is, voor het nageslacht
vast te leggen. Met het oog hierop besloot de Dia1ecten
commissie der Koninklijke Nederlandsche Akademie van
Wetenschappen in 1931 een onderzoek in te ste]len naar
de taal van Urk. Aan dit onderzoek werd gekoppeld een
enquête naar de migratie der bevolkingen een bloedgroepen-
onderzoek. De Stichting voor hetBevolkingsonderzoek in
de Drooggelegde Zuiderzeepolders, welke inmiddels even-
.eens Urk als zijn studieterrein had gekozen, had een aan-
‘) Het eerste was van 9r.
Cbr.
Plomp, ,,Urk, sociografle van een
eilandbevolking”. Publicatie
No. 6, 1942.
‘) Men zie het ,,Landaanwinningsnummer” der ,,E.-S.B.” van
23
December
1942.
54
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Januari 1943
vang gemaakt met een anthropologisch en psychologisch
onderzoek. Op voorstel van de Stichting zijn de resultaten
van de onderzoekingen in één publicatie vereenigd.
Het boek draagt de sporen van zijn wording. De beschou-
wingen over de anthropologie en het dialect nemen een
overgroot deel ervan in beslag. Andere onderwerpen
zijn stiefmoederlijk behandeld. Men mist het harmo-
nische geheel. Iedere onderzoeker heeft op zijn gebied
en op zijn wijze zijn bijdrage geleverd. Slechts zelden wordt
naar elkaars werken verwezen. Men vraagt zich soms w.el
eens af,welken lezerskring de Stichting met deze uitgave
heeft willen bereiken. De hoofdstukken over de anthro-
pologie en het dialect zijn zeer vaktechnisch en voor den
leek op deze gebieden minder te genieten. Bij de be-
schrijving van land en volk daarentegen daalt men van ijn vakzetel af om soms te vervallen tot middelmatige
journalistiek. Door de heterogeniteit der onderwerpen, ge-
volg van een streven naar volledigheid, heeft het werk
eenigszins een encyclopedisch karakter gekregen.
Ook de samenstellers van het boek zijn zich dit gebrek
aan een goede eindredactie wel bewust, zooals ook Prof.
ter Veen in zijn voorwoord opmerkt. 1-Jij wijt een en ander
aan de moeilijkheid om wetenschappelijke specialisten en
hun organisaties tot samenwerking te brengen. Inderdaad
stemt dit boek ten opzichte van een synthese van zelfs
verwante wetenschappen nog niet hoopvol.
Omtrent den concreten inhoud het volgende. In het eer-
ste hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het
materiaal, dat verzameld is over de lichaamskenrnerken van de Urker bevolking, toegelicht met bijzonder fraaie
en instructieve foto’s. Het tweede hoofdstuk behandelt
de psychische eigenschappen op grond van gegevens ver-
kregen volgens de bekende enquêtemethode van Heymans
en Wiersma. Het derde hoofdstuk behandelt een bonte
mengeling van allerlei onderwerpen zooals geologie en
praehistorie, de geschiedenis, het landschap en dorpsaspect,
het volksleven en het volkskarakter. Hoofdstuk vier is ge-titeld ,,beknopte sociographie”. Men treft hier de bekende
sociaal-geografische monografie van de Vooys aan,
voorts korte beschouwingen over het bevolkingsvraagstuk
en de sterfte. Tenslotte wordt in hoofdstuk vijf een zeer
uitvoerige beschrijving gegeven van liet dialect van Urk, die bijna de helft van het boek beslaat (inclusief een uit-
gebreide woordenlijst van 150 bladzijden) en waarin men
o.m. ook interessante beschouwingen vindt over de eigen-
namen en over de scheepsbouw en visscherij in verband
met de daarbij gebruikte termen én uitdrukkingen. Uit-
voerige literatuurlijsten completeeren het geheel. Men komt werkelijk onder den indruk van de hoeveel-
heid werk, die door de schrijvers van dit geschrift is verzet.
Het is het resultaat van jarenlange arbeid, waarvoor
hun alle ldf toekomt. De groote waarde van het boek is
de documentatie. Er is een schat aan gegevens verzameld,
welke voor iederen beoefenaar der betreffende weten-.
schap en iederen belangstellende ter beschikking staan, nu
en later ter vergelijking. De Stichting voor het Bevolkings-
onderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders en het
Dialectenbureau der Nederlandsche Akademie van Weten-
schappen, welke elkaar voor dit doel hebben weten te
vinden – op zichzelf reeds verheugend – hebben belang-
rijk wetenschappelijk werk verricht.
G.
H. L. ZEEGERS.
ONTVANGEN BOEKEN.
De Ondernemer in de gebonden Qolkshuishouding
door
Dr. A. L. S. P. Stallaert, (Tilburg 1941; Drukkerij
H. Bergmans N.V.).
Hoofdstukken der economie
door J. van Zwijndrecht.
Deel
1,
Waarde en prijs, inkomensverdeling.
Tweede
druk. (Groningen-Batavia; J. B. Wolters’ Uit-
gevers Mij.).
Verslag pan de rperkzaarnheden der Raden van A,beid
ôoer het jaar
1941. (‘s-Gravenhage 1942; Algemeene
Landsdrukkerij).
De Geld- en Kapitaalmarkt
door Dr. H. M. H. A. van der
Valk. (Arnhem 1942; G. W. van der Wiel &Co.).
Beleggingen in vastrendeerende paarden.
Uitgave van de
N.V. Kredietbank. (Brussel 1942).
De oennootschaps- en de verniogensbelasting
1942
in de prak-
tijk. 1-landleiding voor iedereen, die met deze belastin-
gen te maken heeft, door J. W. Bettinck en Mr. E. R.
Zweep. (Amsterdam; N.V. Uitg.-Mij. ,,Kosmos”).
Een praktisch ingedeelde en begrijpelijk besproken
handleiding, waarin op voor leeken duidelijke wijze
de aandacht wordt gevestigd op de systeemwijzigin-gen, die de overgang van winstbelasting op vennoot-
schapsbelasting met zich heeft gebracht.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.
Industrie. Verbod van handel in, en be- en verwerking
van wand- en muurtegels ten behoeve van andere doel-
einden dan voor de bouwnijverheid, behoudens ver-
gunning te verleenen door liet Bureau voor de Kerami-
sche Industrie. (E. V. 15/1/’43, pag. 61; Stct. No.
7).
Motorbrandstof. Wijzigingen van administratieven aard
in de Motorbrandstoffenbeschikking 1940 No. 1. (E. V.
15/1/’43, pag. 60; Stct. No. 6).
Prijsregdlingen. Nadere voorschriften met betrekking
tot de intrekking van de prijsregelingen voor hazelnoten,
inaximum-prijsregeling voor dennôn- en sparappels, wij-
ziging van den prijs voor chargeerbaar staalschrbot, af
–
kondiging van het Prijsvoorschrift 1943 Calculatie Alu-minium Capsules, wijziging inzake hotel, en restaurant-
prijzen, afkondiging van maximum-prijzen voor kermis-
vermakelijkheden, vaststelling van maximum-prijzen voor
sla en kaskropsla. (E. V. 15/1/’43, pag. 61; Sttt. Nos.
6 en 7).
LANDBOU%V EN VOEDSELVOORZIENING.
Blauwmaanzaadkaf. Op de aanvankelijk verplicht ge-
stelde inlevering van blauwmaanzaadkaf voor morphine-
bereiding, wordt thans, volgens een bericht van het Be-
drijfschap voor hooi, Stroo en Ruwvoeder, niet, langer
prijs gesteld, zoodat de telers dit kaf niet meer behoeven te
bewaren en naar eigen believen kunnen gebruiken. (E. V.
8/1/’43, pag. 37).
GELD-, CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Loonbelasting. Regeling inzake heffing van de loon-
belasting bij zgn. thuiswerkers. (E. V. 1/1/’43, pag 6;
Stct. No. 250).
Omzetbelasting. Resoluties inzake de heffing van de
omzetbelasting bij kleine ondernemers en met betrek-
king tot het aanbrengen van eenige wijzigingen en aan-
vullingsregelingen in de uitvoeringsbepalingen. (E. V.
1/1/’43, pag. 6; Stct. No. 249).
Vennootschapsbelasting. Afkondiging van een aanvulling
op de Vennootschaisbelasting met betrekking tot hen, die aan de Winstbelasting onderworpen zijn geweest.
(E. V. 25/12/’42, pag. 1545; Stct. No. 246).
VERKEER.
Vaststelling losdagen. Bevrachtingscommissarissen en
-agenten zijn gemachtigd charterprijzen goed te keuren,
waarin liet aantal losdagen van schepen, die cokes of
kolen vervoeren, wordt vastgesteld evenredig met den
inhoud. (E. V. 15/1/’43, pag. 61; Stct. No. 5).
27 Januari 1943
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
55
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
NedDisc. Wlss.24 28 Juni ’41
Lissabon
. .
..
4
31 Mrt.
’41
B
Bel. Bl.Eff.34 28Aug. ’39
’39
Londen
……2
26 Oct.
,
vrsch.inRC34 28Aug. ’39
Madrid
……4
28 Nov. ’38
Athene
……5
21 Juli
’41
N.-York F.R.B.1
27Aug. ’37 Batavla
……3
14 Jan.
’37
Oslo
……..44
21 Sept.’39
Belgrado
….
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..18
17 Mrt.
’41
Berlijn
……
34
9 Apr.
’40
Praag
……..3
1 Jan.
’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Pretoria
……34 15 Mei
’33
Brussel
……2′) 25 Jan.
’40
Rome
……..
4418 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct.
’40
Stockholm
..
3
29
Mei
’40
Calcutta
. . . .
3
28 Nov. ’35
Tokio
……..34
21 Juli
’41
Helsingfors
. .
4
3 Dec. ’34 Warschau
..
44 18 Dec. ’37
Kopenhagen
. .
4
15Oct. ’40
Zwits. Nat. Bk. 14 25Nov. ’36
‘) 3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd van meer dan 120 dagen.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCU
CLEARIIÇGIIÇSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s
. . .
.30.14
7Aug.
’40
Lewa(l3ulgarije)2.3025 Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct.
’40
Pengoe (Hongarije)
Fr.Francs
..
3.77
6 Mrt.
’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.
’40
Lires
……9.9
–
1
3 Juli
’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34
2 Febr. 42
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.
’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
zloty (Polen)
ZweedscheKr.44.85 13 Aug.
40
(oude schuld)35.00 28 Jan.
’41
FinscheMark
3.82
2 Juli
’41
(nwe. schuld)37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-Slavle)
Lei
1.28 24April ’41
……..
’40
(oude schuld)
3.43 16Aug.
Slow. 1Cr.
6.48 10 Juni
’39
Dinar
(nwe. schuld)
3.77
1 Juli
’41
..
Drachmen Turksche
(Griekenland)
1.26
8 Oct. ’41
Ponden
. . . .
1.454 29 Dec.
’39
Kuna
3.77 29 Oct. ’41
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t)
1
N.-York
Brussel
1
Zürich
1
Stockh.
1
1-lelsinki
19 Jan.1943
–
30.14
43.67
44.854
–
20
1943
–
30.14
43.67
44.854
–
21
,,
1943
–
30.14
43.67
44.854
–
22
,,
1943
–
30.14 43.67
44.854
–
23
1943
–
30.14
43.67
44.854
–
25
,,
1943
—
30.14
43.67
44.854
–
Laagste d.w.
–
30.11
43.63
44.81
–
Hoogste d.w.
–
30.17
43.71
44.90
–
Muntparltelt
1.469
24.906
48.003
66.671
6.206
STAND VAN
‘s
RIJKS RAS.
Vorderingen
1
31 Dec. 1942
1
7 Jan. 1943
Saldo van ‘s Rijks Schatkisti
bij de Nederlandsche Bank t 19.728.612,58 t 33.559.161,87 Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten …………..
……1.030.587,56
600.496,53
Voorschotten op uit. Nov. resp.
Dec. 1942 aan de gemeenten
verstrekt op aan haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. In de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
Voorschotten aan Ned.-IndiO’)
,,
257.644.447,54
,,
258.427.040,29
8.085.166,65
8.098.531,65
Idem
aan
Curaçao ‘)
260.227,66
260.227,66
Kasvord.
wegens credietver-
vermogensbelastlng
……
……14.319.329,53
,,
14.319.329,53
strekking a. h. buitenland
,,
16.012.028,-
,,
16.012.028,-
Idem
voor
Suriname ‘)
……….
Daggeldleeningen tegen onder-
pand………………
Saldo der postrek. van Rijks-
………
comptabelen
…………..
129.117.657,88
,,
146.422.722,86
Vordering op het Alg. Burg.
–
6.626.500,64
Pensioenfonds ‘)
……………
Vordering op andere Staats-
bedr. en Instellingen ‘)
97.070.930,93
,,
11.605.909,55
Verplichtingen
Voorschot door de Nec!. Bank
Ingevolge art. 16 van haar
f
–
f
–
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,
–
,,
–
Schuld
aan
de
Bank voor
Octrooi
verstrekt
………
Ned.
Gemeenten
……..
–
Schatkistbiljetten
In
omloop
,,
110.096.100,-
,,
110.096.000,-
Schatkistpromessen In omloop
,,2472.500.000,-‘) ,,2541.000.000,-‘)
–
138.499.348,-
,,
137.394.624,50
Schuld op ultimo
Nov.
resp.
Daggeldieeningen
…. ……….
Dec. 1942 aan de gem. weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d.
pers.bel., aand. i. d. hooids.
….
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
Zilverbons in omloop
……..
alsm. opc. op die bel,
en
op
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Pensioenfonds’)
……..
de
vermogensbelasting ………..
39.186.880,39
Id.
aan het Staatsbedr.
der
P. T. en T.
‘)
…. ……..
324.880.237,09
,,
350.455.133,48
Id. aan andere Staatsbedrij-
….
ven’)
………………
…9.401.455,92
,,
948
–
l.455,92
Id. aan dlv. Instellingen’)
..,,
….
82.842.988,37
,,
117.846.345,86
‘)
In
rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks bij -De
Nederl. Bank geplaatst t 199.000.000,-.
)
Idem 1272.000.000,-.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 25 Januari 1943.
Act-iv.
Binnenl. wissels, (Hfdbank. t 244.200.000
promessen, enz. Bijbank
,,
–
(Agentsch. ,,
200.000
244.400.000
Papier op het buitenland . . f1.817.168.153
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
,,1.8l7.168.154
Belceningen in. (,Hîdbank. t
voorschotten in
Bijbank.
131.875.111
1)
1.406.422
rekening-courant (Âgentsch.
11.394.395
op onderpand
–
144.675.928
–
Op
effecten,
efl7
.
.
……….
t
144.577.546 ‘)
Op goederen en ceelen
98.381
–
,,
144.675.928
‘
Voorschotten
aan
het
Rijk
………………..
15.000.000
Nunt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal …………t
895.000.616
Zilveren munt,
en7.
……….
4.382.681
899.383.298
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
60.704.535
Gebouwen en meubelen der Bank
.
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
174.791.508
–
f3.360.123.423
Passiva.
Kapitaal
…………………………….
f
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
8.050.922
Bijzondere
reserves
……………………..
19.564.874
Pensioenfonds
…………………………..
13.153.917
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
3.058.787.305
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
27.796
Rek-Courant
Van het Rijk
t
–
saldo’s
Van anderen
,,
230.831.615
–
,,
230.831.616
Diverse
rekeningen
……………………..
9.706.993
f3.360.123.423
Beschikbaar dekkingssaldo
………………
f1.504.873.025
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd
is
…………..
3.762.182.560
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank ondcr-
gebracht
…………………………….
244.000.000
‘) Waarvan aan Nederlandsch-Indië (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsblad
No.
99)
……….
52.706.500
Voornaamste posten In dulzondon guldens.
Gouden
.
Andere
Be8Chikb.
1 Dek-
Data
,
munt en
opeischb.
1 dekkings-
1
kings- muntmoter.
schuiden
t
saldo
t
perc.
25
Jan. ’43
895.001
1
3.058.787
1
230.859
1.504.873 1
27
18
,,
’43
895.001
3.045.754
1
200.939
1.445.943
1
28
11
,,
’43 895.031
1
3.041.704
1
189.854
1.420.592
1
27,5
6 Mei ’40
1.160.282
1
1.158.613
1
255.183 607.042
1
83
Totaal
1 Schatkist-
t
Belee-
Papier
1 Div.
Data
bedrag
1
prom.
1
op het
1
reken. disconto’s
1
rechts(r.
ninQen
buitent.
t
(act.)
25
n7Z
244.400
244.00i
144.676
1.817.168
1174.792
18
’43
245.100 244.000
1
142.897
1.789.738
1173.454
II
,,
’43 275.500
272.000
1
144.798
1.787.326
129.986
6 Mei ’40
9.853
–
1
217.726
1
750
1150.648
DUITSCIIE RIJKSBANK.
(in mill. R.M.)
Goud
Renten- Andere wissels,
1
Betee-
Data
en
1
bonk-
1
chèques en
1
1
deviezen
1
scheine
schatkistpa pier
1
tflt2
15
Jan. 1943
1
76,6
1
308,8
26.51 7,3
1
23,0
7
,,
1943
1
76,3
1
281,0
26.766,9
1
22,3
31
Dec.
1942
1
76,4
1
242,6
29.283,4
1
25,5
23 Aug. 1939
1
77,0
1
27,2
8.140,0
1
22,2
Data
Effec
–
1
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
____________
ten
1
Activa
tatie
1
Crt.
1
Passiva
15 Jan. ’43
60,7
1
1.425,7
1
23.139,4
1
3.917,7
1
771,4
7
,,
’43 86,3
1
1.551,5
1
23.713,6
1
3.715,8
t
769,7
31
Dec. ’42
86,9
1
1.306,4
1
24.375,1
5.291,8
1
788,6
23 Aug. ’39
982,6
1
6.380,5
1
8.709,8
t
1.195,4
1
94,2
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANIC VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEIJANIC TE BRUSSEL.
(in miii. F’rannst
1
.
v
,
nI
ao
.2
4
,
0
‘
5
1
I5′
o
0
a
Q
5
00
0
0
0
Ç)
14 Jan. ’43
53.751
iT67
iTT
ïÎ
7
,,
’43
153.512
803
2
–
1.75811.945
68.638
4.026
4.563
29 Dec. ’42
53.276
743
21.297
1
1.917
67.881
4.032
4.524
22
,,
‘421
52.549
753
2-1.4 16
11.903
67.597 3.998 4.227
17
’42
t
52.023
886
15.394
21.342
11.892
67.305
3.959 4.080
8 Mei ’40
1
23.606
695
11.480
29.806
–
909
56
27 JANUARI 1943
Alfabetische index 0erheidsmaatrege1en op, economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen Index Overheidsmaatregelen In 1942 het Jaarregister 1942, laatste bladzijde)
Blz.
Blz.
Arbeidszaken
………………….
25
Belastingen
……………………
12
Betalingsverkeer m. h. buitenland
…
.
12
Blauwmaanzaadkaf
………………
54
Buitenlanclsche handel
…………..
25
Chemische producten
…………….
25
Coöperatie
……………………..
12
Economische rechtspraak
…………
25
Grond
…………………………
39
Handel
………………….
12,
25, 39
Hotels,
enz .
……………………
39
Industrie
…………
12,
25,
26,
40,
54
Landbouw
…………………..
26, 40
Loonbelasting
………………….
54
Losdagen
……………………..
54
Motorbrandstof
………………..
54
OliOn
…………………………
40
Blz.
Omzetbelasting
………………
12, 54
Organisatie bedrijfsleven
……..
12,
25
Pluimvee
……………………..
40
Prijsregelingen
…………
12,
26,
40,
54
Sierteelt
……………………….
12
Spertijden
……………………..
26
Stilgelegde
bedrijven
…………….
26
Steunregelingen
………………..
40
Vee
…………………………
26
Vennootschapsbelasting
…………..
54
Verbeurdverklaarde voorwerpen,
……
26
Voedselvoorziening
………………
26
Vordering
……………………..
26
Zaden
…………………………
26
Zuivel
…………………………
12
Publicaties van het Nederlandsch Economisch instituut:
Dr.
G. Z.
JOL
Ontwikkeling en organisatie der Nederlandsche brouwindustrie
………. . ………
(f
4,20)”
Dr. A. J. VERHAGE
De
handel
in
bloembollen
………………………………………………
(t
3,15)
Dr. A. TREEP
e betrekkingen tusschen banken en industrie in Frankrijk
…………………..
(f
4,20)”‘
Ir. A. BAARS en Dr. H.
M.
H. A. VAN DER VALK
Seizoensbewegingen in het economisch leven van Nederland
………………….
(f
1,55)
Dr. J.
C.
M. VAN RHEE
De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zwitserland
………………..
(t
3,65)”‘
HENRI REUCHLIN M; A.
Werkverruirning en haar gevolgen voor volkshuishouding en overheidsfinanciën
……
(1
1,05)”‘
Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Economische politiek in
België in
de
depressie
……………………………..
(t
1,05)”‘
Dr.
W.
L. VALK
C
onjunctuurdiagnose
…………………………………..
(1
6.30″‘
geb.,
/
5,25e
gecart.)
CH. GLASZ
Hypotheekbanken en Woningmarkt in Nederland
…………………………..
(1
1,55)”‘
Ir. J.
W.
BONEBAKKER
De
Scheepsbouwnijverheid
in
Nederland
………………………………….
(f
1,55)*
Dr. E. VAN DER WIEL
De betrekkingen tussehen banken en industrie in Zweden
……………………
(/
2,60)*
Dr.
J. J. J.
DALMULDER
O
n
econometrics
……………………………………..
(f
2,65*
geb.,
/
1,55*
ingen.)
Dr.
T.
KOOPMANS
Linear regression analysis of economic time series
…………..
(t
8,15*
geb.,
f
2,10*
ingen.)
Dr.
W.
L. VALK
Production, pricing and unemployment in the static state
……
(f
3,15*
geb.,
/
2,19*
ingen.)
Dr. H.
J.
FRIETEMA
Productie en prijsvorming
op
de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
niale
boter
…. ……………………………………………………..
(f
8,15)”‘
Dr. Ir. A. BAARS
Openbare werken
en conjunctuurbeweging
………………………………..
(t
2,10)
Dr. Ir. F. J.
C.
VAN DER SCHALK
Een analyse van de arbeidsproductiviteit in Nederland
……………………..
(f
2,60)
Dr. L. R.
W.
SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen
………………..
(f
2,60)
J. VAN DER WIJK
Inkomens
–
en
Vermogensverdeeling
……………………………………..
(f
2,60)
Dr.
T.
KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building
………………..
(/
3,15*
geb.,
t
2,10*
ingen.)
Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van
1923
tot en met
1938,
samengesteld
door
een groep medewerkers
van
het N.E.I.,
ondor leiding van
Prof.
Mr.
P.
Lieftinck
………………………………..
(t
2,10)
Dr. A. WINSEMIUS Economische aspecten der internationale migratie
…………………………..
(/
2,10)*
Dr.
H. M.
H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland
en
de Vereenigde Staten
(derde
gewijzigde
druk)
………………………………… . ……………..
(f
2,10)
M.
J. SCHUT
Tinrstrictie
en
tinprijs
………………………………………………..
(f
1,55)
Dr. J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken
in
Nederland
……………………..
(1
3,65)
Uilga.ve: De Erven F. Bohzz N. V. Haarlem
Verkrijgbaar in den boekhandel
Verantwoordelijk voor het Red. gedeelte: Drs. M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de Advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedain. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schie.
4
m. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs f20,85 *) per jaar.
Prijs per nummer 50 cts. P. 1299/3.
K 2193